Inkomen van huishoudens
In dit hoofdstuk staat het inkomen van huishoudens centraal. De samenstelling van het inkomen alsmede de herverdeling van het inkomen via premies, belastingen en uitkeringen komen aan bod. Het besteedbare inkomen is het netto inkomen van het huishouden voor het doen van uitgaven voor goederen en diensten. Hoe is dit inkomen tussen huishoudens verdeeld, wat was de ontwikkeling de afgelopen veertig jaar? En hoe zit het met de regionale inkomensverdeling?
2.1Samenstelling huishoudensinkomen
Uitkeringen vormen een kwart van het bruto-inkomen
Het bruto-inkomen van huishoudens bedroeg in 2017 gemiddeld 56 800 euro. Driekwart van dit bedrag wordt gevormd door loon, inkomen uit eigen onderneming en vermogensinkomsten (het primaire inkomen). De resterende 24 procent bestaat bijna geheel uit uitkeringen (inclusief pensioen). Dit aandeel is mede door de vergrijzing de afgelopen periode langzaam gestegen: in 2001 bedroeg het nog 22,3 procent.
Inkomensbegrippen
Primair inkomen: de beloning voor arbeid en vermogen
Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden, dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht. Het (‘gemengde’) inkomen uit eigen onderneming vormt de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.
Besteedbaar inkomen: het inkomen na herverdeling
Huishoudens verzekeren zich tegen het verlies aan inkomen wegens werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en het overlijden van een partner. Het gaat hier enerzijds om verplichte werknemers- en volksverzekeringen, anderzijds om (aanvullende) particuliere verzekeringen. De uitkeringen worden bij het inkomen geteld, terwijl de betaalde premies in mindering worden gebracht.
Uitkeringen sociale voorzieningen, waartoe onder meer de bijstandsuitkering behoort, vormen het financiële vangnet voor huishoudens waarvoor het primaire inkomen en de uitkeringen inkomensverzekering ontbreken of onvoldoende zijn. Tot de uitkering sociale voorzieningen, die uit de algemene middelen wordt gefinancierd, behoren ook de kinderbijslag (waarvoor geen inkomenstoets geldt) en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget.
Huishoudens met een lager inkomen hebben ook recht op tegemoetkomingen die gebonden zijn aan bepaalde bestedingen zoals de huur. Inkomensoverdrachten betreffen met name de partneralimentatie die door het ene huishouden ontvangen en door het andere betaald wordt.
Het bruto-inkomen bestaat uit het primaire inkomen en het ontvangen, herverdeelde inkomen. Het bruto-inkomen van alle huishoudens tezamen is geflatteerd, doordat het zowel de uitkeringen als de premies inkomensverzekeringen (die in het brutoloon verdisconteerd zijn) omvat. Om te komen tot het besteedbare inkomen worden deze premies, de belastingen op inkomen en vermogen en de betaalde inkomensoverdrachten op het bruto-inkomen in mindering gebracht.
Premies ziektekostenverzekeringen zijn verplicht en deels inkomensafhankelijk. Daarom worden zij niet als een (vrije) besteding gezien, maar eveneens in mindering gebracht op het inkomen.
2.1.1Samenstelling van het inkomen van huishoudens, 2017*
Aantal huishoudens | Gemiddeld bedrag | Totaal bedrag | Aandeel van bruto-inkomen | ||
---|---|---|---|---|---|
x 1 000 | % | 1 000 euro | mln euro | % | |
1 Inkomen als werknemer | 4 919 | 64,0 | 64,8 | 318 849 | 62,1 |
2 Inkomen als zelfstandige | 1 495 | 19,4 | 36,5 | 54 504 | 10,6 |
3 Inkomen uit vermogen | 7 068 | 91,9 | 2,3 | 16 166 | 3,1 |
4 Primair inkomen (1+2+3) | 7 365 | 95,7 | 52,9 | 389 519 | 75,9 |
5 Uitkering inkomensverzekering | 3 855 | 50,1 | 27,0 | 104 217 | 20,3 |
6 Uitkering sociale voorziening | 2 820 | 36,7 | 5,5 | 15 595 | 3,0 |
7 Ontvangen gebonden overdracht | 1 402 | 18,2 | 2,6 | 3 582 | 0,7 |
8 Overdracht ontvangen van huishouden | 51 | 0,7 | 10,7 | 550 | 0,1 |
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) | 7 689 | 100,0 | 66,8 | 513 463 | 100,0 |
10 Overdracht betaald aan huishouden | 73 | 1,0 | 8,9 | 656 | 0,1 |
11 Premie inkomensverzekering | 7 274 | 94,6 | 11,4 | 82 860 | 16,1 |
12 Premie ziektekostenverzekering | 7 692 | 100,0 | 6,7 | 51 331 | 10,0 |
13 Belasting op inkomen | 7 145 | 92,9 | 8,9 | 63 617 | 12,4 |
14 Besteedbaar inkomen (9−10−11−12−13) | 7 692 | 100,0 | 41,0 | 314 999 | 61,3 |
De samenstelling van het bruto-inkomen verschilt sterk tussen diverse bevolkingsgroepen, zoals inkomensgroepen. Huishoudens uit de laagste decielgroepen van het bruto inkomen zijn in sterkere mate afhankelijk van een uitkering inkomensverzekering of sociale voorziening, terwijl het inkomen van de hogere inkomensgroepen grotendeels uit primair inkomen bestaat.
Jong en oud profiteren meest van inkomensherverdeling
De samenstelling van het inkomen varieert met de levensfase. Jongeren zijn voor hun levensonderhoud deels aangewezen op sociale voorzieningen, waaronder de bijstandsuitkering en (in afnemende mate) de studiefinanciering. De sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald.
2.1.3Samenstelling van het inkomen naar leeftijd hoofdkostwinner, 2017*
Totaal | Leeftijd hoofdkostwinner | ||||
---|---|---|---|---|---|
tot 25 | 25 tot 45 | 45 tot 65 | 65+ | ||
bruto-inkomen = 100 | |||||
1 Inkomen als werknemer | 62 | 77 | 81 | 69 | 7 |
2 Inkomen als zelfstandige | 11 | 4 | 12 | 13 | 4 |
3 Inkomen uit vermogen | 3 | 1 | −1 | 3 | 11 |
4 Primair inkomen (1+2+3) | 76 | 82 | 92 | 85 | 22 |
5 Uitkering inkomensverzekering | 20 | 2 | 4 | 12 | 76 |
6 Uitkering sociale voorziening | 3 | 13 | 4 | 3 | 1 |
7 Ontvangen gebonden overdracht | 1 | 3 | 1 | 0 | 1 |
8 Overdracht ontvangen van huishouden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
10 Overdracht betaald aan huishouden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
11 Premie inkomensverzekering | 16 | 17 | 21 | 19 | 1 |
12 Premie ziektekostenverzekering | 10 | 11 | 10 | 10 | 11 |
13 Belasting op inkomen | 12 | 4 | 10 | 14 | 12 |
14 Besteedbaar inkomen (9−10−11−12−13) | 61 | 69 | 59 | 58 | 75 |
1 000 euro | |||||
Gemiddeld besteedbaar inkomen | 41,0 | 14,4 | 41,4 | 49,6 | 32,9 |
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen | 28,8 | 12,5 | 28,1 | 32,8 | 26,7 |
x 1 000 | |||||
Aantal huishoudens | 7 692 | 369 | 2 344 | 2 921 | 2 058 |
In september 2015 werd het sociale leenstelsel ingevoerd en bleef alleen de aanvullende studiefinanciering voor kinderen van ouders met een smalle beurs nog als een sociale voorziening overeind. Sindsdien daalt het aandeel van de sociale voorzieningen in het bruto-inkomen van jongeren tot 25 jaar, zie StatLine. In de leeftijd van 25 tot 45 jaar wordt het inkomen hoofdzakelijk uit arbeid betrokken, terwijl 45- tot 65‑jarigen al wat vaker een beroep doen op een uitkering inkomensverzekering. Huishoudens met een 65‑plusser als hoofdkostwinner halen ruim drie kwart van hun bruto-inkomen uit een (pensioen)uitkering.
In 2017 werd gemiddeld 39 procent van het bruto-inkomen afgedragen in de vorm van premies en belastingen. Hierdoor resteerde een besteedbaar inkomen van gemiddeld 41 duizend euro. De premies inkomensverzekering drukken het sterkst op huishoudens met een hoofdkostwinner tussen 25 en 65 jaar. Huishoudens met 65‑plussers betalen nog nauwelijks premies voor inkomensverzekeringen: hiervoor hebben zij hun bijdrage al in hun actieve beroepsleven geleverd.
Ruim 2,1 miljoen huishoudens met AOW
In 2017 ontvingen ruim 2,1 miljoen huishoudens AOW. Van deze AOW-huishoudens ontvingen er ruim 1,9 miljoen ook aanvullend pensioen, zoals ouderdoms- of partnerpensioen. De AOW-uitkering bedroeg gemiddeld 35 procent van het bruto inkomen, ongeveer net zo veel als het aanvullend pensioen (36 procent).
AOW belangrijkste pensioenpijler van alleenstaande vrouwen
Voor alleenstaande, AOW-gerechtigde vrouwen vormde de AOW-uitkering de belangrijkste inkomenscomponent. Gemiddeld was de AOW goed voor 50 procent van hun bruto-inkomen, aanmerkelijk meer dan het aanvullend pensioen (33 procent). Bij alleenstaande mannen was de verhouding tussen beide inkomsten evenwichtig: AOW en aanvullend pensioen voorzagen elk in 40 procent van het bruto-inkomen. Alleenstaande mannen ontvangen gemiddeld meer aanvullend pensioen dan dito vrouwen.
Ook bij AOW-gerechtigde paren besloeg zowel de AOW-uitkering als het aanvullend pensioen gemiddeld 40 procent van het gezamenlijke bruto-inkomen. Wel was het bijbehorende, gemiddelde inkomen bijna 1,5 maal zo hoog als bij alleenstaande mannen. Bij paren bestaande uit een AOW’er met een jongere partner voorzag het inkomen als werknemer of zelfstandige in een groter deel van het bruto-inkomen dan de AOW zelf: gemiddeld 29 tegen 20 procent.
AOW-huishoudens en aanvullend inkomen
De AOW-huishoudens betreffen vooral alleenstaanden en paren, maar kunnen ook andere huishoudenstypen omvatten met ten minste één persoon in de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen die bij één van hun kinderen wonen. AOW’ers die in een verzorgingstehuis verblijven, zijn hier buiten beschouwing gelaten.
Vrijwel alle AOW-huishouden ontvangen ook aanvullende inkomsten. Het aanvullend inkomen kan bestaan uit inkomen als werknemer of als zelfstandige, inkomen uit vermogen (waaronder het inkomen uit eigen woning), aanvullend pensioen, andere uitkeringen, huurtoeslag en overige ontvangen overdrachten. De zorgtoeslag is niet tot het aanvullend inkomen gerekend.
1 op de 20 heeft kale AOW met een beetje extra
Alleenstaande AOW’ers ontvingen in 2017 gemiddeld 1 170 euro bruto AOW per maand. Partners, beiden met AOW, ontvingen samen 1 670 euro AOW. De aanvullende inkomsten verschilden sterk. Zo waren er 113 duizend huishoudens (6 procent) die bovenop hun AOW geen of hooguit 250 euro bruto per maand aan aanvullende inkomsten hadden. Dit betrof vooral alleenstaande AOW’ers, alleenstaande vrouwen overigens iets vaker dan alleenstaande mannen (11 tegen 9 procent). Bijna 225 duizend huishoudens (10 procent) moesten het maandelijks stellen met 250 tot 500 euro bovenop de AOW. Ook dit zijn relatief vaak alleenstaanden. Onder alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen was het aandeel met maandelijks 250 tot 500 euro extra groter dan onder alleenstaande AOW-gerechtigde mannen (21 tegen 14 procent). Aan de andere kant ontving 62 procent van de AOW-huishoudens (vooral paren) maandelijks aanvullende inkomsten van 1 000 euro bruto of meer. Bij ruim de helft van deze AOW-huishoudens ging het zelfs om 2 duizend euro bruto of meer, dus om een aanvullend bedrag ruimschoots boven de AOW zelf.
2.2Inkomen van huishoudens, 1977–2017
Hoger inkomen door meer arbeidsparticipatie van vrouwen
Het gestandaardiseerde inkomen van een huishouden in Nederland bedroeg in 2017 gemiddeld 28 800 euro. Hiermee had een doorsnee-huishouden 29 procent meer te besteden dan in 1977 toen het gestandaardiseerde inkomen 20 100 euro bedroeg. Deels is de stijging toe te schrijven aan de methodebreuk van 2011 die een aanzienlijke opwaartse bijstelling van het inkomen bewerkstelligde (zie bijlage C). Indien deze bijstelling niet had plaatsgevonden zou de hogere bestedingsruimte van een doorsnee huishouden in 2017 op circa 20 procent uitkomen. Los van de revisie kan de toename in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw mede worden toegeschreven aan de stijging van de arbeidsproductiviteit die zich vertaalde in hogere lonen. Daarnaast speelt ook de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen een belangrijke rol. Hierdoor verdwenen steeds meer eenverdieners om plaats te maken voor anderhalf- en tweeverdieners. Ook alleenstaande moeders zijn doordat ze vaker betaald werk hebben, thans minder sterk dan vroeger aangewezen op een uitkering. Tegelijkertijd waren er ontwikkelingen die het gemiddeld inkomen juist omlaag drukken. Zo had het groeiende aandeel alleenstaanden en gepensioneerden in de bevolking een negatief effect op het gemiddeld inkomen, doordat deze groepen relatief vaak een wat lager inkomen hebben.
Koopkracht: standaardisatie en correctie voor inflatie
Om inkomensbedragen van nu te vergelijken met een tijdstip in het verleden moet met een tweetal factoren rekening gehouden worden. In de eerste plaats speelt de prijsontwikkeling een rol. Ter wille van de vergelijkbaarheid is het inkomen daarom met de consumentenprijsindex (zie bijlage B) gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In de tweede plaats is de gemiddelde omvang van huishoudens steeds kleiner geworden. Zo moesten in 2017 gemiddeld 2,2 personen van het huishoudensinkomen rondkomen, terwijl dit in 1977 nog 2,9 personen waren. Met behulp van equivalentiefactoren (zie bijlage A) is het inkomen eveneens gecorrigeerd voor verschillen in de omvang en samenstelling van het huishouden. Het aldus gecorrigeerde besteedbare huishoudensinkomen wordt gestandaardiseerd inkomen of ook wel koopkracht genoemd.
2.2.1Besteedbaar en gestandaardiseerd inkomen van huishoudens
Aantal huishoudens | Gemiddelde omvang van huishouden | Besteedbaar inkomen | Gestandaardiseerd inkomen | Consumentenprijsindex | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|
in lopende prijzen | in prijzen van 2017 | in lopende prijzen | in prijzen van 2017 | ||||
x 1 000 | personen | 1 000 euro | 2017 = 100 | ||||
1977 | 4 681 | 2,9 | 12,7 | 32,5 | 8,0 | 20,5 | 39,1 |
1985 | 5 447 | 2,6 | 15,8 | 28,4 | 10,5 | 18,9 | 55,5 |
1993 | 6 401 | 2,3 | 19,7 | 31,1 | 13,6 | 21,5 | 63,4 |
2000 1) | 6 941 | 2,3 | 24,8 | 33,6 | 17,4 | 23,6 | 73,8 |
20001) | 6 791 | 2,3 | 25,3 | 34,3 | 17,5 | 23,7 | 73,8 |
2001 | 6 862 | 2,3 | 27,5 | 35,8 | 19,1 | 24,9 | 76,9 |
2003 | 6 948 | 2,3 | 28,3 | 34,9 | 19,8 | 24,4 | 81,1 |
2005 | 7 063 | 2,3 | 29,4 | 35,3 | 20,6 | 24,6 | 83,5 |
2007 | 7 166 | 2,2 | 32,6 | 38,0 | 22,8 | 26,5 | 85,8 |
2009 | 7 303 | 2,2 | 33,3 | 37,4 | 23,3 | 26,2 | 89,0 |
2010 | 7 337 | 2,2 | 33,2 | 36,9 | 23,3 | 25,8 | 90,1 |
20111) | 7 416 | 2,2 | 33,3 | 36,1 | 23,3 | 25,3 | 92,2 |
20111) | 7 348 | 2,2 | 36,6 | 39,7 | 25,6 | 27,8 | 92,2 |
2012 | 7 412 | 2,2 | 36,8 | 38,9 | 25,8 | 27,3 | 94,4 |
2013 | 7 468 | 2,2 | 37,0 | 38,2 | 25,9 | 26,8 | 96,8 |
2014 | 7 496 | 2,2 | 39,0 | 39,9 | 27,3 | 27,9 | 97,7 |
2015 | 7 569 | 2,2 | 38,6 | 39,2 | 27,1 | 27,6 | 98,3 |
2016 | 7 623 | 2,2 | 40,2 | 40,7 | 28,2 | 28,6 | 98,6 |
2017* | 7 692 | 2,2 | 41,0 | 41,0 | 28,8 | 28,8 | 100,0 |
1) De Inkomensstatistiek is in 2000 en 2011 herzien waardoor breuken zijn ontstaan tussen de onderscheiden reeksen.
Het meten van inkomensontwikkeling
Als het gemiddelde inkomen stijgt, profiteert niet iedereen daarvan. De reeks van het gemiddelde inkomen laat weliswaar zien hoe het inkomen zich van het ene tot het andere jaar verhoudt, maar dit zegt niets over de inkomensontwikkeling van afzonderlijke huishoudens en de mensen die daar deel van uitmaken. Voor het bepalen van de inkomensontwikkeling van (groepen in) de bevolking kan het best uitgegaan worden van jaar-op-jaar mutaties van het aan personen toegekende gestandaardiseerde huishoudensinkomen (individuele koopkrachtmutaties) zoals die in hoofdstuk 4 gepresenteerd zijn.
Cijfers over het gemiddelde inkomen geven bijvoorbeeld een antwoord op de vraag of de 65‑plussers van nu het beter hebben dan de 65‑plussers van 10 jaar geleden, terwijl cijfers over de koopkrachtontwikkeling laten zien hoe de koopkracht van personen die tot de 65‑plussers (zijn gaan) behoren, zich door de tijd heen ontwikkeld heeft.
Gemiddeld inkomen na 2014 opgelopen
De stijgende trend in het gemiddelde inkomen van huishoudens is in de periode 1977–2014 een aantal malen onderbroken door een (conjuncturele) inzinking. Het laagste inkomensniveau werd gerealiseerd rond 1985, toen de economie zich in een ernstige crisis bevond. Rond 1994 en 2004 was sprake van een kleinere achteruitgang als gevolg van de teruggelopen bedrijvigheid.
Een relatief hoog inkomensniveau werd bereikt in 2007, toen de economie floreerde. In de navolgende economische crisis nam het gemiddelde inkomen flink af. Met het aantrekken van de economie in 2014 ging ook het gemiddelde inkomen weer omhoog. In de jaren 2007 en 2014 kregen de inkomens nog een extra duw omhoog vanwege een incidentele, fiscale maatregel die het voor directeur-grootaandeelhouders aantrekkelijk maakte zich in dat jaar veel dividend uit te keren.
2.3Verdeling huishoudensinkomen
Inkomens scheef verdeeld
In 2017 hadden huishoudens in Nederland gemiddeld 41 duizend euro te besteden. Het gestandaardiseerde inkomen, oftewel het voor omvang en samenstelling van het huishouden gecorrigeerde besteedbaar inkomen (zie paragraaf 2.2), kwam uit op gemiddeld 28,8 duizend euro. De inkomens zijn niet gelijk verdeeld. Het mediane oftewel middelste inkomen was met 25,7 duizend euro lager dan het gemiddelde. De hoogste piek in de inkomensverdeling betreft 7,8 procent van de 7,7 miljoen huishoudens. Zij hadden een inkomen tussen 18 en 20 duizend euro, bij drie vijfde deel van hen ging het om vooral inkomen uit uitkeringen, waaronder pensioeninkomen. Bij een half procent van alle huishoudens (40 duizend) was er sprake van een negatief inkomen. Dit betrof veelal huishoudens van zelfstandigen die verlies hadden geleden. Aan de andere kant van de inkomensverdeling staan de huishoudens met de hoogste inkomens. Ruim een half miljoen huishoudens (6,7 procent) had een gestandaardiseerd inkomen van meer dan 50 duizend euro. Van hen beschikten er 55 duizend over meer dan een ton. De verdeling van huishoudens die hun besteedbaar inkomen vooral uit loon en winst betrekken is platter en evenwichtiger dan de verdeling op basis van alle inkomenscomponenten. De grootste groep van de ruim 4,6 miljoen huishoudens met vooral inkomen uit werk wordt gevormd door 7,2 procent huishoudens met een inkomen van 26 tot 28 duizend euro. Ruim 1 op de 5 werkende huishoudens betrok een inkomen tussen de 26 en 32 duizend euro.
2.4Inkomen naar kenmerken van huishoudens
Inkomen aan het eind carrière het hoogst
Huishoudens met een hoofdkostwinner onder de 25 jaar hebben met gemiddeld 10,7 duizend euro in 2017 het laagste gestandaardiseerd inkomen. Deze kostwinners staan nog aan het begin van hun loopbaan. In de oudere leeftijdsgroepen neemt het inkomen steeds verder toe. Het hoogste inkomenspeil – 33,3 duizend euro – wordt bereikt bij huishoudens met een hoofdkostwinner in de leeftijd van 55 tot 65 jaar. Doorgaans hebben zij in de loop van hun carrière een steeds hoger inkomen opgebouwd en blijven veelal dat hoge inkomen vasthouden totdat men stopt met werken.
Laagste inkomen bij alleenstaande ouders met jonge kinderen
De verbijzondering naar huishoudenssamenstelling (zie Statline) laat voor alleenstaande ouders met louter minderjarige kinderen het laagste inkomen zien: gemiddeld 20,6 duizend euro. Deze huishoudens zijn aangewezen op het inkomen van maar één persoon, meestal de moeder. Relatief vaak betreft het dan een bijstandsuitkering. Bij paren tot AOW-leeftijd zonder thuiswonende kinderen is het inkomen met 36,7 duizend euro het hoogst. Het gaat dikwijls om 50- tot 65‑jarigen van wie de kinderen al het huis uit zijn. Stellen met ten minste één inwonend kind van 18 jaar of ouder hebben met 36,6 duizend euro een vrijwel even hoge inkomenswelvaart. De meerderjarige kinderen hebben regelmatig ook eigen inkomsten die bijdragen aan het gezinsinkomen. Bij de paren zonder thuiswonende kinderen of met ten minste één meerderjarig inwonend kind gaat het vaak om tweeverdieners, oftewel om partners met elk inkomen uit betaald werk. Het gestandaardiseerd inkomen van tweeverdieners komt met ruim 37 duizend euro logischerwijs op een hoger niveau uit dan dat van een- en nulverdieners (respectievelijk ruim 27 duizend en 22 duizend euro).
Aantal verdieners in een huishouden
Bij de indeling in nul-, een of tweeverdieners is alleen het aantal personen in de huishoudenskern met inkomen uit werk geteld, dus bij een eenpersoonshuishouden of een eenoudergezin gaat het erom of de alleenstaande respectievelijk de ouder al dan niet inkomen uit werk betrekt. Bij huishoudens rondom paren betreft het alleen de verdiensituatie van beide partners. Meerderjarige kinderen of anderen in het huishouden tellen niet mee in deze indeling.
Inkomen ondernemershuishoudens het hoogst
Gemiddeld hebben huishoudens met voornamelijk inkomen uit een eigen onderneming met ruim 38 duizend euro meer inkomen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers. Bij de ondernemershuishoudens zijn echter ook de onderlinge verschillen het grootst. Doordat zelfstandigen zowel flinke winsten kunnen boeken als verlies kunnen lijden, zijn deze huishoudens niet alleen oververtegenwoordigd in de hoogste inkomensregionen, maar ook in de groep met een negatief inkomen. Bijna 9 procent van alle huishoudens heeft voornamelijk inkomen als zelfstandige.
Ruim de helft van alle huishoudens heeft hoofdzakelijk inkomen uit loondienst. Gemiddeld hebben deze huishoudens een inkomen van 31 duizend euro. Daarnaast moeten bijna 4 op de 10 huishoudens grotendeels rondkomen van een uitkering. In ruim 2 van de 3 gevallen gaat het om huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen
2.4.1Inkomen naar kenmerken van het huishouden, 2017*
Aantal huishoudens | Omvang van het huishouden | Besteedbaar inkomen | Gestandaardiseerd inkomen | |
---|---|---|---|---|
x 1 000 | personen | 1 000 euro | ||
Totaal | 7 692 | 2,2 | 41,0 | 28,8 |
Leeftijd hoofdkostwinner | ||||
Tot 25 jaar | 369 | 1,3 | 14,4 | 12,5 |
25 tot 35 jaar | 1 128 | 2,0 | 35,7 | 26,5 |
35 tot 45 jaar | 1 216 | 2,9 | 46,8 | 29,6 |
45 tot 55 jaar | 1 546 | 2,8 | 51,6 | 32,4 |
55 tot 65 jaar | 1 374 | 2,1 | 47,3 | 33,3 |
65 tot 75 jaar | 1 133 | 1,7 | 36,9 | 28,9 |
75 jaar en ouder | 925 | 1,4 | 28,0 | 24,0 |
(Migratie)achtergrond hoofdkostwinner | ||||
Nederlands | 6 037 | 2,2 | 42,7 | 30,0 |
Westers | 809 | 2,0 | 38,1 | 27,8 |
Niet-westers | 845 | 2,4 | 31,2 | 21,3 |
Aantal verdieners in huishouden | ||||
Nulverdieners | 2 462 | 1,6 | 26,6 | 22,0 |
Eénverdieners | 2 802 | 1,8 | 34,7 | 27,3 |
Tweeverdieners | 2 427 | 3,2 | 62,7 | 37,4 |
Voornaamste inkomensbron | ||||
Inkomen als werknemer | 4 023 | 2,5 | 46,5 | 31,0 |
Inkomen als zelfstandige | 683 | 2,8 | 59,8 | 38,1 |
Uitkering of pensioen | 2 987 | 1,6 | 29,2 | 23,6 |
2.5Regionale inkomensverdeling
Rijkste gemeenten vooral in het westen van het land
De tien gemeenten met het hoogste gemiddelde huishoudensinkomen bevinden zich vrijwel allemaal in het westen van het land. De hoogste plek is voorbehouden aan Laren in Noord-Holland met in 2017 een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 54,2 duizend euro. Dat is ruim 2 keer zo veel als het landelijk gemiddelde (28,8 duizend euro). Op nummer twee stond Bloemendaal met een inkomen van 50,6 duizend euro, gevolgd door Wassenaar (49,0 duizend euro) en Blaricum (48,6 duizend euro). Hekkensluiter in de top-10 was Ouder-Amstel waar het gemiddelde 36,2 duizend euro bedroeg. Het Brabantse Waalre, gelegen onder de rook van Eindhoven, is de enige rijke gemeente die niet in het westen van het land is gesitueerd. Met gemiddeld 37,3 duizend euro komt Waalre op de achtste plek. De top-10 van de gemeenten met het laagste inkomen wordt gedomineerd door studentensteden: Groningen, Wageningen, Enschede, Delft, Nijmegen, en Maastricht.
2.5.2Top-10 gemeenten met hoogste en laagste gemiddelde gestandaardiseerd huishoudensinkomen, 2017*
Hoogste inkomen | Laagste inkomen | |||
---|---|---|---|---|
1 000 euro | 1 000 euro | |||
Laren (NH.) | 54,2 | Leeuwarden | 24,8 | |
Bloemendaal | 50,6 | Heerlen | 24,6 | |
Wassenaar | 49,0 | Kerkrade | 24,6 | |
Blaricum | 48,6 | Maastricht | 24,4 | |
Heemstede | 40,4 | Pekela | 24,4 | |
Oegstgeest | 38,6 | Nijmegen | 24,1 | |
Gooise Meren | 38,0 | Delft | 23,9 | |
Waalre | 37,3 | Enschede | 23,7 | |
Westvoorne | 37,0 | Wageningen | 22,6 | |
Ouder-Amstel | 36,2 | Groningen | 21,6 |