Bereik van de welvaartsstatistieken
Dit hoofdstuk bevat een beknopte toelichting op de welvaartspositie van personen en huishoudens in Nederland. De welvaartspositie wordt in beeld gebracht met het inkomen, de bestedingen en het vermogen. Waaruit bestaan deze financiële gegevens van huishoudens en hoe verhouden ze zich tot elkaar?
1.1Welvaart: een breed begrip
Welvaart wordt doorgaans gedefinieerd als de mate waarin behoeften met schaars beschikbare middelen worden bevredigd. De behoeften betreffen de primaire levensbehoeften zoals een onderdak, voedsel en kleding en bij toenemende welvaart luxe goederen en diensten als vervoersmiddelen en vakanties. Naast materiële wensen hebben mensen ook behoefte aan een veilige en schone leefomgeving, bescherming van eigendomsrechten, vrije tijd en zo meer. Veel goederen en diensten worden door bedrijven (in binnen- en buitenland) aan huishoudens geleverd, maar in bepaalde gevallen neemt ook de overheid de productie voor haar rekening, zoals bij het openbaar bestuur, de handhaving van de openbare orde, de zorg en het onderwijs.
Hoe ontstaat welvaart en hoe wordt deze verdeeld?
Welvaart wordt verkregen in het economische proces waarin naast de bevolking onder meer bedrijven en de overheid een rol spelen. Bij de productie van goederen en diensten bij de overheid en in bedrijven genereren huishoudens met de inzet van hun arbeid en kapitaal inkomen (primaire inkomensverdeling).
De overheid speelt een rol bij de herverdeling van het inkomen. Zo ontvangen huishoudens die wegens werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom zelf geen of onvoldoende inkomen genereren, een uitkering of pensioen. Daarnaast ondersteunt de overheid de groep met een zwakke inkomenspositie met diverse toeslagen. Het geld hiervoor krijgt de overheid door directe of indirecte (bijvoorbeeld via pensioenfondsen) inning van premies en belastingen. Uit deze herverdeling resulteert voor huishoudens het besteedbaar inkomen (secundaire inkomensverdeling). Met deze middelen betalen huishoudens hun bestedingen. Wordt het inkomen niet volledig uitgegeven of is er juist een tekort, dan wordt het verschil als een besparing aan het vermogen toegevoegd respectievelijk als een ontsparing op het vermogen in mindering gebracht.
Ten slotte draagt de overheid via gesubsidieerde of vrij beschikbaar gestelde goederen en diensten bij tot een herverdeling van de welvaart. Het gaat daarbij om individualiseerbare goederen en diensten zoals onderwijs en zorg (tertiaire verdeling) en zuiver collectieve goederen als de instandhouding en uitbreiding van infrastructuur waarvan het profijt moeilijk aan individuen is toe te rekenen (quartaire verdeling).
Welvaartsmaatstaven
De materiële welvaartspositie van huishoudens wordt in kaart gebracht aan de hand van het besteedbaar inkomen, de bestedingen en (de veranderingen in) het vermogen. De afbakening van deze begrippen is – enkele uitzonderingen daargelaten – conform de internationale aanbevelingen hieromtrent (zie bijvoorbeeld OECD, 2013).
Andere factoren die de welvaart bepalen (zoals tertiair inkomen), blijven wegens het ontbreken van gegevens buiten beeld. In aanvulling op gegevens over (de verdeling van) de feitelijke welvaart bevat deze publicatie ook informatie over hoe huishoudens hun financiële situatie beoordelen en hoe zij deze voor de nabije toekomst inschatten. Mensen hechten niet alleen veel waarde aan materiële welvaart, maar ook aan zaken als een goede gezondheid, sociale contacten, een prettige woonomgeving en het kunnen vertrouwen op het openbaar bestuur. Diverse van deze niet-materiële aspecten zijn opgenomen in de Monitor Brede Welvaart (CBS, 2022).
Inkomen
Het CBS publiceert informatie over de vorming en (her)verdeling van het inkomen. Het primair inkomen is het inkomen dat in de economie gevormd is. Na herverdeling door heffing van premies en belastingen aan de ene kant en verstrekking van uitkeringen en toeslagen aan de andere kant resulteert het besteedbaar inkomen. Dit vormt het uitgangspunt voor de beschrijving van de inkomensverdeling en de koopkrachtontwikkeling van de diverse bevolkingsgroepen door de Inkomensstatistiek van het CBS. De Nationale rekeningen van het CBS voorzien daarnaast voor de sector huishoudens in totaalbedragen van het zogeheten beschikbaar inkomen (zie Bijlage C).
Het totale inkomen van een huishouden is gelijk aan het besteedbaar inkomen aangevuld met ontvangen sociale voorzieningen in natura en het profijt van collectieve goederen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft het profijt van de overheid in kaart gebracht (zie Olsthoorn, Pommer, Ras, Van der Torre en Wildeboer Schut, 2017). Ook het CBS heeft uitkomsten gepubliceerd over de verdeling van sociale voorzieningen in natura over bevolkingsgroepen (zie Bruil en Koymans, 2014).
Bestedingen
Op basis van enquêtegegevens van het Budgetonderzoek brengt het CBS de bestedingen en het bestedingspatroon voor diverse groepen van huishoudens in kaart. De bestedingen aan goederen en diensten zijn ingedeeld naar functie: goederen en diensten die in een bepaalde behoefte voorzien, zijn in dezelfde groep ingedeeld. Zo vallen de uitgaven aan benzine of openbaar vervoer in de groep ‘vervoer’, de uitgaven aan smartphones in de groep ‘communicatie’ en die aan televisies in ‘recreatie en cultuur’. De bestedingsbedragen zijn inclusief de indirecte belastingen, zoals belasting op toegevoegde waarde (btw) en accijnzen. Om de totale druk van belastingen te kunnen bepalen worden de indirecte belastingen daarnaast ook afzonderlijk geraamd (zie CBS, 2019). De cijfers over de bestedingen van huishoudens komen uit het vijfjaarlijkse budgetonderzoek. Het recentste onderzoek was in 2020. In deze publicatie zijn de cijfers over dat jaar nog voorlopig.
Vermogenstransacties
Naast de periodieke en regelmatig terugkerende inkomsten en uitgaven, kunnen huishoudens incidenteel te maken krijgen met grote ontvangsten en uitgaven. Deze worden niet als een inkomen of een besteding beschouwd, maar worden geboekt als een vermogenstransactie. Voorbeelden hiervan zijn erfenissen en schenkingen. Ook de aan- en verkoop van de eigen woning worden als een vermogenstransactie geteld.
Het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen en de bestedingen (de besparing) of een negatief verschil (de ontsparing) draagt eveneens bij aan de vermogensmutatie. De vermogenspositie van huishoudens wordt ten slotte ook bepaald door een waardeverandering van de vermogensbestanddelen in de loop van het jaar.
Vermogen
Het vermogen bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen zijn onder meer samengesteld uit tegoeden op bank- en spaarrekeningen, aandelenbezit, de eigen woning en het ondernemingsvermogen van zelfstandigen. De hypotheekschuld die rust op de eigen woning, is veruit de belangrijkste post bij de schulden van huishoudens. Anders dan voorheen bevat de informatie die het CBS over het vermogen verstrekt nu vanaf 2006 ook de tegoeden die zijn opgebouwd bij een spaar- of beleggingshypotheek.
Terwijl het inkomen, de bestedingen en de vermogenstransacties stromen zijn die over een heel kalenderjaar gemeten worden, heeft het vermogen betrekking op de stand aan het begin van het jaar. De mutatie in het vermogen tussen twee opeenvolgende jaren volgt uit het saldo van de vermogenstransacties.
Aanspraken
Met de premies die personen betalen (of die hun werkgever voor hen afdraagt), bouwen zij een aanspraak op toekomstige uitkeringen op. Bij (sociale) verzekeringen tegen loonverlies door werkloosheid en arbeidsongeschiktheid wordt die aanspraak doorgaans niet gekwantificeerd. De waarde ervan is daarvoor te onzeker. Bovendien gaat het hier om een omslagstelsel (lopende uitkeringen worden betaald uit lopende premies) en niet om kapitaaldekking. Bij de ouderdoms- en nabestaandenverzekeringen ligt dit anders. Rekening houdend met de gemiddelde levensverwachting kan hieraan een waarde worden toegekend. Zolang geen pensioen uitgekeerd wordt, stijgt de aanspraak jaarlijks op grond van de premie-inleg, maar deze is ook afhankelijk van het beleggingsresultaat van het pensioenfonds. Over de pensioenaanspraken kan een huishouden in het algemeen niet vrijelijk beschikken. Het is als het ware ‘geblokkeerd’ vermogen, totdat de gerechtigde voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering. De aanspraken op sociale zekerheid worden daarom niet als een onderdeel van het vermogen, maar als een afzonderlijke post opgenomen. Het CBS publiceert over de waarde van opgebouwde AOW-aanspraken (ofschoon deze niet door kapitaal gedekt zijn) en de werkgerelateerde pensioenaanspraken. Louter ter illustratie worden in hoofdstuk 7 naast de reguliere vermogensspecificaties ook specificaties inclusief de pensioenaanspraken gepresenteerd.
Onderzoekspopulatie, standen en stromen
De beschrijving van welvaart in een gegeven jaar heeft betrekking op de bevolking in Nederland naar de stand van 1 januari van dat jaar (vóór de herziening van de Inkomensstatistiek in 2011 werd uitgegaan van de bevolkingsstand ultimo het jaar, zie Bos en Lok, 2019). Voor deze populatie worden (de stroom van) het inkomen, de bestedingen en de vermogenstransacties over het gehele jaar, en de stand van het vermogen per 1 januari van het jaar vastgesteld.
In de gepubliceerde cijfers over de welvaartspositie is de bevolking in instellingen, inrichtingen en tehuizen buiten beschouwing gelaten, omdat de besteding van hun inkomen grotendeels vastligt (denk aan de verzorgingsbijdrage van tehuisbewoners).
In samenwerking met de Universiteit Leiden heeft het CBS in 2021 de gegevens van de inkomensonderzoeken van de onderzoeksjaren voorafgaand aan 2011 herzien. Insteek was de inkomensgegevens van de eerdere jaren zoveel mogelijk op één lijn te brengen met de reeks vanaf 2011. De herziening heeft geleid tot een geharmoniseerde en meer consistente reeks van het inkomen voor de periode vanaf 1977. De herziening kon de verschillen tussen deelreeksen niet volledig opheffen. Breuken in 2011 en in 2000 bleven bestaan, maar zijn substantieel kleiner dan voorheen. De herziene uitkomsten over de ontwikkeling van het inkomen, ook voor bevolkingsgroepen, zijn verzameld in de publicatie ‘Inkomen verdeeld, trends 1977–2019’ (UL/CBS, 2021).
Equivalentieschaal en consumentenprijsindex
Huishoudens verschillen in omvang en samenstelling. Het besteedbaar inkomen waar een alleenstaande goed van rond komt, kan voor een gezin met kinderen een krap budget zijn. Om het inkomen van de verschillende huishoudens onderling vergelijkbaar te maken, past het CBS equivalentiefactoren toe. Het inkomen kan ook wegens inflatie aangepast worden. Door prijsstijgingen krijgen huishoudens immers minder waar voor hun geld. Om het inkomen uit diverse jaren vergelijkbaar te maken, wordt het gecorrigeerd met de consumentenprijsindex. Zowel de gebruikte equivalentieschaal (bijlage A) als de consumentenprijsindex (bijlage B) zijn conceptueel afgestemd op de definitie van bestedingen.
1.2Een beeld van de financiën van huishoudens
Deze paragraaf geeft voor 2020 een beeld van de beschikbare financiële gegevens van particuliere huishoudens in Nederland. Hierbij zijn de 7,9 miljoen huishoudens gerangschikt naar de hoogte van het gestandaardiseerd inkomen (zie bijlage A) en in vijf groepen van gelijke omvang verdeeld. De huishoudens met de hoogste inkomens bestaan gemiddeld uit bijna een persoon meer dan de huishoudens met de laagste inkomens.
20%-groep gestandaardiseerd inkomen | |||||
---|---|---|---|---|---|
1e (laagste) | 2e | 3e | 4e | 5e (hoogste) | |
Onderzoekspopulatie | x 1 000 | ||||
Particuliere huishoudens | 1 578 | 1 578 | 1 578 | 1 578 | 1 578 |
Personen | 2 680 | 2 954 | 3 521 | 3 822 | 4 038 |
Aantal personen | |||||
Gemiddelde huishoudensgrootte | 1,7 | 1,9 | 2,2 | 2,4 | 2,6 |
De laagste inkomens zijn voor hun levensbehoeften relatief sterk afhankelijk van uitkeringen, terwijl inkomsten uit werk en vermogen de belangrijkste bron vormen voor de drie groepen met de hoogste inkomens. De hoogste inkomens hadden in 2020 gemiddeld 5,7 keer zoveel te besteden als de laagste inkomens (94,8 versus 16,6 duizend euro), maar moesten ook gemiddeld met 1,5 keer zoveel mensen van het inkomen rondkomen. Na correctie voor omvang en samenstelling van het huishouden was hun gestandaardiseerd inkomen gemiddeld 4,6 keer zo hoog als dat van de laagste inkomens.
Ontvangen uitkeringen en overdrachten | Inkomsten uit werk en vermogen | Betaalde premies, belasting en overdrachten(-) | |
---|---|---|---|
20%-groep inkomen (gestandaardiseerd) |
. | . | . |
1e (laagste) | 14,7 | 7,2 | -5,3 |
2e | 17,6 | 21,7 | -10,7 |
3e | 15,8 | 45,9 | -21,3 |
4e | 15,5 | 72,7 | -34,3 |
5e (hoogste) | 17,9 | 147,0 | -70,1 |
De totale bestedingen van huishoudens in de verschillende inkomensgroepen variëren minder dan het inkomen. De hoogste inkomens besteedden in 2020 met gemiddeld 52 duizend euro 2,4 maal zoveel als de laagste inkomens die gemiddeld bijna 22 duizend euro uitgaven. Dit verschil is minder groot dan bij het inkomen mede doordat zich in de laagste groep ook zelfstandigen bevinden met een incidenteel laag inkomen die hun bestedingen hebben afgestemd op hun (hogere) inkomsten over een langere periode. In 2020 besteedden huishoudens in de laagste inkomensgroep gemiddeld 5 300 euro méér dan hun besteedbaar inkomen, terwijl huishoudens in de hoogste inkomensgroep gemiddeld bijna 43 duizend euro bespaarden.
Besteedbaar inkomen | Bestedingen | Besparing | |
---|---|---|---|
20%-groep inkomen (gestandaardiseerd) |
. | . | . |
1e (laagste) | 16,6 | 21,9 | -5,3 |
2e | 28,6 | 27,7 | 0,9 |
3e | 40,5 | 34,2 | 6,3 |
4e | 53,8 | 40,8 | 13,0 |
5e (hoogste) | 94,8 | 52,1 | 42,7 |
De vermogens van de inkomensgroepen aan het begin van het jaar lopen sterk uiteen. Bij de laagste inkomens ging het begin 2020 om gemiddeld 72 duizend euro, terwijl de hoogste inkomens een vermogen van gemiddeld 581 duizend euro hadden. Dit bestond uit 833 duizend euro aan bezittingen verminderd met 252 duizend euro aan schulden.
Ook binnen inkomensgroepen is het vermogen is ongelijk verdeeld. Zo had bijna de helft van de huishoudens in de laagste inkomensgroep een vermogen van ten hoogste duizend euro, terwijl anderen in deze groep (meestal zelfstandigen) wel over een substantieel vermogen kon beschikken.
Bezittingen | Schulden (-) | |
---|---|---|
20%-groep inkomen (gestandaardiseerd) |
. | . |
1e (laagste) | 96,7 | -24,3 |
2e | 142,7 | -40,5 |
3e | 263,2 | -92,7 |
4e | 372,8 | -139,7 |
5e (hoogste) | 832,8 | -251,7 |
In de volgende tabel is zichtbaar gemaakt hoe het vermogen van huishoudens per 1 januari 2020 tot stand is gekomen, gebaseerd op het vermogen van diezelfde huishoudens per 1 januari 2019 en de verschillende vermogensmutaties (zie kader) die gedurende 2019 hebben plaats gevonden. Daaruit blijkt dat het vermogen van huishoudens in 2019 met gemiddeld bijna 19 duizend euro groeide. Die groei werd met name veroorzaakt door een toename van de waarde van effecten, onroerend goed en overige bezittingen. Verder groeide het vermogen door een toename van de bank- en spaartegoeden en het ondernemingsvermogen en aanmerkelijk belang. Gemiddeld namen de schulden van huishoudens ook met 500 euro toe, ten koste van de vermogensgroei.
Totaal | |
---|---|
1 000 euro | |
Vermogen per 1 januari 2019 | 220,9 |
Vermogensmutatie | 18,8 |
Bank- en spaartegoeden (zie specificatie) | 1,9 |
Effecten, onroerend goed en overige | 16,2 |
Ondernemingsvermogen en aanmerkelijk belang | 1,2 |
Schulden | –0,5 |
Vermogen per 1 januari 2020 | 239,7 |
Specificatie mutatie bank- en spaartegoeden | 1,9 |
Vermogenstransacties | |
Verkoop effecten, onroerend goed en overig bezit | 8,4 |
Toename studie- en overige schulden | 2,4 |
Ontvangen verkrijgingen (uit nalatenschappen en schenkingen) | 1,6 |
Extra kasmiddelen1) | 0,4 |
Besparing | 5,1 |
Aankoop effecten, overig onroerend goed en overig bezit | –4,1 |
Aflossing schulden | –10,4 |
Overgedragen vermogen (via nalatenschappen en schenkingen, incl. erf- en schenkbelasting) | –1,5 |
1)Geschat als aanvulling van het besteedbaar inkomen tot aan de lage-inkomensgrens.
Afleiding vermogenstransacties
In deze paragraaf worden vermogenstransacties van huishoudens gepresenteerd die volgens een nieuwe methodiek zijn afgeleid. Deze transacties zijn afgeleid door reeds bekende gegevens over het inkomen en het vermogen van huishoudens te combineren. De transacties voor een specifiek verslagjaar worden afgeleid voor particuliere huishoudens die hetzelfde zijn op beide peilmomenten.
Verschillende vermogenstransacties van huishoudens kunnen worden afgeleid op basis van een vergelijking van het vermogen aan het begin van het verslagjaar en aan het begin van het volgende verslagjaar. Als voorbeeld: uit de mutatie van de schulden van een huishouden kan worden geconcludeerd of een huishouden geld heeft geleend (toename van de schulden) of schuld heeft afgelost (afname van de schulden). Zo kan per huishouden ook worden bepaald wat de mutatie is van het vermogensbestanddeel bank- en spaartegoeden. Deze mutatie vormt het eindresultaat van alle vermogenstransacties van een huishouden waarmee ontvangsten en betalingen van middelen gemoeid zijn.
Naast afgeleide vermogenstransacties neemt het CBS enkele vermogenstransacties direct waar via aangiftes. Het betreft ontvangen verkrijgingen uit nalatenschappen en schenkingen en overgedragen vermogen via nalatenschappen en schenkingen.
Na het vaststellen van vermogenstransacties op basis van afleidingen dan wel waarneming, kan als laatste de besparing van huishoudens afgeleid worden. De besparing bestaat per definitie uit het besteedbaar inkomen minus de bestedingen (zie figuur 1.1.1). Aangezien het besteedbaar inkomen per huishouden bekend is, kunnen vervolgens ook de bestedingen worden afgeleid. Het op deze manier afleiden van bestedingen en besparing is vooral relevant in de tussenliggende verslagjaren van het vijfjaarlijkse budgetonderzoek. Alleen bij dit onderzoek worden bestedingen direct waargenomen.
Het besteedbaar inkomen kan in voorkomende gevallen negatief zijn, met name bij zelfstandigen. In de praktijk vullen huishoudens hun besteedbaar inkomen dan aan met extra kasmiddelen, zoals onttrekkingen van middelen uit hun eigen onderneming, om hun bestedingen te bekostigen. In afwachting van feitelijke gegevens hierover, voorziet de methodiek voorlopig in een schatting van extra kasmiddelen in het geval van zeer lage inkomens (een bedrag waarmee het besteedbaar inkomen wordt aangevuld tot aan de lage-inkomensgrens).
1.3Literatuur
Literatuur
Bos, W. en R. Lok (2019). Herziening van de Inkomensstatistiek 2011. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Bruil, A. en M. Koymans (2014). Measuring inequalities in the Dutch household sector. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen.
CBS (2019). Welvaart in Nederland 2019.
CBS (2022). Monitor Brede Welvaart 2022.
OECD (2013). OECD Framework for Statistics on the Distribution of Househol Income, Consumption and Wealth. OECD Publishing, Parijs.
Olsthoorn, M, Pommer, E., Ras, M., van der Torre, A. en Wildeboer Schut, J.M. (2017). Voorzieningen verdeeld, Profijt van de overheid. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
Pouwels-Urlings, N. (2021). Herziening van de Vermogensstatistiek 2006. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen.
UL/CBS (2021). Inkomen verdeeld, trends 1977–2019, UnivLeiden/CBS.