Vermogen van huishoudens
In dit hoofdstuk staat het vermogen – het saldo van bezittingen en schulden – van huishoudens in Nederland centraal. Hoeveel vermogen heeft een huishouden? Waar bestaat dat vermogen uit? Hoe is het vermogen tussen huishoudens verdeeld en hoe zit het met de regionale vermogensverdeling?
6.1Samenstelling vermogen
Eigen woning belangrijkste bezit
Het totale vermogen van alle huishoudens samen bedroeg 1 260 miljard euro in 2017, opgebouwd uit 2 083 miljard euro aan bezittingen en 823 miljard aan schulden. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning met een doorsnee waarde van 234 duizend euro, zie StatLine. De eigen woning vormde met 58 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Daarna volgen bank- en spaartegoeden (14 procent) en aanmerkelijk belang in vennootschappen (9 procent). Het aandeel van het ondernemingsvermogen in de bezittingen was met 3 procent betrekkelijk klein.
De hypotheekschuld is met 86 procent de grootste schuldenpost. Ongeveer de helft van de huishoudens had een hypotheekschuld met een doorsnee waarde van 163 duizend euro. Van elke honderd huishoudens hadden er 14 een studieschuld en bijna 30 hadden andere schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden en rood staan.
Vermogen: saldo van bezittingen en schulden
Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken kunnen niet worden waargenomen en zijn daarom niet in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Ook worden pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.
Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.
6.2Ontwikkeling vermogen
Vermogen van huishoudens gestegen
In 2017 bedroeg het doorsnee vermogen van huishoudens 28,3 duizend euro, bijna 6 duizend euro meer dan een jaar eerder. Het vermogen is vooral hoger doordat woningen in waarde zijn gestegen. Ondanks de stijging is het vermogen nog niet op het niveau van 2008. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen met 14,1 duizend euro iets hoger dan in 2016.
Het doorsnee vermogen van huishoudens is in vijftien jaar tijd sterk gegroeid, van 22 duizend euro in 1993 tot 53 duizend euro in 2008. De invloed van de economische crisis op het vermogen in Nederland is groot geweest. Zo daalde het doorsnee vermogen tussen 2008 en 2014 met 68 procent. Dit kwam vooral door de dalende huizenprijzen. Met het economische herstel in 2014 nam ook het vermogen weer toe.
6.3Vermogensverdeling
Minder huishoudens met schulden
Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 is het aantal huishoudens met meer schulden dan bezittingen toegenomen. Vanaf 2014 is deze groep kleiner geworden. In 2017 hadden bijna 1,5 miljoen huishoudens een negatief vermogen, 225 duizend minder dan een jaar eerder. Ruim 1,2 miljoen huishoudens hadden een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. Deze groep is licht gegroeid.
In 2017 waren er vergeleken met het jaar ervoor 150 duizend huishoudens meer met een vermogen van minimaal een ton. Vooral het aantal huishoudens met een vermogen tussen de 100 duizend en 500 duizend euro is toegenomen.
Meer miljonairs
In 2017 had 2,3 procent van de huishoudens een vermogen van 1 miljoen euro of meer. Dat zijn 179 duizend huishoudens, bijna 11 duizend meer dan een jaar eerder. Een miljonairshuishouden had in 2017 een doorsnee vermogen van 1,5 miljoen euro. Dat was ruim 60 keer zo hoog als het vermogen van niet-miljonairs: 25 duizend euro. Miljonairs hebben minder vaak schulden dan niet-miljonairs: 13 procent tegen 49 procent.
Van de miljonairs had twee derde een vermogen tussen de 1 en 2 miljoen euro. Ruim een kwart van de miljonairs heeft een vermogen tussen de 2 en 5 miljoen euro. Een klein deel van de miljonairs, 2 procent, heeft een vermogen van 10 miljoen euro of meer.
6.4Vermogen naar kenmerken van huishoudens
Helft 65‑plushuishoudens heeft meer dan een ton vermogen
De levensfase van een huishouden is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Jonge huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hebben nauwelijks vermogen. Dat wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn dan ook te vinden bij de 65‑plussers. Ze bezitten vaak een eigen woning en hebben nauwelijks of geen hypotheekschuld meer. Begin 2017 bedroeg het doorsnee vermogen van 65‑plushuishoudens 113 duizend euro. Ruim de helft van de 65‑plushuishoudens had een vermogen van meer dan een ton en een tiende had meer dan een half miljoen. Een negatief vermogen kwam bij 4 procent van de 65‑plussers voor.
Eenoudergezin minst vermogend
In 2017 hadden alleenstaanden duidelijk minder vermogen dan meerpersoonshuishoudens, 8 duizend versus 59 duizend euro. Met een doorsnee vermogen van 4 duizend euro waren eenoudergezinnen het minst vermogend. Paren zonder kinderen waren het meest vermogend. Met 102 duizend euro was hun doorsnee vermogen 48 duizend euro hoger dan dat van stellen met kinderen. Zie StatLine.
Zelfstandigen meest vermogend
Het doorsnee vermogen van huishoudens met inkomen als zelfstandige was met 129 duizend euro ruim 100 duizend euro hoger dan dat van werknemershuishoudens. Huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend, terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben.
Hoogste inkomensgroep bezit 36 procent van het totale vermogen
Het doorsnee vermogen loopt op met het stijgen van het inkomen: van duizend euro in de eerste inkomensgroep naar 234 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 36 procent beschikte.
6.5Regionale vermogensverdeling
Grote vermogens in kleine Brabantse gemeenten
Met een doorsnee vermogen van 299 duizend euro was Laren (Noord-Holland) de meest vermogende gemeente van Nederland in 2017. De top tien werd echter gedomineerd door een aantal kleine gemeenten in Noord-Brabant: Sint Anthonis, Hilvarenbeek, Alphen-Chaam, Oirschot, Reusel-De Mierden en Bergeijk. Hier wonen naar verhouding veel ouderen, die gedurende hun leven een flink vermogen hebben opgebouwd.
Kleine vermogens in de grote steden
Huishoudens in Rotterdam hadden met 2 800 euro het laagste doorsnee vermogen. Ook Den Haag en Amsterdam stonden in de top tien van gemeenten met de laagste vermogens. Van de vier grote gemeenten behoorde Utrecht niet tot deze top tien, maar ook daar was het vermogen met 9 600 euro relatief laag. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Deze groepen hebben doorgaans weinig vermogen.
6.5.1De tien gemeenten met het hoogste en laagste mediaan vermogen, 1 januari 2017*
Hoogste mediaan vermogen | Laagste mediaan vermogen | |||
---|---|---|---|---|
1 000 euro | 1 000 euro | |||
Laren (NH.) | 298,5 | Rotterdam | 2,8 | |
Bloemendaal | 270,0 | Groningen | 3,1 | |
Rozendaal | 266,4 | Arnhem | 3,7 | |
Sint Anthonis | 208,0 | Lelystad | 4,4 | |
Hilvarenbeek | 206,3 | Heerlen | 4,8 | |
Alphen-Chaam | 206,1 | Enschede | 5,9 | |
Oirschot | 202,9 | ‘s-Gravenhage | 6,0 | |
Reusel-De Mierden | 196,7 | Amsterdam | 6,2 | |
Staphorst | 193,6 | Schiedam | 6,4 | |
Bergeijk | 193,1 | Nijmegen | 6,5 |
6.6Nalatenschappen
Het nagelaten vermogen van overledenen is in 2015 na enkele jaren van krimp weer groter geworden. Ruim 146 duizend overledenen lieten 15,5 miljard euro aan vermogen na. Het nagelaten vermogen in 2015 is het saldo van 18,7 miljard euro aan bezittingen en 3,2 miljard euro aan schulden. De waarde van de nagelaten woning, dit is de waarde van de woning minus de hypotheekschuld, vormt met 5,9 miljard euro de grootste post. In 2007 waren de nalatenschappen 13,1 miljard euro waard. In de jaren daarna steeg het totale nagelaten vermogen naar bijna 16 miljard euro in 2011. Daarna daalde de waarde van de nalatenschappen tot 14,8 miljard euro in 2014.
Bank- en spaartegoeden belangrijker onderdeel van nagelaten vermogen
In vergelijking met 2007 is het saldo van de bank- en spaartegoeden een belangrijker onderdeel geworden van het nagelaten vermogen. Het aandeel hiervan ging van 30 procent in 2007 naar 34 procent (5,3 miljard euro) in 2015. Het aandeel van de eigen woning is met 38 procent voor beide jaren gelijk. Het saldo van overige bezittingen en schulden (overig onroerend goed, ondernemingsvermogen en roerende zaken minus alle schulden naast de hypotheekschuld) is een kleiner onderdeel gaan vormen.
65‑plussers laten steeds meer vermogen na
Erflaters van 65 tot 75 jaar lieten in 2015 het meeste vermogen na, in doorsnee 33 duizend euro. Bij overledenen van 75 tot 85 jaar was dat 28 duizend euro, zie StatLine. Onder de oudste overledenen (95 jaar of ouder) lag het nagelaten vermogen met 20,6 duizend euro een stuk lager. In 2007 lag de piek in het doorsnee vermogen nog bij de 55- tot 65‑jarigen. Het opschuiven van de piek laat het verschil tussen de voor- en de naoorlogse generatie zien. In 2007 waren de overledenen van 65 tot 75 jaar voor het merendeel geboren voor de oorlog. In 2015 was een groot deel van de 65‑tot 75 jarige overledenen geboren na de oorlog. Vooroorlogse generaties hebben minder vermogen kunnen opbouwen.
Het doorsnee vermogen van overledenen van 35 tot 65 jaar is daarentegen gedaald. De nalatenschap van overledenen van 35 tot 55 jaar nam relatief het sterkst af. Dit heeft niet alleen te maken met de al vermelde gedaalde woningwaarde vanaf 2010, ook de nagelaten hypotheekschuld nam bij hen het sterkst toe.
Ontvangers van erfenissen
Nabestaanden van de overledene moeten belasting betalen over het ontvangen deel van de erfenis. In tegenstelling tot de hoogte van het nagelaten vermogen is de hoogte van de ontvangen erfenis alleen bekend als door één van de ontvangers van de erfenis aangifte erfbelasting is gedaan. Als een ontvangen erfenis onder het vrijstellingsbedrag valt, hoeft er geen belastingaangifte te worden gedaan. De Belastingdienst verzoekt erfgenamen om aangifte te doen als ze vermoedt dat één of meer van de erfgenamen een bedrag boven de vrijstellingsgrens heeft ontvangen. Daarnaast zijn ontvangers verplicht zelf aangifte te doen als de Belastingdienst geen bericht heeft gestuurd, maar er toch meer wordt ontvangen dan het vrijgestelde bedrag. De hoogte van de verschuldigde erfbelasting is afhankelijk van de relatie van de ontvanger tot de overledene.
9,1 miljard euro aan erfenissen ontvangen in 2015
In 2015 deden 158 duizend ontvangers van erfenissen aangifte erfbelasting ter waarde van 10,3 miljard euro. Hierover werd 1,2 miljard euro erfbelasting afgedragen. De netto waarde van de ontvangen erfenissen was in 2015 met 9,1 miljard euro lager dan in voorgaande jaren. De netto waarde steeg van 10,4 miljard euro in 2007 tot 11,2 miljard euro in 2010. Vanaf 2011 daalde de netto waarde. De daling houdt verband met de in 2010 verruimde vrijstellingsbedragen voor partners en kinderen waardoor er minder aangiften erfbelasting werden gedaan. Daardoor daalde eveneens de totale verschuldigde belasting, van 1,7 miljard euro in 2007 naar 1,2 miljard euro in 2015.
Partners ontvangen in doorsnee het hoogste bedrag
De helft van de ontvangers van erfenissen waren kinderen van de overledene, bij 10 procent ging het om de partner. Kinderen ontvingen 4,9 miljard euro (54 procent) van de totale netto erfenissen in 2015, in doorsnee 34 duizend euro per ontvanger. Partners van overledenen ontvingen gezamenlijk een kwart van het totale bedrag, en in doorsnee 83 duizend euro. Maatschappelijke organisaties of goede doelen betalen geen belasting over de ontvangen erfenissen. In 2015 ontvingen 2 200 maatschappelijke organisaties 302 miljoen euro aan erfenissen, met een doorsnee waarde van 29 duizend euro. In 2007 bedroeg het doorsnee ontvangen bedrag 22 duizend euro. Tussen 2007 en 2015 bleven het aantal en het aandeel erfenissen dat ten goede kwam aan een maatschappelijke organisatie redelijk stabiel.