Inkomen van personen
Werd in hoofdstuk 2 ingegaan op het inkomen van huishoudens, in dit derde hoofdstuk staat het inkomen van personen centraal. Welke inkomsten hebben personen vooral? Hoe zit het met de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld bij het aanvullend pensioen? Wie hebben een topinkomen en hoeveel mannen en vrouwen verdienen minder dan het bijstandsniveau?
3.1Samenstelling persoonlijk inkomen
Drie op de vijf mensen hebben inkomen uit loon
In 2017 hadden 13,4 miljoen mensen in Nederland een eigen inkomen. Ruim 60 procent van hen ontving loon, terwijl een kleine 14 procent inkomen uit eigen onderneming had. Daarnaast ontving 38 procent een uitkering wegens werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid of een pensioen en was er bij 12 procent sprake van bijstand of een andere uitkering sociale voorziening.
Een deel van de bevolking betrok zijn inkomen in 2017 dus uit verschillende bronnen. Deze inkomsten kunnen tegelijkertijd ontvangen zijn, bijvoorbeeld bij mensen die een eigen onderneming combineren met een werknemersbaan, maar ook achtereenvolgend, bijvoorbeeld mensen die loon als werknemer ontvingen, maar in de loop van 2017 met pensioen gingen.
Persoonlijk inkomen
Bij het bepalen van het persoonlijk inkomen is een aantal bestanddelen die in het besteedbare inkomen van het huishouden wel een rol spelen (zie paragraaf 2.1), buiten beschouwing gelaten. Dat zijn alle bestanddelen waarvan bij meerpersoonshuishoudens niet eenduidig vastgesteld kan worden aan welke persoon in het huishouden deze inkomsten toegerekend moeten worden. Zo zijn inkomsten uit vermogen, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en ontvangen gebonden overdrachten, zoals de huurtoeslag, niet bij het persoonlijk inkomen geteld, terwijl betaalde inkomensoverdrachten, premies ziektekostenverzekeringen, premies volksverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen hierop niet in mindering zijn gebracht.
3.1.1Samenstelling van het inkomen van personen, 2017*
Aantal personen | Gemiddeld bedrag | Totaal bedrag | Aandeel van bruto-inkomen | ||
---|---|---|---|---|---|
x 1 000 | % | 1 000 euro | mln euro | % | |
1 Inkomen als werknemer | 8 137 | 60,8 | 39,2 | 318 849 | 65,3 |
2 Inkomen als zelfstandige | 1 814 | 13,6 | 30,0 | 54 504 | 11,2 |
3 Persoonlijk primair inkomen (1+2) | 9 403 | 70,3 | 39,7 | 373 353 | 76,4 |
4 Uitkering inkomensverzekeringen | 5 095 | 38,1 | 20,5 | 104 217 | 21,3 |
5 Uitkering sociale voorzieningen | 1 598 | 11,9 | 6,6 | 10 513 | 2,2 |
6 Ontvangen inkomensoverdrachten | 52 | 0,4 | 10,7 | 550 | 0,1 |
7 Persoonlijk bruto inkomen (3+4+5+6) | 13 383 | 100,0 | 36,5 | 488 633 | 100,0 |
8 Premie inkomensverzekeringen | 8 810 | 65,8 | 6,9 | 60 808 | 12,4 |
9 Persoonlijk inkomen (7−8) | 13 383 | 100,0 | 32,0 | 427 825 | 87,6 |
Steeds meer vrouwen met aanvullend pensioen
In 2017 ontvingen bijna 3 miljoen mensen een AOW-uitkering: een kleine 1,4 miljoen mannen en bijna 1,6 miljoen vrouwen. Van de vrouwen met AOW had 65 procent een aanvullend pensioen, in 2001 was dat nog 52 procent. Het verschil met de mannelijke AOW’ers is echter nog steeds aanzienlijk: van hen ontving 92 procent in 2017 een aanvullend pensioen. Vooral onder vrouwen met een partner was het aandeel met een aanvullend pensioen betrekkelijk klein. Wel is bij deze groep vrouwen het aandeel in zeventien jaar tijd meer dan verdubbeld: van 23 procent naar 48 procent.
De stijging van het aandeel vrouwen met aanvullend pensioen komt doordat jongere generaties die in de AOW stromen, vaker een aanvullend pensioen hebben dan de oudere generaties. Dit hangt samen met de hogere arbeidsdeelname van de jongere generaties. Onder alleenstaande vrouwen steeg het percentage met een aanvullend pensioen slechts weinig. Bij deze vrouwen gaat het vaak niet alleen om het pensioen dat zij eerder in hun actieve loopbaan zelf hebben opgebouwd, maar ook om nabestaandenpensioen. Het sekseverschil in aanvullend pensioen onder alleenstaanden is dan ook veel kleiner dan bij AOW-ers met een partner.
Vrouw heeft minder aanvullend pensioen dan man
Van vrouwen met een aanvullend pensioen, is het ontvangen bedrag in doorsnee veel lager dan van mannen. In 2017 hadden ze met 5 400 euro aan bruto aanvullend pensioen 43 procent van het mediane bedrag van mannen. Het verschil was het grootst onder AOW’ers met een partner. Wel is bij deze groep de kloof vooral de afgelopen jaren wat kleiner geworden. Vrouwen die tegenwoordig de AOW instromen zijn niet alleen vaker werkzaam geweest. Ook hadden ze een gemiddeld langere werkweek dan eerdere generaties, waardoor ze meer pensioen hebben opgebouwd. Bedroeg het aanvullend pensioen van vrouwen met een partner in 2009 nog minder dan een kwart van dat van de mannen, in 2017 was dat opgelopen tot ruim 27 procent.
Tussen 2001 en 2009 groeide het mediane aanvullend pensioen harder dan tussen 2009 en 2017. Zo nam het bij mannen in de periode 2001–2009 met bijna 25 procent toe en bij vrouwen met bijna 15 procent. De toenames waren in de periode 2009–2017 respectievelijk 14 en 6 procent. De verklaring is dat aanvullende pensioenen in de periode 2009–2017 als gevolg van de economische crisis niet of beperkt werden geïndexeerd, en incidenteel zelfs werden gekort.
3.2Verdeling persoonlijk inkomen
Uitkeringen zichtbaar in inkomensverdeling
De verdeling van het persoonlijk inkomen toont drie duidelijke pieken. Bij de hoogste piek gaat het om bijna 920 duizend mensen met een inkomen tussen 10 duizend en 12 duizend euro. Deze groep bestaat voor een groot deel uit gehuwde vrouwen voor wie de partner-AOW (in 2017 bruto 10 190 euro) met eventueel een klein aanvullend pensioen de enige vorm van persoonlijk inkomen vormde.
De op één na hoogste piek betreft bijna 870 duizend mensen met een inkomen tussen 16 duizend en 18 duizend euro. Bij deze groep gaat het onder meer om alleenstaanden met een bijstandsuitkering (in 2017 bruto 16 070 euro). Daarnaast heeft een tamelijk grote groep (670 duizend) een inkomen tussen 14 en 16 duizend euro. Onder hen bevinden zich alleenstaande AOW’ers (de bruto AOW bedroeg voor hen 14 750 euro) die al dan niet nog een klein aanvullend pensioen ontvingen.
Bij de laagste piek gaat het vooral om mensen die niet het hele jaar door inkomen hadden. Dit waren er in totaal ruim 1,2 miljoen, waarvan de helft minder dan 2 duizend euro aan inkomen had. Een deel van het jaar inkomen hebben komt onder meer voor bij scholieren met een vakantiebaantje. Ook betreft het vrouwen zonder inkomen die in de loop van het jaar de AOW-leeftijd bereikten.
Steeds meer mensen met een inkomen boven een ton
In 2017 hadden bijna 360 duizend personen een persoonlijk inkomen van meer dan 100 duizend euro. Dat zijn er 125 duizend meer dan in 2011. Het aantal topinkomens nam vanaf 2011 voortdurend toe. De meeste mensen met een topinkomen zijn werknemer (58 procent in 2017), ruim een kwart werkt als zelfstandige. De resterende 15 procent bestond grotendeels uit gepensioneerden.
Er zijn bijna 5 keer zo veel mannen als vrouwen met een topinkomen. In 2011 was dat nog 7 keer zo veel. Het aantal vrouwen met een topinkomen groeide in de periode 2011–2017, iets sterker dan bij mannen. Ook uit ander onderzoek blijkt dat er steeds meer vrouwen in topfuncties komen (zie Portegijs en Van den Brakel, 2018).
3.3Inkomen naar kenmerken van de personen
Groot verschil in inkomen tussen vrouwen en mannen
Het gemiddelde inkomen van de 13,4 miljoen mensen met persoonlijk inkomen (zie StatLine) kwam uit op 32 duizend euro. Voor vrouwen was dit gemiddelde aanzienlijk lager dan voor mannen: bijna 24 duizend euro tegen 40 duizend euro. Bij personen met voornamelijk inkomen uit werk komt dit inkomensverschil onder meer doordat vrouwen relatief vaak in deeltijd werken en gemiddeld een lager uurloon hebben dan mannen. Het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen neemt met de jaren af, doordat steeds meer vrouwen (meer uren) werken (zie Portegijs en Van den Brakel, 2018).
Bij het inkomensverschil tussen vrouwen en mannen die vooral rondkomen van een uitkering speelt een rol dat de hoogte van een uitkering (of pensioen) vaak afhangt van het eerder verdiende inkomen. Vrouwen hebben in het algemeen een lager inkomen uit betaald werk dan mannen en deze achterstand werkt door in de hoogte van hun uitkering later.
3.3.1Gemiddeld persoonlijk inkomen, 2017*
Totaal | Man | Vrouw | |
---|---|---|---|
1 000 euro | |||
Personen met inkomen | 32,0 | 40,0 | 23,7 |
Werknemer en zelfstandige | 41,6 | 50,5 | 31,2 |
werknemer | 41,2 | 50,2 | 31,5 |
zelfstandige | 43,2 | 51,7 | 29,1 |
directeur-grootaandeelhouder | 72,2 | 77,1 | 51,5 |
zelfstandig ondernemer | 40,5 | 45,8 | 31,4 |
meewerkend gezinslid | 9,3 | 8,9 | 9,3 |
overige zelfstandige | 14,6 | 25,0 | 11,0 |
Uitkerings- en pensioenontvanger | 24,2 | 30,9 | 18,5 |
uitkeringsontvanger | 18,8 | 21,2 | 16,7 |
ontvanger werkloosheidsuitkering | 24,1 | 29,2 | 19,6 |
ontvanger bijstandsuitkering | 12,8 | 12,7 | 12,8 |
ontvanger overige sociale voorziening | 16,3 | 16,4 | 16,1 |
arbeidsongeschikte | 23,2 | 27,6 | 19,4 |
pensioenontvanger | 26,4 | 34,9 | 19,2 |
(School)kind of student | 4,5 | 4,4 | 4,6 |
Man-vrouwverschil in inkomen kleinst bij jong en oud
Tot de leeftijd van 25 jaar verschilt het gemiddeld inkomen van mannen en vrouwen relatief weinig. Daarna wordt met het stijgen van de leeftijd de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen steeds groter. Dit komt grotendeels doordat vrouwen dan vaker in deeltijd gaan werken dan mannen. Vooral na de leeftijd van 30 jaar wanneer veel vrouwen een of meer kinderen hebben gekregen, neemt het aandeel dat in deeltijd werkt toe en daarmee groeit ook de inkomensachterstand ten opzichte van mannen.
Pas vanaf 65 jaar wordt de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen weer kleiner. Zoals in paragraaf 3.1 is besproken, hebben mannen vaker dan vrouwen naast hun AOW-uitkering een aanvullend pensioen, en ontvangen zij gemiddeld een hoger bedrag dan vrouwen.
3.4Economische zelfstandigheid
Economische zelfstandigheid groeit weer
In 2017 was 79 procent van alle niet-onderwijsvolgende mannen van 15 jaar tot AOW-leeftijd economisch zelfstandig. Van de vrouwen verdiende ruim 60 procent met werken minimaal een inkomen op bijstandsniveau. Het verschil komt met name doordat mannen overwegend voltijds werken en vrouwen meestal in deeltijd. Gedurende de crisis bleef het aandeel economisch zelfstandige vrouwen min of meer stabiel, en bij mannen was er een lichte daling. Sinds 2014 is er weer een toename in economische zelfstandigheid, ook bij mannen. Het verschil in economische zelfstandigheid tussen mannen en vrouwen is afgenomen.
Bij mannen volgt het percentage economisch zelfstandigen de conjunctuur. Dit komt doordat zij vaker dan vrouwen in conjunctuurgevoelige sectoren werken, zoals bijvoorbeeld in de bouw en de ICT. Sinds 2014 stijgt de arbeidsparticipatie bij beide seksen weer, en daarmee ook de economische zelfstandigheid. Bij vrouwen speelt daarnaast de toegenomen arbeidsduur een rol. Vrouwen werken steeds vaker in een grote deeltijdbaan van 28 tot 35 uur per week.
Economische zelfstandigheid
Economische zelfstandigheid is een begrip dat beleidsmatig verbonden is met het bestaansminimum: iemand wordt als economisch zelfstandig beschouwd als het individuele netto inkomen uit arbeid en eigen onderneming op of boven de drempelwaarde ligt van de beleidsnorm voor het individuele inkomensminimum. Die drempelwaarde is gelijkgesteld aan 70 procent van het wettelijke netto minimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande. In 2017 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 950 euro per maand.
Steeds meer moeders met partner economisch zelfstandig
De stijging van het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het toenemende aandeel werkende vrouwen met een partner en minderjarige kinderen. Steeds meer moeders blijven (evenveel uren) werken na de geboorte van hun eerste kind, waardoor hun economische zelfstandigheid toenam (Portegijs en Van den Brakel, 2018). Bij (gehuwd) samenwonende vaders bleef de economische zelfstandigheid op hetzelfde peil. Zij hebben vergeleken met andere mannen een lange werkweek en zijn het vaakst economisch zelfstandig.
Ook meer economische zelfstandigheid bij paren zonder kinderen
Bij mannen en vrouwen met een partner maar zonder kinderen steeg de economische zelfstandigheid eveneens. Bij mannen groeide deze van 76 procent in 2011 naar 80 procent in 2017, bij vrouwen van 54 naar 58 procent. Bij mannen is het aandeel economisch zelfstandigen vooral onder 55‑plussers toegenomen, bij vrouwen onder de 45‑plussers. De toename hangt samen met het overheidsbeleid om vervroegde uittreding uit het arbeidsproces tegen te gaan. Bij de vrouwen speelt daarnaast een rol dat zij in deze leeftijd steeds vaker en meer uren aan het werk zijn.
3.5Literatuur
Literatuur
Portegijs, W. en M. van den Brakel (red., 2018). Emancipatiemonitor 2018. Centraal Bureau voor de Statistiek/Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.