Diensten in dozen: de rol van indirecte dienstenexport
De afgelopen decennia is Nederland geëvolueerd naar een economie waarin dienstverlening steeds meer de boventoon voert. Deze ontwikkeling speelt ook bij de export, die voor een steeds groter deel uit diensten bestaat. Niet alleen is Nederland vaker rechtstreeks diensten gaan leveren aan het buitenland, ook worden er de afgelopen decennia steeds meer Nederlandse diensten indirect geëxporteerd. Gedreven door globalisering, digitalisering, toenemende concurrentie en druk op bedrijven om hun kosten te verlagen, bestaan de producten van bedrijfstakken die goederen produceren, zoals de industrie, steeds meer uit diensteninputs die ingekocht zijn bij dienstverlenende sectoren, zowel uit binnen- als buitenland. Denk daarbij aan IT- en R&D-diensten en vergoedingen voor het gebruik van intellectueel eigendom. De indirecte export van diensten is in het algemeen niet zichtbaar in traditionele handelsstatistieken, maar deze toeleverende diensten zijn wel cruciaal om de goederenexport te kunnen verwezenlijken. In dit hoofdstuk onderzoeken we deze vorm van dienstenexport.
7.1Inleiding
Uit eerder CBS onderzoek blijkt dat in de laatste vijf decennia de structuur van de Nederlandse economie ingrijpend is veranderd. Terwijl in 1969 de dienstverlening verantwoordelijk was voor 56 procent van de toegevoegde waarde, was dit in 2016 opgelopen tot 78 procent. Deze ‘verdienstelijking’ van de Nederlandse economie vond geleidelijk plaats. Er zijn verschillende redenen voor het toenemende belang van diensten. Het aandeel van dienstverlenende bedrijfstakken nam onder andere fors toe door globalisering, omdat productie gedeeltelijk werd verplaatst naar lagelonenlanden, en doordat veel activiteiten gaandeweg werden uitbesteed aan de dienstensector (Bui Van et al., 2017).
Volgens de traditionele overtuiging opereert de industriële sector relatief onafhankelijk van de dienstensector. Toch hebben recente studies aangetoond dat de industriële sector in toenemende mate gebruik maakt van diensten in de productie en dat ze ook vaker diensten (en diensten ‘gebundeld’ met goederen) rechtstreeks aan eindgebruikers verkopen (Kelle, 2013; Lodefalk, 2017; OECD, 2014). Door het inkopen van activiteiten uit dienstverlenende bedrijfstakken bevatten geëxporteerde industriële goederen indirect ook diensten. Zo worden er bijvoorbeeld in het productieproces van personenauto’s diverse diensten ingekocht uit binnen- en buitenland die niet in-house bij autofabrikanten beschikbaar zijn, zoals R&D-diensten, industriële ontwerpdiensten, adviesdiensten, maar ook diensten zoals marketing en verkoopdiensten. Dit zijn grotendeels hooggespecialiseerde technologische diensten die in het algemeen een hoge toegevoegde waarde kennen. Aangezien de industrie intensief gebruik maakt van Nederlandse diensten in haar productieproces, is de binnenlandse dienstensector daardoor veel afhankelijker van de export dan op het eerste zicht wordt gedacht. In eerder CBS onderzoek becijferde Lemmers (2015a) dat 60 procent van de toegevoegde waarde dankzij export in 2013 op conto komt van de dienstensectoren. In 1969 eerder was dat nog 44 procent. Gemeten in toegevoegde waarde is de dienstensector uitgegroeid tot de ‘exportmotor van Nederland’ (DNB, 2014). Deze ‘verdienstelijking van de export’ (zie ook onderstaand leeskader) komt niet alleen tot stand doordat binnenlandse dienstverleners indirect steeds meer zijn gaan bijdragen aan de export van goederen. In de goederenexport van veel landen zijn ook steeds meer ingevoerde diensten verwerkt (Baldwin et al., 2015; Heuser & Mattoo, 2017). Deze ontwikkelingen volgen een wereldwijde trend waarbij diensten een steeds belangrijkere rol zijn gaan vervullen binnen mondiale waardeketens (Bohn et al., 2018).
Wat wordt in dit hoofdstuk bedoeld met verdienstelijking?
Verdienstelijking hangt samen met het groeiende belang van de dienstensector in de economie als geheel en de mate waarin dit in de export is weerspiegeld. Verdienstelijking van de export omvat zowel direct (rechtstreeks) geëxporteerde diensten als indirect geëxporteerde diensten (ingekochte diensten door dienstverlening in het binnen- of buitenland). Deze laatste indirecte vorm van dienstenexport wordt ook wel verdienstelijking van de industrie (of van de industriële export) genoemd. Het is deze vorm van verdienstelijking (van de export als geheel, en de export van de industrie in het bijzonder) die centraal staat in dit hoofdstuk. Een tweede vorm van verdienstelijking in de literatuur is gerelateerd aan het toenemende gebruik van in-house diensten binnen een exporterend bedrijf (diensten ‘gebundeld’ met goederen). Denk daarbij aan industriële bedrijven die in toenemende mate gebruik maken van goederen gebundeld met eigen dienstverlening (zoals bijvoorbeeld installatie, onderhoud, reparatie en trainingen). Dit in tegenstelling tot ingekochte diensten. Ook zijn steeds meer banen binnen industriële bedrijven verbonden aan dienstverlenende activiteiten, zoals bijvoorbeeld IT-werkzaamheden. Deze tweede vorm van verdienstelijking wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. De in dit hoofdstuk becijferde rol van diensten is daarmee een onderschatting van het daadwerkelijke belang van diensten in de industriële export, omdat de in-house inzet van diensten binnen hetzelfde industriële bedrijf niet wordt meegenomen.
De indirecte export van diensten (ofwel diensten afgenomen bij binnenlandse dienstverleners of door ingevoerde diensten verwerkt in de goederenexport) heeft ook implicaties voor het handelsbeleid. Goederen die uit verwerkte diensten bestaan vallen onder het Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) handelsverdrag van de Wereldhandelsorganisatie. Op deze goederen waarin diensten verwerkt zijn, gelden vaak tarieven. Maar als dezelfde diensten rechtstreeks geëxporteerd zouden worden, zouden ze vallen onder het Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) handelsverdrag, waar geen heffingen op gelden. Het GATS-akkoord onderscheidt momenteel vier vormen of ‘modes’ van dienstenhandel, namelijk (1) grensoverschrijdende handel in diensten, (2) consumptie in het buitenland, (3) buitenlandse investeringen, en (4) vrij personenverkeer. Diverse studies (zoals Antimiani & Cernat, 2018; Cernat & Kutlina-Dimitrova, 2014; Foltea, 2018; Haddad & Araujo, 2020; Rueda-Cantuche et al., 2019) zijn van mening dat dit akkoord uitgebreid dient te worden met een nieuwe en vijfde vorm van dienstenhandel; de zogenaamde ‘Mode 5 dienstenexport’, zie ook figuur 7.1.1. Antimiani & Cernat (2018) berekenden dat een liberalisering van deze indirecte zogenaamde ‘Mode 5 diensten’ in 2025 wereldwijd 300 miljard euro extra aan het bbp zou kunnen bijdragen.
De afgelopen jaren zijn beleidsmakers zich ervan bewust geworden dat deze indirecte vorm van dienstenexport aan belang toeneemt (Antimiani & Cernat, 2017). De diensteninputs die ingekocht zijn bij dienstverlenende sectoren hebben doorgaans een sterke verbinding met innovatie, digitalisering en technologie, en zijn daardoor cruciaal voor de maakindustrie om concurrerend te kunnen exporteren (Cernat & Kutlina-Dimitrova, 2014). Door deel uit te maken van geëxporteerde goederen staat de indirecte export van diensten in de literatuur ook bekend als ‘diensten in dozen’. Deze vorm van indirecte export is echter niet zichtbaar in traditionele handelsstatistieken. De huidige statistieken op basis van de bruto export tonen namelijk alleen het geëxporteerde product (het groene deel in figuur 7.1.1) en niet de benodigde diensteninputs (het rode deel). Het is daarom niet ondenkbaar dat in handelsbesprekingen het vaak alleen maar over het geëxporteerde product (zoals de export van personenauto’s) gaat en minder over de diversiteit aan (diensten)inputs die nodig zijn om die export te bewerkstelligen.
Onderzoeksvragen
Dit hoofdstuk beschrijft het belang van diensten voor de Nederlandse export – zowel diensten die direct geëxporteerd (GATS Modes 1, 2 en 4 dienstenexport), indirect geëxporteerd (GATS Mode 5 dienstenexport), ofwel eerst geïmporteerd zijn en daarna verwerkt in de productie voor de export. De focus in dit hoofdstuk ligt voornamelijk op de indirecte export van diensten en op het gebruik van ingevoerde diensten die verwerkt zijn in de industriële export. Specifiek staan de volgende vragen centraal in dit hoofdstuk:
- Hoe heeft het belang van de (Nederlandse) dienstensector in de Nederlandse uitvoer zich de laatste decennia ontwikkeld? Zien we dat binnenlandse diensten in de uitvoer van andere landen ook steeds belangrijker zijn geworden? Deze onderzoeksvragen worden besproken in paragraaf 7.2
- Wat verdienen Nederlandse dienstverlenende sectoren aan de rechtstreekse export van diensten? Wat verdienen dienstverlenende sectoren indirect aan de Nederlandse export doordat zij ondersteunende diensten leveren aan andere (goederen) exporterende bedrijfstakken? Deze onderzoeksvragen komen aan bod in paragraaf 7.3
- Wat is het belang van ingevoerde diensten die zijn verwerkt in de Nederlandse industriële export? Welke diensten zijn dit en uit welke landen worden deze diensten voornamelijk ingevoerd? Deze onderzoeksvragen worden besproken in paragraaf 7.4.
- Welke ondersteunende rol nemen al dan niet ingevoerde diensten in bij de Nederlandse industriële export? Welke bedrijfstakken zijn het meest afhankelijk van binnenlandse en buitenlandse diensten voor het mogelijk maken van hun export? Welke dienstentypes worden voornamelijk binnen Nederland ingekocht en welke worden uit het buitenland geïmporteerd? Deze onderzoeksvragen worden ook besproken in paragraaf 7.4.
Leeswijzer
Paragraaf 7.2 beschrijft de evolutie van de ‘verdienstelijking’ van de wereldeconomie tijdens de afgelopen decennia en schetst een internationale vergelijking van Nederland met andere (door ons omringende) landen. Paragraaf 7.3 beschrijft specifiek voor Nederland de verschillende rollen die binnenlandse diensten vervullen in de totstandkoming van de export. Ook wordt de invoer van diensten verwerkt in de export uitgelegd. Paragraaf 7.4 geeft een gedetailleerde beschrijving van de binnenlandse en buitenlandse ‘verdienstelijking’ van de Nederlandse industriële export. Paragraaf 7.5 vat samen en concludeert. Paragraaf 7.6 geeft een beschrijving van de gebruikte bronnen en onderzoeksmethodes.
7.2Verdienstelijking van mondiale waardeketens
Nederland heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld van een industriële- naar een diensteneconomie (Bui Van et al., 2017). Hoewel de export van diensten de laatste decennia relatief sterker is gegroeid dan de export van goederen, is het niet helemaal correct om alleen naar de bruto waarde van deze exportstromen te kijken. De bruto export laat immers niet het totale belang van diensten voor de economie zien. Dat komt omdat de exportwaarde alleen aan het exportproduct wordt toegeschreven, terwijl de toegevoegde waarde het belang van diensten voor de economie wel laat zien. Het startpunt voor het analyseren van het belang van diensten in de export is om de toegevoegde waarde te berekenen dankzij de export. De structurele transformatie van industriële economie naar diensteneconomie in Nederland is zichtbaar in figuur 7.2.1. Deze figuur laat de verdeling van de toegevoegde waarde dankzij de export zien tussen de dienstensector, de industriële sector, en overige sectorennoot1 tussen 1965 en 2014.noot2 Een duidelijke ontwikkeling is dat de Nederlandse dienstverlening steeds meer betrokken raakt bij de export (en zodoende meer verdient aan de export), terwijl het omgekeerde het geval is bij de industrie. Het aandeel van de overige sectoren bleef min of meer constant. Het relatieve belang van de dienstensector voor de export maakte voornamelijk in de afgelopen decennia een sterke groei door. Terwijl de industriële sector even belangrijk was als de dienstensector voor de exportverdiensten in 1988 – beiden goed voor 42 procent van de totale exportverdiensten – is het aandeel van de dienstensector sterk gegroeid tot ruim 66 procent in 2014, terwijl het aandeel van de industriële sector sterk is afgenomen tot 22 procent.
Deze periode van sterke groei valt samen met de IT-revolutie, digitalisering en sterk afnemende transportkosten die de opkomst van diensten (en mondiale waardeketens) mogelijk maakten (Baldwin, 2006). Globalisering en afnemende transportkosten hebben er toe geleid dat landen zich zijn gaan specialiseren in het exporteren van producten die ze relatief efficiënt en goedkoop kunnen produceren (al naargelang de comparatieve voordelen van deze landen). In het geval van Nederland is dat de dienstenexport, zowel direct als indirect. Dit ging ook gepaard met een grote groei van zowel de invoer als de uitvoer van goederen. Een groot deel van deze groei in goederenhandel hangt samen met het toegenomen belang van wederuitvoer (Mellens et al., 2007). Aan wederuitvoer wordt relatief weinig verdiend en het zijn juist de dienstverlenende sectoren zoals de groothandel en de vervoerssector die aan wederuitvoer verdienen (Notten et al., 2021). Diensten zijn belangrijke schakels geworden binnen mondiale waardeketens om grensoverschrijdende handel te vergemakkelijken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de groothandel, vervoersdiensten en financiële diensten. Dit is een belangrijke reden waarom de dienstenexport belangrijker is geworden ten opzichte van de goederenexport. Het is ook opvallend dat het relatieve belang van de dienstensector sterk toenam tijdens de kredietcrisis (Jaarsma et al., 2021). Dit suggereert dat de dienstenexport mogelijk veerkrachtiger was dan de goederenexport.
| jaar | Aandeel dienstensector | Aandeel industrie | Aandeel overige sectoren |
|---|---|---|---|
| 1965 | 43,1 | 42,4 | 14,5 |
| 1966 | 42,6 | 42,8 | 14,6 |
| 1967 | 40,8 | 44,5 | 14,7 |
| 1968 | 41,5 | 43,7 | 14,8 |
| 1969 | 37,6 | 47,9 | 14,5 |
| 1970 | 38,7 | 46,5 | 14,8 |
| 1971 | 40,5 | 45,7 | 13,8 |
| 1972 | 39,2 | 46,6 | 14,1 |
| 1973 | 38,7 | 46,8 | 14,5 |
| 1974 | 40,1 | 45,4 | 14,5 |
| 1975 | 39,5 | 42,0 | 18,5 |
| 1976 | 38,6 | 41,3 | 20,1 |
| 1977 | 39,4 | 40,3 | 20,3 |
| 1978 | 40,8 | 39,8 | 19,4 |
| 1979 | 41,1 | 39,1 | 19,8 |
| 1980 | 40,8 | 37,0 | 22,3 |
| 1981 | 39,1 | 34,7 | 26,2 |
| 1982 | 38,8 | 35,6 | 25,6 |
| 1983 | 38,9 | 35,9 | 25,1 |
| 1984 | 38,4 | 35,8 | 25,8 |
| 1985 | 38,0 | 35,8 | 26,3 |
| 1986 | 40,9 | 38,6 | 20,5 |
| 1987 | 41,2 | 40,7 | 18,1 |
| 1988 | 42,0 | 41,6 | 16,5 |
| 1989 | 41,9 | 40,9 | 17,3 |
| 1990 | 42,8 | 40,0 | 17,2 |
| 1991 | 43,7 | 38,0 | 18,4 |
| 1992 | 45,0 | 38,1 | 17,0 |
| 1993 | 46,1 | 38,3 | 15,6 |
| 1994 | 46,8 | 37,9 | 15,3 |
| 1995 | 50,7 | 35,3 | 14,0 |
| 1996 | 52,2 | 33,9 | 13,8 |
| 1997 | 53,6 | 32,4 | 14,0 |
| 1998 | 55,0 | 32,9 | 12,1 |
| 1999 | 56,7 | 32,5 | 10,8 |
| 2000 | 57,2 | 29,3 | 13,5 |
| 2001 | 54,3 | 31,1 | 14,6 |
| 2002 | 54,4 | 31,3 | 14,3 |
| 2003 | 54,8 | 31,3 | 13,9 |
| 2004 | 55,5 | 31,0 | 13,5 |
| 2005 | 55,4 | 30,9 | 13,7 |
| 2006 | 54,4 | 30,6 | 15,0 |
| 2007 | 55,4 | 30,4 | 14,3 |
| 2008 | 55,7 | 29,2 | 15,1 |
| 2009 | 58,5 | 27,6 | 13,9 |
| 2010 | 59,8 | 25,8 | 14,3 |
| 2011 | 59,7 | 26,2 | 14,1 |
| 2012 | 59,7 | 25,2 | 15,1 |
| 2013 | 64,9 | 21,0 | 14,2 |
| 2014 | 65,9 | 22,1 | 12,0 |
| Bron: Eigen berekeningen op basis van de WIOD en LR-WIOD. | |||
Verdienstelijking van de Nederlandse export vergeleken met andere landen
Figuur 7.2.2 toont de mate van verdienstelijking van de Nederlandse economie in vergelijking met andere landen. Het belang van diensten in de totale toegevoegde waarde van de wereldexport nam van 1965 tot 2000 geleidelijk toe. In sommige landen, bijvoorbeeld Nederland en België, groeide de mate van verdienstelijking van de export veel meer dan gemiddeld. Voor een aantal landen nam de verdienstelijking minder hard toe, zoals bijvoorbeeld voor Duitsland en China, beiden bekend als economieën die sterk leunen op de goederenexport. Het groeiende belang van de dienstensector in de Verenigde Staten begon in vergelijking met de meeste landen al vroeg (rond 1980) maar tussen 2000 en 2014 vlakte de groei van het aandeel van de dienstensector in de totale toegevoegde waarde van de Amerikaanse export af.
De algemene trend is dat de dienstverlening sinds een aantal decennia belangrijker is geworden voor de wereldeconomie. Voor de meeste landen is er sprake van een (sterk) toenemend belang van de dienstensector in de toegevoegde waarde van de export. Een aantal landen wijken af van deze trend. In Rusland was er zelfs sprake van een sterke daling van het belang van dienstverlening in de export (niet getoond). Baldwin et al. (2015) noemen vier mogelijke oorzaken of drijfveren voor de verregaande verdienstelijking van de (wereld)economie (vooral met betrekking tot de indirecte Mode 5 dienstenexport):
- Verdienstelijking gedreven door technologische vooruitgang (denk aan een autofabrikant die nu genoodzaakt is geavanceerde software van de dienstensector in te kopen);
- Sterke groei van ondersteunende diensten door de opkomst van mondiale waardeketens (denk aan ‘connecting services’, zoals financiële diensten, of kosten gerelateerd aan het importeren en exporteren van auto-onderdelen per container);
- Uitbesteding van dienstenactiviteiten die vroeger in house waren door de industriële sector aan de dienstensector (bijvoorbeeld, een exporterende industrie die vroeger de eigen schoonmaak- of accountingactiviteiten zelf beheerde maar deze nu heeft uitbesteed aan externe dienstverlening in het binnenland);
- Uitbesteden van activiteiten van de industriële sector aan het buitenland die relatief goedkoper en makkelijker zijn uit te besteden dan dienstenactiviteiten. Ter illustratie een fictief voorbeeld: een autofabrikant heeft ontwerpdiensten en assemblage nodig om een personenauto te kunnen produceren en exporteren. Binnen het bedrijf in Nederland kosten deze activiteiten beiden 30 miljoen euro. Het aandeel diensten in het productieproces bedraagt daarmee 50 procent (30 miljoen euro van 60 miljoen euro). Er wordt besloten een deel van de assemblage uit te besteden in Slowakije, omdat assemblage daar goedkoper is. Daardoor worden de assemblagekosten in Nederland gereduceerd met 10 miljoen euro, wat tot gevolg heeft dat het aandeel diensten in het productieproces in het bedrijf in Nederland groeit naar 60 procent (30 miljoen euro van 50 miljoen euro).
Terwijl de eerste twee drijfveren invloed hebben op de prijs van het eindproduct en doorgaans gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van het geëxporteerde product, is dat niet meteen het geval voor de laatste twee redenen van verdienstelijking. Deze laatste twee zijn gerelateerd zijn aan het uitbesteden van (oorspronkelijke) dienstenactiviteiten aan binnen- of buitenland. Waarschijnlijk is het een combinatie van alle vier de oorzaken die de verregaande verdienstelijking van de Nederlandse export kunnen verklaren. In Nederland heeft mogelijk de snelle groei van de haven van Rotterdam en de bijbehorende containerisering (het toenemende gebruik van containers in het vervoer van goederen), de vroege digitalisering in vergelijking met andere landen en de hoge mate van integratie in mondiale waardeketens een belangrijke rol gespeeld om dit proces te versnellen.
| jaar | België | China | Duitsland | Nederland | Verenigde Staten | Wereld |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 1965 | 29,4 | 16,9 | 22,9 | 43,1 | 41,7 | 35,9 |
| 1966 | 29,8 | 13,3 | 21,9 | 42,6 | 42,2 | 36,1 |
| 1967 | 31,6 | 14,1 | 20,8 | 40,8 | 42,9 | 36,7 |
| 1968 | 31,3 | 14,2 | 20,8 | 41,5 | 42,7 | 36,5 |
| 1969 | 29,2 | 14,3 | 20,9 | 37,6 | 42,5 | 35,9 |
| 1970 | 30,1 | 14,0 | 21,1 | 38,7 | 42,9 | 36,4 |
| 1971 | 30,5 | 14,2 | 21,8 | 40,5 | 43,7 | 36,6 |
| 1972 | 29,2 | 13,6 | 22,1 | 39,2 | 43,8 | 35,9 |
| 1973 | 29,4 | 13,4 | 22,3 | 38,7 | 41,9 | 34,6 |
| 1974 | 30,4 | 12,9 | 22,5 | 40,1 | 42,0 | 32,5 |
| 1975 | 32,4 | 12,3 | 23,3 | 39,5 | 43,3 | 34,2 |
| 1976 | 32,7 | 12,1 | 24,6 | 38,6 | 43,6 | 34,0 |
| 1977 | 34,9 | 12,8 | 24,4 | 39,4 | 43,9 | 34,0 |
| 1978 | 34,0 | 12,8 | 24,6 | 40,8 | 43,6 | 34,3 |
| 1979 | 34,4 | 11,8 | 25,5 | 41,1 | 43,5 | 33,9 |
| 1980 | 34,7 | 11,6 | 26,4 | 40,8 | 44,5 | 33,7 |
| 1981 | 36,6 | 12,3 | 27,2 | 39,1 | 44,7 | 34,8 |
| 1982 | 36,1 | 11,9 | 27,4 | 38,8 | 46,4 | 35,8 |
| 1983 | 36,4 | 13,1 | 27,6 | 38,9 | 48,4 | 36,5 |
| 1984 | 37,2 | 15,1 | 28,2 | 38,4 | 49,4 | 36,4 |
| 1985 | 36,6 | 18,6 | 27,7 | 38,0 | 49,9 | 36,7 |
| 1986 | 37,1 | 20,1 | 26,9 | 40,9 | 53,3 | 38,5 |
| 1987 | 38,8 | 21,7 | 27,3 | 41,2 | 52,4 | 38,9 |
| 1988 | 38,9 | 23,6 | 27,8 | 42,0 | 51,6 | 39,6 |
| 1989 | 39,3 | 25,7 | 28,9 | 41,9 | 51,7 | 39,8 |
| 1990 | 40,4 | 25,7 | 30,5 | 42,8 | 52,7 | 40,5 |
| 1991 | 44,9 | 27,1 | 31,5 | 43,7 | 53,2 | 41,4 |
| 1992 | 47,7 | 27,7 | 32,7 | 45,0 | 53,9 | 42,4 |
| 1993 | 50,1 | 25,9 | 35,3 | 46,1 | 54,7 | 43,4 |
| 1994 | 51,7 | 25,6 | 36,3 | 46,8 | 54,8 | 43,7 |
| 1995 | 49,7 | 24,7 | 37,8 | 50,7 | 53,5 | 43,2 |
| 1996 | 49,2 | 23,5 | 39,1 | 52,2 | 54,0 | 43,5 |
| 1997 | 49,7 | 25,7 | 40,0 | 53,6 | 54,1 | 44,0 |
| 1998 | 50,7 | 26,6 | 40,3 | 55,0 | 54,0 | 44,9 |
| 1999 | 52,6 | 27,0 | 41,7 | 56,7 | 55,2 | 45,0 |
| 2000 | 52,8 | 31,8 | 43,2 | 57,2 | 53,4 | 45,1 |
| 2001 | 54,0 | 33,0 | 43,8 | 54,3 | 55,5 | 46,2 |
| 2002 | 53,8 | 33,7 | 44,9 | 54,4 | 56,7 | 46,3 |
| 2003 | 54,6 | 31,1 | 44,5 | 54,8 | 56,1 | 46,0 |
| 2004 | 54,9 | 29,8 | 44,9 | 55,5 | 56,3 | 45,5 |
| 2005 | 55,3 | 29,3 | 45,4 | 55,4 | 56,8 | 44,9 |
| 2006 | 56,2 | 29,5 | 45,2 | 54,4 | 56,2 | 44,7 |
| 2007 | 57,1 | 30,5 | 45,6 | 55,4 | 56,3 | 45,4 |
| 2008 | 59,5 | 31,8 | 46,6 | 55,7 | 55,6 | 45,2 |
| 2009 | 60,6 | 34,5 | 48,2 | 58,5 | 56,5 | 47,1 |
| 2010 | 63,2 | 34,2 | 45,5 | 59,8 | 55,7 | 45,3 |
| 2011 | 64,3 | 34,8 | 45,6 | 59,7 | 55,2 | 44,3 |
| 2012 | 65,2 | 36,2 | 45,5 | 59,7 | 56,4 | 44,8 |
| 2013 | 65,5 | 36,3 | 46,0 | 64,9 | 56,5 | 45,4 |
| 2014 | 66,3 | 37,2 | 46,0 | 65,9 | 57,2 | 46,1 |
| Bron: Eigen berekeningen op basis van de WIOD en LR-WIOD. | ||||||
Belang van diensten in de Nederlandse export verder ontrafeld
De toegevoegde waarde van de export die gegenereerd wordt door de dienstensector – die in figuren 7.2.1 en 7.2.2 centraal stond – kan verder onderverdeeld worden naar toegevoegde waarde dankzij directe en indirecte export van diensten. Bij de directe export gaat het om de toegevoegde waarde die de dienstensector creëert door zelf diensten in het buitenland te verkopen. Bijvoorbeeld, als een ingenieur in naam van een Nederlands bouwbedrijf naar China vliegt om daar te adviseren over bouwwerkzaamheden, dan spreken we over een Nederlandse directe export van ingenieursdiensten naar China. De toegevoegde waarde van de dienstensector die op een indirecte manier wordt gegenereerd dankzij de export betreft de bijdrage van de dienstensector als toeleverancier voor andere exporterende bedrijfstakken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan accountingactiviteiten die aan de dienstensector worden uitbesteed door een landbouwexporteur.
Figuur 7.2.3 bevat deze onderverdeling en laat zien dat de dienstensector vooral veel toegevoegde waarde genereert dankzij de directe export van diensten. Daarmee blijkt vooral de directe dienstenexport de groeimotor achter het groeiende belang van diensten in de export. Nederland exporteerde tussen 2000 en 2014 overwegend meer zakelijke diensten, vervoersdiensten, en diensten gerelateerd aan de groot- en detailhandel. De toegevoegde waarde van de dienstensector door de export van overige sectoren is ook sterk gegroeid in deze periode. De groei in toegevoegde waarde van de dienstensector door de industriële export hield aanvankelijk gelijke tred met de groei in toegevoegde waarde dankzij de directe dienstenexport, maar nam af tijdens de kredietcrisis en bleef daarna constant. Het afvlakken van de groei in verdienstelijking van de industriële export blijkt grotendeels te komen door enerzijds een afnemende exportgroei van de industrie (de industriële export steeg tussen 2009 en 2014 met slechts 7 procent, terwijl de dienstenuitvoer ruim 84 procent groeide), en anderzijds de subsitutie van binnenlandse door buitenlandse diensten.
De export van de Nederlandse industrie groeide dus vrij beperkt en dat heeft gevolgen gehad voor de dienstensector, die doorgaans als toeleverancier optreedt voor de industrie. Tegelijkertijd groeide het aandeel van buitenlandse diensten verwerkt in de industriële uitvoer wel sterk: in 1985 bestond 12 procent van de industriële export uit buitenlandse diensten, in 2014 was dit aandeel bijna verdubbeld tot 22 procent. Dit is in lijn met bevindingen uit diverse studies (zie bijvoorbeeld Heuser & Mattoo, 2017). Ondanks dat er sprake lijkt te zijn van een afvlakking van de verdienstelijking van de industriële export, blijft de omvang van de indirecte export van diensten toch relatief groot. In 2014 was deze indirecte dienstenexport bijvoorbeeld goed voor zo’n 15 procent van de totale toegevoegde waarde van de dienstensector dankzij de uitvoer.
| jaar | Exportverdiensten dankzij binnenlandse dienstensector in de totale bruto-export | Exportverdiensten dankzij binnenlandse dienstensector verwerkt in de industriële export | Exportverdiensten dankzij binnenlandse dienstensector verwerkt in de export van overige sectoren |
|---|---|---|---|
| 2000 | 88,4 | 28,9 | 59,5 |
| 2001 | 87,7 | 31,1 | 56,6 |
| 2002 | 87,9 | 31,3 | 56,6 |
| 2003 | 88,2 | 31,4 | 56,7 |
| 2004 | 95,9 | 34,5 | 61,4 |
| 2005 | 103,0 | 37,0 | 66,0 |
| 2006 | 107,7 | 39,3 | 68,4 |
| 2007 | 120,1 | 44,6 | 75,5 |
| 2008 | 124,4 | 44,6 | 79,8 |
| 2009 | 117,9 | 32,3 | 85,6 |
| 2010 | 132,2 | 27,6 | 104,5 |
| 2011 | 137,9 | 29,9 | 108,0 |
| 2012 | 140,6 | 29,9 | 110,7 |
| 2013 | 173,1 | 26,5 | 146,6 |
| 2014 | 178,6 | 27,5 | 151,1 |
| Bron: Eigen berekeningen op basis van de WIOD. | |||
7.3Het onverminderde belang van diensten in de export
In de voorgaande paragraaf zagen we op basis van een tijdreeks tussen 1965 en 2014 dat Nederland en andere moderne open markteconomieën geleidelijk geëvolueerd zijn van economieën die voornamelijk gericht zijn op industriële productie naar economieën waar diensten de bovenhand voeren. Deze structurele transformatie heeft zich in Nederland de laatste jaren doorgezet, zie figuur 7.3.1. Het aandeel van respectievelijk de landbouw en de industrie nam af van 3,4 en 16,9 procent in 1995 tot 1,8 en 12,1 procent in 2020. Daar staat tegenover dat het aandeel van de commerciële dienstverlening juist sterk toenam van 56,1 procent in 1995 tot 62 procent in 2020. Ook de niet-commerciële dienstverlening zag zijn aandeel stijgen van 19,2 tot 21,7 procent. De dienstverlening in zijn geheel nam daarmee 83,7 procent van de totale toegevoegde waarde voor haar rekening in 2020 (CBS, 2021).
| jaar | Landbouw, bosbouw en visserij | Industrie | Commerciële dienstverlening | Niet-commerciële dienstverlening | Overigen |
|---|---|---|---|---|---|
| 2020 | 1,8 | 12,1 | 62 | 21,7 | 2,4 |
| 1995 | 3,4 | 16,9 | 56,1 | 19,2 | 4,4 |
Net als in de voorgaande paragraaf kan de toegevoegde waarde van de export weer verder worden uitgesplitst naar de bedrijfstakken waar deze toegevoegde waarde dankzij de export neerslaat. De dienstensector kan ofwel zelf de toegevoegde waarde direct creëren door te exporteren, of als toeleverancier aan de exporterende goederensector (zoals de industrie of de landbouw) indirect toegevoegde waarde genereren. Figuur 7.3.2 laat zien dat de dienstensector ook in de afgelopen jaren zijn aandeel in de totale exportverdiensten gestaag verder heeft vergroot. In 2019 bedroeg het aandeel 66,7 procent, terwijl dat in 2015 nog 64,3 procent was. In andere woorden, 66,7 procent van wat Nederland verdiende aan het buitenland kwam terecht bij de dienstensector.noot3 Deze binnenlandse verdienstelijking van de export bedroeg 178 miljard euro, goed voor bijna een kwart (24,5 procent) van het bbp.
| jaar | Goederensector dankzij export goederensector | Goederensector dankzij export dienstensector | Dienstensector dankzij export goederensector | Dienstensector dankzij export dienstensector |
|---|---|---|---|---|
| 2020 | 30,8 | 2,7 | 12,3 | 54,2 |
| 2019 | 30,6 | 2,7 | 12,1 | 54,6 |
| 2015 | 32,4 | 2,7 | 12,4 | 52,5 |
De toegevoegde waarde die gegenereerd wordt door goederen producerende bedrijfstakken, zoals de landbouw en de industrie, is voornamelijk een gevolg van de export van deze sectoren zelf (zie lichtblauwe balkjes in figuur 7.3.2). Een aanzienlijk deel van de toegevoegde waarde in de dienstensector komt tot stand door de export van goederen producerende bedrijfstakken (zie donkergroene balkjes in figuur 7.3.2). De dienstensector voert namelijk allerlei werkzaamheden uit in opdracht van goederen producerende bedrijfstakken, zoals vervoersdiensten, accountancy en schoonmaakwerkzaamheden. De toegevoegde waarde die dit oplevert wordt gecreëerd door de goederen producerende bedrijfstakken, maar slaat neer in de dienstensector. Lemmers (2015a) merkt op dat zonder export door goederen producerende bedrijfstakken deze toegevoegde waarde niet gegenereerd zou worden. De efficiënte ondersteuning door de dienstensector draagt volgens DNB (2014) bij aan een gunstig Nederlands vestigingsklimaat omdat deze de industrie en de landbouw concurrerender maakt. Lemmers (2015a) constateert ook dat de rol van diensten in de export kleiner is dan in de totale economie, omdat veel diensten niet of moeilijk verhandelbaar zijn en niet op de export gericht zijn, zoals bijvoorbeeld overheidsdiensten, onderwijs en de zorg. Dit wordt bevestigd in de verschillen tussen de figuren 7.3.1 en 7.3.2.
Om de Nederlandse export te verwezenlijken zijn niet alleen binnenlandse diensten nodig. Om te kunnen exporteren worden naast grondstoffen en halffabricaten ook ondersteunende diensten ingevoerd. Denk bij geïmporteerde ondersteunende diensten bijvoorbeeld aan vervoersdiensten, IT-diensten of R&D diensten. Als een Nederlands IT-bedrijf bijvoorbeeld de hulp inroept van een callcenter uit India, dan spreken we van Nederlandse import van zakelijke diensten. Door activiteiten uit te besteden aan bedrijven in het buitenland (offshoring, zie ook hoofdstuk 6 van deze publicatie) wordt een internationale waardeketen opgebouwd. In 2019 bedroeg de waarde van ingevoerde diensten die zijn verwerkt in de Nederlandse export 81,4 miljard euro. Afgezet tegen de bruto exportwaarde was dat 12,1 procent. Dit aandeel is de laatste jaren ook licht toegenomen.
7.4Diensten verwerkt in de Nederlandse industriële export
Diensten spelen een steeds belangrijkere rol in mondiale waardeketens. Zoals in de voorgaande paragrafen naar voren kwam, zijn ze met name van belang door direct bij te dragen aan de waardeketen. Diensten kunnen namelijk beschouwd worden als de schakels of lijm van industriële waardeketens, aangezien zij de wereldwijde industriële productieketen aanzienlijk vergemakkelijken dankzij ondersteunende diensten, zoals IT-, financiële- en vervoersdiensten (Gereffi & Fernandez-Stark, 2011; Heuser & Mattoo, 2017). Daarnaast zijn diensten vaak relatief belangrijk op een indirecte manier: ze worden verwerkt in goederen geproduceerd door de industrie. Een groeiend aandeel van goederen geproduceerd door de industrie kan niet langer simpelweg goederen worden genoemd, maar moet worden beschouwd als een complexe bundel van interacties tussen goederen en diensten (Cernat & Kutlina-Dimitrova, 2014). Verdienstelijking van de productie kan worden gezien als een soort hernieuwing van de industrialisatie. Dit maakt het voor industriële bedrijven mogelijk om te kunnen upgraden van arbeidsintensieve en laag-technologische productie (zoals eindassemblage) naar activiteiten en banen die relatief veel waarde toevoegen, zoals R&D, marketing en verkoop (Lemmers, 2015a). Door verdienstelijking weten bedrijven hun positie in industriële waardeketens te verbeteren en bedrijfswinsten te vergroten (Lodefalk, 2017). Het inzetten van binnenlandse en ingevoerde buitenlandse diensten stelt industriële bedrijven bovendien in staat hun productiviteit te verhogen (Arnold et al., 2008; Nordas, 2010) en hun exportportfolio te verbreden (Kelle, 2013).
In deze paragraaf gaan we dieper in op de binnenlandse en buitenlandse verdienstelijking van de export van industriële bedrijfstakken. Daarbij kijken we eerst naar de totale industrie, en daarna naar de verschillen in binnenlandse en buitenlandse verdienstelijking tussen de afzonderlijke industriële bedrijfstakken. Vervolgens kijken we welke dienstensoorten het meest worden ingezet om de export van de industrie mogelijk te maken. Dit doen we zowel voor binnenlandse als voor ingevoerde diensten, waarbij ook gekeken wordt welke dienstensoorten juist veel binnenlands gebruikt en welke juist meer worden ingevoerd.
Binnenlandse verdienstelijking neemt toe maar gemengd beeld voor buitenlandse verdienstelijking
Figuur 7.4.2 geeft de samenstelling van de bruto industriële export over de laatste jaren. Deze samenstelling wordt voor 2020 ook in figuur 7.4.1 grafisch weergegeven. Het aandeel van de toegevoegde waarde dankzij de industriële export die neerslaat in de dienstensector bedroeg 14,5 procent in 2020, goed voor 26,4 miljard euro. Dat was een toename van 2 procentpunt ten opzichte van 2015. Het aandeel van ingevoerde intermediaire goederen die zijn verwerkt in de bruto export van de industrie is de laatste jaren duidelijk teruggelopen. Het aandeel van ingevoerde intermediaire diensten is ook afgenomen ten opzichte van 2015, maar is in 2020 wel licht toegenomen ten opzichte van 2019. De daling hangt samen met een sterke terugval van de invoer van royalty’s uit de Verenigde Staten (Notten & Voncken, 2019). Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat deze ingevoerde diensten geen buitenlandse diensten bevatten die door directe investeringen van dienstverleners (en multinationals) in Nederland geleverd worden aan Nederlandse bedrijven (GATS Mode 3 dienstenexport). Deze vinden we wel terug in de cijfers van binnenlandse diensten, maar het is vooralsnog niet mogelijk deze uit te splitsen. Uit deze cijfers kan worden opgemaakt dat de binnenlandse verdienstelijking (donkerblauwe balkjes in figuur 7.4.2) is toegenomen, terwijl de buitenlandse verdienstelijking (oranje balkjes in figuur 7.4.2) een gemengd beeld laat zien.
| jaar | Toegevoegde waarde industrie | Toegevoegde waarde dienstensector | Toegevoegde waarde overig | Invoer goederen | Invoer diensten |
|---|---|---|---|---|---|
| 2020 | 32,1 | 14,5 | 3,5 | 39,4 | 10,5 |
| 2019 | 30,1 | 13,8 | 3,6 | 42,2 | 10,3 |
| 2015 | 28,1 | 12,5 | 2,7 | 41,7 | 14,9 |
Tussen de verschillende industriële bedrijfstakken is de mate van binnenlandse en buitenlandse verdienstelijking verschillend. Tabel 7.4.3 laat de verschillen in samenstelling van de bruto export zien voor de verschillende industriële bedrijfstakken. De binnenlandse verdienstelijking is het hoogste voor de bouwmaterialenindustrie en de overige transportmiddelenindustrie. Voor beide bedrijfstakken geldt dat 19 procent van de bruto exportwaarde bestaat uit toegevoegde waarde in de dienstensector. De elektrische apparatenindustrie en reparatie en installatie van machines volgen met 18 procent. De aardolie-industrie heeft de kleinste binnenlandse verdienstelijking. Dat is niet verwonderlijk aangezien maar liefst 80 procent van de bruto exportwaarde bestaat uit eerder ingevoerde goederen die zijn bewerkt (voornamelijk ruwe aardolie). Ook de bruto exportwaarde van de elektrotechnische industrie heeft met 8 procent een relatief klein aandeel aan toegevoegde waarde die wordt gegenereerd door de Nederlandse dienstensector.
De elektrotechnische industrie heeft de hoogste buitenlandse verdienstelijking. Maar liefst 31,6 procent van de bruto exportwaarde van deze industrie bestaat uit ingevoerde diensten. De elektrotechnische industrie importeert vooral veel royalty’s en zakelijke diensten om daarmee hun goederen te kunnen exporteren. Onder deze royalty’s vallen bijvoorbeeld vergoedingen die Nederlandse producenten van medische apparatuur aan buitenlandse bedrijven dienen te betalen voor het gebruik van intellectueel eigendom (octrooien). Ook de chemische industrie heeft een bovengemiddeld hoge buitenlandse verdienstelijking met een aandeel van 12,6 procent. Deze import bestaat voornamelijk uit industriële en zakelijke diensten. De aardolie-industrie heeft juist een erg lage mate van buitenlandse verdienstelijking van haar export. Maar 3 procent van de exportwaarde van de aardolie-industrie in 2020 bestond uit ingevoerde diensten. Ook de export van de houtindustrie is maar weinig afhankelijk van ingevoerde diensten. Slechts 5,1 procent van de export van deze bedrijfstak bestaat uit ingevoerde diensten.
| Toegevoegde waarde industrie | Toegevoegde waarde dienstensector | Toegevoegde waarde overig | Verwerkte goedereninvoer | Verwerkte diensteninvoer | |
|---|---|---|---|---|---|
| Industriële bedrijfstak | % | ||||
| Voedingsmiddelenindustrie | 26 | 17 | 8 | 41 | 8 |
| Drankenindustrie | 43 | 17 | 3 | 28 | 10 |
| Tabaksindustrie | 72 | 6 | 4 | 14 | 5 |
| Textiel-, kleding-, lederindustrie | 37 | 14 | 3 | 38 | 8 |
| Houtindustrie | 38 | 16 | 2 | 38 | 5 |
| Papierindustrie | 38 | 16 | 2 | 33 | 10 |
| Grafische industrie | 46 | 17 | 2 | 25 | 10 |
| Aardolie-industrie | 9 | 7 | 2 | 80 | 3 |
| Chemische industrie | 29 | 15 | 4 | 40 | 13 |
| Farmaceutische industrie | 49 | 15 | 2 | 24 | 9 |
| Rubber- en kunststofproductindustrie | 41 | 14 | 3 | 35 | 7 |
| Bouwmaterialenindustrie | 44 | 19 | 5 | 25 | 7 |
| Basismetaalindustrie | 27 | 17 | 7 | 42 | 7 |
| Metaalproductenindustrie | 48 | 17 | 3 | 26 | 6 |
| Elektrotechnische industrie | 20 | 8 | 1 | 39 | 32 |
| Elektrische apparatenindustrie | 45 | 18 | 1 | 27 | 8 |
| Machine-industrie | 46 | 15 | 1 | 31 | 6 |
| Auto- en aanhangwagenindustrie | 27 | 17 | 1 | 49 | 7 |
| Overige transportmiddelenindustrie | 32 | 19 | 2 | 38 | 9 |
| Meubelindustrie | 46 | 15 | 2 | 30 | 7 |
| Overige industrie | 57 | 15 | 2 | 19 | 7 |
| Reparatie en installatie van machines | 47 | 18 | 2 | 25 | 8 |
| Industrie totaal | 32 | 15 | 3 | 39 | 10 |
Binnenlandse verdienstelijking van industriële export varieert tussen type diensten
Als we in tabel 7.4.4 specifiek kijken naar het type dienstverlening die door binnenlandse dienstensectoren verleend wordt ten behoeve van de industriële export, dan voeren diensten gerelateerd aan de groot- en detailhandel de lijst aan. Van alle dienstverleningstypes genereerden groothandelsdiensten in 2020 de meeste toegevoegde waarde dankzij de industriële export. 15 procent van de binnenlandse verdienstelijking van de industriële export bestond uit groothandelsdiensten. De groothandel functioneert vaak als fysieke en onmisbare schakel tussen binnenlandse of buitenlandse leveranciers en exporterende industriële bedrijven. Deze bedrijfstak levert namelijk ondersteunende diensten en verbindt zodoende vele sectoren in binnen- en buitenland (CBS, 2019). De groothandel wordt gevolgd door diensten van hoofdkantoren en advies op het gebied van bedrijfsbeheer met ongeveer 12,6 procent. Denk bij deze diensten aan Nederlandse hoofdkantoren die diensten leveren binnen een holding en aan managementadviesdiensten, waaronder uitzendbureaus. In coronajaar 2020 vinden we arbeidsbemiddelingsdiensten op een 3e plaats met een aandeel van 12,5 procent. In 2019 nam deze categorie nog de 2e plek in met 14,5 procent. In het algemeen zien we dat de industriële export door de jaren heen steeds meer gebruik maakt van de top-15 verschillende soorten diensten. De financiële dienstverlening vormt hier een uitzondering op, omdat deze een geleidelijke daling laat zien tussen 2015 en 2020.
| 2015 | 2019 | 2020 | 2015 | 2019 | 2020 | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Binnenlandse dienst | mln euro | % | ||||
| Diensten gerelateerd aan de groot- en detailhandel | 4 669 | 5 758 | 5 526 | 13,5 | 14,9 | 15,0 |
| Diensten van hoofdkantoren en organisatieadvies | 4 587 | 4 726 | 4 648 | 13,3 | 12,2 | 12,6 |
| Arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening | 4 120 | 5 304 | 4 615 | 11,9 | 13,7 | 12,5 |
| Reparatie en installatie van machines | 2 603 | 2 793 | 2 722 | 7,5 | 7,2 | 7,4 |
| Exploitatie van en handel in onroerend goed | 1 942 | 2 196 | 2 192 | 5,6 | 5,7 | 5,9 |
| Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen | 1 623 | 2 018 | 2 007 | 4,7 | 5,2 | 5,4 |
| Financiële diensten | 2 478 | 1 941 | 1 900 | 7,2 | 5,0 | 5,1 |
| Rechtskundige en boekhoudkundige diensten | 1 326 | 1 432 | 1 446 | 3,8 | 3,7 | 3,9 |
| Opslag en vervoerondersteunende diensten | 1 030 | 1 157 | 1 075 | 3,0 | 3,0 | 2,9 |
| Computerprogrammering en advisering | 907 | 964 | 933 | 2,6 | 2,5 | 2,5 |
| Diensten gerelateerd aan energie | 771 | 860 | 920 | 2,2 | 2,2 | 2,5 |
| Verhuur en lease (vooral royalty's) | 884 | 1 280 | 870 | 2,6 | 3,3 | 2,4 |
| Reclame en marktonderzoek | 907 | 982 | 852 | 2,6 | 2,5 | 2,3 |
| Architecten- en ingenieursdiensten | 531 | 593 | 592 | 1,5 | 1,5 | 1,6 |
| Aan de landbouw gerelateerde diensten | 466 | 539 | 591 | 1,4 | 1,4 | 1,6 |
Verhuur- en leasediensten koploper in buitenlandse verdienstelijking van industriële export
Het type dienstverlening dat de buitenlandse verdienstelijking domineert, zijn verhuur- en leasediensten (zie tabel 7.4.5). Onder deze diensten vallen voornamelijk betalingen die Nederlandse industriële ondernemingen betalen aan buitenlandse bedrijven voor het gebruik van intellectueel eigendom, de zogenaamde royalty’s. In 2020 bestond maar liefst 27,9 procent van de ingevoerde diensten die werden gebruikt voor de export van de industrie uit deze categorie. In 2015 was dit nog 46,8 procent. Deze daling hangt samen met een sterke terugval van de invoer van royalty’s uit de Verenigde Staten. Na verhuur- en leasediensten komen diensten van hoofdkantoren en advies op het gebied van bedrijfsbeheer. Denk bij deze diensten aan buitenlandse hoofdkantoren die diensten leveren binnen een holding aan een Nederlandse dochteronderneming en aan management consultancy diensten. In 2020 was 16 procent van de ingevoerde diensten dankzij industriële export samengesteld uit diensten van hoofdkantoren en advies op het gebied van bedrijfsbeheer. Op de 3e plaats vinden we groothandelsdiensten. Ongeveer 13,8 procent van de totale ingevoerde diensten die zijn verwerkt in de industriële export bestond uit groothandelsdiensten. Denk daarbij aan buitenlandse groothandelsbedrijven die als fysieke schakel dienen tussen toeleveranciers van grondstoffen in het buitenland en Nederlandse industriële exporteurs.
Buitenlandse verdienstelijking kan ook worden gebruikt als een indicator om de mate van offshoring van diensten te meten voor industriële bedrijven. De offshoring van diensten is gerelateerd aan de opkomst van mondiale waardeketens en is de afgelopen decennia snel toegenomen door het uitbesteden van o.a. zakelijke diensten en juridische diensten (bijvoorbeeld call centers) naar opkomende landen in Oost-Europa en Azië (Anukoonwattaka et al., 2015; Berry et al., 2016). Zie een uitgebreide discussie hierover in hoofdstuk 6 van deze Internationaliseringsmonitor.
| 2015 | 2019 | 2020 | 2015 | 2019 | 2020 | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Geïmporteerde dienst | mln euro | % | ||||
| Verhuur en lease (vooral royalty's) | 11566 | 5530 | 5293 | 46,8 | 27,5 | 27,9 |
| Diensten gerelateerd aan de groot- en detailhandel | 3667 | 2920 | 2613 | 14,8 | 14,5 | 13,8 |
| Diensten van hoofdkantoren en organisatieadvies | 3256 | 3469 | 3039 | 13,2 | 17,2 | 16,0 |
| Diensten gerelateerd aan de chemische industrie | 804 | 1506 | 1531 | 3,3 | 7,5 | 8,1 |
| Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen | 738 | 1037 | 954 | 3,0 | 5,2 | 5,0 |
| Financiële diensten | 727 | 569 | 703 | 2,9 | 2,8 | 3,7 |
| Computerprogrammering en advisering | 592 | 396 | 259 | 2,4 | 2,0 | 1,4 |
| Reclame en marktonderzoek | 477 | 554 | 500 | 1,9 | 2,8 | 2,6 |
| Reparatie en installatie van machines | 364 | 492 | 472 | 1,5 | 2,4 | 2,5 |
| Opslag en vervoerondersteunende diensten | 291 | 381 | 408 | 1,2 | 1,9 | 2,2 |
| Rechtskundige en boekhoudkundige diensten | 272 | 373 | 363 | 1,1 | 1,9 | 1,9 |
| Diensten gerelateerd aan de voedingsmiddelenindustrie | 202 | 326 | 298 | 0,8 | 1,6 | 1,6 |
| Diensten gerelateerd aan de delfstoffenwinning | 161 | 183 | 170 | 0,7 | 0,9 | 0,9 |
| Diensten gerelateerd aan de papierindustrie | 157 | 210 | 206 | 0,6 | 1,0 | 1,1 |
| Telecommunicatie | 136 | 135 | 134 | 0,6 | 0,7 | 0,7 |
VS levert bijna 1/5e van de diensten die nodig zijn voor Nederlandse industriële export
Figuur 7.4.5 toont dat bijna de helft van de dienstenimport die nodig is voor het verwezenlijken van de industriële export afkomstig was uit de Verenigde Staten (19 procent), het Verenigd Koninkrijk (16 procent) en Duitsland (12 procent). Hier gaat het bijvoorbeeld om gebruikslicenties voor software uit de Verenigde Staten. Deze software wordt vervolgens verwerkt in diverse exportproducten van de industrie, zoals medische apparatuur en auto’s. Daarna volgen België (7 procent), Frankrijk (6 procent), Ierland (5 procent) en Zwitserland (4 procent). Voor afzonderlijke geëxporteerde industriële producten zijn deze importafhankelijkheden verschillend. Zo was het VK de belangrijkste toeleverancier van ingevoerde diensten voor de Nederlandse export van chemische producten en natuurproducten. Duitsland was de op één na belangrijkste importpartner van diensten die nodig zijn voor de Nederlandse export van chemische producten en minerale brandstoffen.
Diensten die geïmporteerd worden om verwerkt te worden in de Nederlandse industriële export hebben een verschillende herkomst al naargelang het type dienst. De Verenigde Staten waren met afstand de belangrijkste importpartner als het gaat om royalty’s (goed voor ruim 22 procent van alle ingevoerde diensten verwerkt in de industriële export), professionele diensten (16 procent) en financiële diensten (4 procent). Bij technische diensten (22 procent), industriële diensten (15 procent), IT-diensten (7,5 procent) en verzekeringsdiensten (0,4 procent) staat het Verenigd Koninkrijk op de 1e plek. Maar als het gaat om bouwdiensten (0,2 procent) is België het belangrijkste importland (gevolgd door Duitsland). Duitsland is voor vervoersdiensten (9,1 procent) en R&D diensten (0,5 procent) onze belangrijkste dienstenleverancier. Voor het uitbesteden van ondersteunende bouwdiensten en vervoersdiensten is de geografische nabijheid van België en Duitsland waarschijnlijk van belang. R&D is een kernactiviteit die moeilijker in verre landen uit te besteden is, hoewel we India wel op de 4e plek terugvinden.
| land | aandeel |
|---|---|
| Verenigde Staten | 19 |
| Verenigd Koninkrijk | 15,9 |
| Duitsland | 12,6 |
| België | 7,1 |
| Frankrijk | 5,8 |
| Ierland | 4,6 |
| Zwitserland | 4,2 |
| Spanje | 2,7 |
| Overig | 28,1 |
7.5Samenvatting en conclusie
Het totale belang van diensten in de export is, door een niet-verwaarloosbaar aandeel van indirecte diensten in de export, moeilijk te meten met enkel gebruik van traditionele handelsstatistieken. In dit hoofdstuk wordt vanuit het perspectief van toegevoegde waarde het belang van diensten in verschillende exportstromen (bijvoorbeeld in de industriële uitvoer) benaderd. Aangezien de diensten vermomd zitten in de exportproducten van de industrie wordt de indirecte dienstenexport in de (academische) literatuur vaak als diensten in dozen aangeduid. Zo zijn er in de productie van personenauto’s bijvoorbeeld GPS-navigatiesystemen en andere benodigde software nodig die niet in-house bij autofabrikanten beschikbaar zijn.
Een duidelijke ontwikkeling in de afgelopen decennia is dat de Nederlandse dienstverlening steeds meer betrokken raakte bij de export, terwijl het omgekeerde het geval was bij de industrie. Het relatieve belang van de dienstensector voor de export maakte een sterke groei door. Deze periode van sterke groei valt samen met de IT-revolutie, digitalisering en sterk afnemende transportkosten die de opkomst van diensten (en mondiale waardeketens) stimuleerden (Baldwin, 2006). Dit verschijnsel doet zich niet alleen voor in Nederland. De dienstverlening is sinds een aantal decennia belangrijker geworden voor de gehele wereldeconomie. Voor de meeste landen blijkt er sprake te zijn van een (sterk) toenemend belang van de dienstensector in de toegevoegde waarde van de export.
De directe dienstenexport blijkt de groeimotor achter de verdienstelijking van de export. Nederland exporteerde in deze periode overwegend meer zakelijke diensten, vervoersdiensten, en diensten gerelateerd aan de groot- en detailhandel. De indirecte dienstenexport via de industrie groeide in eerste instantie ook, maar in de laatste jaren lijkt er sprake te zijn van een afvlakking. Die afvlakking blijkt vooral gedreven te zijn door een relatief beperkte groei van de industriële export na de kredietcrisis. Desondanks blijft de omvang van de indirecte export van diensten relatief groot. In 2014 was deze indirecte dienstenexport goed voor zo’n 15 procent van de totale toegevoegde waarde van de dienstensector dankzij de uitvoer.
Het belang van de dienstensector voor de export heeft zich in Nederland de laatste jaren doorgezet. De dienstensector heeft ook in de meest recente jaren zijn aandeel in de totale exportverdiensten gestaag verder vergroot. Zo bleek dat 66 procent van wat Nederland verdiende aan het buitenland in 2019 terechtkwam bij de dienstensector, in 2015 was dit nog 64 procent. Verder nam in de laatste jaren de binnenlandse verdienstelijking toe, terwijl de buitenlandse verdienstelijking een gemengd beeld laat zien. De binnenlandse verdienstelijking is het hoogst voor de bouwmaterialenindustrie, de overige transportmiddelenindustrie, de elektrische apparatenindustrie en reparatie en installatie van machines. Van alle dienstentypes domineren de groothandelsdiensten, gevolgd door diensten van hoofdkantoren en advies op het gebied van bedrijfsbeheer, de binnenlandse verdienstelijking. De elektrotechnische industrie heeft de hoogste mate van buitenlandse verdienstelijking. De elektrotechnische industrie importeert vooral veel royalty’s en zakelijke diensten om te verwerken in hun export. Ook de chemische industrie heeft een bovengemiddeld hoge mate van buitenlandse verdienstelijking. De aardolie-industrie heeft juist een hele lage mate van zowel binnen- als buitenlandse verdienstelijking van zijn export.
Dit hoofdstuk heeft laten zien dat de Nederlandse dienstensectoren in relatief grote mate geïntegreerd zijn in de Nederlandse industriële export, en dat deze integratie ook steeds belangrijker wordt voor de export. Het is relevant om stil te staan bij deze vorm van onzichtbare dienstenexport, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen voor handelsbeleid. Het gaat o.a. om de ondersteuning of subsidiering van (niet direct exporterende) dienstensectoren. Ook gaat het om de liberalisering van buitenlandse diensten die voor de (exporterende) industriële sectoren cruciaal zijn voor hun concurrentiekracht (Arnold et al. 2018; Cernat & Kutlina-Dimitrova, 2014; Lodefalk, 2017). In dit hoofdstuk is aangetoond in hoeverre de export van de Nederlandse industrie afhankelijk is van buitenlandse diensten. Dit heeft een belangrijke (beleidsrelevante) implicatie: minder belemmeringen bij het importeren van diensten, dragen hoogstwaarschijnlijk bij aan het concurrentievermogen van deze uitvoer.
De Wereldhandelsorganisatie spant zich in om handelsbarrières weg te nemen zodat goederen en diensten vrij over landsgrenzen heen kunnen bewegen. De theorie zegt dat er hierdoor meer concurrentie ontstaat tussen binnenlandse en buitenlandse producenten en dienstverleners, waardoor consumenten de keuze krijgen uit meer producten en diensten, van hogere kwaliteit en voor een lagere prijs. Daarnaast leidt meer concurrentie tot productiviteitsstijgingen, economische groei en welvaart (Barendregt & Wijffelaars, 2017). Handelsbarrières kunnen worden gedefinieerd als natuurlijke of door beleid veroorzaakte belemmeringen die binnenlandse en internationale transacties tussen economische entiteiten verminderen. In hoofdstuk 3 van deze Internationaliseringsmonitor geven we een gedetailleerd overzicht van de handelsbelemmeringen voor dienstenhandel vanuit een theoretisch oogpunt, waarna we in hoofdstuk 4 en 5 de impact van dergelijke barrières op de internationale dienstenhandel onderzoeken. Onlangs hebben de OESO en de WTO in een gezamenlijke studie gerapporteerd over de aanzienlijke kostenvoordelen door de opheffing van handelsbelemmeringen dankzij de voorgestelde handelsovereenkomst over de binnenlandse regelgeving van diensten (die door 66 WTO lidstaten onderhandeld wordt en bijna afgerond is; zie WTO, 2021). Ook gaat het om de mogelijke opname van de ‘Mode 5 dienstenexport’ in internationale handelsbesprekingen over diensten (bijvoorbeeld in het GATS-akkoord) omdat deze vorm van dienstenexport steeds meer als relevant wordt beschouwd door beleidsmakers en onderzoekers.
7.6Data en methoden
Door de toenemende opdeling van productieprocessen wordt het steeds moeilijker om de afhankelijkheid van deelnemende landen en sectoren goed in te schatten. De onderlinge afhankelijkheid gaat immers verder dan alleen de directe relatie tussen toeleverancier en afnemer; het gaat om alle betrokkenen in de hele keten. Waardeketenanalyse maakt het mogelijk in kaart te brengen hoeveel waarde wordt toegevoegd op ieder punt in de keten, waardoor dwarsverbanden en de mate van afhankelijkheden in de keten inzichtelijk gemaakt worden.
In dit hoofdstuk is gesproken over de rol van diensten in de Nederlandse export. Door gebruik van input-outputtabellen (IO-tabellen) van de Nationale Rekeningen van het CBS is het mogelijk om deze rol in kaart te brengen (Miller & Blair, 2009). Voor de uitsplitsing van de diensteninvoer naar land worden deze tabellen gekoppeld met de statistiek Internationale Handel in Diensten (IHD). De methode die gebruikt wordt om deze koppeling tot stand te brengen is ontwikkeld door Lemmers (2015b).
IO-tabellen laten onder andere per bedrijfstak zien hoeveel deze aan de andere bedrijfstakken levert, waar de bedrijfstak de benodigde goederen en diensten zelf inkoopt en hoeveel de bedrijfstak produceert en exporteert. Met behulp van een dergelijke IO-tabel is het mogelijk te berekenen hoeveel toegevoegde waarde er gegenereerd wordt in iedere bedrijfstak en hoeveel werkgelegenheid hiermee gemoeid is. Hiermee kunnen afhankelijkheden in waardeketens zichtbaar gemaakt worden. Het CBS beschikt echter uitsluitend over gegevens over de directe internationale handel van Nederland met andere handelspartners. Deze data was op het moment van schrijven beschikbaar voor het verslagjaar 2020. Door verschillende revisies gaan de hier gebruikte CBS cijfers niet verder terug dan 2015.
Om toch een beeld te kunnen schetsen van de structurele transformatie van de Nederlandse export en om te schatten wat er met de Nederlandse export buiten Nederland gebeurt, wordt gebruik gemaakt van een externe bron. De Universiteit van Groningen heeft recentelijk een databron ontwikkeld waarmee het mogelijk is deze structurele transformatie verder toe te lichten omdat deze de tijdspanne 1965–2000 beslaat (Woltjer et al., 2021). Deze gegevens bestaan uit indicatoren en tijdreeksen; de zogenaamde multiregionale input-outputtabellen (MRIO). Deze MRIO-tabellen delen de wereld op in 26 gebieden en 23 bedrijfstakken en laten onder andere zien hoeveel onderlinge leveringen er zijn tussen bedrijfstakken en aan consumenten, overheid en investeringen. Om de verdiensten van deze indirecte handel in kaart te brengen wordt eveneens gebruik gemaakt van input-outputanalyse. Met MRIO-tabellen is het ook mogelijk een vergelijkende analyse te maken met andere landen. Door deze nieuwe databron voor 1965–2000 te combineren met de langer bestaande World Input-Output Database voor 2000–2014 (Timmer et al., 2015) kan geschat worden hoe belangrijk de dienstverlening is voor de Nederlandse export en voor de export van andere landen tijdens de afgelopen decennia.
In dit 7e hoofdstuk zijn de vele bedrijfstakken in de basisgegevens geaggregeerd tot vijf bedrijfstakken. Tabel 7.6.1 laat zien hoe deze vijf bedrijfstakken precies zijn samengesteld volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008.
| Bedrijfstak | Secties in SBI 2008 | Beschrijving |
|---|---|---|
| Landbouw, bosbouw en visserij | A | Landbouw, bosbouw en visserij |
| Industrie | C | Industrie |
| Commerciële dienstverlening | F, G-I, J, K, L, M-N, R-U | Bouw, groothandel, horeca, vervoer en opslag, bankwezen, zakelijke dienstverlening |
| Niet-commerciële dienstverlening | O-Q | Overheid, onderwijs, zorg |
| Overig | B, D-E | Delfstoffenwinning, energie, water |
7.7Literatuur
Literatuur
Antimiani, A., & Cernat, L. (2018). Liberalizing Global Trade in Mode 5 Services: How Much Is It Worth? Journal of World Trade, 52(1), 65–83.
Arnold, J., Mattoo, A., & Narciso, G. (2008). Services Inputs and Firm Productivity in Sub-Saharan Africa: Evidence from Firm-Level Data. Journal of African Economies 17(4), 578–99.
Baldwin, R. (2006). Globalisation: the great unbundling(s). Helsinki: Economic Council of Finland.
Baldwin, R., Forslid, R. & Ito, T. (2015). Unveiling the Evolving Sources of Value-added in Exports. IDE-JETRO Joint Research Program Working Paper 161, Institute of Developing Economics, Chiba, Japan.
Barendregt, E. & Wijffelaars, M. (2017). De interne markt is een onvoltooid succes. ESB, 102(4754S), 73–76.
Bohn, T., Brakman, S., & Dietzenbacher, E. (2018). The Role of Services in Globalisation. The World Economy, 41(10), 2732–2749.
Bui Van, H., van Dalen, J., & Notten, F. (2017). Economische groei en verdienstelijking, 1969–2016. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau van de Statistiek.
CBS (2019). Internationaliseringsmonitor 2019, derde kwartaal: Groothandel. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2021). Opbouw binnenlands product (bbp); nationale rekeningen. [Dataset], geraadpleegd op 3 mei 2022.
Cernat, L., & Kutlina-Dimitrova, Z. (2014). Thinking in a box: A ‘Mode 5’ Approach to Service Trade. Journal of World Trade, 48(6): 1109–1126.
DNB. (2014). De dienstensector als exportmotor van Nederland. De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
Foltea, M. M. (2018). How to include ‘Mode 5’ services commitments in bilateral free trade agreements and at multilateral stage? Europees Parlement: Brussel.
Gereffi, G., & Fernandez-Stark, K. (2011). Global value chain analysis: A primer. Durham, NC: Centre on Globalization, Governance & Competitiveness (CGGC), Duke University.
Haddad, E. A., & Araújo, I. F. (2021). The internal geography of services value‐added in exports: A Latin American perspective. Papers in Regional Science, 100(3), 713–744.
Heuser, C., & Mattoo, A. (2017). Services Trade and Global Value Chains. World Bank Policy research Working Paper No. 8126.
Jaarsma, M., Langenberg, H. & van Wijk, M. (2021). Exogene schokken: twee case studies. In: S. Creemers, M. Jaarsma & J. Rooyakkers. Internationaliseringsmonitor 2021, vierde kwartaal: Exogene schokken. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau van de Statistiek.
Kelle, M. (2013). Crossing Industry Borders: German Manufacturers as Services Exporters. The World Economy, 36(12), 1494–1515.
Lemmers, O. (2015a). Waarom diensten de dienst uitmaken in export. In M. Jaarsma, O. Lemmers, & R. Smit (red.), Internationaliseringsmonitor 2015, eerste kwartaal: waardeketens. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau van de Statistiek.
Lemmers, O. (2015b). Who needs MRIOs anyway? An alternative assignment of value added of trade. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lodefalk, M. (2013). Servicification of manufacturing–evidence from Sweden. International Journal of Economics and Business Research, 6(1), 87–113.
Lodefalk, M. (2017). Servicification of firms and trade policy implications. World Trade Review, 16(1), 59–83.
Mellens, M.C., Noordman, H.G.A. & Verbruggen, J. P. (2007). Wederuitvoer: internationale vergelijking en gevolgen voor prestatie-indicatoren. CPB Document 143.
Miller, R.E. & Blair, P.D. (2009). Input-Output Analysis: Foundations and Extensions (2e ed.). New York: Cambridge University Press.
Nordås, H. K. (2010). Trade in goods and services: Two sides of the same coin? Economic Modelling, 27(2), 496–506.
Notten, T. & Voncken, R. (2018). Trends in de Nederlands‑Amerikaanse handel. In: M. Jaarsma & S. Vos. Internationaliseringsmonitor 2019, eerste kwartaal: Verenigde Staten. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau van de Statistiek.
Notten, T., Prenen, L. & Wong, K. F. (2021). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In: S. Creemers & M. Jaarsma, Nederland Handelsland 2021: Export, import & investeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau van de Statistiek.
OESO (2014). Global value chains: challenges, opportunities, and implications for policy. OECD Working Paper. Parijs: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Rueda‐Cantuche, J. M., Cernat, L., & Sousa, N. (2019). Trade and jobs in Europe: The role of mode 5 service exports. International Labour Review, 158(1), 115–136.
Thangavelu, S., Wang, Wenxiao, & Oum, S. (2018). Servicification in global value chains: Comparative analysis of selected Asian countries with OECD. The World Economy, 41(11), 3045–3070.
Timmer, M.P., Dietzenbacher, E., Los, B., Stehrer, R., & de Vries, G.J. (2015). An Illustrated User Guide to the World Input-Output Database: the Case of Global Automotive Production. Review of International Economics, 23(3), 575–605.
Woltjer, P., Gouma, R., & Timmer, M.P. (2021). Long-run World Input-Output Database: Version 1.1 Sources and Methods. GGDC Research Memorandum 190.
WTO (2021). Services domestic regulation in the WTO: Cutting red tape, slashing trade costs, and facilitating services trade. Genève: World Trade Organization.
Noten
De bijlage bevat een beschrijving van hoe deze bedrijfstakken precies zijn samengesteld volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. In deze paragraaf worden de commerciële dienstverlening en de niet-commerciële dienstverlening samen als de dienstensector beschouwd.
In technische zin bedoelen we met ‘toegevoegde waarde dankzij de export’ in deze paragraaf de toegevoegde waarde die wordt gegeneerd dankzij eindverbruik (finale vraag) in het buitenland. Dit betekent dat bepaalde circulaire handelsstromen, bijvoorbeeld de export van Nederland naar België die daar verwerkt wordt en terugkomt naar Nederland voor consumptie in Nederland buiten beschouwing gelaten wordt. De toegevoegde waarde dankzij de export staat ook wel bekend als exportverdiensten. In dit hoofdstuk worden beide termen afwisselend gebruikt.
Coronajaar 2020 wordt hier even buiten beschouwing gelaten vanwege verstoringen in mondiale waardeketens.