De gegevensinwinning van het NEM

Coördinatie en uitvoering van veldwerk

De gegevensinwinning in het Netwerk Ecologische Monitoring bestaat grotendeels uit monitoring door duizenden vrijwilligers die worden aangestuurd door verschillende soortenorganisaties. Voor al deze organisaties samen, gaat het om zo’n 16 500 vrijwilligers (in 2021), die aan één of meer monitoringprojecten mee doen, bijvoorbeeld de broedvogelmonitoring of de vlindertellingen.

Via de soortenorganisaties worden ook nieuwe vrijwilligers opgeleid en wordt gestimuleerd dat monitoring zoveel mogelijk op de voorgeschreven manier en gewenste plekken wordt uitgevoerd. Hoe het veldwerk moet worden uitgevoerd, wordt vastgelegd in protocollen, waarin bijvoorbeeld de weersomstandigheden, het telseizoen, tijdsduur en tijdsperiode, grootte van het meetpunt en aantal uit te voeren herhalingen worden vastgelegd. Het werken met dergelijke veldwerkprotocollen zorgt voor het verkrijgen van zoveel mogelijk gestandaardiseerde gegevens. Voor veel soorten en soortgroepen worden daarmee aantalsgegevens verkregen ten behoeve van de berekening van populatietrends. Maar goed gestandaardiseerde aantalstellingen van individuen zijn niet altijd haalbaar of mogelijk. Zo is het bij planten, mossen en korstmossen vaak niet duidelijk wat een individu is. In plaats van een telling van individuen, kan het oppervlak van de soort in een meetpunt een alternatief zijn. Een alternatief voor individuen bij broedvogels is het aantal territoria. Dit wordt afgeleid uit herhaalde tellingen, waarbij locatie en gedragskenmerken worden genoteerd. Op basis daarvan kunnen unieke territoria van broedparen worden bepaald.

Wanneer tellingen of benaderingen daarvan echt niet mogelijk zijn en geen aantalstrends kunnen worden berekend, kan nog wél gebruik worden gemaakt van gegevens over aan- en afwezigheid. Met behulp daarvan kan vaak nog wel de verspreiding van een soort worden bepaald en soms ook de trend in verspreiding van die soort. Voor het kunnen gebruiken van gegevens over aan- en afwezigheid gelden veel minder strenge eisen aan standaardisering dan voor telgegevens. Er kan dan zelfs gebruik worden gemaakt van opportunistische waarnemingen, d.w.z. waarnemingen zonder voorgeschreven veldwerkprotocol. Opportunistische waarnemingen komen tegenwoordig massaal beschikbaar via internetsites als waarneming.nl, telmee.nl, verspreidingsatlas.nl en diverse apps. Maar ook al vóór de tijd van internet en smartphones werden opportunistische waarnemingen verzameld. Er zijn daardoor veel meer opportunistische waarnemingen dan gestandaardiseerde (tel-) gegevens en vaak ook over een langere periode. Dergelijke verspreidingswaarnemingen hebben echter nog wel het probleem dat het meestal alleen gegevens zijn over aanwezigheid, niet over afwezigheid. Voor alle niet-doorgegeven soorten geldt dan dat deze ofwel daadwerkelijk afwezig waren of wel aanwezig, maar niet waargenomen en/of doorgegeven. Dit verschil is essentieel voor het kunnen vaststellen van de verspreiding van een soort.

Mits achteraf toch standaardisatie kan worden aangebracht, met name gericht op het bepalen van de (kans op) aan- of afwezigheid van een soort op een locatie, zijn trends in verspreiding te berekenen. Voor dergelijke standaardisatie en kansberekeningen zijn tegenwoordig diverse statistische technieken beschikbaar, waardoor inmiddels ook veel verspreidingstrends kunnen worden bepaald. De nieuwe technieken kunnen op hun beurt ook weer aanleiding zijn voor nieuwe veldwerkprotocollen, met name om rekening te kunnen houden met de trefkans van een soort onder verschillende omstandigheden. De veldwerkmethoden bij de Vleermuis Transect Telllingen en Het Nieuwe Strepen (flora-monitoring) zijn voorbeelden waarbij hierop wordt ingespeeld door inventarisaties dubbel uit te voeren. Uit de dubbele inventarisaties kunnen trefkansen worden berekend.

Naast tellingen door vrijwilligers, zijn er ook tellingen door professionals. Professionele monitoring door betaalde waarnemers wordt vaak ingezet op locaties of onder omstandigheden waar inzet van vrijwilligers moeilijk of onmogelijk is. Te denken valt aan tellingen van vogels op de Noordzee en het IJsselmeer die plaats vinden vanuit vliegtuigen. Professionele monitoring kan ook aanvullend zijn op monitoring door vrijwilligers, bijvoorbeeld op plaatsen waar te weinig vrijwilligers beschikbaar zijn.

Dataverzameling

Vrijwel alle NEM-gegevens worden tegenwoordig digitaal opgegeven aan de organisator van de waarnemingen. Alle tellingen en aan- en afwezigheidswaarnemingen die met de NEM-projecten worden verzameld, worden uiteindelijk centraal verzameld in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Ook waarnemingen van waarneming.nl en telmee.nl komen daarin. In principe zijn al deze waarnemingen daarmee publiek toegankelijk. Overigens komen niet alle tellingen of opportunistische waarnemingen per definitie in de NDFF terecht. Waarnemingen die buiten NEM-projecten om gedaan worden, bijvoorbeeld via de LiveAtlas van Sovon, of kwartiertellingen via de Europese ButterflyCount app, worden niet automatisch naar de NDFF doorgestuurd. Ook komen (nog) niet alle tellingen in het kader van SNL-inventarisaties in de NDFF terecht.

Naast de gegevens van de soortenorganisaties en de NDFF gebruikt het CBS de laatste jaren ook andere databases met veelal gestandaardiseerde waarnemingen. Voorbeelden zijn de vissendatabase van het International Council for the Exploration of the Sea (ICES), monitoringgegevens van zeevogels en bruinvis op de Noordzee verzameld via het MWTL-meetprogramma (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands) van Rijkswaterstaat en de gegevens van zeetrektellers. Beide laatste gegevensbronnen vallen sinds 2017 onder het NEM waarbij de gegevens via Sovon naar het CBS komen.

Ontwikkelingen in de gegevensinwinning

Lacunes. Op grond van de evaluatie van de vorige HR- en VR-rapportages en eerdere kwaliteitsrapportages konden enkele lacunes in de gegevensinwinning benoemd worden. Er bleken o.a. nog lacunes te zijn in vleermuisgegevens (landelijke verspreidingsgegevens van meerdere soorten, alsmede gegevens van de meervleermuis in Natura 2000 gebieden), zeezoogdieren (bruinvis, gewone en grijze zeehond) en trekvissen. Voor de zeezoogdieren en trekvissen was vooral een betere ontsluiting van de al beschikbare data nodig. Die is weliswaar in 2020 en 2021 gerealiseerd, maar alleen de monitoring van de bruinvis valt onder het NEM. In 2023 is de kwaliteit van de trend voor bruinvis het eerst beoordeeld en opgenomen in deze rapportage.

Voor wat betreft de meervleermuis in Natura 2000 gebieden zijn inmiddels door provincies diverse monitoring projecten gestart. Deze projecten zijn (nog) niet onder het NEM gebracht. Voor de nog missende vleermuisgegevens voor overige soorten is eind 2021 door de Zoogdiervereniging aan het ministerie van LNV een advies uitgebracht voor monitoring. In dit advies wordt ook ingezoomd op wat aan vleermuisonderzoek nodig zou zijn in verband met het in beeld brengen van de effecten van de energietransitie. Dat laatste is (nog) geen NEM-meetdoel. Naast nieuwe vormen van monitoring wordt hierin ook gepleit voor uitbreiding van bestaande monitoring naar méér locaties, met name voor de transect tellingen. Ook werd gepleit voor opname in het NEM van de al langer bestaande uitvliegtellingen van meervleermuizen, aangevuld met die van laatvliegers en tweekleurige vleermuis. Er is echter nog geen nieuwe monitoring in het NEM opgenomen, mede omdat er nog geen nieuwe meetdoelen in het NEM zijn opgenomen.

Voor het oplossen van de lacune in de HR over de kwaliteitsbeoordeling van habitattypen is in 2021 en 2022 gewerkt aan een methode om dat op basis van trends van ‘karakteristieke’ soorten te doen. Voor elk van de habitattypen zijn daarvoor soortenlijsten opgesteld. Anders dan de lijsten van ‘typische’ soorten van habitattypen, zijn deze lijsten van karakteristieke soorten geen officiële lijsten van bijlage I van de Habitatrichtlijn. Hoewel er overlap is, zijn karakteristieke soorten vooral gekozen op basis van de mogelijkheid om ze te monitoren, waardoor ze veel beter bruikbaar zijn voor het bepalen van de kwaliteit en ontwikkeling van habitattypen.

Tenslotte, zijn er op soort-gebieds niveau nog diverse informatielacunes, met name op het niveau van trends en populatiegrootte van habitatrichtlijn-soorten in Natura-2000 gebieden en karakteristieke soorten van habitattypen.noot1 In 2024 zal dit moeten worden uitgewerkt in een concreet beeld over welke aanvullende monitoring nodig is, en welke kosten dit met zich mee zou brengen

Nieuwe monitoring. In 2023 werden het nachtvlinder- en hommelmeetnet toegevoegd aan het NEM (zie 7.10 en 7.12). Daarnaast is een start gemaakt met de aantalsmonitoring van kamsalamander (tot nu toe was alleen een verspreidingstrend mogelijk. Verder lopen er diverse provinciale monitoring projecten die – in afwachting van een besluit daarover door de betreffende provincies – in het NEM meegenomen kunnen worden (voor meetdoelen Evaluatie Natuurpact en Provinciale Graadmeters NNN), zoals bijvoorbeeld naar de Noordse woelmuis.

Knelpunten. Bij vooral Sovon, Ravon en de Zoogdiervereniging, is een knelpunt dat de voor een deel van de tellingen benodigde ontheffingen op de Wet Natuurbescherming veel tijd en geld kosten en ergernis opleveren. Deze ontheffingen dienen over het algemeen afzonderlijk via de 12 provincies te worden geregeld, waarbij in de praktijk iedere provincie andere eisen en voorwaarden stelt. Ook worden in ieder provincie legeskosten in rekening gebracht.

Voor de bestaande meetprogramma’s zijn per soortgroep de volgende ontwikkelingen in gegevensinwinning te melden:

  • Vleermuizen. Er blijven zorgen over de Limburgse groeven, waar vanwege de slechte bouwkundige staat geen vleermuizen meer mogen worden geteld (in het kader van wintertellingen). Positief nieuws is dat een aantal afgekeurde groeves in het gebied Bemelerberg & Schiepersberg zijn verbeterd, waardoor in dit gebied weer meer tellingen plaatsvinden. Dit heeft voor zes van de zeven soorten inmiddels weer een betrouwbare trend opgeleverd, alleen nog niet voor de vale vleermuis. Voor het Natura 2000 gebied Savelsbos blijft het groeve-probleem bestaan waardoor voor de drie aangewezen soorten geen recente trend meer kan worden berekend. Een andere zorgelijke ontwikkeling is dat in de provincie Noord-Brabant veel tellers van de grijze grootoorvleermuis afhaken wanneer de soort zich al een tijdje niet heeft laten zien. Dit kan op den duur een knelpunt voor het hele meetprogramma (zoldertellingen) opleveren. Intensiever vrijwilligersmanagement is dus nodig om het bestand met tellers weer op peil te krijgen. Wat betreft transect-tellingen is het zaak om de representativiteit te bewaken, nu er naast Zeeland ook geen routes meer in Twente worden geteld. Voor de meervleermuis zijn flinke stappen gezet om de uitvliegtellingen op te nemen in het reguliere onderzoek van het NEM, waarmee een zomertrend voor meervleermuis in zicht komt.
  • Zoogdieren – overig. Het lukt nog niet om voor bunzing en boommarter trends te kunnen berekenen, met name het kunnen vaststellen van afwezigheid van deze soorten is een knelpunt. Intensiever onderzoek is ook nodig voor bever, otter en Noordse woelmuis, met name om de trends in gezamenlijke en afzonderlijke Natura2000‑gebieden te kunnen berekenen. Voor Noordse woelmuis zijn wel op basis van eDNA-onderzoek voor het eerst verspreidingstrends mogelijk. Deze gegevensinwinning valt echter nog niet onder het NEM. De behoefte aan betrouwbare provinciale data en trends voor haas en konijn is toegenomen, terwijl dit (nog) niet gedekt is in de NEM-meetdoelen. Er is eind 2023 een onderzoek gestart om te bezien of aanvullende telgegevens van o.a. wildbeheereenheden en MAS-tellingen een bijdrage kunnen leveren aan betrouwbaarder trends op provinciaal niveau.
  • Vogels. De landelijke teldekking voor broedvogels is onverminderd groot en neemt over het algemeen nog steeds toe. Evenals in voorgaande jaren is de datavoorziening voor broedvogels dus goed en kunnen voor alle soorten betrouwbare landelijke trends worden bepaald, evenals vele trends op een lager schaalniveau.
  • Reptielen en amfibieën. In 2023 is een start gemaakt met aantalsmonitoring van de kamsalamander, een HR-soort van bijlage II. Verder is besloten om de boomkikker ook te gaan monitoren in gebieden waar de soort is uitgezet; dit betekent een forse extra meetinspanning voor deze soort (vier keer zo groot gebied). Daarmee komt een meer betrouwbare trend voor boomkikker in zicht. De aantalstrend van de vroedmeesterpad blijft echter een punt van aandacht: deze soort zit volgens RAVON nog niet goed in het meetnet. Voor de monitoring van reptielen en amfibieën is door RAVON een app ontwikkeld, waarmee vrijwilligers in het veld hun waarnemingen kunnen doorgeven.
  • Vissen. Het niet kunnen monitoren van de beekprik in Limburg, vanwege het uitblijven van toestemming van het waterschap, blijft sinds 2022 een knelpunt. De Limburgse populatie omvat een substantieel deel van de Nederlandse beekprikkenpopulatie. Zonder informatie uit Limburg is er geen representatieve trend voor de Nederlandse beekprikkenpopulatie te bepalen. Verder is het verspreidingsonderzoek naar rivierdonderpad en grote modderkruiper een punt van aandacht, aangezien het aantonen van aan- of afwezigheid voor deze soorten relatief veel inspanning vergt.
  • Vlinders, nachtvlinders en libellen. Het meetnet vlinders is onverminderd populair en groeit nog steeds. Voor vrijwel alle soorten kunnen betrouwbare landelijke trends worden berekend. Het meetnet nachtvlinders is in 2023 toegevoegd aan het NEM. Het aantal nachtvlindermeetpunten is sinds de start van het meetnet sterk gegroeid, met vooral meetpunten in stedelijk en agrarisch gebied (BIMAG). Aandacht is nodig voor meer meetpunten in natuurgebieden. Bij libellen verloopt het meetnet op hoofdlijnen goed, maar het advies om meer te focussen op HR-soorten en de daarvoor gevraagde speciale acties blijft van kracht (rivierrombout, witsnuitlibellen, groene glazenmaker).
  • Overige insecten. Het meetnet hommels is in 2023 toegevoegd aan het NEM. Het aantal routes neemt in dit meetnet gestaag toe en inmiddels kunnen voor zeven algemene soorten en drie combinatie-soorten trends worden berekend. Voor schaarse hommelsoorten (zandhommel, grashommel, heidehommel etc.) zijn in de toekomst mogelijk soortgerichte routes nodig. Voor de gestreepte waterroofkever is in 2023 gericht onderzoek gedaan en zijn nieuwe vrijwilligers geworven.
  • Overige soorten. Bij de overige soortgroepen (weekdieren en mariene organismen, vaatplanten, mossen, korstmossen en paddenstoelen) zijn geen bijzonderheden te melden. Deze meetnetten verlopen naar wens en kenden in 2023 geen nieuwe knelpunten. Voor de ingezette extra monitoring van exoten zijn eveneens (nog) geen bijzonderheden of knelpunten te melden.

Noten

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Bram Borkent

Tom van der Meij

Leo Soldaat

Cas Retel

Marnix de Zeeuw

Jelle van Zweden

Marcel Straver

Dorine Jansen

Richard Verweij

Deze publicatie kan worden geciteerd als:

CBS (2024). Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2023. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.