Foto omschrijving: Graffiti in een tunneltje.

De rol van gezin, opleiding en migratie­achtergrond bij veroordeelde jongvolwassenen

Ondanks dat de geregistreerde criminaliteit in zijn geheel afneemt, blijven mensen met een migratieachtergrond hierin oververtegenwoordigd. Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre deze oververtegenwoordiging kan worden verklaard door verschillen in achtergrondkenmerken tijdens de jeugd. Wat is de invloed van gezins- en ouderlijke structuur, het crimineel verleden van de ouders, sociaaleconomische positie, individuele ontwikkeling en buurtkenmerken? De focus ligt op cijfers over veroordelingen van jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond.

8.1Inleiding

De oververtegenwoordiging van jonge mensen met een migratieachtergrond in de criminaliteitsstatistieken wordt in maatschappelijke debatten en in de criminologische literatuur vaak in verband gebracht met een (onvoldoende) integratie in de Nederlandse samenleving (Blokland et al. 2010). Ook al laten cijfers zien dat de geregistreerde criminaliteit van alle groepen jongvolwassenen, met en zonder migratieachtergrond, al enige jaren afneemt (zie ook hoofdstuk 4 van dit rapport), de oververtegenwoordiging van vooral jongvolwassenen met een migratieachtergrond blijft vooralsnog overeind en neemt nauwelijks af. Huijnk en Kessels (2016) toonden wel aan dat voor alle groepen met een migratieachtergrond sprake is van toenemende evenredigheid. Ze lieten zien dat de verklaringskracht van sociaaleconomische en demografische achtergrondkenmerken toeneemt. Oftewel, de invloed van groepsspecifieke kenmerken is voor de afzonderlijke herkomstgroepen, ook voor de tweede generatie, in de loop van de tijd kleiner geworden (Huijnk en Kessels, 2016, p. 182). Ruim twee derde van het verschil in het aandeel verdachten tussen mensen met een Nederlandse achtergrond en de totale groep met een niet-westerse migratieachtergrond kon worden verklaard door verschillen in achtergrondkenmerken. Bij Turkse Nederlanders was er min of meer geen verschil meer met mensen met een Nederlandse achtergrond. Voor de groep ‘overig niet-westerse migranten’ gold zelfs dat ze minder vaak verdachte van criminaliteit waren dan gemiddeld, als rekening werd gehouden met achtergrondkenmerken. Bij de Marokkaans-Nederlandse en vooral bij de Antilliaans-Nederlandse groep werd ook een deel verklaard door achtergrondkenmerken, maar bleef relatief het meest onverklaard (Huijnk en Kessels, 2016).

8.2Mogelijke verklaringen voor verschillen

In de criminologische literatuur worden verschillende verklaringen gegeven die kunnen leiden tot verschillen in betrokkenheid bij criminaliteit. Daarbij wordt vaak gewezen op vijf verschillende invloeden: (1) gezins- en ouderlijke structuur, (2) crimineel verleden van de ouders, (3) sociaaleconomische positie, (4) individuele verschillen en (5) buurtkenmerken.

Een stabiele gezinsstructuur is goed voor de ontwikkeling van kinderen. Er is veel literatuur over de samenhang tussen het opgroeien in een eenoudergezin en de verhoogde kans op gedragsproblematiek van betrokken kinderen (Van der Laan en Weijters, 2015; Astone e.a., 1999; Echenheim, 2019). Op gebied van gezins- en ouderlijke structuur gaat daarbij veel aandacht uit naar de zogenaamde broken home theory (Echenheim, 2019). Jongeren die opgroeien in eenoudergezinnen hebben een verhoogde kans om crimineel gedrag te vertonen. Hierin speelt niet alleen het ontbreken van een warme band met en tussen ouders een belangrijke rol, maar ook simpelweg omdat binnen gebroken gezinnen letterlijk één ouder minder aanwezig is om de opvoedtaken en sociale controle over kinderen op zich te nemen (Dykstra en De Valk, 2007).

Specifiek voor jongeren met een migratieachtergrond wordt ‘culturele dissonantie’ vaak genoemd in relatie tot probleem- of zelfs crimineel gedrag. Culturele dissonantie is het effect op het gedrag van opgroeiende jongeren die in twee (sterk) verschillende culturen leven. Dit zou het gedrag van jeugd met een tweede generatie migratieachtergrond beïnvloeden, omdat zij mogelijk tussen twee culturele invloeden komen te staan. Zij groeien op binnen de ‘heersende’ cultuur in een land en op school, terwijl de culturele normen en waarden in het gezin vaak nog in het teken staan van het oorspronkelijke land van herkomst (Lahlah, 2013; zie ook Jennissen, 2015). Dit kan leiden tot botsende normensystemen, en mogelijk tot identiteitsproblemen en conflicten tussen ouders en kinderen, maar ook problematisch gedrag buiten het eigen gezin. Zeker als de cultuur binnen het gezin meer afwijkt van de ‘dominante’ cultuur buiten het gezin. Jennissen (2015) verwoordt het zo: ‘Door de co-existentie van twee verschillende normen-en-waardensystemen binnen één persoon wordt het betreffende individu gewezen op de relativiteit van beide systemen. Dit maakt het verleidelijk een van deze of beide systemen te laten varen als dit in materieel of psychisch opzicht voordeel oplevert.’

Daarnaast kan ook deviant gedrag van de ouders een rol spelen in de verklaring van delinquent gedrag van jongeren. Kinderen observeren en leren direct van hun ouders en nemen hun gedrag, normen en waarden ook vaak over. Zo hebben kinderen van criminele ouders bijvoorbeeld een verhoogd risico om zelf ook de criminaliteit in te gaan (Van de Weijer en Spapens, 2019; Echenhem, 2019; Van Gaalen en Besjes, 2018). Zeker wanneer zij onderdeel uitmaken van een gesloten deviante subcultuur (Van de Weijer en Spapens, 2019).

In onderzoek naar de verschillen in crimineel gedrag tussen herkomstgroepen toonde Lahlah (2013) aan in een studie waarin ze 15- tot 18‑jarigen met een Nederlandse en Nederlands-Marokkaanse achtergrond vergeleek, dat het getuige zijn van geweld tussen ouders bijdroeg aan een verhoogde kans dat jeugdigen uit deze groep zelf gewelddadige delicten begingen. Overigens zou de intergenerationele overdracht op gebied van crimineel gedrag het sterkst zijn voor ernstigere, gewelddadigere vormen van criminaliteit en bij lichtere vergrijpen minder sterk spelen (Echenheim, 2019).

(Ouderlijke) materiële hulpbronnen zijn ook belangrijk. Verschillende onderzoeken laten zien dat sociaaleconomische status een belangrijke voorspeller is voor crimineel gedrag (Bovenkerk en Fokkema, 2019; Huijnk en Kessels, 2016; Blokland e.a., 2010; Hoeve e.a., 2011). Voor de jongeren zelf leiden ongunstigere economische mogelijkheden ertoe dat het moeilijker wordt om (materiële) doelen te verwezenlijken (Hoeve e.a., 2011). Om deze doelen toch te verwezenlijken zou dan sneller over worden gegaan tot crimineel gedrag. Een lagere sociaaleconomische positie hangt ook samen met een lagere participatie van de ouders op de arbeidsmarkt (vaker werkloos) en in de samenleving (minder sociale contacten met mensen van buiten de eigen groep, gebrekkige integratie), maar ook met relatief krap behuisd wonen.

Het is bekend dat personen met een migratieachtergrond een overwegend ongunstigere sociaaleconomische positie hebben dan personen met een Nederlandse achtergrond (CBS, 2020). De hogere criminaliteit onder de jeugd van bepaalde groepen met een migratieachtergrond komt volgens deze verklaringen ook omdat de ongunstige condities en posities op deze en andere terreinen, zoals de eigen onderwijscarrière en het eigen vooruitzicht op de woning- of arbeidsmarkt (Huijnk en Kessels, 2016).

Andere verklaringen wijzen op mogelijke individuele verschillen in hulpbronnen en persoonlijkheid tussen jongvolwassenen. Zo hangt het eigen opleidingsniveau sterk negatief samen met de kans misdrijven te begaan (Blom e.a., 2005; Bovenkerk en Fokkema, 2019), omdat het volgen van een opleiding op (hoog) niveau het menselijk kapitaal en de kans op succes op de arbeidsmarkt vergroot. De noodzaak tot criminaliteit wordt daarmee lager en bovendien worden de relatieve ‘kosten’ om delicten te plegen hoger omdat mensen meer te verliezen hebben (Van der Laan en Weijters, 2015). Verder overtreden jonge mannen vaker de wet dan jonge vrouwen.

In de literatuur wordt tot slot ook gewezen op effecten van de buurt op deviant gedrag. Zo vindt binnen een wijk vaak een clustering plaats van huishoudens met vergelijkbare sociaaleconomische posities (Blom e.a., 2005). Daardoor ontstaan specifieke plaatsen met een gemiddeld hoge werkloosheid en lagere huishoudinkomens, zaken die crimineel gedrag positief beïnvloeden. Bovendien zou er een hogere aanwezigheid van politie zijn in dergelijke achterstandswijken, waardoor de pakkans van jongeren met deviant gedrag hoger is, al wordt juist ook gevonden dat de aangiftebereidheid in deze wijken weer lager is, wat de pakkans verkleint (Goudriaan, Nieuwbeerta en Wittebrood, 2005). Maar ook de aanwezige straatcultuur in achterstandswijken leidt tot een grotere kans op deviant gedrag. Zo zijn er meer antisociale rolmodellen in deze buurten, waardoor jongeren een grotere kans hebben om deviant gedrag van deze rolmodellen over te nemen (Blokland e.a., 2010).

Onder jongeren met een migratieachtergrond is de rol van de aanwezige straatcultuur mogelijk nog krachtiger, omdat deze zou leiden tot een hogere maat van culturele dissonantie (Jennissen, 2017). Behalve de heersende cultuur van het land van verblijf en de culturele waarden in het gezin, hebben jongeren met een tweede generatie migratieachtergrond ook te maken met de straatcultuur. Hierdoor leven zij niet tussen twee, maar zelfs drie culturen in. Buurteffecten zijn echter meestal niet erg groot, omdat veel van de mogelijke invloeden op buurtniveau feitelijk al worden gemeten op gezinsniveau.

8.3Deze studie

Dit hoofdstuk bouwt voort op de bestaande analyses op gebied van criminaliteit en verdiept deze op drie manieren. Allereerst richt deze studie zich op personen die daadwerkelijk veroordeeld zijn door de rechter of het Openbaar Ministerie.noot1 Dat is anders dan in de meeste voorgaande studies waarbij zelf-gerapporteerd gedrag (bijv. Lahlah, 2013) of verdachtenregistraties (bijv. Huijnk en Kessels, 2016) werden gebruikt. In het geval van uitspraak door de rechter gaat het om schuldigverklaringen met of zonder straf. Bij schuldigverklaringen door het Openbaar Ministerie gaat het in dit onderzoek om mensen die een strafbeschikking, voorwaardelijk sepot of transactie hebben opgelegd gekregen.

Ten tweede wordt de analyse op inhoudelijk vlak verdiept. Met regressieanalyse onderzoeken we welke factoren samenhangen met crimineel gedrag en in hoeverre deze factoren ertoe leiden dat de geschatte kansen op een veroordeling na correctie kleiner worden voor de verschillende groepen met een migratieachtergrond. Ook wordt met decompositieanalyse bepaald wat de bijdrage is van specifieke achtergrondkenmerken in het verklaren van verschillen tussen deze groepen. Bij de regressie- en decompositieanalyses wordt gekeken naar de vijf eerdergenoemde factoren: gezins- en ouderlijke structuur, crimineel verleden van de ouders, materiële welvaart en participatie van de ouders, individuele ontwikkeling en woonkenmerken.

De leefsituatie van de gezinnen waarin veel tweede generatie jongvolwassenen opgroeien is mogelijk deels moeilijk vergelijkbaar met die van de gemiddelde jongvolwassene met een Nederlandse achtergrond. Met name de niet-westerse groep heeft vooral sociaaleconomisch en sociaalgeografisch gezien vrij selectieve kenmerken waar in regressiemodellen natuurlijk grotendeels rekening mee wordt gehouden. Aanvullend, als robuustheidsanalyse, worden zogenaamde matchingtechnieken toegepast om de jongvolwassenen met een migratieachtergrond met die leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond te vergelijken, die exact dezelfde sociaaldemografische, sociaalgeografische en sociaaleconomische kenmerken van de ouders, het gezin, de woonomgeving en opleiding hebben. Zij verschillen in achtergrondkenmerken dus alleen nog van elkaar wat betreft hun migratieachtergrond. Deze analyse is steeds apart uitgevoerd per herkomstgroep.

Tot slot richten veel eerdere onderzoeken zich vooral op persoonskenmerken die gelden ten tijde van het plegen van een misdrijf. Hierdoor blijft het effect van invloeden uit de jeugd vaak onderbelicht. Daarom richt deze studie zich zoveel als mogelijk op de invloed van achtergrondkenmerken die golden op het moment dat de personen uit de onderzoekspopulatie 15 jaar oud waren. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de tweede generatie, omdat zij in tegenstelling tot de eerste generatie in Nederland zijn geboren, opgegroeid en onderwijs hebben genoten. Daarbij ligt de focus niet alleen op de tweede generatie van de vier grootste niet-westerse groepen in Nederland (mensen met een met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse migratieachtergrond), maar ook op andere groepen met een tweede generatie van voldoende omvang. In dit onderzoek is daarbij gekozen voor de tweede generatie met een Chinese, Poolse, Belgische en Indonesische migratieachtergrond.

In de regressieanalyses wordt een leeftijdsafbakening van 18 tot 22 jaar gehanteerd. Uit de criminologische literatuur blijkt dat het voorkomen van crimineel gedrag min of meer over de hele wereld piekt in die leeftijdsgroep (Hirschi en Laub, 2002). Deze leeftijdsafbakening wordt dan ook gehanteerd omdat kinderen tot 18 jaar vallen onder het jeugdstrafrecht,noot2 en omdat er vooral een hoog aandeel veroordelingen te zien is in de leeftijdsgroep 18 tot 22 jaar. De meeste achtergrondgegevens uit de jeugd zijn pas relatief recent beschikbaar voor het CBS. Dit betekent dat dit onderzoek zich beperkt tot jongvolwassenen geboren in de periode 1994 tot en met 1997. Om de cijfers voor het hele artikel consistent te houden, zijn deze geboortejaren ook gehanteerd voor de beschrijvende analyses over veroordelingen naar leeftijd.

8.4Veroordelingen naar leeftijd

Meeste veroordelingen bij 17- tot 21‑jarigen

Er is een duidelijke leeftijdspiek te zien in het moment waarop jongeren veroordeeld worden voor een misdrijf. Voor bijvoorbeeld 12- of 13‑jarigen is de kans om veroordeeld te worden voor een misdrijf klein. Maar in de vroege tienerjaren loopt de kans om veroordeeld te worden op. De meeste veroordelingen vinden plaats wanneer jongeren tussen de 17 en 21 jaar oud zijn. De kans om veroordeeld te worden neemt vervolgens weer af naarmate men ouder wordt.

8.4.1 Aandeel veroordeelden in geboortecohorten 1994-1997, naar leeftijd (%)
Leeftijd Aandeel veroordeelden
12 0,0
13 0,3
14 0,7
15 1,1
16 1,2
17 1,3
18 1,4
19 1,4
20 1,4
21 1,3
22 1,2
23 1,1
24 1,0

Jonge mannen veel vaker veroordeeld dan vrouwen

Er zijn grote verschillen in de kans om veroordeeld te worden tussen jongens/mannen en meisjes/vrouwen. Daarom worden in dit hoofdstuk jongens en meisjes apart bestudeerd. Jongens worden vaker veroordeeld dan meisjes. Op 12‑jarige leeftijd is dit voor beide groepen nog nagenoeg nihil, maar vanaf 13 jaar loopt het verschil tussen jongens en meisjes steeds sterker op. Onder meisjes/vrouwen is dit patroon veel minder sterk. Opvallend genoeg ligt de piek in veroordelingen onder meisjes met 0,5 procent op ongeveer 15–16 jaar. Daarna daalt het aandeel meisjes/vrouwen gestaag tot 0,3 procent op 24‑jarige leeftijd. Voor mannen ligt de piek wat later dan voor vrouwen. Zij zijn het vaakst veroordeeld wanneer zij tussen de 17 en 21 jaar oud zijn.

8.4.2 Aandeel veroordeelden in geboortecohorten 1994-1997, naar leeftijd (%)
jaar Mannen Vrouwen
12 0,1 0,0
13 0,5 0,1
14 1,1 0,4
15 1,6 0,5
16 1,9 0,5
17 2,2 0,5
18 2,3 0,4
19 2,4 0,4
20 2,4 0,4
21 2,1 0,4
22 2,0 0,3
23 1,9 0,3
24 1,7 0,3

Zelfde patroon leeftijd en veroordelingen voor herkomstgroeperingen

Zoals we in figuur 8.4.3 kunnen zien, is de leeftijd waarop jongeren veroordeeld worden relatief gelijk verdeeld tussen de groepen. Voor alle groepen zien we de kans om veroordeeld te worden oplopen in de tienerjaren.noot3 De piek wat betreft de kans om veroordeeld te worden ligt in het algemeen aan het einde van de tienerjaren tot begin twintig. De leeftijdspiek voor jongeren met een Antilliaanse achtergrond begint vrij vroeg, net als voor degenen met een Turkse achtergrond.

8.4.3 Aandeel veroordeelden in geboortecohorten 1994-1997, naar achtergrond en leeftijd (%)
jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Belgisch Chinees Indonesisch Pools
12 0,0 0,1 0,2 0,1 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0
13 0,2 0,9 1,5 0,9 1,2 0,4 0,2 0,3 0,3
14 0,5 1,8 3,1 1,8 2,6 0,7 0,4 0,8 1,6
15 0,8 2,5 4,3 2,6 3,8 1,0 0,2 0,9 1,6
16 1,0 2,8 5,0 2,9 3,8 1,5 0,6 1,3 2,0
17 1,0 2,7 5,5 3,2 3,9 1,6 0,4 1,6 1,8
18 1,1 2,4 5,6 3,1 3,7 1,5 0,3 1,4 1,8
19 1,2 2,4 5,8 2,9 4,2 1,9 0,5 1,1 2,3
20 1,1 2,6 5,5 3,0 3,5 1,4 0,6 1,2 1,4
21 1,0 2,3 5,4 2,7 3,5 1,5 0,7 1,1 2,0
22 0,9 2,2 5,0 2,5 3,2 1,5 0,3 0,9 1,9
23 0,9 2,4 4,6 2,6 2,7 1,4 0,6 0,9 1,5
24 0,8 2,1 4,5 2,4 2,9 0,7 0,5 0,8 1,7
8.4.4 Aandeel veroordeelde mannen in geboortecohorten 1994-1997, naar achtergrond en leeftijd (%)
jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
12 0,1 0,2 0,4 0,1 0,3
13 0,4 1,4 2,7 1,3 1,8
14 0,8 2,9 5,1 2,6 4,1
15 1,2 4,1 7,0 3,8 5,5
16 1,5 4,6 8,2 4,6 5,6
17 1,7 4,4 9,3 5,0 5,8
18 1,8 4,0 9,7 5,0 5,6
19 1,9 4,0 10,0 4,7 6,5
20 1,9 4,5 9,7 4,7 5,3
21 1,7 4,0 9,3 4,4 5,1
22 1,5 3,8 9,0 4,0 4,9
23 1,5 4,2 8,5 4,3 5,1
24 1,3 3,8 8,2 4,1 4,9
8.4.5 Aandeel veroordeelde vrouwen in geboortecohorten 1994-1997, naar achtergrond en leeftijd (%)
jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
12 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2
13 0,1 0,2 0,3 0,4 0,6
14 0,3 0,6 1,1 1,1 1,1
15 0,4 0,9 1,5 1,3 2,1
16 0,4 0,9 1,7 1,2 2,0
17 0,3 0,9 1,7 1,4 1,8
18 0,3 0,7 1,4 1,1 1,8
19 0,4 0,6 1,5 1,1 1,8
20 0,3 0,5 1,2 1,3 1,7
21 0,3 0,4 1,3 1,0 1,8
22 0,3 0,4 1,0 1,0 1,4
23 0,3 0,6 0,6 0,9 0,3
24 0,3 0,3 0,8 0,7 0,8

Bij het apart bekijken van de age-crime curve van mannen en vrouwen met een Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse of Surinaamse achtergrondnoot4, valt op dat bij de jongens/mannen met een Marokkaanse achtergrond het vaakst veroordeeld worden voor een misdrijf. Bij de meisjes/vrouwen zijn dit degenen met een Antilliaanse achtergrond. Voor alle groepen is een vergelijkbaar leeftijdspatroon te zien in de zin dat het percentage veroordeelden oploopt in de tienerjaren om vervolgens vanaf ongeveer 20 jaar weer af te nemen.

Op basis van bovenstaande is duidelijk dat er een relatie is tussen leeftijd en het moment waarop jongeren veroordeeld worden voor een misdrijf. De leeftijdspiek van veroordelingen begint halverwege de tienerjaren en duurt tot begin 20, ongeacht de (migratie)achtergrond. Ook is duidelijk dat er een relatie is tussen migratieachtergrond en de kans om veroordeeld te worden. Jongeren met een Antilliaanse, Marokkaanse, Surinaamse, Turkse en in veel mindere mate met een Poolse en Belgische achtergrond hebben een hoger aandeel veroordeelden dan jongeren met een Nederlandse achtergrond.

8.5Regressieanalyses

Afhankelijke variabelen

In dit hoofdstuk wordt onder criminaliteit verstaan: het schuldig bevonden worden aan een misdrijf door een rechter of het Openbaar Ministerie. In het geval van uitspraak door de rechter gaat het om schuldigverklaringen met of zonder straf. Onder schuldigverklaringen door het Openbaar Ministerie worden mensen verstaan die een strafbeschikking, voorwaardelijk sepot of transactie hebben opgelegd gekregen. Het CBS heeft gegevens van de rechtbank en het Openbaar Ministerie vanaf 2001.

In dit onderzoek staan de factoren die samenhangen met veroordelingen centraal. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar jongvolwassenen die minimaal één keer zijn veroordeeld in de periode dat zij 18 tot en met 22 jaar waren. Voor de geboortecohorten 1994 tot en met 1997 hebben de veroordelingscijfers dus betrekking op de periode 2012 tot en met 2018.noot5

Naast minimaal één veroordeling is ook recidive onderzocht, dus dat er sprake is van meer dan één veroordeling. Onder recidivisten worden alle personen verstaan die in de periode dat zij 18 tot en met 22 jaar oud waren meer dan eens veroordeeld zijn voor een misdrijf. Ook is onderzocht in hoeverre verklarende factoren verschillen voor twee type misdrijven: vermogensmisdrijven en geweldsmisdrijven. Onder vermogensmisdrijven worden alle vormen van diefstal en inbraak verstaan.noot6 Geweldsmisdrijven betreffen onder meer mishandeling, bedreiging, moord en zedenmisdrijven.noot7 De analyses worden apart uitgevoerd voor mannen en vrouwen. Omdat vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn in de veroordelingscijfers, is voor vrouwen alleen de kans dat ze ten minste eenmaal veroordeeld waren in de periode dat zij 18 tot 22 jaar oud zijn, onderzocht. De overige analyses betreffen dus alleen mannen.

Jongvolwassen mannen met Marokkaanse achtergrond naar verhouding vaakst veroordeeld

Voor alle groepen geldt dat mannen vaker zijn veroordeeld voor een misdrijf dan vrouwen. Jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond zijn van alle onderzochte groepen het vaakst veroordeeld voor een misdrijf: 26,7 procent. Ook mannen met een tweede generatie Turkse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond zijn met 14 tot 17 procent relatief vaak veroordeeld. Mannen met een tweede generatie Chinese migratieachtergrond zijn het minst vaak veroordeeld (3,0 procent).

Onder jongvolwassen vrouwen is de tweede generatie Antilianen het vaakst veroordeeld: 6,6 procent. Ook onder vrouwen met een tweede generatie Marokkaanse of Surinaamse migratieachtergrond ligt dit met respectievelijk 5,1 en 4,6 procent relatief hoog. Onder de overige onderzochte groepen ligt het percentage veroordeelde vrouwen tussen de 1,5 en 3,5 procent.

8.5.1 Aandeel veroordeelden 18-22 jaar, naar achtergrond (%)
Achtergrond Mannen Vrouwen
Nederlands 6,7 1,4
Turks 14,2 2,3
Marokkaans 26,7 5,1
Surinaams 15,4 4,6
Antilliaans 17,0 6,6
Belgisch 8,5 2,7
Chinees 3,0 1,5
Indonesisch 7,2 1,6
Pools 10,1 3,5

Voor recidivisten wordt min of meer hetzelfde beeld gezien als voor veroordeelden. Net als bij de veroordeelden komen recidivisten het vaakst voor bij jongvolwassenen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond: 15,0 procent is recidivist. Ook jongvolwassen mannen met een tweede generatie Antilliaanse migratieachtergrond zijn relatief vaak meerdere keren veroordeeld. Het aandeel recidivisten onder de tweede generatie Chinezen is nagenoeg nihil.

8.5.2 Aandeel mannelijke recidivisten 18-22 jaar, naar achtergrond (%)
Achtergrond Aandeel recidivisten
Nederlands 1,7
Turks 4,8
Marokkaans 15,0
Surinaams 5,7
Antilliaans 7,7
Belgisch 2,6
Chinees 0,4
Indonesisch 1,6
Pools 3,6

Aanzienlijk deel jongvolwassen veroordeelden ook als minderjarige veroordeeld

Een aanzienlijk deel van de veroordeelde jongvolwassenen van 18 tot en met 22 jaar blijkt ook als minderjarige al eens veroordeeld te zijn geweest. Dat geldt vooral voor mannen en in veel mindere mate voor vrouwen. Bijna de helft van de veroordeelde jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse of Antilliaanse migratieachtergrond is ook als minderjarige al eens veroordeeld. Voor jongvolwassen mannen met een tweede generatie Surinaamse of Turkse migratieachtergrond is dit met 38 à 39 procent ook aanzienlijk.

8.5.3 Aandeel veroordeelden (18-22 jaar) dat ook als minderjarige is veroordeeld1), naar achtergrond en geslacht (%)
Achtergrond Mannen Vrouwen
Nederlands 23,7 15,6
Turks 39,0 21,6
Marokkaans 47,0 25,1
Surinaams 38,3 21,7
Antilliaans 48,8 31,3
Belgisch 26,4 .
Chinees . .
Indonesisch 28,3 .
Pools 30,4 .
1) Voor mannen met een tweede generatie Chinese migratieachtergrond en vrouwen met een tweede generatie Chinese, Poolse, Belgische en Indonesische migratieachtergrond zijn de aantallen te klein voor publicatie.

Veroordelingen voor vermogensdelicten komen het vaakst voor

Veroordelingen op gebied van vermogensmisdrijven komen in de onderzoekspopulatie het vaakst voor. Voor vermogensmisdrijven zijn jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse (15,0 procent) of Antilliaanse (8,6 procent) migratieachtergrond relatief vaak veroordeeld. Maar ook tweede generatie Surinamers worden met 7,5 procent hiervoor relatief vaak veroordeeld. Onder jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond komen vermogensdelicten juist relatief weinig voor. Net als mannen met een tweede generatie Indonesische migratieachtergrond werd ongeveer 2 procent van de 18- tot en met 22‑jarigen veroordeeld voor een vermogensmisdrijf.

Naast vermogensmisdrijven komen veroordelingen op gebied van geweldpleging ook relatief vaak voor. Hoewel ook voor deze soort veroordeling het aandeel jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond het hoogst is, is het verschil met de andere groepen minder goot; zij zijn met 5,9 procent iets vaker veroordeeld voor geweldsmisdrijven als de tweede generatie Antillianen (4,6 procent). Opvallend is dat voor de groepen met een westerse of Nederlandse achtergrond het verschil in aandeel veroordeelden voor geweldsmisdrijven en vermogensmisdrijven kleiner is dan voor de meeste niet-westerse groepen.

8.5.4 Aandeel mannelijke veroordeelden (18-22 jaar), naar achtergrond en type delict (%)
Achtergrond Vermogen Geweld
Nederlands 1,5 1,7
Turks 4,5 4,1
Marokkaans 15,0 5,9
Surinaams 7,5 3,7
Antilliaans 8,6 4,6
Belgisch 2,8 1,6
Chinees 0,8 0,5
Indonesisch 2,0 2,0
Pools 3,3 2,8

Onafhankelijke variabelen

In lijn met de theorie zijn de onafhankelijke variabelen in vijf verschillende categorieën verdeeld. Het gaat hierbij om variabelen op het gebied van (1) gezins- en ouderlijke structuur, (2) crimineel verleden van de ouders, (3) materiële welvaart en participatie van de ouders, (4) individuele ontwikkeling en (5) woonomgeving. Hieronder wordt per categorie ingegaan op de onafhankelijke variabelen die in de analyses worden opgenomen en wordt per (migratie)achtergrond beschreven welke positie zij gemiddeld innemen.

Sociale context van opgroeien

Om zoveel mogelijk rekening te houden met de sociale context waarin de jongvolwassenen opgroeiden, zijn de desbetreffende factoren waar mogelijk gemeten in het jaar dat de personen 15 jaar oud waren. Dit is een in sociaalwetenschappelijk onderzoek een veelgebruikte leeftijd waarop effecten uit de jeugd worden gemeten (zie bijvoorbeeld Dykstra e.a., 2005). In het geval van ouders die zelf ook veroordeeld zijn geweest voor een misdrijf is gekeken naar de periode dat de persoon 4 tot 18 jaar oud was. De gegevens over ouders met betalingsproblemen die minimaal 6 maanden duurden zijn beschikbaar vanaf 2011. Daarom is voor deze variabele 2011 tot aan het moment dat de persoon 18 jaar oud is geworden gekozen.

Gezins- en ouderlijke structuur

Het model houdt er rekening mee of ouders bij elkaar woonden en met het aantal thuiswonende kinderen toen de jongvolwassenen 15 jaar oud waren. Ook is in het model meegenomen of de vader in de officiële registraties onbekend is en het al dan niet hebben van een ouder met een Nederlandse achtergrond. Als er geen officieel erkende vader is zou dit kunnen wijzen op een minder gunstige thuissituatie voor opgroeiende kinderen. Het hebben van één ouder zonder migratieachtergrond zou binnen de verschillende groepen met een migratieachtergrond een verlaagd effect van culturele dissonantie op gedragsproblemen en daarmee crimineel gedrag kunnen betekenen.

De meeste jongeren uit de onderzoekspopulatie groeiden op in een ‘intact’ gezin (77 procent), dat wil zeggen, hun (biologische) vader en moeder waren allebei aanwezig in hetzelfde huishouden. Jongvolwassenen met een tweede generatie Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond groeiden relatief vaak op in een gezin met alleen de moeder. Hieraan gerelateerd is te zien dat de vader van deze jongeren relatief vaak onbekend is in de registraties. Vooral bij tweede generatie jongeren met een Antilliaanse migratieachtergrond komt dit met 20 procent relatief vaak voor.

Ongeveer de helft van de jongvolwassen uit de onderzoekspopulatie groeiden op in huishoudens met twee kinderen, dus met één broer of zus. Jongeren met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond vormen hierop een uitzondering; zij groeiden vaker op in huishoudens met meer thuiswonende kinderen en 42 procent groeide zelfs op in gezin bestaande uit vier of meer thuiswonende kinderen. Jongvolwassenen met een tweede generatie Poolse migratieachtergrond groeiden het vaakst op in huishoudens met relatief weinig thuiswonende kinderen.

Van de jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond hebben vooral de tweede generatie Belgen relatief vaak een ouder met een Nederlandse achtergrond: 84 procent. Ook jongvolwassenen met een tweede generatie Indonesische of Poolse migratieachtergrond hebben vaak een ouder met een Nederlandse achtergrond. De tweede generatie met een niet-westerse migratieachtergrond uit de onderzoekspopulatie heeft juist vaak twee ouders met een migratieachtergrond. Onder de tweede generatie Turken, Marokkanen en Chinezen heeft 93 à 94 procent geen ouder met een Nederlandse achtergrond. Tweede generatie Surinamers (28 procent) en Antillianen (51 procent) hebben wel relatief vaak een ouder met een Nederlandse achtergrond.

8.5.5Kenmerken gezins- en ouderlijke structuur, naar achtergrond, geboortecohort 1994–1997

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Belgisch Chinees Indonesisch Pools
%
Ouderlijke structuur1)
Ingeschreven bij juridische ouders 78 75 77 46 44 68 74 71 64
Ingeschreven bij alleen moeder 12 21 19 43 43 18 17 18 22
Ingeschreven bij alleen vader 2 1 1 3 3 3 1 3 4
Ingeschreven bij moeder en partner 7 2 2 7 9 9 7 6 9
Ingeschreven bij vader en partner 1 1 1 1 1 2 1 1 1
 
Vader is onbekend 1 1 1 12 20 2 7 2 2
 
Aantal thuiswonende kinderen in huishouden1)
1 kind 13 14 8 21 21 18 14 24 31
2 kinderen 52 41 20 47 46 51 50 53 52
3 kinderen 26 32 29 23 23 23 27 18 14
4 of meer kinderen 9 13 42 8 10 7 8 5 3
 
Minstens 1 ouder met Nederlandse achtergrond 99 6 7 28 51 84 7 73 77
 
Vader of moeder is ooit veroordeeld voor misdrijf door rechter of OM2) 9 29 22 31 28 14 33 11 20

Bron:CBS

1)t= leeftijd 15 jaar.

2)t = 2001 tot leeftijd 18 jaar.

Crimineel verleden van de ouders

Bij het crimineel verleden van de ouders wordt net als bij de afhankelijke variabele uitgegaan van veroordelingen door de rechter en het Openbaar Ministerie. Omdat dit onderzoek zich richt op de effecten van de leefsituatie waarin jongvolwassenen opgroeiden, is in deze studie alleen het crimineel verleden van de ouders opgenomen tot het moment dat de jongeren uit de onderzoekspopulatie 18 jaar oud waren.

Binnen de onderzoekspopulatie zijn ouders van jongvolwassenen met een tweede generatie Chinese migratieachtergrond het vaakst veroordeeld voor een misdrijf. Een derde van deze groep had voordat zij 18 jaar waren een vader en/of moeder die veroordeeld is geweest. Dat is opvallend, omdat juist tweede generatie Chinezen van de onderzochte groepen het minst vaak veroordeeld zijn. Het soort delict waarvoor de ouders van tweede generatie Chinezen veroordeeld zijn verschilt echter sterk van de andere onderzochte groepen. Zij zijn relatief vaak veroordeeld voor delicten binnen de Wet Economische Delicten (WED) en milieudelicten, terwijl dit bij de andere groepen vaker gewelds- en vermogensdelicten betreft. Ook jongvolwassenen met een tweede generatie Turkse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond hebben relatief vaak ouders die ooit veroordeeld zijn geweest. Onder jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond ligt dit met 9 procent het laagst van alle herkomstgroeperingen uit de populatie.

Materiele welvaart en participatie van ouders

Als derde verklaring van crimineel gedrag wordt gekeken naar de sociaaleconomische positie die het gezin innam tijdens het opgroeien van de jongvolwassenen. Behalve het huishoudinkomen zijn ook uitkeringsafhankelijkheid van ouders en of ouders langdurig onder de lage-inkomensgrens leefden opgenomen als verklarende variabelen. Daarbij zijn de huishoudinkomens van de (ouders van) jongvolwassenen uit de onderzoekspopulatie ingedeeld in kwintielen. Dat wil zeggen dat de inkomens zijn gerangschikt van laag naar hoog: huishoudinkomens behorende tot de 20 procent laagste inkomens behoren daarmee tot het eerste kwintiel. De volgende 20 procent behoren tot het tweede kwintiel, enzovoorts. Woonden de ouders niet bij elkaar, dan is het huishoudinkomen het gemiddelde van beide ouders. Onder uitkeringsafhankelijken wordt iedereen verstaan die een uitkering als voornaamste inkomstenbron had in het jaar dat de jongvolwassenen uit de doelpopulatie 15 jaar oud waren. Jongeren van wie minimaal één ouder in ditzelfde jaar vier jaar achtereenvolgens onder de lage-inkomensgrens leefden, worden gerekend als langdurig armen.noot8 Tot slot is een variabele opgenomen die aangeeft in hoeverre één of beide ouders geregistreerd stonden als wanbetaler van de zorgverzekering.

Vooral jongvolwassenen met een niet-westerse tweede generatie achtergrond groeiden relatief vaak op in huishoudens met een laag inkomen. Onder de tweede generatie Marokkanen is dit met 51 procent het hoogst. Maar ook onder jongvolwassenen met een tweede generatie Chinese of Turkse migratieachtergrond komt dit met 36 à 37 procent relatief vaak voor. Jongvolwassenen met een tweede generatie Belgische of Indonesische en degenen met een Nederlandse achtergrond groeiden juist vaker op in gezinnen met een huishoudinkomen uit de hogere inkomenskwintielen.

De hoge vertegenwoordiging van Marokkaanse huishoudens in het laagste inkomenskwintiel komt ook terug in de cijfers over huishoudens die langdurig onder de lage-inkomensgrens leven. Met 10 procent vormen jongvolwassenen met een Marokkaanse achtergrond de groep waarbij dit het meest voorkomst. Ook de tweede generatie met een Turkse migratieachtergrond groeide relatief vaak op in een gezin dat langdurig onder de lage-inkomensgrens leefde (5 procent). Het is ook bij de groep met een Turkse of Marokkaanse achtergrond dat de vader of moeder het vaakst een uitkering als belangrijkste bron van inkomen had. Van de helft van de jongvolwassenen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond had de vader en/of de moeder tijdens hun vroege adolescentie een uitkering, onder tweede generatie Turken bedraagt dit met 44 procent iets minder. Ondanks de hoge uitkeringsafhankelijkheid en het gemiddeld lage inkomen stonden ouders van tweede generatie Marokkanen relatief weinig geregistreerd als wanbetalers van de zorgverzekering: 7 procent. Ouders van jongeren met een tweede generatie Surinaamse migratieachtergrond stonden met 21 procent het meest geregistreerd als wanbetalers. Onder ouders van tweede generatie Chinezen kwam dit met 2 procent het minst vaak voor.

8.5.6Kenmerken materiële welvaart en participatie van de ouders, naar achtergrond, geboortecohort 1994–1997

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Belgisch Chinees Indonesisch Pools
%
Gestandaardiseerd huishoudinkomen1)
1e kwintiel 7 36 51 19 22 11 37 10 16
2e kwintiel 16 31 28 26 24 17 21 18 28
3e kwintiel 27 21 14 27 22 24 16 26 27
4e kwintiel 28 9 5 19 17 24 13 24 17
5e kwintiel 23 3 2 9 15 24 13 22 12
 
Vader en/of moeder leefde langdurig onder de armoedegrens1) 1 5 10 3 3 1 3 1 2
 
Vader en/of moeder stond geregistreerd als wanbetaler2) 4 11 7 18 21 7 2 7 9
 
Vader en/of moeder had uitkering als belangrijkste inkomensbron1) 10 44 50 29 28 14 15 15 22

Bron:CBS

1)t = leeftijd 15 jaar.

2)t = 2001 tot leeftijd 18 jaar.

Individuele ontwikkeling

Als benadering voor de rol van de individuele ontwikkeling voor de kans op crimineel gedrag wordt gebruikt gemaakt van het hoogst gevolgde opleidingsniveau in het jaar dat de jongere in de onderzoekspopulatie 15 jaar oud werd. Voor ongeveer 2 procent van de jongeren is het opleidingsniveau niet bekend. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat zij onderwijs volgden op een private, niet-overheid gefinancierde onderwijsinstelling of in het buitenland.

Van de onderzoekspopulatie volgden tweede generatie jongvolwassenen met een Chinese migratieachtergrond relatief het vaakst onderwijs op het hoogste niveau. Van hen volgde 27 procent onderwijs op havo/vwo onderbouw en 26 procent op vwo bovenbouw in het jaar dat zij 15 jaar oud waren. Ook tweede generatie Belgen en Indonesiërs en jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond hadden een hoge vertegenwoordiging op de onder- of bovenbouw van havo of vwo. Jongvolwassenen met een tweede generatie Turkse en Marokkaanse en in mindere mate Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond waren op hun 15e oververtegenwoordigd op het vmbo.

8.5.7Hoogst gevolgde opleidingsniveau, naar achtergrond, geboortecohort 1994–1997

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Belgisch Chinees Indonesisch Pools
%
Hoogst gevolgde opleidingsniveau1)
Vmbo-bk 25 44 43 37 36 24 14 22 27
Vmbo-gt 26 32 32 29 28 24 20 24 27
Havo/vwo onderbouw 18 11 12 14 14 19 27 20 17
Havo bovenbouw 14 6 6 9 9 12 12 13 11
Vwo bovenbouw 16 4 5 9 11 17 26 20 15
Onbekend 2 2 2 2 2 4 2 2 3

Bron:CBS

1)t= leeftijd 15 jaar.

Woonomgeving

Op gebied van woonomgeving wordt de mate van stedelijkheid van de woongemeente en de kwaliteit van de buurt in de analyses meegenomen. Jongvolwassenen met een tweede generatie Surinaamse of Marokkaanse migratieachtergrond groeiden relatief het vaakst op in zeer sterk stedelijk gebied (bijna 60 procent). Van de tweede generatie Turken is dit bijna de helft. Jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond en jongvolwassenen met een Belgische migratieachtergrond groeiden juist relatief vaak op in weinig en niet stedelijk gebied. In het geval van de tweede generatie Belgen heeft dit waarschijnlijk te maken met een oververtegenwoordiging in het grensgebied met België.

Als indicator voor kwaliteit van de buurt is gebruik gemaakt van de Leefbaarometer. De Leefbaarometer heeft betrekking op de waardering van onder andere samenstelling van de bevolking, omgangsvormen, woningvoorraad, veiligheid en voorzieningen in de buurt (Rigo/Atlas voor gemeenten, 2013). Jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond groeiden het vaakst op in goede buurten. Bijna 7 op de 10 woonde op zijn of haar 15e in een buurt met een zeer positieve of uiterst positieve leefbaarheid. Ook voor jongvolwassenen met een tweede generatie Antilliaanse migratieachtergrond is dit met 65 procent relatief vaak het geval. Met name jongvolwassenen met een tweede generatie Belgische (27 procent), Indonesische (23 procent) of Poolse (22 procent) migratieachtergrond – de groepen met een westerse migratieachtergrond in dit onderzoek – groeiden relatief vaak op in een buurt met een negatieve of matige leefbaarheid.

8.5.8Woonkenmerken, naar achtergrond, geboortecohort 1994–1997

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Belgisch Chinees Indonesisch Pools
%
Stedelijkheid van woongemeente1)
Zeer sterk 13 47 58 57 41 16 34 24 17
Sterk 29 34 28 29 35 30 32 41 34
Matig 19 11 9 8 11 14 15 18 17
Weinig 28 7 5 5 10 26 15 14 23
Niet 11 0 0 1 2 15 4 3 8
 
Kwaliteit van de buurt1)
Negatief 0 1 0 0 0 4 2 3 3
Matig 1 8 2 2 1 23 10 20 19
Matig positief 4 16 9 10 6 25 20 21 26
Positief 25 36 35 40 27 34 36 37 35
Zeer positief 66 38 51 47 62 13 30 18 16
Uiterst positief 3 1 2 2 3 0 2 0 0

Bron:CBS

1)t= leeftijd 15 jaar.

Methode

Met logistische regressieanalyses is onderzocht wat het effect is van gezins- en ouderlijke structuur, crimineel verleden van de ouders, materiële welvaart en participatie van de ouders, individuele ontwikkeling en woonomgeving op de kans dat een jongere in de periode van 18 tot en met 22 jaar werd veroordeeld voor een misdrijf. Daarbij is specifiek gekeken of deze kansen verschillen tussen de herkomstgroepen. Daarbij wordt steeds eerst de oorspronkelijke kans gerapporteerd (de geschatte kans op basis van het nul-model, zonder achtergrondkenmerken), wat nagenoeg overeenkomt met de gemiddelde kansen zoals aangegeven in figuur 8.5.1. Daarnaast wordt per herkomstgroepering weergegeven wat de kans is dat een jongere veroordeeld is wanneer er wel wordt gecorrigeerd voor de eerdergenoemde achtergrondkenmerken. Ook wordt ingegaan op de mate waarin de verschillende achtergrondkenmerken de kans dat iemand als jongvolwassene veroordeeld is beïnvloeden.noot9 Deze regressieanalyses zijn apart uitgevoerd voor jongeren die minstens eenmaal zijn veroordeeld, recidivisten en voor veroordelingen op gebied van vermogens- en geweldsdelicten.

Daarna wordt met behulp van decompositieanalyses geschat wat de bijdrage is van specifieke achtergrondkenmerken in het verklaren van de verschillen tussen de herkomstgroeperingen. De decompositieanalyse is alleen uitgevoerd voor de analyses waarin de kans wordt geschat dat jongeren minstens eenmaal veroordeeld waren. Bij minstens eenmaal veroordeeld en de decompositieanalyse zijn de analyses ook voor vrouwen uitgevoerd.

Tot slot was te zien dat de verschillende herkomstgroepen sterk verschillen wat betreft achtergrondkenmerken. Het zou kunnen dat ze dusdanig sterk van elkaar verschillen dat conventionele regressietechnieken hier onvoldoende rekening mee kunnen houden (zie bijvoorbeeld Van Gaalen, 2016). Om die reden zijn eveneens propensity matching technieken gebruikt(Caliendo en Kopeinig, 2008; Guo en Fraser, 2010). Met deze methode wordt getoetst of de uitkomsten overeind blijven wanneer jongvolwassenen van de tweede generatie van de verschillende herkomstgroepen met jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond worden vergeleken die verder gemiddeld dezelfde achtergrondkenmerken hebben: de groepen verschillen dan alleen wat betreft hun migratieachtergrond. In het selectiemodel worden dezelfde achtergrondvariabelen gebruikt als in de eerder besproken regressiemodellen. Deze extra analyses zijn steeds apart per herkomstgroep (samen met de Nederlandse herkomstgroep) uitgevoerd.

8.6Resultaten

Regressieanalyse

Halvering van kans op veroordeling na correctie voor grote niet-westerse groepen

Bij deze analyse gaat het om jongeren met een tweede generatie migratieachtergrond of Nederlandse achtergrond die in de periode dat zij 18 tot en met 22 jaar oud waren ten minste eenmaal veroordeel zijn geweest. Bij de mannen was al eerder te zien dat bij de ongecontroleerde cijfers met name de tweede generatie van de vier grote niet-westerse groepen de kans op een veroordeling groter is dan onder de overige herkomstgroepen. Voor tweede generatie Chinezen is dit juist flink kleiner.

Wanneer rekening wordt gehouden met achtergrondkenmerken wordt de kans dat een jongere met een tweede generatie migratieachtergrond minstens eenmaal is veroordeeld voor de meeste groepen kleiner. Bij jongvolwassenen met een tweede generatie Surinaamse, Turkse of Antilliaanse migratieachtergrond is de kans dat zij veroordeeld werden bijna gehalveerd wanneer er wordt gecontroleerd voor achtergrondkenmerken. De kans dat de tweede generatie met een Turkse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond als jongvolwassene werden veroordeeld bedraagt na controle ongeveer 8 à 9 procent. Daarmee zitten zij op een nagenoeg gelijke kans als jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond. In absolute zin springen vooral jongvolwassenen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond in het oog. Wanneer er rekening wordt gehouden met achtergrondkenmerken, bedraagt de gecontroleerde kans 15,4 procent. Dat is een vermindering met de oorspronkelijke 26,8 procent van de jongvolwassen mannen, maar nog altijd ruim tweemaal zo hoog als de andere grote niet-westerse groepen. Ook na correctie is de kans dat jongemannen met een tweede generatie Chinese migratieachtergrond zijn veroordeeld veruit het kleinst binnen de onderzochte groepen.

8.6.1 Kans minimaal één veroordeling op 18-22-jarige leeftijd, mannen, naar achtergrond1) (%)
Achtergrond Ongecontroleerd Gecontroleerd
Nederlands 7,0 7,8
Turks 14,2 7,6
Marokkaans 26,8 15,4
Surinaams 15,4 8,2
Antilliaans 17,0 8,8
Belgisch 8,6 8,6
Chinees 3,0 2,3
Indonesisch 7,1 7,0
Pools 10,1 8,4
1) De ongecontroleerde kans op minimaal één veroordeling komt niet helemaal overeen met het aandeel in figuur 8.5.1, omdat in de ongecontroleerde kansen rekening wordt gehouden met de verschillende geboortecohorten.

Vooral verhoogde kans veroordeling voor laagopgeleide mannen

Kijkend naar de verschillende achtergrondkenmerken die in het model zijn opgenomen, lijkt vooral het opleidingsniveau een grote voorspellende kracht te hebben voor de kans op een veroordeling als jongvolwassene. Zo is de kans op een veroordeling voor jongvolwassenen die op hun 15e vmbo-gemengd of -theoretisch als hoogst gevolgde opleiding hebben 3,8 keer zo hoog als jongvolwassenen die onderwijs volgen op vwo bovenbouw. Voor jongvolwassenen op vmbo-basis of -kader is deze kans zelfs 5,5 keer zo hoog. Ook een eventuele eerdere veroordeling van de vader of moeder hangt samen met een grotere kans voor veroordeling van de jongvolwassene. Onder jongvolwassenen van wie één of beide ouder(s) is veroordeeld van een misdrijf ligt de kans om zelf veroordeeld te worden 1,8 keer hoger dan onder jongvolwassene van wie de ouders nooit veroordeeld zijn geweest. Ook jongvolwassenen van wie de vader onbekend is, van wie de ouderlijke structuur niet intact was, die opgroeiden binnen een huishouden met een laag inkomen en/of in (zeer) sterk stedelijk gebied woonden hebben een verhoogde kans op een veroordeling als jongvolwassene.

Ook het geboortejaar heeft een effect op de kans op een veroordeling. Jongvolwassenen uit geboortejaar 1997 hebben de laagste kans op een veroordeling. Dit komt voornamelijk omdat zij één jaar minder in de analyses geteld kunnen worden.noot10 Voor de overige geboortejaren geldt dat de oudere jaren steeds een verhoging van de kans op een veroordeling geven dan de jongere jaren. Dit hangt samen met het gegeven dat criminaliteit al langere tijd een dalende trend laat zien (zie ook hoofdstuk 4 van dit Jaarrapport).

Ook tweede generatie niet-westerse vrouwen hebben veel lagere kans op veroordeling na correctie voor achtergrondkenmerken

Ook bij vrouwen leidt controle op achtergrondkenmerken tot min of meer gelijke kansen op een veroordeling voor alle herkomstgroeperingen, variërend van 1 tot bijna 3 procent. Ook hier zijn vooral de kansen op een veroordeling voor tweede generatie vrouwen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond lager na correctie. Onder deze groepen is de gecontroleerde kans 50 tot 60 procent lager dan de ongecontroleerde kansen. Daarbij springt vooral de gecontroleerde kans voor tweede generatie Antilliaanse vrouwen in het oog. Waar zonder controle voor achtergrondkenmerken de kans op een veroordeling onder Antilliaanse vrouwen 6,6 procent bedraagt, is dat na correctie nog 2,7 procent. Vrouwen met een Turkse migratieachtergrond hebben na correctie zelfs de laagste kans op een veroordeling van alle onderzochte groepen. Voor vrouwen met een Poolse, Chinese, Belgische of Indonesische migratieachtergrond en jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond is de kans op een veroordeling na correctie niet of nauwelijks gewijzigd.

8.6.2 Kans minimaal één veroordeling op 18-22-jarige leeftijd, vrouwen, naar achtergrond1) (%)
Achtergrond Ongecontroleerd Gecontroleerd
Nederlands 1,5 1,7
Turks 2,3 1,0
Marokkaans 5,2 2,5
Surinaams 4,6 2,0
Antilliaans 6,6 2,7
Belgisch 2,7 2,6
Chinees 1,5 1,4
Indonesisch 1,5 1,6
Pools 3,5 2,8
1) De ongecontroleerde kans op minimaal één veroordeling komt niet helemaal overeen met het aandeel in figuur 8.5.1, omdat in de ongecontroleerde kansen rekening wordt gehouden met de verschillende geboortecohorten.

Invloed opleidingsniveau bij vrouwen nog sterker dan bij mannen

Voor jongvolwassen vrouwen gelden overwegend dezelfde mechanismes als voorspelling van veroordelingen als voor jongvolwassen mannen. Zo hebben vrouwen van wie de vader onbekend is, die opgroeiden in een gezin dat niet intact was en leefden in een huishouden binnen het laagste inkomenskwintiel net als mannen een grotere kans op een veroordeling. Net als bij mannen is het hoogst gevolgde opleidingsniveau de sterkste voorspeller van alle onafhankelijke variabelen. Bij vrouwen is het belang van onderwijs echter nog groter. Zo hebben vrouwen die op hun 15e vmbo-gemengd of -theoretisch als hoogst gevolgde opleidingsniveau hadden 4,3 keer zoveel kans om veroordeeld te zijn als vrouwen die toen vwo bovenbouw als hoogst gevolgde opleidingsniveau hadden. Voor vrouwen die toen op vmbo-basis of -kader zaten is de kans op veroordeling als jongvolwassene zelfs 6,6 keer zo groot.

Decompositieanalyse

Uit de hierboven beschreven resultaten komt naar voren dat voor de meeste jongeren van de tweede generatie die in dit onderzoek aan bod komen, de kans op een veroordeling na correctie voor achtergrondkenmerken flink lager ligt. Ook is te zien dat voor de meeste groepen – zowel mannen als vrouwen – de gecontroleerde kans op een veroordeling ongeveer even groot is als voor jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond. Verder is bekend dat de kans op een veroordeling groter is voor jongvolwassenen die op hun 15e op het vmbo zaten en/of opgroeiden in ongunstige gezinssituaties. Uit het beschrijvende deel van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond – en dan met name met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond – een overwegend ongunstigere sociaaleconomische positie innemen en ook vaker opgroeien in ongunstige gezinssituaties. Onbekend is welke bijdrage onderwijs, gezins- en buurtkenmerken nu precies hebben in de verlaging van de kans op veroordeling wanneer voor deze kenmerken wordt gecontroleerd. Voor welk deel zijn verschillen in de kans op veroordeling toe te wijzen aan specifieke verschillen in achtergrondkenmerken? En zijn daarin verschillen tussen de onderzochte groepen?

Om dit te onderzoeken is gebruik gemaakt van de Oaxaca-Blinder decompositiemethode. Deze methode brengt verschillen in gemiddelden tussen twee groepen in kaart aan de hand van een verklaard en onverklaard deel. Het verklaarde deel betreft de invloed van de kenmerken waarvoor in het regressiemodel wordt gecontroleerd. In dit onderzoek zijn dat dus gezins- en ouderlijke structuur, materiële welvaart en participatie van de ouders, individuele ontwikkeling en buurtkenmerken. Het onverklaarde deel beslaat het verschil tussen de onderzochte groepen dat niet kan worden toegewezen aan verschillen in achtergrondkenmerken die zijn opgenomen in het model. In dit onderzoek worden de verschillen in achtergrondkenmerken tussen de onderzochte tweede generaties steeds met de groep met een Nederlandse achtergrond vergeleken. De decompositieanalyse is uitgevoerd voor alle jongvolwassenen die minstens eenmaal zijn veroordeeld in de periode dat zij 18 tot en met 22 jaar oud waren. Ook hier wordt de analyse apart uitgevoerd voor mannen en vrouwen. Omdat de meeste herkomstgroeperingen in deze studie relatief klein zijn qua populatieomvang, is de decompositieanalyse beperkt tot de vier grootste niet-westerse groepen.

Bijdrage van factoren in verschil kans op veroordeling

Figuur 8.6.3 geeft voor tweede generatie jongvolwassen mannen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond weer wat het verschil is met jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond in het aandeel jongvolwassenen dat minstens eenmaal is veroordeeld. Dit verschil wordt weergegeven aan de hand van de bijdrage van de vijf achtergrondkenmerken waarvoor is gecontroleerd. Daarbij is ook het onverklaarde verschil als categorie opgenomen. Bij jongvolwassenen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond is het onverklaarde verschil met 12,9 procentpunt erg groot. Dat wil zeggen: van het verschil van 19,8 procentpunt tussen jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond en jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond kan 12,9 procentpunt niet verklaard worden door de achtergrondkenmerken die in het model zijn opgenomen. De overige 6,9 procentpunt kan wel worden verklaard door verschillen in achtergrondkenmerken die in het model zijn opgenomen.

In het geval van jongvolwassen tweede generatie mannen met een Turkse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond kon bijna het volledige verschil worden verklaard. Het onverklaarde verschil met jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond is voor deze groepen bijna nihil. Het negatieve onverklaarde verschil (–0,2 procentpunt) bij jongvolwassen mannen met een tweede generatie Turkse migratieachtergrond geeft aan dat hun kans op een veroordeling na correctie zelfs iets lager ligt dan onder jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond.

Opleidingsniveau en gezinsstructuur belangrijke verklaringen voor hoger aandeel veroordelingen

Verschillen in gemiddeld opleidingsniveau en in ouderlijke- en gezinsstructuur van de tweede generaties blijken belangrijke verklaringen voor een grotere kans op een veroordeling als jongvolwassene. Dat geldt voor zowel de mannen als de vrouwen uit de onderzoekspopulatie. Eerder bleek al dat de kans op een veroordeling voor jongvolwassenen die op hun 15e op het vmbo zaten veel hoger ligt dan voor jongvolwassenen die toen op vwo bovenbouw zaten. Het hoge aandeel tweede generatie Turken en Marokkanen op het vmbo heeft daarmee dus een sterke impact op de kans op een veroordeling als jongvolwassene. Bij jongvolwassen met een tweede generatie Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond was eerder al te zien dat zij ook relatief vaak in hun adolescentie op het vmbo zaten, maar minder vaak dan jongvolwassenen met een tweede generatie Marokkaanse of Turkse migratieachtergrond. De invloed van het onderwijsniveau is voor tweede generatie Surinamers en Antillianen dan ook minder groot. Bij hen speelt in sterkere mate de ouderlijke- en gezinssituatie een rol in de kans op een veroordeling als jongvolwassene. Daarbij gaat het vooral om het feit dat tweede generatie jongvolwassen met een Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond vaker opgroeiden in een niet-intact gezin dat en dat hun vader vaker onbekend was dan onder jongvolwassenen met een Marokkaanse en Turkse migratieachtergrond. De sociaaleconomische positie van het gezin, in hoeverre ouders zelf een crimineel verleden hebben en de woonomgeving verklaren voor de uit de onderzochte groepen ongeveer even veel.

Vooral bij jongvolwassen mannen met een tweede generatie migratieachtergrond blijkt dat de kans op een veroordeling significant lager wordt wanneer zij een ouder met een Nederlandse achtergrond hebben. Dit zou kunnen wijzen op het belang van de mate van worteling in de Nederlandse cultuur, via in elk geval één ouder die zelf ouders heeft die hier zijn geboren en biedt daarmee ondersteuning voor het idee van culturele dissonantie.

8.6.3 Bijdrage factoren verschil in kans op minimaal één veroordeling op 18-22-jarige leeftijd, mannen, naar achtergrond (procentpunt)
Achtergrond Onverklaard Ouderlijke- en gezinsstructuur Veroordeling ouders Materiële welvaart ouders Opleiding Woonomgeving
Turks -0,2 1,5 1,1 1,3 2,4 1
Marokkaans 12,9 1,6 0,8 1,4 2,1 1,1
Surinaams 0,5 2,9 1,4 1,1 1,5 1,1
Antilliaans 1,2 3,3 1,4 1,4 1,5 1,3

Leeswijzer figuur 8.6.3

De kans dat een jongvolwassen man (18-22 jaar) met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond minimaal eenmaal is veroordeeld bedraagt ongecorrigeerd 26,8 procent. Voor jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond bedraagt dit ongecorrigeerd 7,0 procent. Het verschil in kans op een veroordeling tussen beide groepen bedraagt dus 19,8 procentpunt. Deze 19,8 procentpunt wordt onderverdeeld in de categorieën waarvoor in deze analyses is gecorrigeerd, zodat inzichtelijk wordt welk deel van het verschil veroorzaakt wordt door specifieke verschillen in achtergrondkenmerken. Van dit verschil komt 2,1 procentpunt omdat jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond gemiddeld een lager opleidingsniveau volgen en 1,6 procentpunt omdat zij vaker opgroeien in gezinnen met ongunstige gezinskenmerken. Van het verschil blijft 12,9 procentpunt onverklaard wat betekent dat andere achtergrondkenmerken dan in deze analyse zijn gebruikt verantwoordelijk zijn voor dit deel van het verschil met jongvolwassen mannen met een Nederlandse achtergrond.

Ook bij vrouwen zijn opleidingsniveau en gezinsstructuur belangrijke verklaringen voor verschillen

Bij tweede generatie vrouwen komt min of meer hetzelfde beeld als bij de mannen naar voren. Verschillen in ouderlijke- en gezinsstructuur en in opleidingsniveau zijn de belangrijkste verklaringen voor het verschil in de kans op een veroordeling tussen jongvolwassen vrouwen van de tweede generatie en jongvolwassen vrouwen met een Nederlandse achtergrond. Wel blijft bij de vrouwen een wat groter deel van het verschil onverklaard. Met name bij vrouwen met een tweede generatie Antilliaanse migratieachtergrond is dit het geval. Van het oorspronkelijke verschil van 5,1 procentpunt, blijft 1,8 procentpunt onverklaard. Opvallend is ook het onverklaarde verschil onder jongvolwassen vrouwen met een Turkse migratieachtergrond. Dit bedraagt -1,7 procentpunt. Dit betekent dat als wordt gekeken naar de achtergrondkenmerken van jongvolwassen vrouwen met een Turkse migratieachtergrond, het model eigenlijk een grotere veroordelingskans zou verwachten dan voor deze groep het geval is. Hoe dit komt is onbekend, omdat het onverklaarde deel factoren bevat die niet in het statistische model zijn opgenomen.

8.6.4 Bijdrage factoren verschil in kans op minimaal één veroordeling op 18-22-jarige leeftijd, vrouwen, naar achtergrond (procentpunt)
Achtergrond Onverklaard Ouderlijke- en gezinsstructuur Veroordeling ouders Materiële welvaart ouders Opleiding Woonomgeving
Turks -1,7 0,4 0,2 0,5 0,9 0,6
Marokkaans 1,2 0,3 0,2 0,6 0,8 0,6
Surinaams 0,1 0,9 0,4 0,5 0,6 0,7
Antilliaans 1,8 1,0 0,4 0,6 0,6 0,7

Leeswijzer figuur 8.6.2.2

De kans dat een jongvolwassen vrouw (18-22 jaar) met een tweede generatie Turkse migratieachtergrond minimaal eenmaal is veroordeeld bedraagt ongecorrigeerd 2,3 procent. Voor jongvolwassen vrouwen met een Nederlandse achtergrond bedraagt deze kans ongecorrigeerd 1,5 procent. Het verschil in kans op een veroordeling tussen beide groepen bedraagt dus 0,8 procentpunt. Deze 0,8 procentpunt wordt onderverdeeld in de categorieën waarvoor in deze analyses is gecorrigeerd, zodat inzichtelijk wordt welk deel van het verschil veroorzaakt wordt door specifieke verschillen in achtergrondkenmerken. Van dit verschil komt 0,9 procentpunt omdat jongvolwassen vrouwen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond gemiddeld een lager opleidingsniveau volgen en 0,4 procentpunt omdat zij vaker opgroeien in gezinnen met ongunstige gezinskenmerken. Het deel dat onverklaard blijft is met -1,7 procentpunt negatief. Dit betekent jongvolwassen vrouwen met een Turkse migratieachtergrond een veel lagere kans op een veroordeling hebben dan verwacht op basis van het statistisch model. Door de gemiddeld ongunstige achtergrondkenmerken voorspelde het model een verschil van 2,5 procentpunt met jongvolwassen vrouwen met een Nederlandse achtergrond. Feitelijk bedraagt dit verschil slechts 0,8 procentpunt. Deze -1,7 procentpunt van het verschil blijft onverklaard. Dit betekent dat andere achtergrondkenmerken dan in deze analyse zijn gebruikt verantwoordelijk zijn voor dit deel van het verschil met jongvolwassen vrouwen met een Nederlandse achtergrond.

Recidive, gewelds- en vermogensdelicten

Kans op recidive bij meeste herkomstgroeperingen nagenoeg gelijk

Behalve het feit of mensen ooit veroordeeld zijn in de periode dat zij 18 tot en met 22 jaar oud zijn, is ook gekeken in hoeverre het model van waarde kan zijn in het voorspellen van de kans op recidive voor mannen. Daarbij zijn recidivisten – jongeren die gedurende leeftijd 18 tot en met 22 jaar meer dan eens zijn veroordeeld – vergeleken met de jongvolwassenen die nooit zijn veroordeeld. Waarin verschilt de groep meer-plegers van de groep die niet zijn veroordeeld? De vraag is namelijk hoe groot de verschillen tussen herkomstgroepen nog zijn, gegeven dat er al crimineel gedrag werd vertoond. Jongeren die 18 tot en met 22 jaar oud waren en eenmaal zijn veroordeeld, zijn daarom in deze analyse buiten beschouwing gelaten.

Verschillen in achtergrondkenmerken blijken ook van invloed bij het voorspellen van de kans op meerdere veroordelingen. Vooral bij de vier grote niet-westerse migratieachtergronden blijken deze achtergrondkenmerken hierin een belangrijke rol te spelen. Na correctie is de kans op meerdere veroordelingen ongeveer 2,5 tot 3 keer kleiner. Wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in achtergrondkenmerken, is de kans op recidive onder tweede generatie Marokkanen met 6,1 procent nog altijd het grootst. Onder de overige jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond uit de onderzoekspopulatie is de kans op meerdere veroordelingen ongeveer even groot als onder jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond. Daarbij springt ook de gecorrigeerde kans op meerdere veroordelingen onder de tweede generatie jongvolwassenen met een Turkse migratieachtergrond in het oog. Bij hen daalt de gecorrigeerde kans op recidive van 4,8 naar 1,8 procent. Daarmee hebben zij een iets lagere gecontroleerde kans op meerdere veroordelingen dan jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond.

8.6.5 Kans op recidive1) op 18-22-jarige leeftijd, mannen2), naar achtergrond (%)
Achtergrond Ongecontroleerd Gecontroleerd
Nederlands 1,9 2,3
Turks 4,8 1,8
Marokkaans 15,2 6,1
Surinaams 5,7 2,1
Antilliaans 7,7 2,7
Belgisch 2,6 2,6
Chinees 3) . .
Indonesisch 1,6 1,5
Pools 3,6 2,7
1) Exclusief jongvolwassenen die op 18-22 jarige leeftijd eenmaal veroordeeld werden.
2) De ongecontroleerde kans op recidive komt niet helemaal overeen met het aandeel met minimaal één veroordeling uit figuur 8.5.3, omdat in de ongecontroleerde kansen rekening wordt gehouden met de verschillende geboortecohorten.
3) Aantallen te klein voor publicatie.

Verhoogde kans op recidive als ouders crimineel verleden hebben en bij laag opleidingsniveau

Net als bij de gecontroleerde kansen voor veroordelingen bij jongvolwassen mannen en vrouwen blijkt het hoogst gevolgde opleidingsniveau de belangrijkste factor in het verklaren van meerdere veroordelingen. Ook hier geldt: jongvolwassenen die op hun 15e een lager onderwijsniveau volgden, hebben een grotere kans om meermaals veroordeeld te zijn dan jongvolwassenen die op hogere onderwijsniveaus zaten. Jongvolwassenen die op hun 15e vmbo-b/k volgenden hebben een 11 keer grotere kans op meerdere veroordelingen dan jongvolwassenen die toen op vwo bovenbouw zaten. Voor leerlingen die toen op vmbo-g/t zaten is deze kans 7 keer zo hoog. Verder blijkt dat bij het voorspellen van recidive het crimineel verleden van de ouders een belangrijke determinant te zijn. Jongvolwassenen van wie de vader en/of moeder ooit veroordeeld is voor een misdrijf, hebben 2,2 keer zoveel kans om recidivist te zijn dan wanneer beide ouders nooit zijn veroordeeld. Jongvolwassen recidivisten lijken dus nog sterker het voorbeeld van de ouders te volgen dan jongvolwassen veroordeelden.

Analyses gewelds- en vermogensmisdrijven leveren zelfde beeld

De analyses op het gebied van veroordelingen voor gewelds- en vermogensmisdrijven geven min of meer dezelfde uitkomsten als bij de bovenstaande resultaten. Uitgezonderd mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond, is de kans op een vermogens- of geweldmisdrijf voor mannen van de verschillende onderzochte herkomstgroeperingen nagenoeg gelijk. Voor mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond geldt dat zij een grotere kans hebben voor een veroordeling voor vermogen- of geweldsdelict. Net als bij de eerdere analyses geldt ook hier dat de kans op een veroordeling op gebied van vermogens- en geweldsmisdrijven het grootst is voor vmbo-leerlingen en onder jongvolwassenen die opgroeiden in een ‘gebroken’ huishouden.

De statistische modellen hebben een grotere verklaringskracht voor veroordelingen op gebied van vermogensdelicten dan voor veroordelingen op gebied van geweldsdelicten. De gecorrigeerde kans op een veroordeling voor een vermogensdelict is tot 3 keer kleiner dan de ongecorrigeerde kans. Bij geweldsdelicten ligt de gecorrigeerde kans op een veroordeling tot 2 keer kleiner. Dit heeft vermoedelijk te maken met de achtergrondkenmerken die in de modellen zijn opgenomen. In de gehanteerde modellen zijn verschillende achtergrondkenmerken op gebied van sociaaleconomische positie opgenomen, zoals opleidingsniveau en huishoudinkomen. Deze factoren hangen daardoor sterker samen met de aard van vermogensdelicten dan geweldsdelicten. Factoren die niet in onze modellen zijn opgenomen spelen dus bij geweldsdelicten een sterkere rol dan bij vermogensdelicten.

Resultaten propensity matching

In de beschrijvende analyses werd al vastgesteld dat de achtergrondkenmerken nogal verschilden tussen de herkomstgroepen. In de logistische regressieanalyses wordt hier in de regel goed rekening mee gehouden, maar mogelijk in onvoldoende mate. Als robuustheidsanalyse worden middels matching technieken de scores op de beschikbare variabelen precies gelijk getrokken. Zo is getest of de gevonden resultaten overeind blijven wanneer we jongvolwassenen met een migratieachtergrond vergelijken met jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond die verder exact dezelfde achtergrondkenmerken hebben. Dit is apart uitgevoerd per herkomstgroep (samen met de Nederlandse achtergrond) en alleen voor de vier grootste niet-westerse groepen. Hier worden de verhoudingen in percentages voor de kans dat jongvolwassenen minimaal één keer werden veroordeeld tussen 18 en 22 jaar, gepresenteerd. De resultaten van de overige uitkomstvariabelen (recidive, vermogensdelicten, geweldsdelicten) wezen dezelfde kant op.

Het blijkt dat de uitkomsten van de matching analyse bevestigen wat eerder al op basis van de regressieanalyse werd geconcludeerd. Er is nauwelijks nog een (significant) verschil met jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond als alle andere achtergrondkenmerken dezelfde zijn. Alleen mannen met een Marokkaanse achtergrond (2 keer zo groot) hebben nog een grotere kans veroordeeld te zijn geweest. En ook hier wordt zichtbaar dat vrouwen met een Turkse achtergrond minder vaak veroordeeld werden dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond die verder niet van elkaar verschilden wat betreft de gebruikte achtergrondkenmerken (0,5 keer zo groot). Dit komt goed overeen met de hierboven gepresenteerd resultaten.

8.6.6 Kansverhouding minimaal één veroordeling, mannen, naar achtergrond (kansverhouding t.o.v. Nederlandse achtergrond (NL=1))
Achtergrond Niet gematcht Gematcht
Turks 2,1 1,1
Marokkaans 4,0 2,0
Surinaams 2,3 1,1
Antilliaans 2,5 1,2
8.6.7 Kansverhouding minimaal één veroordeling, vrouwen, naar achtergrond (kansverhouding t.o.v. Nederlandse achtergrond (NL=1))
Achtergrond Niet gematcht Gematcht
Turks 1,7 0,5
Marokkaans 3,7 0,9
Surinaams 3,3 1,2
Antilliaans 4,8 1,7

8.7Conclusie en discussie

Met dit onderzoek is in kaart gebracht in hoeverre de oververtegenwoordiging van jongvolwassenen (specifiek 18- tot 22‑jarigen) met een migratieachtergrond kan worden verklaard door verschillen in achtergrondkenmerken die golden ten tijde van de jeugd. Specifiek voor dit onderzoek is hierbij gebruik gemaakt van cijfers op gebied van daadwerkelijke veroordelingen. Omdat jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond net als jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond zijn geboren en opgroeien in Nederland, is de vergelijking daarom beperkt tot de tweede generatie.

Uit de regressieanalyses kan worden geconcludeerd dat vooral individuele kenmerken als een lager opleidingsniveau en gezinskenmerken zoals de aanwezigheid van beide ouders in het gezin de kans op een veroordeling sterk beïnvloeden. Jongvolwassenen die op hun 15e op het vmbo zaten hebben een tot bijna 7 keer grotere kans om veroordeeld te worden dan jongvolwassenen die toen op vwo-bovenbouw zaten. De kans op meerdere veroordelingen is voor deze jongvolwassenen zelfs tot 11 keer groter. Ook jongvolwassenen die opgroeiden in een niet-intact gezin, waarbij beide ouders geen Nederlandse achtergrond hebben of opgroeiden met een of meerdere ouders die zelf ook een crimineel verleden hebben, hebben een grotere kans om veroordeeld te worden.

De analyses laten verder zien dat de kans op een veroordeling voor de meeste jongvolwassenen met een tweede generatie migratieachtergrond na correctie voor achtergrondkenmerken nagenoeg even groot is als voor jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond. Datzelfde geldt voor de kans op meerdere veroordelingen en in aparte analyses waarbij veroordelingen voor vermogens- of geweldsdelicten centraal stonden. Wel zijn er verschillen tussen groepen onderling te constateren. Zo zijn voor de tweede generatie Antillianen en Surinamers ongunstige gezinskenmerken de belangrijkste verklaring voor de grotere kans op een veroordeling. Voor jongeren met een tweede generatie Turkse migratieachtergrond hangt dit voor het grootste deel samen met het gegeven dat zij een lager opleidingsniveau volgden.

De uitkomsten wijzen erop dat de grotere vertegenwoordiging van jongvolwassenen van de meeste herkomstgroeperingen voor het grootste deel worden veroorzaakt door individuele factoren als opleidingsniveau en gezinsfactoren als huishoudensinkomen en opgroeien in een eenoudergezin. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Uitzondering zijn jongvolwassen mannen met een tweede generatie Marokkaanse migratieachtergrond. Ook bij deze groep zien we dat de oververtegenwoordiging afneemt, maar voor hen blijft een aanzienlijk deel van het verschil in de kans op een veroordeling met geslachts- en leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond onverklaard. Zij hebben dus ondanks correctie voor de in onze modellen gehanteerde achtergrondkenmerken nog steeds een grotere kans om veroordeeld te zijn. Voor vrouwen met een tweede generatie Turkse migratieachtergrond geldt het tegenovergestelde: waar hun ongecorrigeerde kans groter is dan voor jongvolwassen vrouwen met een Nederlandse achtergrond, is hun kans op een veroordeling juist kleiner wanneer we rekening houden met hun achtergrondkenmerken.

Het verklaren van crimineel gedrag is complex. Behalve meer objectief meetbare factoren spelen ook factoren mee die niet altijd goed in cijfers zijn uit te drukken of in statistische modellen zijn op te nemen. Uit de modellen blijkt dat voor sommige groepen onverklaarde verschillen over blijven. Mogelijk spelen hier factoren een rol die binnen de complexe maatschappelijke context plaatsvinden. Zo rapporteert het SCP dat het integratievraagstuk ook afhankelijk kan zijn van de opstelling van de ontvangende samenleving. Het mogelijke ‘gevoel er niet bij te horen’, het ervaren van uitsluiting door (statistische) discriminatie door bijvoorbeeld werkgevers maar ook het opgeplakt krijgen van een etiket in de media kunnen de afstand tot de Nederlandse samenleving vergroten en de houding ten aanzien van Nederland negatief beïnvloeden (Huijnk et al. 2015). Mogelijk speelt dit een rol en werkt dit deviant gedrag in de hand, maar met de beschikbare gegevens kan niet worden uitgesloten noch worden bevestigd dat deze mechanismen bijdragen tot de gemeten verschillen tussen groepen.

Het SCP wijst er verder op dat negatieve beelden ook weer kunnen leiden tot negatieve stereotypen en mogelijk zelfs tot etnisch profileren, wat weer bijdraagt aan verschillen in pakkans van mensen uit verschillende herkomstgroepen en bovendien de gevoelens van uitsluiting versterkt (Huijnk en Kessels, 2016). Verschillende studies wezen uit dat etnisch profileren door de Nederlandse politie inderdaad wordt toegepast (Çankaya, 2012; Lamers, 2015). Aan de andere kant, Jennissen (2017) verwacht dat dit uiteindelijk weinig effect heeft op de aantallen verdachten die terechtkomen in politieregistraties omdat het grootste deel van de verdachten bij de politie in beeld komt dankzij aangiften of tips van burgers. Of burgers zich schuldig maken aan etnisch profileren, is nooit systematisch onderzocht, maar is ook niet uit te sluiten (Boon, van Dorp en de Boer, 2018).

Hieraan gerelateerd bestaat uiteraard het zogenaamd ‘dark number’, criminelen die niet door de politie worden aangehouden; criminaliteit die niet wordt opgelost. Onbekend is of dit verschilt voor de verschillende herkomstgroepen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit het geval zou zijn (Jennissen, 2017). Aan de ene kant bestaat de mogelijkheid dat het ophelderingspercentage van bepaalde typen delicten die met name door mensen met een Nederlandse achtergrond worden gepleegd (‘wittenboordencriminaliteit’) relatief laag is (Jennissen, 2017). Aan de andere kant vonden Goudriaan, Nieuwbeerta en Wittebrood (2005) bronnen van onderrapportage onder mensen met migratieachtergrond: de aangiftebereidheid in buurten met een sociaaleconomische achterstand bleek relatief laag. Dat zijn juist weer buurten waar veel mensen met een migratieachtergrond wonen.

Culturele dissonantie wordt vaak aangehaald als verklaring voor overgebleven verschillen tussen herkomstgroepen (Lahlah, 2013; Jennissen, 2015). Het is een lastig fenomeen en moeilijk te meten. Wel is interessant dat bij jonge mannen met een tweede generatie migratieachtergrond de kans op een veroordeling kleiner is als ze één ouder met een Nederlandse achtergrond hebben. Het zou wellicht een rol kunnen spelen in hoeverre de ouders zelf in de Nederlandse cultuur zijn geworteld: als één van de ouders een Nederlandse achtergrond heeft is er mogelijk iets minder sprake van wantrouwen jegens de maatschappij (zie verder van Gemert, 2015), minder identiteitsproblemen en dit verklaart mogelijk dat ze minder vaak de wet overtreden. Het opgroeien in één cultuur, het hebben van een enkelvoudig waarden- en normenkader, biedt mogelijk meer duidelijkheid dan het opgroeien in of zelfs tussen twee culturen met een meervoudig waarden- en normenkader (vgl. Jennissen, 2015).

8.8Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Astone, N. M., Nathanson, C. A., Schoen, R., & Kim, Y. J. (1999). Family demography, social theory, and investment in social capital. Population and Development Review, 25(1), 1–31.

Blokland, A., P. Nieuwbeerta & Bernasco, W. (2010). Criminaliteit en etniciteit. Criminele carrieres van autochtone en allochtone jongeren uit het geboortecohort 1984. Tijdschrift voor Criminologie, 52(2), 122–152.

Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R. V., & Bakker, B. F. M. (2005). Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: WODC en CBS.

Boon, A., van Dorp, M. & de Boer, D. (2018), Oververtegenwoordiging van jongeren met een migratieachtergrond in de strafrechtketen, Tijdschrift voor Criminologie, 60(3), 268–288.

Bovenkerk, F., & Fokkema, T. (2015). Criminaliteit onder Marokkaanse jongemannen in Nederland: speelt regionale herkomst een rol? Tijdschrift voor Criminologie, 57(1), 59–83. 

Caliendo, M., & Kopeinig, S. (2008). Some practical guidance for the implementation of propensity score matching. Journal of Economic Surveys, 22, 31–72.

Çankaya, S. (2012). De controle van marsmannetjes & ander schorriemorrie: beslissingsproces tijdens proactief politiewerk. Den Haag: Boom Lemma.

CBS (2018). Jaarrapport Integratie. Den Haag / Heerlen / Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Dykstra, P., Kalmijn, M., Knijn, T. Komter, A., Liefbroer, A. & Mulder, C. (2005). Codebook of the Netherlands Kinship Panel Study, a multi-actor, multi-method panel study on solidarity in family relationships, Wave 1. NKPS Working Paper No. 4. The Hague: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute.

Dykstra, P. & De Valk, H. (2007). Criminelen in de familie: Verband tussen crimineel gedrag en familiekenmerken onderzocht [Criminals in the family: Researching the association between criminal behavior and family characteristics]. Demos, 23 (1), 6–8.

Eichelsheim, V. (2019). Crimineel gedrag over de levensloop én over generaties: de rol van het gezin. Tijdschrift voor de criminologie (61)2: 132–147.

Gemert, F. van (2015), Cultuur op den duur; een reactie op Bovenkerk en Fokkema, Tijdschrift voor Criminologie, 57(3), 315–318.

Goudriaan, H., Nieuwbeerta, P., & Wittebrood, K. (2005). Overzicht van onderzoek naar determinanten van aangifte doen bij de politie: Theorieën, empirische bevindingen, tekortkomingen en aanbevelingen. Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 4(1), 27–48.

Guo, S., & Fraser, M. W. (2010). Propensity score analysis. Statistical methods and applications. Los Angeles, London: Sage.

Hirschi, T., & Laub, J. H. (2002). The craft of criminology: selected papers. Transaction Publishers.

Hoeve, M., Jurrius, K., Zouwen, van der M., Vergeer, M., Voogt, M. & Stams, G.J. (2005). In de schuld, in de fout? Schuldenproblematiek en crimineel gedrag bij adolescenten en jongvolwassenen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 

Huijnk, W., Dagevos, J., Gijsberts, M. & Andriessen, I. (2015). Werelden van verschil. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Huijnk, W. & Kessels, R. (2016). Criminaliteit. In: W. Huijnk en I. Andriessen (red.), Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken (p. 146–184). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Jennissen, R. (2009). Criminaliteit, leeftijd en etniciteit. Over de afwijkende leeftijdsspecifieke criminaliteitscijfers van Antillianen en Marokkanen. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

Jennissen, R., M. Blom & Oosterwaal, A. (2009). Geregistreerde criminaliteit als indicator van de integratie van niet-westerse allochtonen. Mens en Maatschappij, 84(2), 207–223.

Jennissen, R. 2015, Gewelddadige Marokkaanse jeugdcriminaliteit: Een kwestie van culturele dissonantie? Tijdschrift voor Criminologie, 57(1), 133–139.

Lahlah, A., van der Knaap, L. & Bogaerts, S. (2013), Dangerous boys or boys in danger? Examining the relationship between ethnicity, child abuse and violent offending, European Journal of Criminology 10(6) 641–658.

Lahlah, A. (2013). Invisible victims? Ethnic differences in the risk of juvenile violent delinquency of Dutch and Moroccan-Dutch adolescent boys. Ridderprint BV.

Lamers, M. (2015). Ethnic profiling. Nationale Politie Eenheid Oost-Brabant.

Rigo/Atlas voor gemeenten. (2013). Onderscheid in leefbaarheid. Ontwikkeling van de leefbaarheid 2010–2012.

Rijksoverheid (2020). Straffen en maatregelen voor jongeren. Geraadpleegd op 29 juni, 2020.

Van de Weijer, S. & Spapens, T. (2019), Intergenerationele overdracht en criminele families: introductie, Tijdschrift voor Criminologie, 61(2), 119–131.

Van der Laan, & Weijters, G. (2015). Daling in geregistreerde jeugdcriminaliteit. Enkele mogelijke verklaringen. Tijdschrift voor Criminologie, 57(2), 203–228.

Van Gaalen, R. (2016). Parental crime and the safety and survival of small children. Advances in Life Course Research, 28, 100–107.

Van Gaalen, R. & Besjes, G. (2018). Studying the intergenerational transmission of crime with population data: The System of Social statistical Datasets (SSD) of Statistics Netherlands. In V. I. Eichelsheim, en S. G. A. van de Weijer (Eds.), Intergenerational Continuity of Criminal and Antisocial Behaviour: An International Overview of Studies (pp. 44–57). (Routledge Studies in Criminal Behaviour). London: Routledge. DOI: 10.4324/9781315102788-4.

Noten

Zie ook het kader ‘Geregistreerde verdachten en schuldig verklaarden’ in hoofdstuk 4 van het Monitordeel over het proces van het moment dat iemand als verdachte bij de politie is geregistreerd tot de veroordeling door de rechter.

Kinderen tot 12 jaar kunnen geen veroordeling of boete krijgen, terwijl kinderen van 12 tot 18 jaar vallen onder het jeugdstrafrecht (Rijksoverheid, 2020).

Voor sommige herkomstgroepen, bijvoorbeeld Chinezen, zijn de aantallen veroordelingen per levensjaar klein. Hierdoor ontstaat een relatief instabiel patroon.

Het was gezien de grootte van de groepen niet mogelijk om deze analyses voor alle migrantengroepen afzonderlijk te doen.

Jongvolwassenen uit geboortejaar 1997 konden alleen worden geanalyseerd voor leeftijd 18-21 jaar. Zij komen dus één verslagjaar minder in de analyses voor. Dit komt omdat de gegevens van 2019 – het jaar waarin zij 22 jaar zouden worden – op het moment van schrijven nog niet beschikbaar waren.

Ook verduistering, bedrog, valsheidsmisdrijven, afpersing, bankbreuk en witwassen vallen onder vermogensmisdrijven.

Ook stalking, doodslag, gijzeling en mensenhandel vallen onder geweldsmisdrijven.

Het resulterende gestandaardiseerde en gedefleerde inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro (prijspeil in 2000)

In de data zitten ook broers en zussen van wie kenmerken en gedrag met elkaar correleren. Om dit effect uit te sluiten is in de regressieanalyses geclusterd op het niveau van de moeder.

De gegevens van 2019 – het jaar waarin geboortecohort 1997 22 jaar zou zijn geworden – waren op moment van schrijven nog niet beschikbaar.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Dion Dieleman, Sabrina de Regt

Eindredactie

Annelie Hakkenes

Opmaak figuren

Annelie Hakkenes

Janneke Hendriks

Mart Landman

Hans Westerbeek

Monitordeel

  1. Bevolking
    Han Nicolaas en Dominique van Roon
  1. Onderwijs
    Dion Dieleman en Frank Linder
  1. Sociaaleconomische positie
    Willem Gielen, Noortje Pouwels, Sabrina de Regt en Sander van Schie
  1. Criminaliteit
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Wim Vissers
  1. Gezondheid
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Laura Voorrips
  1. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. De transitie van onderwijs naar arbeidsmarkt
    Niels Kooiman
  1. De rol van gezin, opleiding en migratieachtergrond bij veroordeelde jongvolwassenen
    Dion Dieleman, Ruben van Gaalen en Sabrina de Regt
  1. Familienetwerken van niet-westerse oudere migranten
    Tineke Fokkema (NIDI) en Marjolijn Das