Capita selecta
8.1Een leven lang leren in Nederland
Deze bijdrage is gebaseerd op: Pleijers, A. (2018). Een leven lang leren in Nederland. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 34(3).
Inleiding
De huidige kenniseconomie, de snel veranderende arbeidsmarkt en de toenemende mate van globalisering vereisen dat werkenden blijven leren en zichzelf blijven ontwikkelen. Blijven leren tijdens het werkzame leven draagt eraan bij dat werkenden flexibel en inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt. Een leven lang leren staat daarom al jaren hoog op de Europese en nationale politieke agenda (Europese Commissie, 2000; 2018; Rijksoverheid, 2018). Om vooral laagopgeleiden en ouderen te stimuleren om te blijven leren, wil de overheid een individuele leerrekening voor iedereen met een startkwalificatie. Dit voornemen is in 2018 verder uitgewerkt (Rijksoverheid, 2018).
In Europees perspectief is een belangrijk doel van een leven lang leren het verhogen van de mobiliteit en de flexibiliteit van burgers binnen de EU. De Europese Commissie vindt dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om zich vrij te bewegen tussen verschillende onderwijsinstellingen, werkplekken, regio’s en landen, waarbij ze optimaal kunnen profiteren van opgedane competenties (Europese Commissie, 2000). Deze doelstelling vraagt volgens de EU om transparante instrumenten waarmee gedetailleerde en internationaal vergelijkbare informatie over leeractiviteiten van volwassenen kan worden verkregen. Daarom is er in 2011 een Europese verordening van kracht geworden die EU-lidstaten verplicht om periodiek data op te leveren op het gebied van een leven lang leren door personen van 25 tot 65 jaar. Deze data worden verzameld in de Adult Education Survey (AES). Het CBS heeft dit onderzoek tot nu toe drie keer uitgevoerd: in 2008 (pilot), 2012 en 2017 (zie kader).
Onderzoek naar een leven lang leren: Adult Education Survey (AES)
De Adult Education Survey (AES) is een onderzoek dat door het CBS periodiek wordt uitgevoerd in het kader van een Europese verordening. Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de deelname van volwassenen aan een breed spectrum van onderwijs- en leeractiviteiten: van lange, formele opleidingen (bijvoorbeeld hbo, universiteit) en korte niet-formele cursussen/trainingen tot informeel leren op de werkplek. Naast deelname aan (niet-)formele opleidingen en informeel leren vormt begeleiding en counseling bij het zoeken naar leermogelijkheden een actueel onderwerp binnen de EU-strategie voor een leven lang leren, omdat het wordt beschouwd als een belangrijk beleidsinstrument voor meer en betere scholing gedurende de levensloop. In dit kader geeft de AES inzicht in de toegankelijkheid van informatie en advies over opleidingen en cursussen. Eveneens krijgen ervaren belemmeringen bij het volgen van onderwijs aandacht in het onderzoek.
De AES is niet bedoeld voor jaarlijkse monitoring. Deze monitoring vindt plaats aan de hand van de Europese indicator Leven lang leren (LLL), die wordt bepaald op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De cijfers van de LLL-indicator wijken af van de onderwijsdeelnamecijfers uit de AES. Dat heeft te maken met verschillen in onderzoeksopzet en vraagstellingen tussen de AES en de EBB. Zo richt de EBB zich bijvoorbeeld op één actuele opleiding, terwijl de AES alle leeractiviteiten in de afgelopen twaalf maanden waarneemt.
Voorafgaand aan het van kracht worden van de verordening in 2011 is het onderzoek in 2008 voor het eerst uitgevoerd in de vorm van een pilot. Vervolgens is het onderzoek uitgevoerd in 2012 en in 2017. De respons van de AES 2017 kwam van ruim 3 000 personen van 25 tot 65 jaar. De AES 2017 rapporteert over de deelname aan een leven lang leren in 2016.
Er worden drie vormen van leren onderscheiden: formeel onderwijs, niet-formeel onderwijs en informeel leren. Bij formeel onderwijs gaat het om leeractiviteiten zoals opleidingen, trainingen en cursussen die worden aangeboden door reguliere onderwijsinstellingen (bijvoorbeeld mbo- of hbo-instellingen en universiteiten) en die leiden tot een door de overheid erkend diploma. Kennisoverdracht vindt plaats via instructie door een docent. Veelal duren formele opleidingen langer dan een jaar. Niet-formeel onderwijs is een opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een (bedrijfs)cursus, training of workshop, die in principe niet tot een door de overheid erkend diploma leidt. Niet-formele opleidingen zijn vaak kortdurend (korter dan zes maanden). Naast het volgen van opleidingen of cursussen kunnen werkenden ook op informele wijze van hun werk leren, dat wil zeggen dat ze op eigen initiatief doelbewust iets leren zonder dat er sprake is van een geplande en geïnstitutionaliseerde activiteit. Voorbeelden zijn: van een collega leren hoe een bepaald computerprogramma werkt, een medische handeling opzoeken op het internet. Informeel leren kan zowel op het werk als in vrije tijd plaatsvinden.
Deze bijdrage richt zich in eerste instantie op participatie van volwassenen aan een leven lang leren door deelname aan bijvoorbeeld opleidingen, cursussen, ‘training on the job’, workshops, et cetera. Gemakshalve wordt in het vervolg gesproken over ‘opleidingen en cursussen’. Het betreft dan formeel en niet-formeel leren. Naast deelname aan een leven lang leren schenkt deze bijdrage aandacht aan de mate waarin en de wijze waarop werkenden toegang hebben tot onderwijs en opleidingen in de vorm van informatie en advies. Bovendien wordt ingegaan op ervaren belemmeringen van werkenden voor het deelnemen aan scholing. Ten slotte komt informeel leren aan bod. De focus ligt op het leren door werkenden en op werkgerelateerde leeractiviteiten.
De resultaten in deze bijdrage wijken enigszins af van de Nederlandse AES-cijfers op de website van Eurostat, onder meer omdat er gebruikgemaakt is van andere afbakeningen van werkzame personen en werkgerelateerde, niet-formele opleidingen.noot1
Deelname werkenden aan werkgerelateerde scholing
Van de werkende 25- tot 65‑jarigen volgen twee op de drie een opleiding of cursus om werkgerelateerde redenen. Dat zijn 4,6 miljoen werkenden. Vrouwen doen iets vaker aan scholing voor het werk dan mannen (figuur 8.1.1). Onder oudere mannen (55 tot 65 jaar) is de deelname echter groter dan onder oudere vrouwen. In het algemeen doen werkende ouderen wat minder aan werkgerelateerde scholing dan werkenden in de jongere leeftijdsgroepen. Naar hoogst behaald onderwijsniveau zijn de verschillen in scholingsdeelname voor het werk aanzienlijk groter. Vier op de vijf hoogopgeleide vrouwen volgen voor hun werk een opleiding of cursus. Datzelfde geldt voor drie kwart van de hoogopgeleide mannen. Onder laagopgeleiden neemt 43 procent van de mannen deel en 41 procent van vrouwen.
Werknemers met een vaste arbeidsrelatie doen het vaakst aan werkgerelateerde scholing (70 procent). In deze groep werkenden is de deelname onder mannen en vrouwen ongeveer gelijk (figuur 8.1.2). Het verschil in deelname aan werkgerelateerde scholing tussen mannen en vrouwen is voor werknemers met een flexibele arbeidsrelatie groter dan voor werknemers met een vaste arbeidsrelatie.
Zelfstandigen doen het minst aan werkgerelateerde opleidingen en cursussen. Vrouwen die als zelfstandige werken, volgen wel vaker een opleiding of cursus voor het werk dan mannen (62 procent respectievelijk 51 procent). Bij werknemers met een flexibele arbeidsrelatie is dat andersom: 64 procent van de mannen in deze groep doet aan scholing voor het werk tegenover 57 procent van de vrouwen.
Hoe groot de deelname is aan opleidingen en cursussen, hangt ook af van de bedrijfstak waarin men werkt. In de bedrijfstakken financiële dienstverlening, en overheid en zorg doen werkenden relatief vaak aan scholing in relatie tot het werk. In de financiële dienstverlening is het aandeel dat deelneemt iets groter onder mannen (79 procent tegenover 75 procent), terwijl in de overheid en zorg vrouwen de overhand hebben (81 procent tegenover 77 procent). In de bouwnijverheid wordt het minst aan werkgerelateerde scholing gedaan: dat geldt in deze bedrijfstak voor ruim de helft van de mannen (53 procent). In grote bedrijven wordt het meest aan opleidingen en cursussen voor het werk gedaan (76 procent). Wel nemen vrouwen in kleine bedrijven (tot 10 medewerkers) aanzienlijk vaker deel dan mannen (62 procent tegenover 50 procent).
Informatie en advies over scholingsmogelijkheden
Een belangrijke voorwaarde om aan leven lang leren te kunnen deelnamen is de toegankelijkheid van opleidingen en cursussen. Van de totale groep werkenden van 25 tot 65 jaar heeft 54 procent in het afgelopen jaar gratis informatie of advies ontvangen over opleidingsmogelijkheden van een organisatie of instelling. Het betreft hier scholingsmogelijkheden in brede zin. Het kan informatie of advies over een specifieke opleiding of cursus zijn, maar ook over een procedure voor Erkenning van (elders) Verworven Competenties (EVC). Een gratis assessment of toets om kennis en vaardigheden in kaart te brengen valt eveneens onder advies. Het kan ook gaan om meerdere van de genoemde opties. Slechts 1 procent heeft betaald voor dergelijke informatie of advies. Van de werkenden die gratis informatie of advies hebben ontvangen, krijgt de grote meerderheid (86 procent) dit over een opleiding of cursus; één op de vijf heeft deelgenomen aan een assessment of (schriftelijk of mondelinge) toets; en één op de zes krijgt informatie en/of advies over het vastleggen van kennis of vaardigheden in een ervaringscertificaat (tabel 8.1.3). Advies en/of informatie kan verkregen worden via meerdere bronnen en op meerdere manieren. Meestal is informatie of advies afkomstig van een opleidingsinstituut (53 procent) of van de werkgever (47 procent). Deze komt maar zelden van het UWV of een vakbond (2 respectievelijk 1 procent). Bij 37 procent van de ontvangers van gratis advies of informatie is dit verstrekt via persoonlijk contact op afstand, bijvoorbeeld door middel van contact per telefoon, e-mail, skype of chat. Een ongeveer even groot aandeel heeft direct persoonlijk contact gehad, bijvoorbeeld op een open dag of voorlichtingsbijeenkomst, in een adviesgesprek of een interview op locatie. Een kwart maakt gebruik van interactieve computerprogramma’s of internettools, zoals een online test. De helft van de werkenden met gratis advies of informatie heeft dat in schriftelijke vorm ontvangen, bijvoorbeeld via een folder, website of boek.
8.1.3Gratis informatie en advies rondom scholing ontvangen door werkenden (25−64 jaar), 20161)
| Type | % |
| Opleiding of cursus | 86 |
| EVC procedure | 17 |
| Assessment | 20 |
| Andersoortig advies/informatie | 6 |
| Bron | % |
| Mbo- of hoger onderwijsinstelling of ander opleidingsinstituut | 53 |
| (Vorige/toekomstige) werkgever | 47 |
| UWV | 2 |
| Vakbond | 1 |
| Een andere organisatie, bedrijf of instelling | 25 |
Bron:AES 2016.
1)Respondenten hadden hier de mogelijkheid om meerdere opties te kiezen.
Belemmeringen voor het volgen van (meer) opleidingen
Aan respondenten is gevraagd of ze in de afgelopen 12 maanden (meer) opleidingen, cursussen of andere leeractiviteit hadden willen volgen en om welke reden(en) ze niet deelgenomen hebben. Niet alle werkenden kunnen de scholing volgen die ze zouden willen. Ruim 3,5 miljoen werkenden (51 procent) geven aan dat ze (meer) aan scholing -al of niet werkgerelateerd- zouden hebben willen deelnemen. Van hen hebben vier op de vijf aangegeven specifieke belemmeringen te ervaren om aan (meer) scholing te participeren. De meest genoemde belemmeringen zijn dat een opleiding of cursus niet te combineren is met zorgtaken thuis (39 procent) of dat het rooster of de periode waarin de opleiding of cursus valt niet past (32 procent). Hoge kosten (21 procent) en gebrek aan ondersteuning door de werkgever (19 procent) worden ook relatief vaak genoemd (figuur 8.1.4). Negatieve ervaringen met leren/onderwijs in het verleden en geen toegang tot computer-/internetfaciliteiten vormen voor niet meer dan 2 procent van de werkenden met een scholingsbehoefte een belemmering. Een vijfde deel van de werkenden met een opleidingsbehoefte heeft geen specifieke belemmering benoemd die hem of haar heeft weerhouden van deelname aan (meer) scholing.
Informeel leren
Werkenden kunnen naast het deelnemen aan opleidingen en cursussen ook informeel leren, dat wil zeggen dat ze buiten een schoolse setting iets leren op eigen initiatief. Respondenten werd gevraagd of ze in de afgelopen 12 maanden doelbewust iets geleerd hebben van een familielid, vriend, of collega, of iets geleerd hebben met behulp van een computer, tablet et cetera, uit boeken/vaktijdschriften, via radio, tv, dvd of cd, of in een museum dan wel bibliotheek. Ook werd gevraagd of ze dit geleerd hadden in het kader van (toekomstig) werk. Ruim een kwart (27 procent) van de werkenden leert informeel in relatie tot het werk. Mannen doen dat iets vaker dan vrouwen (29 procent versus 24 procent). Onder 25 tot 35‑jarigen wordt meer informeel geleerd (32 procent) voor het werk dan onder ouderen (22 procent onder 55 tot 65‑jarigen). Naar onderwijsniveau zijn de verschillen nog groter (figuur 8.1.5). Hoogopgeleide werkenden leren veel vaker informeel op of voor het werk dan laagopgeleiden (36 procent versus 17 procent). Uit eerder onderzoek (Pleijers en De Winden, 2014) blijkt dat informeel leren niet alleen samenhangt met het onderwijsniveau van een werkende, maar ook met de anciënniteit (de periode die iemand werkzaam is bij de huidige werkgever of in het eigen bedrijf) en de bedrijfstak waar iemand werkzaam is. Werkenden die relatief kort in hun huidige werk actief zijn, leren het vaakst doelbewust iets op eigen initiatief op of voor het werk. Dat is het geval voor bijna vier op de tien werkenden die tussen de twee en vijf jaar in hun huidige baan werken. Van degenen die minimaal tien jaar in de huidige werkkring werken, geeft een kwart aan informeel te leren in relatie tot het werk. In de bedrijfstakken informatie en communicatie en zakelijke dienstverlening wordt het vaakst informeel geleerd (39 procent en 36 procent). In de bouwnijverheid is werkgerelateerd informeel leren het minst in trek. In die sector leert slechts 17 procent op deze wijze.
Werklozen en scholing
Ook mensen die zonder werk zitten kunnen hun kansen op een baan vergroten met bijscholing of een leerwerktraject. Daarmee worden ze beter inzetbaar op de arbeidsmarkt (Rijksoverheid, 2018). Het aantal werklozen vormt slechts een klein aandeel van de AES-steekproef. Over deze groep kan daarom minder gedetailleerd informatie gegeven worden dan over werkenden.
Van de werkloze 25- tot 65‑jarigen volgt 54 procent in 2016 een werkgerelateerde opleiding of cursus. Dat is beduidend minder dan de deelname aan werkgerelateerde cursussen onder werkenden in de overeenkomstige leeftijdsgroep (66 procent). Evenals bij werkenden scholen de jongere werklozen (25 tot 35 jaar) en de hoogopgeleide werklozen zich het vaakst bij met het oog op toekomstig werk. Werklozen in de leeftijd van 35 tot 55 jaar leren wel vaker informeel in het kader van toekomstig werk dan 25- tot 35‑jarige werklozen en het onderwijsniveau is niet van belang: laag-, middelbaar- en hoogopgeleiden leren ongeveer even vaak informeel met het oog op een baan in de toekomst.
De helft van de werklozen heeft gratis informatie of advies ontvangen over opleidingen of cursussen, een EVC-procedure of een assessment. Net als bij de werkenden ging het meestal (56 procent) om informatie of advies van een opleidingsinstituut, maar werklozen ontvingen ook relatief vaak (32 procent) informatie of advies van het UWV. Werklozen die graag (meer) opleidingen of cursussen hadden willen doen geven het vaakst de kosten aan of het gebrek aan financiële ondersteuning door publieke instanties, zoals UWV, als belemmerende factoren voor deelname (51 procent respectievelijk 44 procent). Andere relatief frequent genoemde obstakels voor deelname zijn: een ongunstige periode waarin de opleiding of cursus werd gehouden, gebrek aan geschikte opleidingsmogelijkheden en andere persoonlijke redenen (variërend van 21 tot 24 procent).
8.2Literatuur
Literatuur
Europese Commissie (2000). Een Memorandum over Levenslang Leren. Europese Commissie, Lissabon.
Europese Commissie (2018). EU policy in the field of adult learning. Europese Commissie, Brussel.
Pleijers, A. en De Winden, P. (2014). Een leven lang leren: deelname aan opleidingen, informeel leren en ervaren resultaten. Sociaaleconomische Trends, 01, september 2014.
Rijksoverheid (2018) via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leven-lang-leren
Noten
Er is een andere afbakening van werkzame personen (werkenden) gebruikt, omdat het CBS er de voorkeur aan geeft aan te sluiten bij de (internationale) afbakening en bijbehorende vraagstellingen van werkzame beroepsbevolking, zoals gehanteerd in de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Eurostat bepaalt het aantal werkzame personen in de AES op basis van de door de respondent gerapporteerde maatschappelijke positie. Het aandeel deelnemers aan werkgerelateerde, niet-formele opleidingen wordt door het CBS afgebakend op basis van iets meer gedetailleerde informatie in de vragenlijst dan Eurostat gebruikt voor publicatie. Bovendien publiceert Eurostat over het aandeel werkgerelateerde opleidingen (waarbij een afzonderlijke weegfactor voor opleidingen wordt gehanteerd), terwijl het CBS, omwille van gebruikersvriendelijkheid, heeft gekozen enkel te publiceren over personen die deelnemen aan werkgerelateerde opleidingen. Daardoor verschillen de aandelen die het CBS publiceert en die van Eurostat van elkaar. De Eurostat-cijfers met betrekking tot de AES zijn te vinden via Eurostat.