Nederlandse verdiensten aan internationale handel
Internationale handel in goederen en diensten is van groot belang voor een kleine open economie als die van Nederland. Bijna een derde van ons bbp wordt verdiend door het uitvoeren van goederen en diensten. Daarnaast levert het exporteren van goederen en leveren van diensten aan het buitenland 2,4 miljoen voltijdbanen op voor de Nederlandse bevolking, zowel direct bij exporterende bedrijven als indirect bij toeleveranciers van deze exporteurs. Wat is het effect van de coronapandemie geweest op onze internationale handel? Hoeveel bedraagt de uitvoer van Nederlandse makelij, wederuitvoer en dienstenuitvoer en voor welk bedrag aan goederen en diensten hebben Nederlandse bedrijven ingevoerd om deze uitvoer te verwezenlijken? Hoeveel toegevoegde waarde en werkgelegenheid levert de export de Nederlandse economie op, en wat zijn de ontwikkelingen sinds 2015? Aan de uitvoer naar welke landen wordt het meest verdiend en van welk exportland zijn de meeste voltijdbanen afhankelijk?
6.1Belangrijkste bevindingen
In 2020 heeft de coronapandemie een grote impact gehad op de Nederlandse economie en ook op de Nederlandse handel met andere landen. Zo nam de bruto exportwaarde met 7 procent af tot 622,9 miljard euro in 2020.noot1 Binnen de totale export nam de dienstenexport het sterkst af, met ruim 12 procent. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan sterk teruglopende toerisme-inkomsten door de coronapandemie (het inkomende reisverkeer dat valt onder de dienstenexport). Het is wel de dienstenexport waar Nederland per euro export het meest aan verdient: 63 eurocent voor elke euro. Dat is meer dan bij de goederenexport van Nederlandse makelij (56 eurocent) en veel meer dan bij de wederuitvoer van goederen (14 eurocent). Aan wederuitvoer van goederen wordt meer verdiend dan aan quasi-doorvoer van goederen van buitenlandse makelij (1,4 eurocent) (CBS, 2021). Doordat de goederen niet in Nederlands eigendom komen, maakt de quasi-doorvoer – in tegenstelling tot wederuitvoer – geen deel uit van de reguliere handelsstatistieken zoals deze in dit hoofdstuk gepresenteerd worden. De goederenexport van Nederlandse makelij betreft typische producten van Nederlandse bodem (zoals aardappelen), maar ook veel export van verwerkte import (zoals chocolade gemaakt van Ivoriaanse cacaobonen). Nederland verdiende in 2020 iets meer aan één euro goederenexport van Nederlandse makelij dan in de vijf jaar ervoor. De verdiensten per euro lagen bij de dienstenexport in 2020 iets lager dan het gemiddelde van de vijf jaar ervoor. Bij de wederuitvoer is er sprake van een heel stabiele reeks.
Sterke krimp dienstenexport trok zwaarste wissel op economie in 2020
In 2020 kromp de Nederlandse economie met 3,8 procent door de coronapandemie. De daling in de uitvoer van goederen en diensten droeg daar maar liefst 2,2 procentpunt aan bij en dat is meer dan de negatieve bijdrage van de binnenlandse bestedingen (1,6 procentpunt). Zo droeg de terugval van de dienstenexport alleen al evenveel bij aan de krimp van de Nederlandse economie in 2020 als de daling van alle binnenlandse bestedingen bij elkaar. Dat de export harder is geraakt dan de Nederlandse economie als geheel tijdens het eerste coronajaar 2020 wordt ook weerspiegeld door een teruglopend aandeel van de totale exportverdiensten in het bbp. Het exportbelang is afgenomen van 33,3 procent in 2019 tot 31,8 procent in 2020.
Zakelijke dienstverlening leverde meeste exportopbrengsten in 2020
Van alle bedrijfstakken verdient de industrie traditioneel het meeste aan de Nederlandse export waarbij het overgrote deel te danken is aan de goederenexport van Nederlandse makelij. Binnen de industrie gaat het in de eerste plaats om de voedings- en genotmiddelenindustrie, de machine-industrie en de chemische industrie. Na de industrie verdient de handel (met name de groothandel via de wederuitvoer) het meest aan de Nederlandse export. Door teruglopend toerisme vanwege de coronapandemie heeft de grootste krimp in exportverdiensten in 2020 plaatsgevonden bij de zakelijke dienstverlening, waartoe reisbemiddelaars en platforms voor reizen en vakanties behoren. Ook de horeca en de transportsector hebben last gehad van teruglopende bestedingen van buitenlanders in Nederland.
Ondanks coronacrisis meer verdiend aan export naar China
De belangrijkste exportbestemming voor Nederland is al vele decennia Duitsland. De export naar onze oosterburen was in 2020 goed voor 6 procent van het Nederlandse bbp. De verdiensten aan Duitsland zijn wel met 7 procent (3,4 miljard euro) teruggelopen ten opzichte van 2019. Door onder meer een grotere afzet van Nederlands babymelkpoeder en varkensvlees zijn de verdiensten aan de export naar China juist toegenomen in 2020.
Maar liefst 68 procent van de invoer van goederen en diensten is uiteindelijk bestemd voor het buitenland: 40 procentpunt betreft invoer voor wederuitvoer van goederen en 28 procentpunt betreft invoer van grondstoffen, halffabricaten en ondersteunende diensten verwerkt in de export van goederen en diensten.
In 2020 leverde de export 2,4 miljoen aan directe en indirecte voltijdbanen op, goed voor 30 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland. 17 procent van deze werkgelegenheid was toe te schrijven aan de goederenexport, 13 procent aan de dienstenexport. De directe export leverde 1,1 miljoen voltijdbanen op, de indirecte export nog eens 1,3 miljoen voltijdbanen.
In de laatste paragraaf laten we zien in hoeverre verschillende beroepen samenhangen met de uitvoer. Zo wordt onder meer getoond dat mensen in agrarische beroepen meer dan de helft van hun uren werken ten behoeve van de buitenlandse consumptie. Ook werken hoger opgeleiden relatief meer (34 procent van het totaal door hoger opgeleiden gewerkte uren) ten behoeve van de uitvoer dan lager opgeleiden (28 procent van het totaal door lager opgeleiden gewerkte uren).
6.2Bijdrage van de export aan het bbp
In 2020 exporteerde Nederland voor 622,9 miljard euro aan goederen en diensten naar het buitenland. Figuur 6.2.1 toont dat deze bruto exportwaarde bestaat uit de som van de uitvoer van in Nederland geproduceerde goederen, de wederuitvoer en de dienstenuitvoer. De wederuitvoer bestaat uit goederen die Nederland importeert en vrijwel zonder bewerking ook weer exporteert, waarbij de goederen in Nederlands eigendom zijn geweest. Ten opzichte van 2019 nam de bruto exportwaarde af met 48,2 miljard euro, een daling van 7 procent. Deze afname is in belangrijke mate toe te schrijven aan de coronapandemie, die vanaf maart 2020 zijn weerslag had op de Nederlandse economie. Daarbij valt wel op te merken dat de Nederlandse exportafname geringer was dan we zien bij andere OESO- of EU-landen (OESO, 2022; Kutlina-Dimitrova et al., 2021).
Jaar | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer |
---|---|---|---|
2020 | 213,7 | 249,9 | 159,3 |
2019 | 232,0 | 258,3 | 180,8 |
2018 | 239,3 | 245,6 | 170,5 |
2017 | 227,5 | 233,3 | 154,8 |
2016 | 209,5 | 211,4 | 142,5 |
2015 | 212,1 | 206,3 | 152,0 |
Corona raakt dienstenexport het hardst
Het merendeel van de bruto exportwaarde in 2020 kwam voort uit de uitvoer van goederen, waarvan 213,7 miljard euro bestond uit uitvoer van Nederlandse makelij en 249,9 miljard euro uit wederuitvoer.noot2 De dienstenuitvoer heeft, met een waarde van 159,3 miljard euro, een kleiner aandeel. De dienstenexport nam het meest af in coronajaar 2020, met 12 procent, gevolgd door de export van Nederlandse makelij (–8 procent) en de wederuitvoer (–3 procent). Met name het reisverkeer (bestedingen van buitenlanders in Nederland) binnen de dienstenexport werd hard geraakt door de coronapandemie. Zo halveerden over heel 2020 de bestedingen van buitenlandse toeristen en zakelijke reizigers in ons land ten opzichte van 2019 (Poulissen et al.,2022). Het reisverkeer is daarmee verantwoordelijk voor circa 46 procent van de totale afname van de bruto dienstenexport in dat jaar (CBS, 2022).noot3 Van de drie exportcomponenten kende de wederuitvoer op de middellange termijn de sterkste groei. Tussen 2015 en 2020 nam de wederuitvoer met 21 procent toe, de dienstenuitvoer met 5 procent en de uitvoer van goederen van Nederlandse makelij met slechts 1 procent.
Dienstenuitvoer meest lucratief
Nederland is sterk vertegenwoordigd in internationale waardeketens. Zo is import belangrijk voor het realiseren van onze eigen productie van goederen en diensten ten behoeve van de export (zie bijvoorbeeld Lammertsma & Notten, 2019; Aerts et al., 2020; Notten et al., 2021; Bohn et al., 2022). Grondstoffen en halffabricaten worden Nederland ingevoerd en vervolgens verwerkt in Nederlandse exportproducten. Een ander voorbeeld betreft buitenlandse dienstverleners die de Nederlandse export faciliteren. Om te bepalen wat Nederland verdient aan de export, als bijdrage aan het bbp, dient op de bruto exportwaarde het verbruik van de benodigde ingevoerde goederen en diensten in mindering te worden gebracht. Nederland verdiende gemiddeld 41 cent aan iedere euro export van goederen en diensten in 2020. Dat is iets minder dan in 2015 (42 eurocent) wat deels te maken heeft met de sterke groei van de minder lucratieve wederuitvoer van goederen. Tussen de exportcategorieën verschillen de verdiensten per euro export namelijk aanzienlijk, zie figuur 6.2.2. Aan de export van diensten hield Nederland in 2020 met 63 cent per euro het meest over. Voor de export van Nederlandse makelij was dit 56 cent per euro en voor wederuitvoer 14 cent.noot4 De lage exportverdiensten van wederuitvoer hebben te maken met het grote importgehalte bij deze goederenstroom: de bijdrage van Nederlandse bedrijven aan deze export is gering. De verdiensten per euro export bleven voor alle type export door de jaren heen relatief stabiel. In 2020 zijn de verdiensten aan de goederenexport van Nederlandse makelij met 56 cent per euro wel hoger dan in de vijf jaren ervoor.
Type export | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|
Uitvoer Nederlandse makelij | 52,5 | 53,3 | 52,1 | 51,3 | 53,8 | 56,1 |
Wederuitvoer | 13,7 | 14,1 | 13,9 | 13,5 | 13,5 | 13,8 |
Dienstenuitvoer | 64,1 | 65,3 | 64,2 | 61,8 | 61,4 | 62,7 |
Afname exportverdiensten tot 31,8 procent van het bbp
Na aftrek van verwerkte ingevoerde goederen en diensten bedroegen de Nederlandse exportverdiensten in 2020 254,2 miljard euro, een afname van 6 procent ten opzichte van 2019, (zie figuur 6.2.3). De afname van 6 procent is het resultaat van afnames in verdiensten bij de dienstenexport (–10 procent), goederenuitvoer van Nederlandse makelij (–4 procent) en wederuitvoer (–1 procent).
De exportverdiensten waren in 2020 goed voor 31,8 procent van het bbp, zie figuur 6.2.4. Het grootste deel van het bbp (68,2 procent) betreft de verdiensten aan binnenlandse bestedingen. De uitvoer van goederen van Nederlandse makelij bracht met 119,8 miljard euro het meeste op van alle exportcategorieën, gevolgd door de dienstenexport met 100,0 miljard euro en de wederuitvoer met 34,4 miljard euro.
Jaar | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer | Binnenlandse bestedingen |
---|---|---|---|---|
2015 | 111,4 | 28,3 | 97,5 | 452,8 |
2016 | 111,7 | 29,7 | 93,0 | 473,9 |
2017 | 118,5 | 32,5 | 99,3 | 487,8 |
2018 | 122,7 | 33,1 | 105,4 | 512,8 |
2019 | 124,7 | 34,8 | 110,9 | 542,6 |
2020 | 119,8 | 34,4 | 100,0 | 545,9 |
Type export | 2020 |
---|---|
Uitvoer Nederlandse makelij | 15,0 |
Wederuitvoer | 4,3 |
Dienstenuitvoer | 12,5 |
Binnenlandse bestedingen | 68,2 |
Grootste exportverdiensten bij de industrie
De verdiensten aan de export verschillen sterk per bedrijfstak. Figuur 6.2.5 laat zien dat de industrie dankzij de export de hoogste toegevoegde waarde genereert, namelijk 63,2 miljard euro in 2020. Dit betreft bijna een kwart van de totale Nederlandse exportverdiensten. Het overgrote deel van deze toegevoegde waarde kwam voort uit de uitvoer van goederen van Nederlandse makelij. Door het exporteren van zelfgeproduceerde goederen of door toelevering aan bedrijfstakken die vervolgens goederen van Nederlandse makelij exporteren (bijvoorbeeld de groothandel) werd door de industrie voor 55,3 miljard euro aan toegevoegde waarde gecreëerd. Aan (het bijdragen aan) de uitvoer van (ondersteunende) diensten werd door de industrie nog een additionele 6,3 miljard euro verdiend. De meeste toegevoegde waarde dankzij de export door de industrie wordt gecreëerd door de voedings- en genotmiddelenindustrie (12,9 miljard euro in 2020) gevolgd door de machine-industrie (11,5 miljard euro) en de chemische industrie (9 miljard euro), zie figuur 6.2.6. De enige industriële bedrijfstakken die meer toegevoegde waarde genereren door binnenlandse bestedingen (bijv. aankopen door Nederlandse consumenten) dan door export, zijn de bouwmaterialenindustrie (71 procent) en de meubelindustrie (67 procent).
In de industrie werd er in 2020 bijna 2 miljard euro minder verdiend aan de export dan in 2019, vooral door een daling van de export van goederen van Nederlandse makelij. Dit kwam vooral door een afname bij de chemische industrie (1 miljard minder export van Nederlandse makelij), de auto- en aanhangindustrie (–0,4 miljard), de basismetaalindustrie en de elektrotechnische industrie (elk –0,3 miljard). Zowel de machine-industrie (+0,5 miljard) en de voedings- en genotmiddelenindustrie (+0,3 miljard) verdienden in 2020 juist meer aan de export van Nederlandse makelij. Ook aan dienstenexport verdiende de industrie fors minder in 2020 dan in 2019 met een afname van drie kwart miljard euro. Hier komen vooral de chemische industrie, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de overige industrie prominent naar voren.
72 procent van toegevoegde waarde uit de industrie dankzij export
Circa 72 procent van de industrieverdiensten is te danken aan de export van goederen en diensten. Delfstoffenwinning en primaire landbouw zijn nog exportafhankelijker (respectievelijk 81 procent en 77 procent), maar zijn veel kleiner in omvang. De export van bedrijven in de delfstoffenwinning leverde 2,7 miljard euro op in 2020 en dat is minder dan bij de primaire landbouw (10,2 miljard euro) en veel minder dan bij de industrie (65,2 miljard euro). De exportverdiensten van alledrie deze bedrijfstakken wordt gedomineerd door de goederenexport van Nederlandse makelij.
Handel meest afhankelijk van wederuitvoer
Na de industrie is het de bedrijfstak handel (vooral de groothandel) die de meeste toegevoegde waarde met export genereert met 51,8 miljard euro (20 procent van het totaal). De groothandel treedt niet alleen zelf op als exporteur, maar is ook een belangrijke toeleverancier voor exporterende bedrijven in de aanvoerketen van andere bedrijfstakken. Het is de enige bedrijfstak waarbij de wederuitvoer van goederen een prominente rol speelt bij het genereren van exportverdiensten. Wederuitvoer heeft een aandeel van 39 procent in de totale exportverdiensten terwijl dat gemiddeld maar 13 procent is. Voor de bedrijfstakken zakelijke dienstverlening, vervoer en opslag, en informatie en communicatie geldt dat vooral de dienstenuitvoer belangrijk is.
Grootste krimp bij de exportverdiensten zakelijke dienstverlening
Met grote afstand heeft de grootste absolute krimp plaatsgevonden bij de exportverdiensten van de zakelijke dienstverlening. In coronajaar 2020 lagen de exportverdiensten hier 4,6 miljard euro lager dan in 2019. Procentueel gaat het om een afname van 5 procent. Voor het overgrote deel (3,7 miljard euro) gaat het om een afname van de dienstenexport. Hierbij gaat het voor een groot deel om teruglopende inkomsten bij bedrijven die direct werden geraakt door een sterk afnemend aantal reizigers, zoals bij accommodatiebureaus, reisbureaus en luchtvaartmaatschappijen (Poulissen et al., 2022). Ook de bedrijfstakken vervoer en opslag, horeca en delfstoffenwinning verdienden in 2020 fors minder aan export dan in 2019. Bij de horeca valt te denken aan het mislopen van inkomsten doordat toeristen wegbleven uit Nederland.
Horeca, overheid, bouw en financiële dienstverlening op het binnenland gericht
Bedrijfstakken zoals de horeca, de bouw, financiële dienstverlening en onroerend goed en cultuur en recreatie zijn met name gericht op de binnenlandse markt. Het aandeel van de export in de totale toegevoegde waarde is daarom een stuk lager bij deze bedrijfstakken. Logischerwijze is de Nederlandse overheid (openbaar bestuur, onderwijs en zorg) nog meer op het binnenland gericht.
Bedrijfstak | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer | Binnenlandse bestedingen |
---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw, visserij | 9,6 | 0,2 | 0,3 | 3,0 |
Delfstoffenwinning | 1,8 | 0,0 | 0,8 | 0,6 |
Industrie | 55,3 | 1,6 | 6,3 | 24,3 |
Energievoorziening, waterbedrijven, afvalbeheer | 3,5 | 0,3 | 1,0 | 9,5 |
Bouw | 0,9 | 0,2 | 2,4 | 35,9 |
Handel | 21,7 | 20,4 | 9,7 | 53,8 |
Vervoer en opslag | 4,9 | 2,8 | 15,0 | 9,8 |
Horeca | 0,3 | 0,1 | 1,5 | 8,2 |
Informatie en communicatie | 2,3 | 0,9 | 16,5 | 17,8 |
Financiële dienstverlening, verhuur en handel van onroerend goed | 4,4 | 1,3 | 9,9 | 92,6 |
Zakelijke dienstverlening | 13,7 | 4,5 | 32,4 | 55,2 |
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg | 1,1 | 0,3 | 2,2 | 160,8 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 0,4 | 0,1 | 1,0 | 13,1 |
Industriële bedrijfstak | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer | Binnenlandse bestedingen |
---|---|---|---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | 12,3 | 0,1 | 0,5 | 4,7 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | 0,7 | 0,0 | 0,0 | 0,3 |
Hout-, papier-, grafische industrie | 2,2 | 0,1 | 0,5 | 1,9 |
Aardolie-industrie | 1,1 | 0,0 | 0,1 | 0,3 |
Chemische industrie | 7,9 | 0,1 | 1,0 | 0,7 |
Farmaceutische industrie | 2,2 | 0,0 | 0,2 | 0,7 |
Rubber- en kunststofproductindustrie | 2,2 | 0,0 | 0,2 | 0,8 |
Bouwmaterialenindustrie | 0,6 | 0,0 | 0,1 | 1,7 |
Basismetaalindustrie | 1,3 | 0,0 | 0,1 | 0,3 |
Metaalproductenindustrie | 3,4 | 0,2 | 0,8 | 3,5 |
Elektrotechnische industrie | 2,9 | 0,4 | 0,3 | 0,5 |
Elektrische apparatenindustrie | 1,9 | 0,2 | 0,4 | 0,8 |
Machine-industrie | 10,6 | 0,2 | 0,7 | 2,7 |
Auto- en aanhangwagenindustrie | 2,0 | 0,0 | 0,1 | 0,5 |
Overige transportmiddelenindustrie | 1,2 | 0,0 | 0,1 | 0,3 |
Meubelindustrie | 0,5 | 0,0 | 0,0 | 1,0 |
Overige industrie en reparatie | 2,4 | 0,1 | 1,2 | 3,5 |
Export naar Duitsland goed voor 6 procent bbp
Duitsland is al vele decennia de belangrijkste handelspartner van Nederland. De (directe) export van goederen en diensten naar Duitsland leverde Nederland in 2020 47,9 miljard euro op (zie figuur 6.2.7), goed voor 6,0 procent van het bbp. Daarmee is Duitsland niet alleen de belangrijkste exportpartner gemeten naar exportwaarde, maar ook naar exportverdiensten. De top-5 bestaat verder uit het Verenigd Koninkrijk (24,7 miljard euro ofwel 3,1 procent van het bbp), België (22,8 miljard euro ofwel 2,8 procent), Frankrijk (17,4 miljard euro ofwel 2,2 procent) en de Verenigde Staten (15,6 miljard euro ofwel 1,9 procent). Met 19 procent is het aandeel van wederuitvoer in de exportverdiensten aan Duitsland relatief groot (15 procent bij de belangrijkste 10 bestemmingen gemiddeld). Denk daarbij bijvoorbeeld aan telefoons, speelgoed en kleding die door een Nederlands bedrijf uit China wordt ingevoerd en vervolgens wordt doorverkocht aan Duitsland. Het wederuitvoeraandeel is zelfs nog iets groter bij de export naar Frankrijk, Italië, Spanje en Polen. Bij verder weg gelegen bestemmingen zoals de Verenigde Staten (6 procent) en China (5 procent) is het aandeel van de wederuitvoer in de Nederlandse exportverdiensten veel kleiner.
Handelspartner | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer |
---|---|---|---|
Duitsland | 23,2 | 8,9 | 15,8 |
Verenigd Koninkrijk | 8,5 | 2,9 | 13,3 |
België | 11,7 | 3,7 | 7,4 |
Frankrijk | 8,1 | 3,3 | 6,0 |
Verenigde Staten | 6,7 | 0,9 | 8,0 |
Italië | 4,1 | 1,6 | 2,5 |
China | 5,4 | 0,4 | 1,5 |
Spanje | 3,0 | 1,4 | 2,2 |
Zwitserland | 1,7 | 0,6 | 4,0 |
Polen | 2,7 | 1,1 | 1,9 |
In de top-10 van belangrijkste bestemmingen gemeten naar exportverdiensten staan verder ook Italië, Spanje, China, Zwitserland en Polen. Terwijl de totale exportverdiensten tussen 2015 en 2020 gemiddeld met 1,4 procent toenamen, groeiden de verdiensten aan China jaarlijks gemiddeld met 11,1 procent (procentueel in de eerste plaats goederen van Nederlandse makelij), aan Polen met 7,9 procent (procentueel in de eerste plaats dienstenuitvoer) en aan Spanje met 4,4 procent (procentueel in de eerste plaats wederuitvoer). De exportverdiensten aan Zwitserland namen juist af: jaarlijks gemiddeld met 4,0 procent.
De grootste afnames in exportverdiensten op bestemmingsniveau tussen 2019 en 2020 hebben plaatsgevonden bij de export naar Duitsland (–3,4 miljard euro) en de export naar het Verenigd Koninkrijk (–3,0 miljard euro). In beide gevallen is er een duidelijke link met een afname van reisverkeer in verband met de coronapandemie. De grootste groei betrof de verdiensten aan de export naar China: 0,9 miljard hoger in 2020 dan in 2019. Voor het overgrote deel betrof dit de goederenexport van Nederlandse makelij en dat betreft onder meer een sterke groei van de export van babymelkpoeder en varkensvlees naar China in deze periode (Jukema et al., 2021). Nederlands babymelkpoeder werd heel populair na een gezondheidsschandaal in China in 2008 (CBS, 2015) en Nederlands varkensvlees is de laatste jaren aantrekkelijk geworden door problemen in China met de Afrikaanse varkenspest. Tussen 2020 en 2021 is de Chinese vraag naar babymelkpoeder en varkensvlees weer wat afgenomen (Jukema et al., 2022).
In algemene zin zijn de verdiensten harder afgenomen bij de export naar EU-landen dan die naar niet-EU-landen. Dat heeft deels te maken met een groter aandeel van reisverkeer binnen de export naar de EU, maar ook speelt mee dat de export naar met name China en Brazilië juist is blijven doorgroeien in 2020.
Diensten toonaangevend in de export naar het VK en de VS
Naar de meeste landen voert Nederland een hoger bedrag aan goederen uit dan aan diensten. Dat patroon is ook zichtbaar bij de exportverdiensten: voor de meeste landen vallen deze bij de goederenexport hoger uit dan bij de dienstenexport. Belangrijke uitzonderingen hierop zijn de exportverdiensten aan het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Zwitserland en Ierland. De exportverdiensten aan het Verenigd Koninkrijk kwamen voor 54 procent voor rekening van de dienstenuitvoer, zoals zakelijke diensten of vervoersdiensten. Bij de Verenigde Staten was dat 51 procent en bij Zwitserland 63 procent. Ierland, op plek 12, spant de kroon; 73 procent van de 3,5 miljard euro aan exportverdiensten komt dankzij export van diensten. Zie hoofdstuk 4 van deze publicatie voor meer informatie over de type diensten die Nederland in- en uitvoert en de belangrijkste partnerlanden.
Bijdrage van de uitvoer aan de bbp-krimp onder de loep
Omdat bijna één derde van het bruto binnenlands product voortkomt uit de uitvoer van goederen en diensten, wordt de export veelvuldig bestempeld als de groeimotor van de Nederlandse economie. Figuur 6.2.8 toont de groeibijdragen van de verschillende uitvoercategorieën aan de volumemutatie van het bbp. In 2020 kromp de Nederlandse economie met 3,8 procent. De uitvoer van goederen en diensten droeg daar 2,2 procentpunt aan bij, de overige 1,6 procentpunt kwam voor rekening van binnenlandse bestedingen zoals huishoudelijke consumptie, overheidsbestedingen en investeringen. De bijdrage van de uitvoer aan de negatieve bbp-groei kwam voornamelijk door de daling van de uitvoer van diensten (1,6 procentpunt). De krimp in de uitvoer van Nederlandse makelij droeg voor 0,5 procentpunt bij aan de economische krimp in 2020, terwijl lagere wederuitvoer 0,2 procentpunt bijdroeg.
Bijdrage export aan volumegroei van het bbp: de internationale methode vis-à-vis de voor invoer gecorrigeerde methode
Het bbp volgens finale bestedingen is gelijk aan de som van de finale consumptie, investeringen en de uitvoer van goederen en diensten minus de invoer van goederen en diensten (handelssaldo). Om de bijdrage van het handelssaldo aan de volumegroei van het bbp te bepalen, wordt de bijdrage van de invoer afgetrokken van die van de uitvoer. Dit is de internationaal afgesproken methode voor het samenstellen van de Nationale Rekeningen. De internationaal afgesproken methode onderschat echter de bijdrage van de uitvoer aan het bbp en overschat de bijdrage van binnenlandse bestedingen. Dat komt doordat de methode er geen rekening mee houdt dat voor binnenlandse bestedingen ook goederen en diensten worden ingevoerd. Om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de groeibijdrage per type export worden in dit hoofdstuk cijfers over de bijdrage aan de volumegroei van het bbp gepresenteerd waarbij de invoer wordt toegerekend aan alle finale bestedingscategorieën. Dat gebeurt met behulp van input-output analyse volgens de door Kranendonk en Verbruggen (2008) ontwikkelde methode.
jaar | Bbp-groei | Binnenlandse bestedingen | Dienstenuitvoer | Wederuitvoer | Uitvoer van Nederlandse makelij |
---|---|---|---|---|---|
2016 | 2,2 | 2,2 | -0,7 | 0,2 | 0,5 |
2017 | 2,9 | 1,2 | 0,8 | 0,3 | 0,6 |
2018 | 2,4 | 1,3 | 0,6 | 0,1 | 0,3 |
2019 | 2,0 | 1,4 | 0,4 | 0,1 | 0,1 |
2020 | -3,8 | -1,6 | -1,6 | -0,2 | -0,5 |
6.3Het belang van de import van goederen en diensten
68 procent import (uiteindelijk) bestemd voor export
De invoer van goederen en diensten bedroeg 540 miljard euro in 2020, zie figuur 6.3.1. De invoer van goederen en diensten kromp daarmee nog iets harder dan de export van goederen en diensten: 9 in plaats van 7 procent. Met een waarde van 369 miljard euro was 68 procent van de invoer van goederen en diensten in 2020 bestemd voor de uitvoer van goederen en diensten, ofwel als invoer voor wederuitvoer (40 procentpunt), ofwel als ingevoerde grondstoffen, halffabricaten en ondersteunende diensten die verwerkt zijn in de export van goederen en diensten (28 procentpunt). In 2015 was dit aandeel nog 64 procent, maar tussen 2017 en 2020 is het aandeel vrij stabiel gebleven. Kortom, omstreeks een derde van de Nederlandse invoer van goederen en diensten is bestemd voor de Nederlandse markt.
Jaar | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer | Binnenlandse bestedingen |
---|---|---|---|---|
2020 | 93,8 | 215,5 | 59,4 | 171,0 |
2019 | 107,3 | 223,4 | 69,8 | 190,8 |
2018 | 116,6 | 212,5 | 65,2 | 179,6 |
2017 | 109,0 | 200,8 | 55,5 | 170,9 |
2016 | 97,9 | 181,6 | 49,4 | 162,1 |
2015 | 100,7 | 178,0 | 54,5 | 185,4 |
Figuur 6.3.2 geeft per exportcategorie het invoergehalte oftewel het aandeel van geïmporteerde goederen en diensten in de exportwaarde. Het geeft aan welk gedeelte van de (bruto) exportopbrengsten weglekt naar het buitenland in de vorm van kosten voor benodigde invoer. Deze indicator staat ook wel bekend als een maat voor verticale specialisatie. Het is feitelijk het tegenovergestelde van de in Nederland gecreëerde toegevoegde waarde per euro export (figuur 6.2.2). Voor de totale export van goederen en diensten in 2020 was het invoergehalte 59,2 procent; in 2015 was dit 0,8 procentpunt lager. Voor de dienstenexport is het minst aan import nodig, met 37,2 procent van de exportwaarde, maar dit aandeel is wel stijgend, want in 2015 was dit nog 35,9 procent. De uitvoer van Nederlandse makelij bestond in 2020 voor 43,9 procent uit verwerkte ingevoerde goederen en diensten. Dit is 3,5 procentpunt minder dan in 2015. Bij de wederuitvoer, een groot aandeel van de totale uitvoerwaarde, was het importgehalte 86,2 procent in 2020, vrijwel gelijk aan 2015.
Type export | 2015 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|
Uitvoer Nederlandse makelij | 47,5 | 46,2 | 43,9 |
Wederuitvoer | 86,3 | 86,5 | 86,2 |
Dienstenuitvoer | 35,9 | 38,6 | 37,3 |
6.4Werkgelegenheid die samenhangt met de export
Een derde werkgelegenheid in Nederland hangt samen met export
De export van goederen en diensten creëert banen voor de inwoners van Nederland. Deze banen kunnen direct samenhangen met de export, als men werkt bij de exporterende branche zelf, maar ook indirect, bij toeleveranciers van exporteurs. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de cateraar die voor een exporterend bedrijf werkt (indirecte werkgelegenheid) en de assemblagemedewerker die bij het exporterende bedrijf zelf werkt (directe werkgelegenheid). De infographic op de volgende pagina laat zien dat de export van goederen en diensten in Nederland circa 2,4 miljoen directe en indirecte voltijdbanen (vte) opleverde.noot5 Zo’n 30 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland kan daarmee toegeschreven worden aan de export. De uitvoer van goederen was in 2020 goed voor 17 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland, de uitvoer van diensten voor 13 procent. In figuur 6.4.1 is voor 2020 te zien hoe de 2,4 miljoen voltijdbanen worden gegenereerd door de verschillende soorten uitvoer en in hoeverre het ging om directe of indirecte banen. Als we 2020 vergelijken met 2015, zien we een toename in werkgelegenheid bij alle exportcategorieën. We zien een stijging met vijf procent in de indirecte werkgelegenheid die samenhangt met wederuitvoer. Ten opzichte van 2019 is de werkgelegenheid die gecreëerd wordt door de dienstenexport het meest gedaald, namelijk met vijf procent.
Jaar | Type export | Directe werkgelegenheid | Indirecte werkgelegenheid |
---|---|---|---|
2020 | Uitvoer Nederlandse makelij, 2020 |
430 | 617 |
2020 | Wederuitvoer, 2020 | 56 | 240 |
2020 | Dienstenuitvoer, 2020 | 581 | 441 |
2019 | Uitvoer Nederlandse makelij, 2019 |
426 | 641 |
2019 | Wederuitvoer, 2019 | 62 | 239 |
2019 | Dienstenuitvoer, 2019 | 584 | 486 |
2015 | Uitvoer Nederlandse makelij, 2015 |
385 | 580 |
2015 | Wederuitvoer, 2015 | 61 | 201 |
2015 | Dienstenuitvoer, 2015 | 517 | 442 |
Meeste directe werkgelegenheid door export van diensten
In 2020 leverde de export van goederen en diensten 1,1 miljoen vte’s aan directe werkgelegenheid op. Hierin leverde de dienstenuitvoer de meeste banen op, circa 581 duizend. De uitvoer van producten van Nederlandse makelij was goed voor circa 430 duizend vte’s en de wederuitvoer voor circa 56 duizend banen. De directe werkgelegenheid door uitvoer is vrijwel onveranderd ten opzichte van 2019.noot6
Meeste indirecte werkgelegenheid door uitvoer van producten van Nederlandse makelij
Naast de directe banen zijn er ook nog 1,3 miljoen voltijdbanen indirect betrokken bij het productieproces van goederen en verlening van diensten ten behoeve van de export. Denk hierbij aan werkgelegenheid bij toeleverende bedrijven zoals transportbedrijven, cateraars en accountants. De uitvoer van producten van Nederlandse makelij leverde de meeste indirecte banen op, bijna de helft van de totale indirecte werkgelegenheid. In 2020 kwam dat neer op 617 duizend voltijdbanen. De uitvoer van diensten leverde 441 duizend indirecte banen op en de wederuitvoer circa 240 duizend banen. Met 780 duizend vte’s kwam het merendeel van de indirecte werkgelegenheid dankzij de export terecht bij dienstverlenende bedrijfstakken. De meeste indirecte werkgelegenheid lag bij uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling, juridisch en managementadvies en de groothandel.
Meeste werkgelegenheid door de export bij de zakelijke dienstverlening
In bepaalde sectoren hangt een groot deel van de werkgelegenheid samen met de export, andere sectoren zijn er qua werkgelegenheid amper afhankelijk van. De export leverde de meeste werkgelegenheid op voor de zakelijke dienstverlening. Ook de industrie, handel, en de bedrijfstakken vervoer en opslag en informatie en communicatie hebben baat bij de export van goederen en diensten. De landbouw en de industrie zijn voor hun werkgelegenheid in relatieve zin het meest afhankelijk van export. Dat is vooral omdat er zelf wordt geëxporteerd in deze bedrijfstakken. De werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening is voor iets minder dan de helft afhankelijk van de export, maar het merendeel van de export gerelateerde werkgelegenheid is indirect, wat betekent dat deze banen er zijn vanwege de toeleveringen aan andere exporterende bedrijfstakken. Het openbaar bestuur, onderwijs en gezondheidszorg en de culturele en recreatieve sectoren zijn wat betreft werkgelegenheid juist weinig afhankelijk van de export.
Bedrijfstak | Directe werkgelegenheid dankzij export | Indirecte werkgelegenheid dankzij export | Werkgelegenheid dankzij binnenlandse bestedingen |
---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw, visserij | 86 | 53 | 39 |
Delfstoffenwinning | 5 | 2 | 2 |
Industrie | 340 | 132 | 264 |
Energievoorziening, waterbedrijven, afvalbeheer | 5 | 16 | 40 |
Bouw | 14 | 29 | 461 |
Handel | 127 | 290 | 723 |
Vervoer en opslag | 114 | 118 | 125 |
Horeca | 30 | 23 | 233 |
Informatie en communicatie | 110 | 63 | 137 |
Financiële dienstverlening, verhuur en handel van onroerend goed | 22 | 29 | 212 |
Zakelijke dienstverlening | 190 | 493 | 843 |
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg | 12 | 26 | 2018 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 14 | 25 | 315 |
Meeste aan export gerelateerde werkgelegenheid dankzij Duitsland
Het aantal Nederlandse voltijdbanen dat samenhangt met de export volgt hetzelfde patroon als de exportverdiensten. Ook hier bestaat de top-3 uit Duitsland (453 duizend voltijdbanen), gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (239 duizend voltijdbanen) en België (208 duizend voltijdbanen). De werkgelegenheid dankzij wederuitvoer is relatief gezien het grootst voor Spanje (20 procent), gevolgd door Frankrijk, Italië en Polen (allen 18 procent). Bij bestemmingen waar de export van Nederlandse makelij een relatief grote rol speelt in de exportverdiensten ontstaat ook een relatief hoge werkgelegenheid dankzij dit type export, zoals bij export naar Duitsland, België, Italië maar vooral door de export naar China. De werkgelegenheid dankzij de dienstenuitvoer is relatief hoog bij exportbestemmingen als het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en vooral Zwitserland.
Handelspartner | Uitvoer Nederlandse makelij | Wederuitvoer | Dienstenuitvoer |
---|---|---|---|
Duitsland | 209 | 76 | 168 |
Verenigd Koninkrijk | 79 | 25 | 135 |
België | 100 | 32 | 76 |
Frankrijk | 73 | 29 | 62 |
Verenigde Staten | 58 | 8 | 80 |
Italië | 36 | 14 | 27 |
China | 47 | 4 | 16 |
Spanje | 27 | 12 | 22 |
Zwitserland | 16 | 5 | 37 |
Polen | 25 | 10 | 21 |
Vooral agrarische beroepen sterk afhankelijk van de export
In deze paragraaf wordt onderzocht welke beroepen sterk en welke beroepen minder sterk betrokken zijn bij de Nederlandse export van goederen en diensten. In eerder onderzoek (CBS, 2018) is aangetoond dat de bedrijfstakken waarin vrouwen goed vertegenwoordig zijn, in mindere mate gerelateerd zijn aan de export. Dit is bepaald door te onderzoeken hoeveel uren er per sector door mannen en vrouwen worden gewerkt. Hieruit blijkt dat mannen, meer dan vrouwen, werken in bedrijfstakken die sterk afhankelijk zijn van de export, niet alleen omdat men werkt in een sector die zelf exporteert, maar vooral ook omdat iedere sector intermediaire goederen en diensten levert aan andere sectoren, die vervolgens exporteren. Hier wordt deze methode uitgebreid door niet te kijken naar geslacht als onderwerp van de analyse, maar naar het beroep dat iemand uitoefent. Gegevens over beroepen zijn afkomstig uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB).noot7 Op basis van de EBB kan per bedrijfstak in kaart worden gebracht hoeveel uren er door welke beroepsgroepen worden gewerkt. Met deze informatie kan achterhaald worden welke beroepen vooral afhankelijk zijn van de buitenlandse vraag naar Nederlandse goederen en diensten, en welke niet.
Figuur 6.4.4 toont hoeveel miljoen uur per week er in elke beroepsklasse wordt gewerkt.noot8 Ongeveer 31 procent daarvan wordt gewerkt voor de export van goederen en diensten naar het buitenland. Het grootste aantal uren per week in Nederland wordt gewerkt in bedrijfseconomische en administratieve beroepen (53 miljoen uur), gevolgd door technische beroepen (43 miljoen uur). In deze twee beroepsklassen worden ook het grootste aantal uren gewerkt voor de export, beiden ongeveer 18 miljoen uur per week.
Vooral agrarische beroepen zijn sterk afhankelijk van de export: 57 procent van de gewerkte uren per week in agrarische beroepen wordt gewerkt om de export mogelijk te maken. Deze uren worden gewerkt voor zowel de export van de agrarische sector zelf, als voor de export van andere sectoren, die agrarische intermediaire middelen gebruiken voor hun eigen export. Denk dan bijvoorbeeld aan de voedingsmiddelenindustrie of horeca, wanneer er een buitenlandse gast in een hotel verblijft of restaurant bezoekt. Pedagogische beroepen en beroepen in de zorgsector zijn veel minder afhankelijk van de export.
Beroep | t.b.v. binnenlandse bestedingen | t.b.v. uitvoer |
---|---|---|
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 34,19 | 18,6 |
Technische beroepen | 26,18 | 16,88 |
Zorg en welzijn beroepen | 32,64 | 2,11 |
Commerciële beroepen | 17,38 | 9,75 |
Managers | 10,47 | 6,45 |
Pedagogische beroepen | 15,92 | 0,86 |
Dienstverlenende beroepen | 13,08 | 3,37 |
ICT beroepen | 8,96 | 6,45 |
Transport en logistiek beroepen | 7,59 | 7,32 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 8,83 | 1,67 |
Agrarische beroepen | 2,86 | 3,79 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 3,79 | 2,66 |
Overig | 0,74 | 0,63 |
Type contract en opleidingsniveau
De gewerkte uren voor binnen- en buitenland kunnen ook verbijzonderd worden naar contractsoort (figuur 6.4.5) en opleidingsniveau (figuur 6.4.6). De meeste uren per week worden gewerkt door personen met een contract voor onbepaalde tijd, waarvan 30 procent van de gewerkte uren ten dienste van de export is. Dit aandeel blijkt hetzelfde bij personen met een contract voor bepaalde tijd, de flexwerkers. Bij de zelfstandigen is het aandeel van gewerkte uren voor de export iets groter, namelijk 35 procent. Dit komt doordat zelfstandigen relatief vaak uren werken in bedrijfstakken die (direct of indirect) van de uitvoer afhankelijk zijn.
Neem als voorbeeld de bedrijfseconomische en administratieve beroepen. In totaal wordt 34 procent van de uren binnen deze beroepsklasse gewerkt voor het buitenland. Kijken we naar uitsluitend de zelfstandigen binnen deze beroepsklasse, dan zien we dat van hun uren ongeveer 44 procent voor het buitenland wordt gewerkt. Dit wordt verklaard doordat werknemers binnen deze beroepsklasse relatief vaak werkzaam zijn in het binnenlands bestuur en zelfstandigen juist vaker in de zakelijke dienstverlening, waar relatief meer ten behoeve van de uitvoer wordt gewerkt.
Type contract | t.b.v. binnenlandse bestedingen | t.b.v. uitvoer |
---|---|---|
Contract voor onbepaalde tijd | 121 | 51 |
Contract voor bepaalde tijd | 29 | 12 |
Zelfstandige | 33 | 17 |
Per week werken hoger opgeleide personen de meeste urennoot9; 117 miljoen uur ten opzichte van 42 uur door lager opgeleiden personen.noot10 Zij werken voor 28 procent voor de Nederlandse uitvoer. De lager opgeleide personen werken voor 34 procent voor de uitvoer. Lager opgeleide personen hebben vaak een technisch beroep (denk bijvoorbeeld aan assemblagemedewerkers en machinebedienden), en zijn vaker dan hoogopgeleide personen werkzaam in bedrijfstakken die relatief veel voor de uitvoer werken, zoals de transport en industrie.
Opleidingsniveau | t.b.v. binnenlandse bestedingen | t.b.v. uitvoer |
---|---|---|
Lager opgeleid | 28 | 14 |
Middelbaar opgeleid | 70 | 33 |
Hoger opgeleid | 84 | 33 |
6.5Literatuur
Literatuur
Aerts, N., Notten, T., Prenen, L., Rooyakkers, J. & Wong, K. F. (2020). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In M. Jaarsma & A. Lammertsma (Red.), Nederland Handelsland 2020: Export, investeringen & werkgelegenheid. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Bohn, T., Notten, T., Prenen, L. & Wong, K.F. (2022). Diensten in dozen: de rol van indirecte dienstenexport. In D. Herbers & J. Rooyakkers (Red.), Internationaliseringsmonitor 2022, tweede kwartaal: Dienstenhandel: Ontwikkelingen en belemmeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2015). Export babymelkpoeder naar China 50 keer hoger. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2018). Internationaliseringsmonitor 2018, tweede kwartaal: Werkgelegenheid. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2021). Waarde en verdiensten uitgaand goederentransport in Nederland. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2022). Internationale handel; invoer en uitvoer van diensten 2014–2020. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Jukema, G. D., Ramaekers, P. & Berkhout, P. (Red.) (2021). De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband – editie 2021. Wageningen/Heerlen/Den Haag: Wageningen Economic Research en Centraal Bureau voor de Statistiek.
Jukema, G. D., Ramaekers, P. & Berkhout, P. (Red.) (2022). De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband – editie 2022. Wageningen/Heerlen/Den Haag: Wageningen Economic Research en Centraal Bureau voor de Statistiek.
Kranendonk, H. & Verbruggen, J. (2008). Decomposition of GDP Growth in Some European Countries and the United States. De Economist, 156(3), 295–306.
Kutlina-Dimitrova, Z. & Rueda-Cantucha, J. M. (2021). The impact of Covid-19 on exports related jobs. Chief Economist Note. Europese Commissie: Brussel/Luxemburg.
Lammertsma, A. & Notten, T. (2019). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In M. Jaarsma & A. Lammertsma (Red.), Nederland Handelsland 2019: Export, investeringen en werkgelegenheid. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O., Rozendaal, L., Berkel, Van, F. & Voncken, R. (2014). Nederland en Internationale Waardeketens. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Notten, T., Prenen, L. & Wong, K. F. (2019). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In S. Creemers & M. Jaarsma (Red.), Nederland Handelsland 2021: Export, import & investeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
OESO (2022). International trade during the COVID-19 pandemic: Big shifts and uncertainty. Parijs: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Poulissen, D., Rooyakkers, J. & Smit, R. (2022). De internationale dienstenhandel in woelige tijden. In D. Herbers & J. Rooyakkers (Red.), Internationaliseringsmonitor 2022, tweede kwartaal: Dienstenhandel: Ontwikkelingen en belemmeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Noten
Op het moment van schrijven is 2020 het meest recente volledige jaar waarover data beschikbaar zijn bij de Nationale Rekeningen.
Elders in deze publicatie wordt aangegeven dat de wederuitvoer iets minder dan de helft van de goederenexport vormt. De cijfers zoals ze in dit hoofdstuk gepresenteerd worden, zijn gebaseerd op cijfers van de Nationale Rekeningen. Voor de Nationale Rekeningen staat het eigendomscriterium centraal, wat betekent dat bepaalde transacties in het buitenland tot de Nederlandse in- en uitvoer kunnen worden gerekend ook als de verhandelde goederen fysiek niet in Nederland zijn geweest. Mede hierdoor is de omvang van de wederuitvoer in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 7 groter dan de omvang van de export van Nederlandse makelij.
Het hier weergegeven aandeel is gebaseerd op de bronstatistiek Internationale Handel in Diensten. Er zijn verschillen tussen de manier waarop de Nationale Rekeningen en de bronstatistiek om moeten gaan met Bijzondere Financiële Instellingen. Anderzijds confronteren de Nationale Rekeningen cijfers over de dienstenhandel met andere bronstatistieken, waarbij inconsistenties tussen bronnen kunnen leiden tot aanpassingen van de broncijfers om tot een consistent beeld van de gehele economie te komen. Ook de focus op continuïteit bij de Nationale Rekeningen leidt tot niveauafwijkingen tussen de bronstatistiek en de Nationale Rekeningen. Dit wordt in een revisiejaar weer herijkt.
In de Nationale Rekeningen wordt de transitohandel (als een bedrijf in Nederland eigenaar wordt van goederen in het buitenland en deze doorverkoopt aan een andere buitenlandse partij zonder dat deze goederen fysiek Nederland binnenkomen) bij de wederuitvoer gerekend. Zonder transitohandel liggen de exportverdiensten per euro wederuitvoer niet op 14 maar op 10 eurocent (CBS, 2021).
Bij de bepaling van het arbeidsvolume in voltijdequivalenten (vte’s) over een periode wordt zowel rekening gehouden met de begin- en einddatum van een baan als met de wekelijkse arbeidsduur. Omdat veel mensen in deeltijd werken, sommigen maar een deel van het jaar en sommigen meerdere banen hebben, is het aantal individuele banen hoger dan het aantal in vte’s.
Door een methodeverbetering zijn de cijfers die gepubliceerd werden in Nederland Handelsland 2021, niet vergelijkbaar met de cijfers in deze publicatie.
In deze analyse wordt gekeken naar de beroepsklassen zoals gezamenlijk vastgesteld door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en het CBS. Deze classificatie kent een 13-deling: Pedagogische beroepen; Creatieve en taalkundige beroepen; Commerciële beroepen; Bedrijfseconomische en administratieve beroepen; Managers; Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen; Technische beroepen; ICT beroepen; Agrarische beroepen; Zorg en welzijn beroepen; Dienstverlenende beroepen; Transport en logistiek beroepen; Beroepsklasse overig.
Doorgaans wordt er over werkgelegenheid gerapporteerd in termen van voltijdequivalenten of arbeidsjaren. In dit geval is ervoor gekozen de gerapporteerde wekelijkse arbeidsduur uit de EBB over te nemen, zonder aannames te maken over de omvang van een voltijdequivalent.
Om een beeld te krijgen van de verdeling van het opleidingsniveau van de werkzame beroepsbevolking, zie deze StatLinetabel: https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83031NED/table?dl=6B5A9
Lager onderwijs omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1). Middelbaar onderwijs omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4). Hoger onderwijs omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo. Hbo- en Wo-opleidingen omvatten alle Wo-kandidaats, -bachelor en - doctoraal of master opleidingen alsmede wo doctoraten.