Innovatie in internationaal perspectief
Nederland wordt door de Europese Unie (EU) gekarakteriseerd als ‘innovation leader’: een land behorend tot de top van Europa als het gaat om innovatie. Dit hoofdstuk focust op innovatie bij Nederlandse bedrijven en vergelijkt deze met andere landen in Europa. Daarmee geeft dit hoofdstuk antwoord op vragen als: in welk soort innovatie is Nederland sterk ten opzichte van de rest van Europa? En, welk deel van de omzet realiseren Nederlandse bedrijven met innovatieve producten in vergelijking met andere Europese landen?
7.1Innovatie bij bedrijven
Innovatie functioneert als een stimulans voor de arbeidsproductiviteit of voor de productkwaliteit en kan daarmee bijdragen aan de internationale concurrentiepositie van Nederland (OESO, 2014). Er zijn verschillende internationale ranglijsten waar Nederland een prominente positie inneemt (zie ook paragraaf 1.1). Zo is de status van Nederland in het European Innovation Scoreboard ook in 2018 ‘innovation leader’ (Europese Commissie, 2019). Nederland scoort in het bijzonder goed op: aandeel buitenlandse promovendi, wetenschappelijke publicaties met internationaal co-auteurschap en samenwerking tussen de publieke en private sector. Nederland ligt achter ten opzichte van de rest van de EU met: innovatie-uitgaven die niet bedoeld zijn voor R&D, omzet uit nieuwe producten voor bedrijf en markt, en export van medium- en hightech goederen. Verder behoort Nederland wereldwijd tot de tien sterkste kenniseconomieën; in 2018 bezette Nederland de zesde plaats (World Economic Forum, 2018).
Mondiaal gezien is de EU als geheel de Verenigde Staten gepasseerd in innovatieprestaties in 2018, maar loopt de EU achter op Zuid-Korea, Canada, Australië en Japan (Europese Commissie, 2019). In dit hoofdstuk wordt een deelgebied van innovatie beschreven, namelijk de daadwerkelijke activiteiten van bedrijven op het gebied van technologische en niet-technologische innovatie. We beschouwen landen binnen de EU, en Nederland in het bijzonder.
Operationalisering van innovatie en databeschrijving
De informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op de Europese innovatie-enquête (Community Innovation Survey – CIS -, periode 2014–2016). Dit tweejaarlijkse onderzoek wordt door Europese landen uitgevoerd in opdracht van Eurostat, het statistiekbureau van de EU. De landen hebben met elkaar afgesproken welke bedrijfstakken tot de onderzoekspopulatie behoren (CIS-populatie). De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op bedrijven behorend tot de internationaal afgesproken onderzoekspopulatie. Voor een compleet beeld over innovatie in Nederland verzamelt (en publiceert) het CBS gegevens van bedrijven uit een uitgebreidere verzameling van bedrijfstakken.noot1 Door dit methodologische verschil kunnen de cijfers in dit hoofdstuk afwijken van cijfers opgenomen in andere publicaties over innovatie in Nederland. Meer informatie over welke bedrijfstakken tot de CIS-populatie behoren en welke het CBS daaraan heeft toegevoegd, is beschikbaar via de CBS-website.
Het CIS-onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een steekproef onder bedrijven met 10 werkzame personen of meer. De resultaten worden vervolgens per cel van bedrijfstak maal bedrijfsgrootte (SBI 2‑digit en grootteklasse) opgehoogd om de totale populatie te weerspiegelen. Door middel van deze methode beschrijven de resultaten de Europese populatie van bedrijven met 10 of meer werkzame personen.
Het concept innovatie is in de Community Innovation Survey geoperationaliseerd in lijn met het algemeen erkende Oslo Manual van de OESO (OESO, 2005).noot2 Dit handboek biedt handvatten om innovatie bij bedrijven te meten. In het handboek worden vijf vormen van innovatie omschreven die vervolgens worden ingedeeld naar technologische en niet-technologische innovatie.
- Productinnovatie: het bedrijf heeft één of meerdere nieuwe of sterk verbeterde producten geïntroduceerd. Dit kunnen goederen of diensten zijn die nieuw voor de markt zijn of alleen nieuw voor het bedrijf.
- Procesinnovatie: het bedrijf heeft één of meerdere nieuwe of sterk verbeterde processen
of methodes in gebruik genomen. Deze nieuwe processen of methodes kunnen betrekking
hebben op:
- de productie van goederen of diensten;
- de logistiek (levering of distributie) van inputs (goederen of diensten);
- ondersteunende activiteiten voor de processen, zoals onderhoudssystemen of aankoop-, boekhoudkundige- of calculatiemethodes. De processen of methodes kunnen nieuw voor de markt zijn of alleen nieuw voor het bedrijf.
- Lopende of afgebroken product- of procesinnovaties: het bedrijf heeft gewerkt aan product- en/of procesinnovaties zoals hierboven omschreven, maar heeft deze afgebroken en/of nog niet afgerond.
- Organisatorische innovaties: het bedrijf heeft één of meer van de volgende innovaties
geïntroduceerd:
- nieuwe bedrijfsprocedures;
- nieuwe methodes om professionele verantwoordelijkheden te organiseren en beslissingen te nemen;
- nieuwe methodes om externe relaties met andere bedrijven of instellingen te organiseren.
- Marketinginnovaties: het bedrijf heeft innovaties geïntroduceerd in:
- het esthetisch ontwerp of de verpakking van producten;
- de wijze waarop het bedrijf nieuwe media gebruikt om producten te promoten;
- de wijze waarop het bedrijf producten in de markt positioneert of nieuwe verkoopkanalen gebruikt;
- de wijze waarop het bedrijf de prijs van producten bepaalt.
Binnen het begrip innovatie kan er onderscheid worden gemaakt tussen technologische innovatie en niet-technologische innovatie. Vernieuwing van een product of productieproces valt onder technologische innovatie, waarbij een product- of procesinnovatie die nog niet is afgerond ook wordt meegeteld. Niet-technologische innovatie is vernieuwing van marketing- of organisatieprocessen binnen een bedrijf. Niet-afgeronde marketing- en organisatie-innovaties worden niet meegerekend in deze definitie. Vroeger werd bij innovatie enkel gedacht aan nieuwe producten en processen. Technologische innovatie wordt daarom ook wel innovatie volgens de klassieke definitie genoemd. Voor een kenniseconomie zoals de Nederlandse economie zijn innovaties op organisatie- en marketinggebied echter ook van belang. Een bredere definitie van innovatie was daarom vereist. Technologische en niet-technologische innovatie samen worden dan ook innovatie volgens de ruime definitie genoemd. In figuur 7.1.1 zijn de concepten die in dit hoofdstuk worden gebruikt schematisch weergegeven.

Bedrijven combineren vaak technologische en niet-technologische innovatie
Bijna 60 procent van de Nederlandse bedrijven was innovatief in de periode 2014–2016 (figuur 7.1.2). Nederland staat hiermee op de zevende plek op de lijst van 28 EU-landen en scoort hoger dan gemiddeld. In de periode 2014–2016 was in België het grootste aandeel bedrijven innovatief. In de periode 2012–2014 was dat nog Duitsland, dat in de periode 2014–2016 de vijfde plek bezit. In Bulgarije, Polen en Roemenië waren relatief weinig bedrijven die vernieuwingen doorvoerden in de periode 2014–2016.
Een combinatie van technologische en niet-technologische innovatie kwam in praktisch alle EU-landen het meest voor. Bedrijven die een vernieuwd product op de markt brengen, hebben vaak ook behoefte aan innovatie op marketinggebied en voor een procesinnovatie zijn vaak ook veranderingen nodig in de organisatie die verder gaan dan enkel het productieproces (Schmidt en Rammer, 2007).
Nederland heeft een opvallend groot aandeel bedrijven (27 procent) dat zich alleen maar op technologische innovatie richt. Het EU-gemiddelde bedroeg 14 procent. Nederland staat hiermee ook op de eerste plek van de Europese landen. Bedrijven die enkel technologische innovaties doorvoeren, staan bekend als bedrijven met de hoogste winstmarges (Schmidt en Rammer, 2007). Het doorvoeren van enkel niet-technologische innovaties is in Nederland een stuk minder populair. Slechts 7 procent van de bedrijven voerde een vernieuwing door op het gebied van marketing en organisatie zonder deze te combineren met een technologische innovatie. Hiermee bevindt Nederland zich in de staartgroep van de 28 EU-landen (twintigste). Innovatie in Nederland leunt dus meer op technologische innovatie dan op niet-technologische innovatie. Dat wil ook zeggen dat voor Nederland het verschil tussen de klassieke en de ruime definitie van innovatie cijfermatig kleiner is dan in veel andere landen van de EU.
De statistische bijlage bij deze publicatie bevat cijfers voor alle EU-landen, alsmede voor IJsland, Noorwegen en Zwitserland (tabel 7.1.2a).
7.2Technologische innovatie
In de vorige paragraaf werd vastgesteld dat er in Nederland relatief veel bedrijven zijn die innoveren volgens de klassieke definitie. Dit wil zeggen dat deze bedrijven innoveren op technologisch gebied en dus vernieuwingen doorvoeren in hun producten of productieprocessen. In deze paragraaf besteden we meer aandacht aan deze technologische innovatie.
Meer dan de helft van de Nederlandse bedrijven doet aan technologische innovatie
In Nederland heeft 52 procent van de bedrijven in de periode 2014–2016 technologische innovaties doorgevoerd of was hiermee bezig (figuur 7.2.1). Binnen de EU staat Nederland hiermee op de vierde plaats. Bij ruim 3 procent van de bedrijven was de technologische innovatie (nog) niet gerealiseerd of afgebroken. België is koploper met het aandeel technologisch innovatieve bedrijven. Meer dan 60 procent van de Belgische bedrijven heeft een product- of procesinnovatie doorgevoerd of was daar mee bezig. Met name in België en Duitsland zijn hierbij relatief veel bedrijven met (nog) niet gerealiseerde of afgebroken technologische innovaties. België heeft in de periode 2014–2016 dus een groter aandeel technologisch innovatieve bedrijven dan Nederland; bedrijven met (nog) niet gerealiseerde technologische innovaties worden hier ook toe gerekend. Echter, als alleen gekeken wordt naar het aandeel bedrijven dat technologische innovaties heeft gerealiseerd, is er praktisch geen verschil tussen Nederland en België.
Nederland sterk in productinnovatie
In Nederland realiseerde ruim één op de drie bedrijven een productinnovatie in de periode 2014–2016 (figuur 7.2.2). In de EU als geheel was dit ruim één op de vier. Portugal, Finland en Nederland zijn de landen met het grootste aandeel productinnovatoren. Net als in Nederland, komt in veel Europese landen een combinatie van product- en procesinnovatie het meest voor. Portugal spant hierbij de kroon; dat land kende het grootste aandeel bedrijven dat zowel een product- als een procesinnovatie doorvoerde.
In de periode 2014–2016 had een kwart van de bedrijven in de EU een procesinnovatie gerealiseerd. Nederland lag hier met bijna 32 procent ruim boven. Het aandeel bedrijven dat alleen productinnovaties doorvoert, is over het algemeen vergelijkbaar met het aandeel bedrijven dat alleen procesinnovaties doorvoert. Voor Estland was dit verschil het grootst (–13,8 procentpunt). In Estland zijn de meeste bedrijven die een technologische innovatie hebben doorgevoerd enkel procesinnovatoren. Op de tweede plek komt het Verenigd Koninkrijk, met bijna 10 procentpunt meer product- dan procesinnovatoren. Voor Nederland was dit verschil +4 procentpunt. Al met al behoort Nederland zowel wat betreft het aandeel productinnovatoren (derde) als het aandeel procesinnovatoren (achtste) tot de beste tien landen van de EU.
Bijna 11 procent van de bedrijfsomzet afkomstig uit productinnovaties
In 2016 bestond de omzet van de bedrijven in Nederland voor bijna 11 procent uit nieuwe of sterk verbeterde producten (figuur 7.2.3). Daarbij leverden producten die nieuw waren voor de markt het meeste geld op (6 procent). De resterende ruim 4 procent van de omzet van productinnovaties werd behaald met producten die alleen nieuw voor het bedrijf waren. Nederland staat binnen de EU op de vijftiende plek, als gerangschikt wordt op het percentage omzet uit nieuwe producten, ongeacht of deze nieuwe zijn voor de markt of alleen voor het bedrijf.
Nederland behoort ook tot de landen waar de omzet van producten die nieuw zijn voor de markt groter is dan de omzet van producten die alleen nieuw zijn voor het bedrijf. Ierland scoort op dit punt het hoogst; in 2016 bestond ruim 80 procent van de omzet behaald via nieuwe of sterk verbeterde producten uit producten die nieuw waren voor de markt. Voor Duitsland – een van de meest innovatieve landen in Europa – was dit aandeel maar 21 procent. Voor de meeste landen geldt dat het aandeel van de omzet dat behaald is met geïnnoveerde producten die nieuw zijn voor de markt, kleiner is dan het aandeel dat nieuw is voor het bedrijf. Dat lijkt logisch. Het is immers moeilijker om een volledig nieuw product te ontwikkelen dan een al bestaand product na te bootsen.
Bijna 29 procent Nederlandse innovatoren werkt samen
In Nederland werkte 29 procent van de technologische innovatoren samen met een of meerdere partners (figuur 7.2.4). Binnen de EU werkte gemiddeld een op de drie technologische innovatoren samen. Er zijn tal van redenen om bij innovatie samen te werken met een partner. Het kan gaan om toegang tot kennis, middelen of een gezamenlijk belang. Innovatiepartners kunnen overal ter wereld gevestigd zijn. Als innovatiepartners kan gedacht worden aan:
- bedrijven binnen het eigen concern;
- private researchinstellingen;
- consultants en commerciële laboratoria;
- leveranciers van apparatuur, materialen, componenten of software;
- afnemers/cliënten;
- concurrenten of andere bedrijven in de eigen bedrijfstak;
- universiteiten of andere instellingen voor hoger onderwijs;
- overheids- of publieke researchinstellingen.
Innovatoren uit het Verenigd Koninkrijk werken het meest samen in het innovatieproces. In dit land werkte in de periode 2014–2016 bijna 70 procent van de technologische innovatoren met innovatiepartners. In bijvoorbeeld Duitsland, Portugal en Italië werd minder samengewerkt dan in Nederland (zie ook tabel 7.1.2a).
7.3Niet-technologische innovatie
Bij niet-technologische innovatie gaat het om innovaties op het gebied van marketing- of organisatieprocessen. Vaak zijn deze innovaties complementair aan technologische innovaties van producten en processen in een bedrijf. Zo wordt er in de literatuur gevonden dat een technologische innovatie gecombineerd met zowel een marketing- als een organisatie-innovatie gerelateerd is aan hogere verkoopcijfers (Schmidt en Rammer, 2007). In deze paragraaf wordt de niet-technologische innovatie in Nederland in vergelijking met Europa onder de loep genomen.
Niet-technologische innovatie in Nederland iets onder Europees gemiddelde
Nederland scoort onder het EU-gemiddelde op het gebied van niet-technologische innovatie. Ruim 32 procent van de bedrijven in Nederland voerde niet-technologische innovaties door in de periode 2014–2016 (figuur 7.3.1). Gemiddeld in Europa was dit ruim 4 procentpunten hoger. Nederland bezette binnen de EU de zeventiende plaats. In Luxemburg en Oostenrijk realiseerde meer dan de helft van de bedrijven één of meerdere niet-technologische innovaties. Oost-Europese landen zoals Bulgarije, Polen en Roemenië scoren het laagst. In Roemenië innoveerde slechts een krappe 8 procent van de bedrijven op niet-technologisch gebied (zie ook tabel 7.1.2a).
Vaker organisatorische innovatie dan marketinginnovatie
De meeste landen kennen een groter aandeel bedrijven met organisatorische innovaties dan met marketinginnovaties. In Nederland innoveerde bijna 25 procent van de bedrijven op organisatorisch gebied en voerde ruim 19 procent een marketinginnovatie door (figuur 7.3.2). Dit is voor beide categorieën onder het EU-gemiddelde. In Luxemburg en Oostenrijk waren er in de periode 2014–2016 bovengemiddeld veel bedrijven die aan marketing- en organisatie-innovatie deden. In het Verenigd Koninkrijk waren er bovengemiddeld veel bedrijven met organisatorische innovaties, maar veel minder met marketinginnovaties. Roemeense bedrijven deden het minst aan beide soorten van niet-technologische innovatie.
Niet-technologische innovaties bij technologische innovatoren
Het vervolg van deze paragraaf gaat over organisatorische- en marketinginnovatie bij bedrijven die óók product- en/of procesinnovatie hadden. In de literatuur wordt gevonden dat organisatorische innovatie, gecombineerd met productinnovatie, is gerelateerd aan een hogere winstmarge voor bedrijven (Schmidt en Rammer, 2007). In Nederland was de meest voorkomende vorm van organisatorische innovatie onder technologisch innovatieve bedrijven de invoering van nieuwe bedrijfsprocedures (figuur 7.3.3). Hierbij kan gedacht worden aan onder andere ketenintegratie of kennismanagement. In Zweden en Roemenië kwam het doorvoeren van nieuwe methodes om professionele verantwoordelijkheden te organiseren relatief vaak voor. Nieuwe methodes voor het vormgeven van externe relaties waren in alle landen uit figuur 7.3.3 de minst voorkomende vorm van organisatorische innovatie.
Technologische innovatoren in Nederland passen binnen de marketinginnovatie relatief het meest nieuwe media- en reclametechnieken toe (figuur 7.3.4). Dit was met uitzondering van Duitsland ook voor de andere in de figuur geselecteerde landen het geval. In Duitsland combineerden bedrijven technologische innovaties relatief vaak met nieuwe methodes van marktpositionering. In België, Finland en Roemenië was dit de minst voorkomende vorm van marketinginnovatie onder technologische innovatoren. Voor Nederlandse bedrijven met technologische innovaties gold dat de implementatie van nieuwe methodes voor prijsstellingen van goederen of diensten de minst voorkomende vorm van marketinginnovatie was. Dit gold ook voor Zweden en Duitsland.
Cijfers over niet-technologische innovaties bij technologische innovatoren voor meer Europese landen zijn te vinden in deze Eurostat-tabel.
7.4Literatuur
Literatuur
Europese Commissie (2019). European Innovation Scoreboard 2019. Europese Commissie, Brussel.
OESO (2005). Oslo Manual; Guidelines for collecting and interpreting innovation data, Third edition. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.
OESO (2014). OECD Reviews Of Innovation Policy, Netherlands. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.
Schmidt, T., en Rammer, C. (2007). Non-technological and technological innovation: strange bedfellows?. ZEW-Centre for European Economic Research Discussion Paper (07-052).
World Economic Forum (2018). The Global Competitiveness Report 2018. World Economic Forum, Cologny/Geneva.
Noten
De quartaire sector is buiten beschouwing gelaten. Openbaar bestuur, onderwijs en zorg vallen daarom bijvoorbeeld buiten de onderzoekspopulatie.
In dit hoofdstuk wordt innovatie gemeten volgens een aantal indicatoren waarvan de hoofdmoot berust op het aantal innoverende bedrijven. Andere rapporten, zoals het European Innovation Scoreboard van de Europese Unie, gebruiken een andere definitie van innovatie en andere methodes om innovatie te meten. Conclusies in dit hoofdstuk kunnen dan ook afwijken van conclusies in andere rapporten.