Koopkrachtontwikkeling
Bij de koopkrachtontwikkeling gaat het om de jaar-op-jaar verandering in inkomen bij individuele personen. Is de koopkracht van de Nederlandse bevolking in het coronajaar 2020 gestegen of gedaald? Hoe heeft de koopkracht zich in de afgelopen decennia ontwikkeld? Welke groepen gingen erop vooruit en welke niet? Zijn er regionale verschillen?
4.1Recente ontwikkelingen en langjarige trends
Koopkracht groeit in coronajaar 2020
De koopkracht (zie kader ‘Dynamische koopkrachtontwikkeling’) van de Nederlandse bevolking nam in 2020 in doorsnee met 2,2 procent toe ten opzichte van 2019. Deze ontwikkeling was gunstiger dan in 2019 en 2018, toen de koopkracht in doorsnee met 1,5 procent en 0,6 procent toenam.
De doorsnee ontwikkeling in 2020 was voor het grootste deel het gevolg van de gunstige reële loonontwikkeling van 1,6 procent: tegenover de cao-loonstijging van 2,9 procent stond een inflatie van 1,3 procent. Ook overheidsbeleid had een positief effect van bijna 1 procentpunt op de koopkracht, onder andere door geplande fiscale maatregelen, waaronder verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, en het invoeren van een tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting.
Persoonlijke veranderingen hadden in 2020 een licht drukkend effect op de koopkrachtontwikkeling van –0,3 procentpunt. Het betreft veranderingen die doorgaans gunstig zijn voor de koopkracht zoals bijvoorbeeld een nieuwe baan of een promotie. Maar ook veranderingen die de koopkracht kunnen drukken, zoals werkloos worden of minder winst boeken door het (tijdelijk) stoppen van bedrijfsactiviteiten, spelen een rol. Deze nadelige veranderingen speelden in 2020 tijdens de coronacrisis een grotere rol dan in 2019 en 2018. Om de economische gevolgen van de coronacrisis in 2020 te verzachten, riep de overheid tijdelijke steunmaatregelen in het leven. Voor 2021 is de dynamische koopkrachtontwikkeling weliswaar nog onbekend, maar de statische koopkrachtontwikkeling is geraamd op 0,1 procent (CPB, 2022). Deze is een optelsom van de reële loonontwikkeling van voorlopig –0,5 procent en overheidsbeleid van 0,6 procent, beiden veel minder dan in 2020.
Dynamischekoopkrachtontwikkeling | Reële loonontwikkeling | Overheidsbeleid | Persoonlijke veranderingen | |
---|---|---|---|---|
2018 | 0,6 | 0,3 | -0,3 | 0,6 |
2019 | 1,5 | -0,1 | 1,2 | 0,5 |
2020* | 2,2 | 1,6 | 0,9 | -0,3 |
2021* | . | -0,5 | 0,6 | . |
Dynamische koopkrachtontwikkeling
De koopkracht van personen is gelijk aan het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van het huishouden waartoe ze behoren, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex (CPI, zie bijlage B). De koopkracht verandert door externe invloeden en door veranderingen in het persoonlijke leven van mensen. Externe invloeden zijn onder meer de ontwikkeling van de cao-lonen, de stijging van de consumentenprijzen (inflatie) en (nieuw) beleid van de overheid. De verandering van de koopkracht als gevolg van deze externe invloeden is de statische koopkrachtontwikkeling, die het CPB regelmatig voor het actuele en het daaropvolgende jaar raamt.
De koopkracht verandert echter ook door persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld als mensen gaan samenwonen of uit elkaar gaan, van baan wisselen of met pensioen gaan. In de dynamische koopkrachtontwikkeling wordt ook met deze invloeden rekening gehouden.
Voor de jaar-op-jaar koopkrachtontwikkeling van een groep is uitgegaan van de mediaan of doorsnee, de middelste waarde van de naar grootte gerangschikte koopkrachtontwikkelingen van individuele personen die in beide jaren deel uitmaken van de groep. Positieve en negatieve uitschieters hebben dan nauwelijks invloed op de uitkomst (Bos, 2007).
Grootste koopkrachtstijging van afgelopen veertig jaar in 2001
De koopkracht nam gedurende de periode 1977–2020 jaarlijks steeds toe, met uitzondering van de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw en de economische crisis in de jaren 2009–2013. Na de tweede oliecrisis van 1979 volgden zware economische tijden. In 1981 was sprake van een koopkrachtdaling van 2 procent. Twee jaar later was de achteruitgang met 2,3 procent nog groter en werd een historisch dieptepunt bereikt. Richting de jaren ’90 herstelde de koopkracht, met een sterke impuls in 1990 toen een herziening van het belastingstelsel plaatsvond. Ook in 2001 is het Nederlandse belastingstelsel herzien, waarbij een lastenverlichting voor de bevolking resulteerde in de grootste koopkrachtstijging in ruim veertig jaar (6,3 procent).
In 2006 en 2007 trok de Nederlandse economie hard aan. De doorsnee koopkracht van de bevolking nam in beide jaren met meer dan 3 procent toe. De economische crisis die eind 2008 begon leidde ertoe dat de koopkracht na 2009 vier jaren op rij daalde. Na deze economische crisis krabbelde de Nederlandse economie vanaf 2014 langzaam uit het dal. De relatief grote koopkrachttoename in 2016 had te maken met beleidsmaatregelen om het economisch herstel te bespoedigen.
Ontwikkeling | |
---|---|
'79 | 2,2 |
'81 | -2 |
'83 | -2,3 |
'85 | -0,5 |
'87 | 4,2 |
'89 | 2,3 |
'90 | 4,4 |
'91 | 0,4 |
'92 | 0,3 |
'93 | 1,3 |
'94 | 0,3 |
'95 | 1,2 |
'96 | 1,4 |
'97 | 1,4 |
'98 | 2,8 |
'99 | 1 |
'00 | 2,1 |
'01 | 6,3 |
'02 | 1,6 |
'03 | 0,3 |
'04 | 0,8 |
'05 | -0,2 |
'06 | 3,1 |
'07 | 3,1 |
'08 | 1,5 |
'09 | 1,8 |
'10 | -0,4 |
'11 | -0,9 |
'12 | -1,1 |
'13 | -1,1 |
'14 | 1,9 |
'15 | 1,3 |
'16 | 3 |
'17 | 0,7 |
'18 | 0,6 |
'19 | 1,5 |
'20* | 2,2 |
1)Tot 1990 gaat het om de procentuele mutatie t.o.v. twee jaar eerder, vanaf 1990 t.o.v. een jaar eerder. |
4.2Trends in bevolkingsgroepen
Koopkrachtverandering zelfstandigen positief
Voor vrijwel alle bevolkingsgroepen steeg de koopkracht in 2020 meer dan in 2019 en 2018. Voor werknemers steeg de koopkracht in 2020 in doorsnee met 4,3 procent, 70 procent van alle werknemers ging er in koopkracht op vooruit.
De doorsnee koopkrachtgroei bij zelfstandigen was minder gunstig, maar wel positief: 1,1 procent. Voor 53 procent van de zelfstandigen steeg de koopkracht, voor 40 procent van de zelfstandigen daalde de koopkracht echter met minstens 2,6 procent. Voor 20 procent daalde de koopkracht zelfs met 16 procent of meer.
Ook pensioenontvangers hadden een koopkrachtgroei in 2020, van 1 procent in doorsnee. Bij hen is de spreiding van de koopkrachtgroei in de regel beperkt. In 2020 steeg voor meer dan de helft van de pensioenontvangers de koopkracht met 0 tot 3 procent.
2018 | 2019 | 2020* | |
---|---|---|---|
Totale bevolking |
0,6 | 1,5 | 2,2 |
Werknemers | 1,9 | 2,7 | 4,3 |
Zelfstandigen | 2,2 | 2,8 | 1,1 |
Pensioen- ontvangers |
-0,4 | 0,7 | 1,0 |
Bijstands- ontvangers |
0,0 | 0,8 | 1,5 |
Koopkrachtgroei gepensioneerden lager bij hoger inkomen
In tegenstelling tot werknemers zijn gepensioneerden beperkt in hun mogelijkheden om de koopkracht te verbeteren. Die is sterk afhankelijk van de indexering van de AOW en aanvullende pensioenen en van fiscale maatregelen. De aanvullende pensioenuitkering heeft lange tijd de trend van de cao-loonontwikkeling gevolgd, maar zeker in de jaren ’10 werd deze voor een deel van de gepensioneerden niet meer geïndexeerd of gekort. Voor de gepensioneerden met relatief veel aanvullend (pensioen)inkomen naast de AOW steeg de koopkracht daardoor niet of nauwelijks. In 2020 nam de koopkracht van gepensioneerden in de hoogste inkomensgroep met 0,1 procent in doorsnee toe, terwijl de koopkracht van gepensioneerden in de laagste inkomensgroep met 1,4 procent steeg. De koopkrachtverbetering van werknemers was nagenoeg gelijk in alle inkomensgroepen.
Werknemers | Pensioenontvangers | |
---|---|---|
20%-groep inkomen (gestandaardiseerd) |
. | . |
1e (laagste) | 4,4 | 1,4 |
2e | 4,7 | 1,0 |
3e | 4,3 | 0,8 |
4e | 4,2 | 0,6 |
5e (hoogste) | 4,2 | 0,1 |
Werknemers hebben steeds grotere koopkrachtstijging dan gepensioneerden
Sinds 1990 ontwikkelde de koopkracht van pensioenontvangers zich steeds minder gunstig dan die van werknemers. In tegenstelling tot gepensioneerden kunnen werknemers hun koopkracht zelf verbeteren door bijvoorbeeld over te stappen naar een beter betaalde baan. Ook kunnen zij profiteren van afspraken in hun cao. In de jaren 2009–2019 hadden werknemers een cumulatieve koopkrachtwinst van ruim 17 procent (zie kader ‘Cumulatieve koopkrachtontwikkeling’).
1979-1989 | 1989-1999 | 1999-2009 | 2009-2019 | |
---|---|---|---|---|
Totale bevolking |
1,6 | 15,4 | 22,2 | 5,5 |
Werknemers | . | 26,4 | 33,3 | 17,5 |
Zelfstandigen | . | 12,6 | 34,5 | 13,7 |
Pensioen- ontvangers |
. | 4,2 | 7,4 | -4,7 |
Bijstands- ontvangers |
. | 15,1 | 16,9 | 2,7 |
Cumulatieve koopkrachtontwikkeling
De koopkrachtontwikkeling van (groepen in) de bevolking vanaf een bepaald startjaar is eenvoudig te berekenen door jaarlijkse mediane koopkrachtmutaties te vermenigvuldigen (vergelijkbaar met rente-op-rente berekeningen). Met een koopkrachtontwikkeling van 2,1 procent in 2000 en 6,3 procent in 2001 is de ontwikkeling vanaf startjaar 1999 gelijk aan 1,021 * 1,063 = 1,085 oftewel 8,5 procent. Kanttekening bij de cumulatieve koopkrachtontwikkeling is dat voorbij wordt gegaan aan het feit dat bevolkingsgroepen telkens van samenstelling veranderen.
Koopkrachtontwikkelingen van bevolkingsgroepen zijn vanaf 1990 beschikbaar. In de periode 1977–2020 is de koopkracht van de gehele bevolking met 58 procent gestegen.
Koopkracht zelfstandigen hardst gegroeid in 2006–2007
De koopkracht van zelfstandigen groeide in het eerste decennium van deze eeuw met 34 procent. Van 2006 op 2007 maakten zij de grootste koopkrachtvooruitgang mee van in doorsnee 8,4 procent. Naast de economische groei in die jaren speelden ook gunstige fiscale maatregelen een rol. Ook werknemers profiteerden van de economische groei in 2006 en 2007. Hun koopkracht steeg echter het meest in 2001 (8,3 procent), toen de arbeidskorting werd geïntroduceerd. Bij werknemers variëren de individuele koopkrachtontwikkelingen overigens minder dan bij zelfstandigen, van wie het inkomen van jaar op jaar sterk kan fluctueren.
4.3Regionale koopkrachtontwikkeling
In 2020 had de gemeente Urk de sterkste (mediane) koopkrachtgroei met 3,3 procent ten opzichte van 2019, en kende de gemeente Bloemendaal de minst voorspoedige ontwikkeling met een doorsnee stijging van 1 procent. In de vijf gemeenten met de grootste koopkrachttoename wonen relatief meer werknemershuishoudens en paren met kinderen en minder gepensioneerden dan het landelijk gemiddelde. In de vijf gemeenten met de minste koopkrachttoename is het beeld doorgaans andersom. Hier wonen relatief veel gepensioneerden, in voornamelijk de hogere inkomensgroepen.
Gemeentenaam | Ontwikkeling |
---|---|
Groningen | 2,3 |
Almere | 2,8 |
Stadskanaal | 2,2 |
Veendam | 2,3 |
Zeewolde | 2,9 |
Achtkarspelen | 2,6 |
Ameland | 1,8 |
Harlingen | 1,8 |
Heerenveen | 2,3 |
Leeuwarden | 2,4 |
Ooststellingwerf | 2,0 |
Opsterland | 2,4 |
Schiermonnikoog | 1,5 |
Smallingerland | 2,2 |
Terschelling | 1,4 |
Vlieland | 2,4 |
Weststellingwerf | 2,2 |
Assen | 2,4 |
Coevorden | 2,1 |
Emmen | 2,2 |
Hoogeveen | 2,4 |
Meppel | 2,5 |
Almelo | 2,4 |
Borne | 2,4 |
Dalfsen | 2,2 |
Deventer | 2,5 |
Enschede | 2,3 |
Haaksbergen | 2,2 |
Hardenberg | 2,9 |
Hellendoorn | 2,4 |
Hengelo | 2,5 |
Kampen | 2,9 |
Losser | 2,4 |
Noordoostpolder | 2,4 |
Oldenzaal | 2,3 |
Ommen | 2,5 |
Raalte | 2,5 |
Staphorst | 3,2 |
Tubbergen | 2,5 |
Urk | 3,3 |
Wierden | 2,5 |
Zwolle | 2,8 |
Aalten | 2,3 |
Apeldoorn | 2,4 |
Arnhem | 2,4 |
Barneveld | 2,7 |
Beuningen | 2,5 |
Brummen | 2,0 |
Buren | 2,0 |
Culemborg | 2,4 |
Doesburg | 1,8 |
Doetinchem | 2,2 |
Druten | 2,4 |
Duiven | 2,5 |
Ede | 2,5 |
Elburg | 2,9 |
Epe | 2,3 |
Ermelo | 2,0 |
Harderwijk | 2,5 |
Hattem | 2,5 |
Heerde | 2,2 |
Heumen | 2,0 |
Lochem | 1,7 |
Maasdriel | 2,1 |
Nijkerk | 2,6 |
Nijmegen | 2,4 |
Oldebroek | 2,9 |
Putten | 2,2 |
Renkum | 1,8 |
Rheden | 2,1 |
Rozendaal | 1,7 |
Scherpenzeel | 2,5 |
Tiel | 2,7 |
Voorst | 2,1 |
Wageningen | 2,5 |
Westervoort | 2,2 |
Winterswijk | 2,4 |
Wijchen | 2,3 |
Zaltbommel | 2,5 |
Zevenaar | 2,1 |
Zutphen | 2,3 |
Nunspeet | 2,4 |
Dronten | 2,3 |
Amersfoort | 2,8 |
Baarn | 1,8 |
De Bilt | 1,8 |
Bunnik | 2,1 |
Bunschoten | 3,0 |
Eemnes | 1,8 |
Houten | 2,8 |
Leusden | 2,1 |
Lopik | 2,3 |
Montfoort | 2,5 |
Renswoude | 2,7 |
Rhenen | 2,6 |
Soest | 2,0 |
Utrecht | 3,2 |
Veenendaal | 2,6 |
Woudenberg | 2,6 |
Wijk bij Duurstede | 2,4 |
IJsselstein | 2,4 |
Zeist | 2,0 |
Nieuwegein | 2,4 |
Aalsmeer | 2,1 |
Alkmaar | 2,2 |
Amstelveen | 1,8 |
Amsterdam | 2,2 |
Bergen (NH.) | 1,4 |
Beverwijk | 2,1 |
Blaricum | 1,1 |
Bloemendaal | 1,0 |
Castricum | 1,7 |
Diemen | 2,1 |
Edam-Volendam | 2,3 |
Enkhuizen | 1,8 |
Haarlem | 2,1 |
Haarlemmermeer | 2,2 |
Heemskerk | 1,8 |
Heemstede | 1,4 |
Heiloo | 1,8 |
Den Helder | 2,1 |
Hilversum | 2,0 |
Hoorn | 2,3 |
Huizen | 1,8 |
Landsmeer | 1,8 |
Laren | 1,1 |
Medemblik | 2,2 |
Oostzaan | 2,0 |
Opmeer | 2,5 |
Ouder-Amstel | 1,7 |
Purmerend | 2,1 |
Schagen | 2,0 |
Texel | 1,7 |
Uitgeest | 2,3 |
Uithoorn | 2,2 |
Velsen | 2,1 |
Weesp | 1,9 |
Zandvoort | 1,6 |
Zaanstad | 2,3 |
Alblasserdam | 2,5 |
Alphen aan den Rijn | 2,4 |
Barendrecht | 2,5 |
Drechterland | 2,4 |
Brielle | 1,8 |
Capelle aan den IJssel | 2,2 |
Delft | 2,4 |
Dordrecht | 2,3 |
Gorinchem | 2,5 |
Gouda | 2,6 |
's-Gravenhage | 2,3 |
Hardinxveld-Giessendam | 2,7 |
Hellevoetsluis | 2,1 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 2,7 |
Stede Broec | 2,0 |
Hillegom | 1,8 |
Katwijk | 2,6 |
Krimpen aan den IJssel | 2,2 |
Leiden | 2,7 |
Leiderdorp | 2,2 |
Lisse | 1,9 |
Maassluis | 2,1 |
Nieuwkoop | 2,1 |
Noordwijk | 1,8 |
Oegstgeest | 2,1 |
Oudewater | 2,0 |
Papendrecht | 2,1 |
Ridderkerk | 1,9 |
Rotterdam | 2,2 |
Rijswijk | 2,1 |
Schiedam | 2,4 |
Sliedrecht | 2,3 |
Albrandswaard | 2,6 |
Westvoorne | 1,4 |
Vlaardingen | 2,0 |
Voorschoten | 2,3 |
Waddinxveen | 2,4 |
Wassenaar | 1,3 |
Woerden | 2,4 |
Zoetermeer | 2,7 |
Zoeterwoude | 2,4 |
Zwijndrecht | 2,1 |
Borsele | 2,8 |
Goes | 2,2 |
West Maas en Waal | 2,1 |
Hulst | 1,5 |
Kapelle | 2,3 |
Middelburg | 2,0 |
Reimerswaal | 2,7 |
Terneuzen | 1,7 |
Tholen | 2,3 |
Veere | 1,9 |
Vlissingen | 1,9 |
De Ronde Venen | 1,9 |
Tytsjerksteradiel | 2,3 |
Asten | 2,2 |
Baarle-Nassau | 1,6 |
Bergen op Zoom | 2,0 |
Best | 2,2 |
Boekel | 2,6 |
Boxtel | 2,2 |
Breda | 2,2 |
Deurne | 2,1 |
Pekela | 2,3 |
Dongen | 2,1 |
Eersel | 1,9 |
Eindhoven | 2,4 |
Etten-Leur | 2,2 |
Geertruidenberg | 2,0 |
Gilze en Rijen | 2,1 |
Goirle | 2,2 |
Helmond | 2,3 |
's-Hertogenbosch | 2,3 |
Heusden | 2,3 |
Hilvarenbeek | 2,2 |
Loon op Zand | 2,1 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 1,7 |
Oirschot | 2,2 |
Oisterwijk | 1,8 |
Oosterhout | 2,0 |
Oss | 2,4 |
Rucphen | 2,0 |
Sint-Michielsgestel | 2,0 |
Someren | 2,3 |
Son en Breugel | 2,1 |
Steenbergen | 2,0 |
Waterland | 1,6 |
Tilburg | 2,5 |
Valkenswaard | 2,0 |
Veldhoven | 2,3 |
Vught | 1,9 |
Waalre | 1,9 |
Waalwijk | 2,0 |
Woensdrecht | 1,8 |
Zundert | 2,1 |
Wormerland | 1,9 |
Landgraaf | 1,9 |
Beek | 1,9 |
Beesel | 1,9 |
Bergen (L.) | 2,1 |
Brunssum | 2,0 |
Gennep | 2,1 |
Heerlen | 1,8 |
Kerkrade | 1,6 |
Maastricht | 1,9 |
Meerssen | 2,0 |
Mook en Middelaar | 1,7 |
Nederweert | 2,0 |
Roermond | 2,0 |
Simpelveld | 1,8 |
Stein | 1,9 |
Vaals | 1,2 |
Venlo | 2,0 |
Venray | 2,1 |
Voerendaal | 1,8 |
Weert | 1,9 |
Valkenburg aan de Geul | 1,7 |
Lelystad | 2,4 |
Horst aan de Maas | 2,3 |
Oude IJsselstreek | 2,2 |
Teylingen | 2,3 |
Utrechtse Heuvelrug | 1,7 |
Oost Gelre | 2,4 |
Koggenland | 2,3 |
Lansingerland | 2,7 |
Leudal | 2,0 |
Maasgouw | 1,9 |
Gemert-Bakel | 2,3 |
Halderberge | 2,2 |
Heeze-Leende | 2,1 |
Laarbeek | 1,9 |
Reusel-De Mierden | 2,1 |
Roerdalen | 1,8 |
Roosendaal | 2,1 |
Schouwen-Duiveland | 1,8 |
Aa en Hunze | 2,1 |
Borger-Odoorn | 2,2 |
De Wolden | 2,2 |
Noord-Beveland | 2,0 |
Wijdemeren | 1,9 |
Noordenveld | 2,0 |
Twenterand | 2,8 |
Westerveld | 1,9 |
Lingewaard | 2,5 |
Cranendonck | 2,2 |
Steenwijkerland | 2,4 |
Moerdijk | 2,0 |
Echt-Susteren | 2,0 |
Sluis | 1,5 |
Drimmelen | 2,1 |
Bernheze | 2,3 |
Alphen-Chaam | 1,8 |
Bergeijk | 1,9 |
Bladel | 2,2 |
Gulpen-Wittem | 1,9 |
Tynaarlo | 2,2 |
Midden-Drenthe | 2,3 |
Overbetuwe | 2,4 |
Hof van Twente | 2,1 |
Neder-Betuwe | 2,7 |
Rijssen-Holten | 3,1 |
Geldrop-Mierlo | 2,1 |
Olst-Wijhe | 2,7 |
Dinkelland | 2,5 |
Westland | 2,4 |
Midden-Delfland | 2,3 |
Berkelland | 2,2 |
Bronckhorst | 2,0 |
Sittard-Geleen | 1,9 |
Kaag en Braassem | 1,9 |
Dantumadiel | 2,2 |
Zuidplas | 2,4 |
Peel en Maas | 2,2 |
Oldambt | 2,1 |
Zwartewaterland | 3,1 |
S�dwest-Frysl�n | 2,2 |
Bodegraven-Reeuwijk | 2,1 |
Eijsden-Margraten | 2,0 |
Stichtse Vecht | 2,0 |
Hollands Kroon | 2,2 |
Leidschendam-Voorburg | 1,9 |
Goeree-Overflakkee | 2,1 |
Pijnacker-Nootdorp | 2,8 |
Nissewaard | 2,1 |
Krimpenerwaard | 2,3 |
De Fryske Marren | 2,2 |
Gooise Meren | 1,7 |
Berg en Dal | 2,1 |
Meierijstad | 2,3 |
Waadhoeke | 2,4 |
Westerwolde | 2,0 |
Midden-Groningen | 2,2 |
Beekdaelen | 2,0 |
Montferland | 2,1 |
Altena | 2,2 |
West Betuwe | 2,2 |
Vijfheerenlanden | 2,3 |
Hoeksche Waard | 2,1 |
Het Hogeland | 2,3 |
Westerkwartier | 2,5 |
Noardeast-Frysl�n | 2,5 |
Molenlanden | 2,6 |
Eemsdelta | 1,9 |
Dijk en Waard | 2,3 |
Land van Cuijk | 2,3 |
Maashorst | 2,3 |
Koopkrachtontwikkeling | Aandeel werknemers | Aandeel pensioenontvangers | |
---|---|---|---|
Hoogste ontwikkeling | %-mutatie t.o.v. een jaar eerder | % | |
Urk | 3,3 | 64 | 10 |
Staphorst | 3,2 | 63 | 15 |
Utrecht | 3,2 | 68 | 12 |
Rijssen-Holten | 3,1 | 65 | 19 |
Zwartewaterland | 3,1 | 65 | 17 |
Laagste ontwikkeling | |||
Wassenaar | 1,3 | 51 | 29 |
Vaals | 1,2 | 52 | 31 |
Blaricum | 1,1 | 48 | 27 |
Laren | 1,1 | 41 | 32 |
Bloemendaal | 1,0 | 48 | 29 |
Totaal Nederland | 2,2 | 60 | 20 |
4.4Literatuur
Literatuur
CPB (2022). CPB Raming Maart 2022 – Centraal Economisch Plan. CPB, Den Haag.
Bos, W. (2007). Meten van koopkrachtontwikkeling. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen.
UL/CBS (2021). Inkomen verdeeld, trends 1977–2019. UnivLeiden/CBS.