Foto omschrijving: Een straatmuzikant met zijn muziek wat te verdienen in een winkelstraat.

Welvaart van werkenden

Er komen steeds meer zelfstandigen; vooral zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn in opmars. Hoe hoog is het inkomen van zzp’ers en zelfstandigen met personeel (zmp’ers) vergeleken met dat van werknemers? Hoe ontwikkelde de koopkracht van deze drie groepen werkenden zich de afgelopen tien jaar? Welk deel van de werknemers, zzp’ers en zmp’ers leeft ondanks hun inkomen uit werk toch onder de armoedegrens? En wat is het vermogen van werkenden?

7.1Werknemers en zelfstandigen

Meeste werkenden zijn werknemers

Werknemers zijn veruit de grootste groep werkenden. Van de 7,5 miljoen mensen met vooral inkomen uit werk was voor 84 procent in 2017 loon als werknemer de voornaamste inkomensbron. Zo’n 12 procent had vooral inkomsten als zelfstandige zonder personeel en 4 procent als zelfstandige met personeel.

Werkenden

Onder werkenden worden in deze publicatie werknemers, zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en zelfstandigen met personeel (zmp’ers) van 15 tot 75 jaar verstaan. Of iemand tot een van deze drie categorieën behoort, wordt bepaald door te kijken naar de voornaamste inkomensbron gedurende het jaar. Dit betekent dat iemand die bijvoorbeeld vooral inkomsten uit loon heeft en dus als werknemer wordt beschouwd, daarnaast in een jaar ook andere inkomensbronnen kan hebben, zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering of winst als zelfstandig ondernemer.

Een zelfstandige is een persoon die arbeid verricht voor eigen rekening of risico:

  • In een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer).
  • Als directeur-grootaandeelhouder (dga). Voor dga’s geldt weliswaar dat zij net als werknemers loon ontvangen, maar wel van het eigen bedrijf. Daarmee zijn de positie en verantwoordelijkheden in het bedrijf vergelijkbaar met die van andere zelfstandigen.
  • In het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid).
  • Als overige zelfstandige (personen met inkomen uit overige arbeid, freelancers en alfahulpen).

De zelfstandigen worden onderverdeeld in:

Zelfstandigen zonder personeel

Een zelfstandige zonder personeel is hetzij een zelfstandige ondernemer zonder personeel, hetzij een directeur-grootaandeelhouder zonder personeel, of een overige zelfstandige. De overige zelfstandigen hebben in principe geen bedrijf en hebben daarmee niemand in dienst.

Zelfstandigen met personeel

Een zelfstandige met personeel is een zelfstandig ondernemer met personeel of een dga met personeel.

Meewerkende gezinsleden

Meewerkende gezinsleden vormen een aparte categorie binnen de zelfstandigen. Het zijn personen die arbeid verrichten, niet op basis van een expliciete arbeidsovereenkomst, in het bedrijf of de praktijk van de partner of de ouders. Meewerkende gezinsleden worden in dit artikel niet meegenomen. Het gaat om een kleine groep van circa 22 duizend personen, voornamelijk vrouwelijke partners (CBS StatLine, 2019a).

Schema W erkenden W erkneme r s Z elfstandigen Zzp'e r s Zmp'e r s W e r k e n d e n i n h e t II V S

Opmars van de zelfstandige zonder personeel

Bij werknemers en zelfstandigen met personeel was in de periode 2007 tot en met 2017 sprake van een soortgelijke ontwikkeling. Zowel het aantal werknemers als het aantal zmp’ers was in 2017, na een dip gedurende de economische recessie, weer terug op het peil van 2007. De groei van het aantal werkenden in deze periode komt dan ook geheel voor rekening van het aantal zelfstandigen zonder personeel. Dit aantal is tussen 2007 en 2017 vrijwel voortdurend gestegen. In 2017 waren er ruim 896 duizend zzp’ers, bijna een derde meer dan tien jaar eerder.

De hier geschetste ontwikkelingen van het aantal werknemers en zelfstandigen zonder en met personeel zijn in lijn met de zelfrapportages vanuit de Enquête beroepsbevolking, zie CBS StatLine (2019b).

7.2Inkomen en koopkracht

Zelfstandigen met personeel hebben hoogste inkomen

In 2017 bedroeg het mediane persoonlijk inkomen (zie hoofdstuk 3) van werkenden 35 duizend euro. Zelfstandigen met personeel hadden met 48,6 duizend euro het hoogste doorsnee-inkomen. Op de tweede plek stonden de werknemers met 35,2 duizend euro. De zzp’ers sloten de ranglijst met een mediaan inkomen van 28 duizend euro. Een werkende kan naast inkomsten uit werk ook andere inkomsten hebben, bijvoorbeeld uit een AOW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook kunnen zelfstandigen tevens inkomen als werknemer hebben, of andersom. Deze inkomsten zijn hier bij het inkomen meegerekend.

42% minder inkomen voor werknemer dan voor zmp’er Buitenvorm Binnenvorm

Persoonlijk inkomen al tien jaar stabiel

Het doorsnee persoonlijke inkomen van werkenden is, na correctie voor de prijsontwikkeling (zie Bijlage B), opvallend stabiel gebleven gedurende 2007–2017, een periode die voor een groot deel werd bepaald door de economische crisis. Dit geldt zowel voor het inkomen van werknemers (van 34,1 duizend naar 35,2 duizend euro), als voor dat van zelfstandigen zonder (van 27,5 duizend naar 28,0 duizend euro) en met personeel (van 50,1 duizend naar 48,6 duizend euro). Wel is zichtbaar dat van de werkenden de zmp’ers de meeste inkomensmalheur van de crisis hebben ondervonden, met 2013 als dieptepunt. Dat neemt niet weg dat de doorsnee-zmp’er gedurende de afgelopen tien jaar een beduidend hoger persoonlijk inkomen had dan de doorsneewerknemer en zeker de doorsnee-zzp’er.

Inkomen zelfstandigen schever verdeeld dan bij werknemers

De verdeling van het persoonlijk inkomen van beide groepen zelfstandigen is duidelijk schever dan die van het inkomen van werknemers. Vrijwel geen werknemer had in 2017 een negatief inkomen, terwijl 3 procent een inkomen boven de ton had. Daarentegen hadden 32 duizend zelfstandigen een negatief inkomen. Dit zijn zelfstandigen die verlies hadden geleden. Het waren voornamelijk zzp’ers. Van alle zzp’ers had 6 procent een inkomen hoger dan 100 duizend euro, terwijl dit aandeel bij zmp’ers 13 procent was.

De piek van de verdeling van het doorsnee-inkomen van werknemers ligt bij een inkomen van 24 tot 26 duizend euro. Bij zzp’ers is dat tussen de nul en 2 duizend euro. Een verklaring hiervoor is het grote aandeel, voornamelijk vrouwelijke, partners van de hoofdkostwinner in deze categorie. Bij 2 op de 3 personen vormt dit geringe zzp-inkomen weliswaar het hoofdinkomen, voor het huishouden waar men deel van uitmaakt is dit een bijverdienste. De piek rond 44 duizend euro bij zmp’ers weerspiegelt het grote aandeel directeur-grootaandeelhouders in deze groep die het wettelijk verplichte gebruikelijke loon aan zichzelf uitbetalen. Deze piek is eveneens te zien bij de zzp’ers.

Koopkracht werkenden gestegen sinds 2013

Sinds 2013 is de koopkracht van de werkenden na een eerdere daling weer toegenomen. De ontwikkeling van de koopkracht (zie hoofdstuk 4) van zelfstandigen zonder personeel bleef in 2007–2017 structureel achter bij die van werknemers. Steeg de koopkracht bij werknemers, dan nam die bij de zzp’ers minder toe. Was er sprake van een daling, dan was deze bij de zzp’ers groter dan bij de werknemers.

7.3Inkomen naar kenmerken van werkenden

Inkomen piekt bij doorwerkende AOW-gerechtigden en veertigers

Het doorsnee persoonlijk inkomen van werkenden kent naar leeftijd een specifiek verloop. De piek ligt bij diegenen die net de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zij ontvangen naast inkomen uit werk ook AOW en pensioen. Het gaat echter om een kleine groep; het aantal werkenden neemt af richting de AOW-gerechtigde leeftijd, vooral bij werknemers. Van de zelfstandigen werkt een relatief groot aandeel door.

Als de pensioenpiek buiten beschouwing blijft, dan geldt dat werknemers rond hun 40ste levensjaar veelal hun maximale inkomen hebben bereikt. Tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd blijft dit inkomen nagenoeg gelijk. Bij zelfstandigen is dat anders. Ook bij hen loopt het doorsnee-inkomen op tot rond de 40 jaar, daarna blijft het enkele jaren op hetzelfde niveau om vervolgens weer te dalen. Bij zzp’ers is deze daling aanzienlijk sterker dan bij zmp’ers.

Inkomenskloof werkende mannen en vrouwen

Werkende mannen van 15 tot 75 jaar hebben een hoger doorsnee-inkomen dan dito vrouwen: 42,3 duizend tegen 27,1 duizend euro. Met name onder zzp’ers is het verschil groot. Het verschil in inkomen tussen man en vrouw is vooral een gevolg van het hoge aandeel vrouwen dat in deeltijd werkt. Zo heeft in de leeftijd van 15 tot 75 jaar bijna twee derde van de werkende vrouwen een deeltijdbaan, tegen een kwart van de werkende mannen (CBS StatLine, 2019c). Onder vrouwen hebben zmp’ers een gemiddeld langere werkweek dan werknemers en zzp’ers, wat tot uitdrukking komt in hun inkomen.

56% minder inkomen voor vrouwelijke dan mannelijke zzp’er Buitenvorm Binnenvorm

Hoogopgeleide werkenden hebben in doorsnee meer inkomen dan lager opgeleiden. In 2017 bedroeg het mediane persoonlijke inkomen van hoogopgeleide werkenden 45,1 duizend euro. Het inkomen van de middelbaar opgeleiden was met 28,8 duizend flink lager; de laagopgeleide werkenden zaten daar nog eens bijna 6 duizend euro onder.

Ook herkomst maakt uit bij het doorsnee-inkomen van werkenden. In 2017 bedroeg het mediane persoonlijk inkomen van werkenden met een Nederlandse achtergrond 36,1 duizend euro. Dat is ruim 3 duizend euro meer dan bij werkenden met een westerse migratieachtergrond en ruim 7 duizend euro meer dan werkenden met een niet-westerse migratieachtergrond. Werkenden met een niet-westerse achtergrond zijn doorgaans jonger en gemiddeld minder hoog opgeleid waardoor hun inkomen ook lager ligt.

7.3.2Mediaan persoonlijk inkomen werkenden naar persoonskenmerken, 2017*

Totaal werkenden Zzp'ers Zmp'ers Werknemers
1 000 euro
Totaal 35,0 28,0 48,6 35,2
 
Geslacht
Man 42,3 36,8 54,1 42,4
Vrouw 27,1 16,1 37,5 27,7
 
Onderwijsniveau
Laag 23,2 18,6 31,1 23,3
Middelbaar 28,8 22,4 41,4 29
Hoog 45,1 35,8 63,7 45,4
 
(Migratie)achtergrond
Nederlands 36,1 30,0 51,2 36,1
Westers 32,7 22,7 48,0 33,5
Niet-westers 28,9 20,5 32,1 29,5

Voltijds zmp’er heeft hoogste inkomen

Het doorsnee inkomen van zmp’ers met een voltijds werkweek steekt met ruim 70 duizend euro duidelijk uit boven dat van zzp’ers (59 duizend euro) en werknemers (52 duizend euro). Bij deeltijders is dat niet het geval. Daar zijn het de werknemers die in doorsnee het meeste inkomen hebben of, bij een middelgrote deeltijdbaan, vrijwel evenveel inkomen hebben als zmp’ers.

De inkomenskloof tussen voltijders en deeltijders is het grootst bij zzp’ers. Zo is het inkomen van voltijds werkende zzp’ers 13 keer zo groot als dat van zzp’ers met een kleine deeltijdbaan. Bij zmp’ers is dat 7 keer, bij werknemers 4 keer. Ook het inkomensverschil tussen voltijders en substantiële deeltijders is met bijna 4 keer zoveel inkomen bij zzp’ers duidelijk groter dan bij zmp’ers (3,5) en werknemers (1,5).

Arbeidsduur: deeltijdfactor

Uit het Stelsel van Sociaal-statistische bestanden is voor werkenden een deeltijdfactor afgeleid. Onderscheid wordt gemaakt in achtereenvolgens kleine deeltijd (minder dan 0,3 voltijdsequivalent), middelgrote deeltijd (van 0,3 tot 0,6 vte), substantiële deeltijd (van 0,6 tot 0,95 vte) en voltijds werk (0,95 vte of meer). Uitgaande van een voltijds werkweek van 40 uur komt deze indeling bij benadering overeen met respectievelijk wekelijks minder dan 12 uur, 12 tot 24 uur, 24 tot 36 uur, en 36 uur of meer betaald werk.

Inkomen zmp’ers in overheid- en zorgsector springt eruit

Zmp’ers die bij de overheid of in de zorg werken hebben met ruim 95 duizend euro van alle zmp’ers het hoogste doorsnee inkomen. Vooral artsen die als zelfstandige in de zorg werken verdienen relatief veel (CBS StatLine, 2019d). Na de overheid en zorg volgen zmp’ers werkzaam in de financiële dienstverlening met een inkomen van 80 duizend euro. In deze bedrijfstak ontlopen de inkomens van zmp’ers en zzp’ers elkaar het minst. Het is tevens de bedrijfstak waar de hoogste inkomens van zzp’ers en werknemers aangetroffen worden. Op enige afstand komen bij zzp’ers de sectoren verhuur en handel van onroerend goed, informatie en communicatie, en zakelijke dienstverlening.

In de handel, vervoer en horeca en in de cultuur, recreatie en overige diensten hebben zmp’ers, zzp’ers en werknemers een naar verhouding laag doorsnee inkomen. Voor werknemers geldt dat ook in de landbouw, bosbouw en visserij. In de genoemde sectoren vindt vaak seizoensarbeid plaats.

7.4Werkenden met risico op armoede

Armoederisico van werkenden in 2017 gelijk gebleven

Van de werkende bevolking van 15 tot 75 jaar maakte 2,5 procent (188 duizend personen) in 2017 deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat is vergelijkbaar met 2016, maar minder dan in 2015 toen 212 duizend werkenden (2,9 procent) onder de kritische inkomensgrens leefden. Vanaf het piekjaar 2013 toen nog 3,5 procent van de werkenden een laag inkomen hadden daalde het aandeel met risico op armoede, maar in 2017 stabiliseerde het risico. De verbijzondering naar arbeidsmarktpositie laat zien dat onder werknemers het percentage met een laag inkomen verreweg het kleinst is (1,6 procent in 2017). Onder zmp’ers is het aandeel bijna 3 keer zo groot (4,5 procent) en onder zzp’ers ruim 5 keer zo groot (8,6 procent). Ook in de ontwikkeling van het armoedepercentage springen de zzp’ers er ongunstiger uit. Bij zmp’ers en werknemers bleef het percentage in 2017 na eerdere daling stabiel, maar bij zzp’ers liep het percentage na voorafgaande daling voor het eerst weer op van 8,1 procent in 2016 naar 8,6 procent in 2017.

Ook langdurig armoederisico nagenoeg onveranderd

In 2017 behoorden 39 duizend werkenden oftewel 0,6 procent van de werkende bevolking ten minste vier jaar achtereen tot de groep met een laag inkomen. Daarmee bleef het aandeel werkenden met een langdurig armoederisico vanaf 2014 vrijwel onveranderd. Meer specifiek bleef bij werknemers en zzp’ers het aandeel sinds 2014 vrijwel stabiel, met respectievelijk 0,4 en 1,9 procent. Bij zmp’ers daalde het percentage van 1,0 procent in 2014 naar 0,7 procent in 2016 en kwam in 2017 uit op 0,8 procent.

Zzp’ers meest kwetsbare groep

De alsmaar groeiende groep zzp’ers is het meest kwetsbaar voor armoede. In vergelijking met werknemers en zelfstandigen met personeel profiteren ze minder van het economisch herstel dat begin 2014 inzette. Het armoederisico, zowel incidenteel als langdurig, is bij hen verreweg het hoogst. Zzp’ers investeren ook het minst in hun eigen sociale zekerheid. Zo was in 2015 een vijfde deel van de zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, tegen een derde van de zmp’ers (CBS, 2018). Ook hadden zzp’ers minder vaak een private pensioenverzekering of lijfrente afgesloten dan zmp’ers (10 tegen 17 procent). Anders dan zelfstandigen zijn werknemers via hun werkgever verplicht verzekerd voor hun sociale zekerheid.

77 000 zzp’ers met armoederisico Buitenvorm Binnenvorm

7.4.1(Langdurig) armoederisico werkenden van 15−74 jaar

Totaal In huishouden met laag inkomen In huishouden met langdurig laag inkomen
x 1 000 x 1 000 % x 1 000 %
Alle werkenden
2011 7 305 217 3,0
2012 7 272 243 3,3
2013 7 188 248 3,4
2014 7 165 228 3,2 39 0,6
2015 7 214 212 2,9 40 0,6
2016 7 306 184 2,5 38 0,5
2017* 7 417 188 2,5 39 0,6
 
Zzp'ers
2011 764 72 9,4
2012 785 81 10,3
2013 807 85 10,6
2014 838 80 9,6 15 1,9
2015 867 80 9,2 15 1,9
2016 884 72 8,1 15 1,8
2017* 897 77 8,6 16 1,9
 
Zmp'ers
2011 298 23 7,6
2012 290 24 8,3
2013 283 23 8,1
2014 282 18 6,5 3 1,0
2015 282 16 5,8 2 0,9
2016 293 13 4,5 2 0,7
2017* 291 13 4,5 2 0,8
 
Werknemers
2011 6 244 123 2,0
2012 6 197 138 2,2
2013 6 099 139 2,3
2014 6 045 130 2,1 22 0,4
2015 6 065 116 1,9 22 0,4
2016 6 129 99 1,6 21 0,4
2017* 6 229 98 1,6 21 0,4

Armoederisico speelt vooral bij deeltijdwerk

Hoe beperkter de werkweek, des te hoger is het (langdurig) armoederisico. Van de 188 duizend werkenden met een armoederisico werkte de helft in kleine of middelgrote deeltijd, ruim een derde in substantiële deeltijd, en was 13 procent voltijds werkzaam. Het omgekeerde verband tussen werkduur en armoederisico geldt in alle beschouwde jaren en voor alle drie groepen werkenden. Wel zijn er onderlinge verschillen.

Laagste armoederisico voor voltijds werknemer

Onder werknemers die voltijds werken zijn de armoedepercentages het laagst. In 2017 had 0,5 procent van de voltijds in loondienst werkenden een laag inkomen, 0,1 procent had een langdurig laag inkomen. Voltijds werkende zmp’ers en zzp’ers lopen iets hogere risico’s. Van de voltijds werkende zmp’ers maakte 1,0 procent deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, bij de voltijds werkende zzp’ers was dat 1,1 procent. Het risico op een langdurig laag inkomen verschilde niet tussen voltijds werkende zmp’ers en zzp’ers en kwam in 2017 uit op 0,2 procent.

Tot middelgrote deeltijd loopt ruim een kwart van zmp’ers armoederisico

Het hoogste armoederisico is voorbehouden aan zmp’ers die in kleine of middelgrote deeltijd werken (28 procent). Daarna volgen zzp’ers en werknemers met zo’n werkweek, met respectievelijk 21 en 6 procent. Ook zmp’ers en zzp’ers die in substantiële deeltijd werken lopen met een aandeel van rond 15 procent een verhoudingsgewijs hoog risico. Wel werken er relatief weinig zmp’ers in deeltijd; 4 op de 5 zmp’ers werken voltijds. Bij werknemers en zzp’ers daarentegen is het aandeel in deeltijd werkenden aanmerkelijk groter (rond de 45 procent). Bij de in deeltijd werkende zmp’ers en zzp’ers is het risico op langdurige armoede eveneens aanzienlijk meer. Wel geldt ook hier dat de omvang van de problematiek onder zmp’ers verhoudingsgewijs minder is dan onder zzp’ers vanwege het kleinere aandeel deeltijd werkenden.

Leeftijd, herkomst, type huishouden en opleiding eveneens van belang

De risicogroepen die op basis van leeftijd, huishoudenssamenstelling, herkomst en onderwijsniveau voor de huishoudens in de totale bevolking zijn onderscheiden (zie paragraaf 5.3) komen merendeels ook terug bij de populatie werkenden. In 2017 is in de onderscheiden leeftijdsgroepen voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers het hoogste armoederisico voorbehouden aan personen in de jongste groep (15 tot 25 jaar). Wel geldt dat het aantal jongeren dat als zzp’er werkzaam is, en zeker als zmp’er, naar verhouding klein is. In de oudste leeftijdsgroep (65 tot 75 jaar) zijn de risico’s op armoede voor de onderscheiden groepen werkenden het laagst, maar ook hier geldt dat het aantal nog werkende ouderen, naar verhouding bijzonder klein is. Personen in de leeftijd van 25 tot 65 jaar vormen met 92 procent de hoofdmoot van de werkenden.

Hoog armoederisico voor alleenstaande zzp’ers en zzp’ers in eenoudergezin

Verbijzonderd naar huishoudenssamenstelling lopen werkende alleenstaanden en werkenden die deel uitmaken van een eenoudergezin het hoogste armoederisico. Met name onder de zzp’ers springt het armoederisico eruit. Van de alleenstaande zzp’ers liep een kwart risico op armoede en van de zzp’ers uit een eenoudergezin waren dat er bijna 2 op de 10. Bij de verbijzonderingen naar herkomst en onderwijsniveau zijn eveneens de gebruikelijke patronen te zien. De werkenden met een Nederlandse achtergrond lopen het laagste risico en de werkenden met een niet-westerse migratieachtergrond hebben het vaakst een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Daarbij geldt dat de tweede generatie een lager armoederisico heeft dan de eerste generatie. Niet-westerse zzp’ers hadden in 2017 het hoogste armoederisico, met 18 procent in de eerste generatie en 16 procent in de tweede generatie. Bij opleiding is de gebruikelijke relatie zichtbaar: hoe hoger het onderwijsniveau, hoe lager de percentages met een laag inkomen. Dit geldt voor zowel werknemers als zmp’ers en zzp’ers.

25% van de alleenstaande zzp’ers loopt risico op armoede Buitenvorm Binnenvorm

Alleenstaanden en eenoudergezinnen ook kwetsbaar voor langdurige armoede

Ook bij het risico op langdurige armoede onder werkenden komen de gebruikelijke risicogroepen bovendrijven. De cijfers naar huishoudenssamenstelling laten zien dat in de werkende bevolking de alleenstaanden en de personen die deel uitmaken van een eenoudergezin het meest risico op een langdurig laag inkomen lopen. Ook hier lopen zzp’ers het meest risico. Onder alleenstaande zzp’ers was het aandeel met een langdurig laag inkomen 6,1 procent, en onder zzp’ers in een eenoudergezin 4,5 procent.

Hoog langdurig armoederisico bij eerste generatie niet-westerlingen

Uitsplitsing naar migratieachtergrond laat zien dat werkenden met een niet-westerse achtergrond van de eerste generatie relatief vaak langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen. Zelfstandigen van niet-westerse herkomst liepen de grootste risico’s, zzp’ers meer dan zmp’ers, waarbij zzp’ers van de tweede generatie het weer beter doen dan zzp’ers van de eerste generatie. Voor opleiding geldt opnieuw; hoe hoger het onderwijsniveau, hoe lager het percentage met een langdurig laag inkomen. Dit geldt voor zowel werknemers als zmp’ers en zzp’ers.

7.4.3Werkenden in huishoudens met een (langdurig) laag inkomen, 15−74 jaar, 2017*

Zzp'ers Zmp'ers Werknemers
Laag Langdurig
laag
Laag Langdurig
laag
Laag Langdurig
laag
%
Geslacht
Man 8,5 1,8 4,6 0,8 1,3 0,3
Vrouw 8,7 2,0 4,4 0,7 1,9 0,4
 
Leeftijd
tot 25 jaar 10,8 1,0 7,2 0,9 3,3 0,4
25 tot 45 jaar 9,7 1,8 6,1 0,9 1,7 0,4
45 tot 65 jaar 8,0 2,1 3,7 0,7 1,1 0,3
65 tot 75 jaar 3,5 0,8 2,2 0,4 0,4 0,1
 
Samenstelling huishouden
Alleenstaand 25,0 6,1 11,8 1,7 3,8 0,8
Paar zonder kinderen 5,6 1,1 3,4 0,5 0,7 0,1
Paar met kinderen 4,8 1,1 3,6 0,7 1,0 0,3
Eenoudergezin 18,6 4,5 8,9 1,6 4,0 0,9
 
(Migratie)achtergrond
Nederlands 6,9 1,5 3,2 0,5 1,1 0,2
Westers 13,8 3,0 6,0 0,9 2,5 0,5
Niet-westers 1e generatie 18,2 5,4 12,8 3,1 4,9 1,7
Niet-westers 2e generatie 15,8 3,1 10,9 1,5 3,6 0,8
 
Onderwijsniveau
Laag 10,3 2,6 6,2 1,2 3,1 0,9
Middelbaar 8,1 1,6 4,1 0,6 1,5 0,3
Hoog 7,8 1,6 2,9 0,4 0,7 0,1

Bron:CBS, Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden en Inkomensstatistiek.

Relatief beperkte verschillen tussen mannen en vrouwen

Onder zmp’ers werken zowel mannen als vrouwen merendeels voltijds. Ze hebben vrijwel hetzelfde armoederisico van rond 4,5 procent. Bij werknemers en zzp’ers werken vrouwen ruim 2 keer zo vaak in deeltijd dan mannen, desalniettemin verschillen mannen en vrouwen ook in deze groepen weinig in risico op armoede. Bij werknemers is de man-vrouw verhouding in laag inkomen 1,3 tegen 1,9 procent, bij zzp’ers 8,5 tegen 8,7 procent. De kleine verschillen tussen mannen en vrouwen komen doordat vrouwelijke werknemers en zzp’ers die in deeltijd werkzaam zijn naar verhouding vaker dan hun mannelijke evenknieën een partner met substantieel inkomen hebben, waardoor het gezamenlijke inkomen van het huishouden boven de kritische grens uitkomt.

7.5Vermogen van werkenden

Zelfstandigen met personeel meest vermogend

Zelfstandigen met personeel hebben meer vermogen (zie hoofdstuk 6) dan werknemers en zelfstandigen zonder personeel. Begin 2017 bedroeg het doorsnee vermogen van een zmp’er 226 duizend euro. Bij zzp’ers lag dit op bijna 115 duizend euro, bij werknemers op 33 duizend euro.

De ontwikkeling van het vermogen van de drie groepen werkenden is vergelijkbaar met de landelijke trend: een daling gedurende de economische crisis die eind 2008 inzette en een toename vanaf 2014, toen de economie zich weer begon te herstellen.

Vermogen

Vermogens kunnen in principe niet worden toegewezen aan een persoon. Het is niet altijd duidelijk of betreffende persoon eigenaar is of dat er mede-eigenaren zijn, bijvoorbeeld bij de eigen woning. Om deze reden worden de vermogensgegevens normaliter op huishoudensniveau gepubliceerd (zie hoofdstuk 6). Het vermogen van de zelfstandige is hier het totale huishoudensvermogen.

Kwart van de zzp’ers heeft geen of nauwelijks vermogen

Ruim de helft van de zmp´ers had begin 2017 minimaal 200 duizend euro aan vermogen. Van de zzp’ers was dat 38 procent. Van de werknemers had 20 procent een vermogen van ten minste twee ton.

Bij bijna 15 procent van de zmp’ers was het vermogen negatief of schommelde tussen 0 en 5 duizend euro. Bij zzp’ers was dat een vijfde: 16 procent had een negatief vermogen en 5 procent had geen of een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. Onder werknemers kwam een negatief vermogen vaker voor (24 procent), evenals een klein vermogen (10 procent).

Bedrijfsvermogen belangrijkste bezit van zmp’ers

Bij zelfstandigen vormt het bedrijfsvermogen een relatief groot deel van de bezittingen. Het bedrijfsvermogen van zmp’ers is goed voor bijna 42 procent van de totale bezittingen. Bij de zzp’ers is dat 30 procent.

Zelfstandigen moeten in tegenstelling tot werknemers voor hun eigen pensioen zorgen. Ook zijn ze minder vaak verzekerd tegen inkomensverlies tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Het bedrijfsvermogen wordt dan gebruikt als buffer tegen dergelijke risico’s.

Voor werknemers is een eventuele eigen onderneming een bijverdienste; zij beschikken logischerwijs over weinig bedrijfsvermogen. De eigen woning vormt het belangrijkste vermogensbestanddeel voor zowel werknemers als zzp’ers.

Hypotheekschuld beslaat bij werknemers meeste schuld

Naast bezittingen hebben werknemers en zelfstandigen ook schulden, met name hypotheekschulden. Bij werknemers bedroeg de hypotheekschuld 92 procent van de totale schuld, bij zzp’ers is dat 81 procent en bij zmp’ers 75 procent. Wel hebben zmp’ers in doorsnee de hoogste hypotheekschuld: 231 duizend euro in 2017, tegenover 204 duizend euro bij zzp’ers en 183 duizend euro bij werknemers. De rest de schulden van werkenden bestaan uit studieschuld en schulden voor bijvoorbeeld consumptieve doeleinden en rood staan (zie hoofdstuk 6).

7.6Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2018). Minder zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. CBS-nieuwsbericht, 25 mei 2018.

StatLine

CBS StatLine (2019a). Aantallen meewerkende gezinsleden.

CBS StatLine (2019b). Arbeidsdeelname; kerncijfers.

CBS StatLine (2019c). Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur.

CBS StatLine (2019d). Beloning van in zorg werkzame artsen; leeftijd en geslacht.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2018–2019 2018 tot en met 2019
2018/2019 Het gemiddelde over de jaren 2018 tot en met 2019
2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2018 en eindigend in 2019
2016/’17–2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2016/’17 tot en met 2018/’19

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Koos Arts

Wim Bos

Marion van den Brakel

Kai Gidding

Daniël Herbers

Reinder Lok

Jasper Menger

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Jan Walschots

Eindredactie

Marion van den Brakel en Ferdy Otten