Samenvatting
In Materiële Welvaart in Nederland 2022 presenteert het CBS de nieuwste gegevens over de financiële situatie van huishoudens en personen in Nederland. Onder meer de volgende vragen komen aan de orde:
- Waaruit bestaat materiële welvaart?
- Hoe hoog is de welvaart van de verschillende bevolkingsgroepen en regio’s?
- Hoe staat het met de materiële welvaart van werkend Nederland?
- Wat was de trend in de inkomens- en de vermogensongelijkheid?
- Hoe hebben de koopkracht, de bestedingen en het consumentenvertrouwen zich ontwikkeld?
- Hoe beoordelen mensen hun eigen financiële situatie?
- Hoe hoog is de belastingdruk en wie heeft baat van belastingvoordelen?
Het CBS baseert de uitkomsten van Materiële Welvaart In Nederland grotendeels op gegevens van de Belastingdienst. Deze zijn op het moment van uitkomen van deze publicatie tot en met het jaar 2020 beschikbaar. De effecten van de coronacrisis komen in de cijfers van 2020 tot uitdrukking maar kunnen niet worden gespecificeerd. De gegevens van het maandelijkse Consumenten Conjunctuuronderzoek zijn het meest recent, ze lopen tot en met april 2022.
De uitkomsten laten zien dat de koopkracht van de Nederlandse bevolking in 2020 ondanks corona er meer op vooruitging dan in de twee voorgaande jaren. Het consumentenvertrouwen begon na de diepe knauw in april 2020 vanwege de eerste gedeeltelijke lock-down langzaamaan weer wat te herstellen. In de tweede helft van 2021 ging het evenwel opnieuw de andere richting op en in april 2022 werd een nieuw diepterecord gevestigd. Daar staat tegenover dat mede door de alsmaar oplopende prijzen van koopwoningen de stijging van het vermogen van huishoudens ook in 2020 verder doorzette. Daarnaast was er sprake van een verdere daling van het risico op armoede en het percentage huishoudens dat aangeeft moeilijk rond te kunnen komen. Wel vlakte de groei van het percentage vrouwen dat economisch zelfstandig is in 2020 wat af, en bij mannen daalde het.
Koopkracht in 2020 sterk gegroeid
De koopkracht van de bevolking in Nederland steeg in 2020 met 2,2 procent ten opzichte van 2019. Dat was meer dan in 2019 en 2018, toen de koopkracht in doorsnee met 1,5 procent en 0,6 procent toenam. Werknemers gingen er vooral dankzij cao-afspraken het meest op vooruit in 2020 (4,3 procent), op enige afstand gevolgd door zelfstandigen (1,1 procent). Ook pensioengerechtigden hadden te maken met een relatief bescheiden koopkrachtstijging van 1 procent. Aanvullende pensioenen worden al jaren niet of beperkt geïndexeerd, waardoor de koopkracht minder toeneemt naarmate er meer aanvullend pensioen is.
Gemiddeld jaarinkomen van huishoudens gestegen
Het besteedbare inkomen van huishoudens was in 2020 gemiddeld bijna 47 duizend euro. Wanneer in dit netto inkomen rekening wordt gehouden met het verschil in samenstelling van huishoudens (standaardisatie) en met de inflatie had een huishouden gemiddeld iets meer te besteden dan een jaar eerder. Vergeleken met 1977 was er sprake van een stijging van 50 procent. Deze toename komt vooral doordat steeds meer vrouwen (meer uren) gingen werken.
Inkomensongelijkheid al 30 jaar vrijwel constant
In de eerste twintig jaar van de 21e eeuw bleef de ongelijkheid in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen stabiel. Ten tijde van de vorige economische crisis (2009 tot en met 2013) ging dit wel gepaard met hogere heffingen van sociale premies en inkomstenbelasting. Ook in de jaren negentig van de vorige eeuw veranderde de inkomensongelijkheid nauwelijks. Wel was er in de tweede helft van de jaren tachtig sprake van een substantiële toename. De lonen stegen toentertijd fors en er kwamen meer tweeverdieners, terwijl tegelijkertijd het minimumloon en uitkeringen werden bevroren.
Nederland neemt de elfde plaats in bij de rangorde van EU-lidstaten op inkomensongelijkheid van laag naar hoog. In Slowakije is de minste ongelijkheid, gevolgd door Slovenië en Tsjechië. In Bulgarije zijn de inkomensverschillen het grootst.
Jaarinkomen van werknemers toegenomen in 2020
Het mediane persoonlijk inkomen van werknemers lag in de periode 2011−2019 (gecorrigeerd voor inflatie) steeds rond 37 duizend euro, maar in 2020 steeg het naar 38 duizend euro. Zelfstandigen werden wel getroffen in de coronacrisis: hun inkomen daalde in 2020. Het inkomen van zmp’ers was met 51 duizend euro in 2020 het hoogst, en van zzp’ers het laagst (bijna 32 duizend euro). Directeuren-grootaandeelhouders hebben binnen de groep zelfstandigen met bijna 64 duizend euro het hoogste mediane inkomen.
Van de werkenden maakte 1,9 procent deel uit van een huishouden met risico op armoede. Dat is minder dan in 2019, toen het risico 2,1 procent was. Onder werknemers was het percentage met armoederisico met 1,2 procent in 2020 beduidend kleiner dan onder zmp’ers (2,8 procent) en zzp’ers (5,9 procent).
Economische zelfstandigheid in 2020 alleen bij vrouwen gegroeid
Van de 13,8 miljoen mensen met een persoonlijk inkomen uit werk of een uitkering in 2020 kwamen mannen gemiddeld uit op 42,0 duizend euro en vrouwen op 26,4 duizend euro. Bedroeg het inkomen van vrouwen in 1977 nog minder dan de helft van dat van mannen, in 2020 was dat 63 procent. In de groep tot aan de AOW-leeftijd komt dit verschil vooral doordat vrouwen minder vaak werken, en als ze werken dat overwegend in deeltijd doen. Vrouwen zijn daardoor ook minder vaak economisch zelfstandig dan mannen. In 2020 verdiende ruim 63 procent van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd minimaal een inkomen op bijstandsniveau, bij mannen was dat ruim 80 procent. Tussen 2014 en 2019 was bij beide sprake van groei. In 2020 vlakte die bij vrouwen af, terwijl de economische zelfstandigheid bij mannen toen terug liep.
Steeds meer vrouwen met aanvullend pensioen
In 2020 had ruim twee derde van de AOW-gerechtigde vrouwen een aanvullend pensioen naast de AOW, tien jaar eerder was dat nog 59 procent. Bij de AOW-gerechtigde mannen is het aandeel met bijna 93 procent nauwelijks anders dan in 2010. Onder gehuwde of samenwonende vrouwen was het aandeel met een aanvullend pensioen nog steeds betrekkelijk klein (54 procent in 2020), maar wel ruim 18 procentpunt hoger dan tien jaar eerder. Het mediane, aanvullend pensioen van vrouwen lag in 2020 met 5,9 duizend euro nog altijd op een lager niveau dan dat van mannen (13,6 duizend euro).
Vermogen stijgt verder
Begin 2020 bedroeg het mediane vermogen van huishoudens 64,6 duizend euro. Dat is bijna 12 duizend euro meer dan een jaar eerder. Na een daling in de vorige economische crisis zit het vermogen sinds 2014 weer in de lift. De eigen woning is het belangrijkste bestanddeel in het vermogen. De ontwikkeling van het vermogen gaat dan ook sterk samen met die van de stijgende huizenprijzen.
Bijna 1,2 miljoen huishoudens hadden begin 2020 meer schulden dan bezittingen, dat zijn 95 duizend huishoudens minder dan een jaar eerder. Er waren 278 duizend miljonairshuishoudens, een stijging van ruim 24 duizend vergeleken met 2019.
Vermogensongelijkheid vanaf 2015 dalende
Tijdens de vorige economische crisis is de vermogensongelijkheid alsmaar opgelopen. De stijging was vooral het gevolg van de daling van de huizenprijzen. Hierdoor zagen veel huishoudens hun vermogen slinken. Bij huishoudens die over grote spaartegoeden of omvangrijke aandelenportefeuilles beschikten, was het effect op het totale vermogen minder groot. Doordat de woningmarkt in 2014 weer aantrok en sindsdien de huizenprijzen alsmaar verder opliepen, kwam er een eind aan de toename in de vermogensongelijkheid en zette vanaf 2015 een gestage daling in.
Minder besteed en meer bespaard in coronacrisis
Huishoudens gaven in het eerste coronajaar 2020 gemiddeld 35,3 duizend euro uit. Daarmee lag het uitgavenniveau gemiddeld 3 procent lager dan in 2015, toen huishoudens 36,3 duizend euro besteedden (gecorrigeerd voor prijsveranderingen). Tegelijkertijd was het inkomen ten opzichte van 2015 bijna 13 procent hoger. Met name de bestedingen aan horeca, recreatie, cultuur en vervoer liepen een deuk op in 2020. De meeste huishoudens besteden minder dan hun inkomen. In 2020 kwamen de besparingen gemiddeld uit op 11,5 duizend euro, ruim 2 keer zoveel als in 2015. Vooral de hoogste inkomens besparen; in 2020 in doorsnee ruim 1,5 keer zoveel als in 2015. De laagste inkomens geven doorgaans meer uit dan hun inkomen en ontspaarden in 2020 evenveel als vijf jaar eerder.
Consumentenvertrouwen stort in 2022 opnieuw in
Ten tijde van de gedeeltelijke lock-down in april 2020 zakte het consumentenvertrouwen van de Nederlands bevolking diep weg. In de maanden daarna tot medio 2021 herstelde het vertrouwen weer maar bleef onder de nullijn: de mensen die pessimistisch over de economie zijn bleven de overhand houden boven de optimisten. Vanaf de tweede helft van 2021 ging het opnieuw bergafwaarts met het consumentenvertrouwen en in april 2022 werd een nieuw diepterecord gevestigd.
Vooral laagste inkomens kampen met financiële problemen
Huishoudens met weinig inkomen rapporteren vaker financiële problemen dan hogere inkomensgroepen. Zo gaf in 2021 in de eerste inkomenskwintielgroep ongeveer een vijfde aan moeilijk rond te kunnen komen van het inkomen. In de hoogste kwintielgroep was dat minder dan 1 procent. Wel rapporteerden huishoudens minder vaak dan in de pre-coronajaren moeilijk rond te kunnen komen, ongeacht hun positie op de inkomensladder. De laagste inkomens kampen substantieel vaker met achterstanden bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of andere kredieten. Verder zeggen zij vaker dan hogere inkomensgroepen onvoldoende geld te hebben voor onder meer om de dag een warme maaltijd met vlees, kip of vis, goed verwarmen van het huis, een jaarlijkse vakantie of regelmatig nieuwe kleren kopen.
In 2020 en 2021 gaven meer huishoudens aan geld over te houden dan in de jaren voor corona. In de hoogste inkomenskwintielgroep zegt het merendeel geld over te houden. Precies rondkomen wordt in de laagste twee inkomenskwintielgroepen relatief vaak genoemd. Wel zeggen zij vaker dan de hoogste inkomens spaartegoeden te moeten aanspreken en vaker schulden te moeten maken dan hogere inkomensgroepen.
Druk van belastingen en premies in 2020 onveranderd
De druk van de inkomstenbelasting en premies sociale verzekeringen op het bruto inkomen van huishoudens bedroeg in 2020 gemiddeld bijna 38 procent, vrijwel evenveel als in de vijf jaren daarvoor. In de vorige economische crisis lag de belastingdruk gemiddeld op een hoger niveau dan in de jaren erna. De belastingdruk piekte in 1985 (44 procent). Daarna was sprake van een trendmatige daling, vooral in de premies volksverzekeringen.
Heffingskortingen zorgen bij met name minder welvarende huishoudens voor belastingdrukverlichting. Zonder drukverlichting door heffingskortingen zou in 2020 de laagste welvaartsdecielgroep 25,4 procent van het bruto inkomen kwijt zijn geweest aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Bij de hoogste welvaartsgroep was dat 5 procentpunt meer. Door de heffingskortingen kwam de netto belastingdruk uit op 8,5 procent voor de minst welvarenden en 27,0 procent voor de meest welvarenden.