Foto omschrijving: Efteling, Vogelrock.

Inkomen van huishoudens

In dit hoofdstuk staat het inkomen van huishoudens centraal. De samenstelling van het inkomen alsmede de herverdeling van het inkomen via premies, belastingen en uitkeringen komen aan bod. Het besteedbare inkomen is het netto inkomen van het huishouden voor het doen van uitgaven voor goederen en diensten. Hoe is dit inkomen tussen huishoudens verdeeld, wat was de ontwikkeling in het huidige millennium? En hoe zit het met de regionale inkomensverdeling?

2.1Samenstelling huishoudensinkomen

Uitkeringen vormen ruim een vijfde van het bruto-inkomen

Het bruto-inkomen van huishoudens bedroeg in 2018 gemiddeld 68 500 euro. Ruim driekwart van dit bedrag wordt gevormd door loon, inkomen uit eigen onderneming en vermogens­inkomsten (het primaire inkomen). De resterende 22 procent bestaat bijna geheel uit uitkeringen (inclusief pensioen).

Inkomensbegrippen

Primair inkomen: de beloning voor arbeid en vermogen

Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden, dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht. Het (‘gemengde’) inkomen uit eigen onderneming vormt de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.

Besteedbaar inkomen: het inkomen na herverdeling

Huishoudens verzekeren zich tegen het verlies aan inkomen wegens werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en het overlijden van een partner. Het gaat hier enerzijds om verplichte werknemers- en volksverzekeringen, anderzijds om (aanvullende) particuliere verzekeringen. De uitkeringen worden bij het inkomen geteld, terwijl de betaalde premies in mindering worden gebracht.

Uitkeringen sociale voorzieningen, waartoe onder meer de bijstandsuitkering behoort, vormen het financiële vangnet voor huishoudens waarvoor het primaire inkomen en de uitkeringen inkomensverzekering ontbreken of onvoldoende zijn. Tot de uitkering sociale voorzieningen, die uit de algemene middelen wordt gefinancierd, behoren ook de kinderbijslag (waarvoor geen inkomenstoets geldt) en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget.

Huishoudens met een lager inkomen hebben ook recht op tegemoetkomingen die gebonden zijn aan bepaalde bestedingen zoals de huur. Inkomensoverdrachten betreffen met name de partneralimentatie die door het ene huishouden ontvangen en door het andere betaald wordt. De kinderalimentatie blijft evenwel buiten beschouwing omdat hiervan geen waarnemingen beschikbaar zijn. Het bruto-inkomen bestaat uit het primaire inkomen en het ontvangen, herverdeelde inkomen. Het bruto-inkomen van alle huishoudens tezamen is geflatteerd, doordat het zowel de uitkeringen als de premies inkomensverzekeringen (die in het brutoloon verdisconteerd zijn) omvat. Om te komen tot het besteedbare inkomen worden deze premies, de belastingen op inkomen en vermogen en de betaalde inkomens­overdrachten op het bruto-inkomen in mindering gebracht.

Premies ziektekostenverzekeringen zijn verplicht en deels inkomensafhankelijk. Daarom worden zij niet als een (vrije) besteding gezien, maar eveneens in mindering gebracht op het inkomen.

2.1.1Samenstelling van het inkomen van huishoudens, 2018*

Aantal huishoudens Gemiddeld bedrag Totaal bedrag Aandeel van bruto-inkomen
x 1 000 % 1 000 euro mln euro %
1 Inkomen als werknemer 4 996 64,4 66,6 332 866 62,7
2 Inkomen als zelfstandige 1 547 19,9 37,1 57 415 10,8
3 Inkomen uit vermogen 7 755 100,0 2,9 22 165 4,2
4 Primair inkomen (1+2+3) 7 755 100,0 53,2 412 445 77,7
 
5 Uitkering inkomensverzekering 3 757 48,4 26,4 99 309 18,7
6 Uitkering sociale voorziening 2 729 35,2 5,6 15 192 2,9
7 Ontvangen gebonden overdracht 1 380 17,8 2,6 3 585 0,7
8 Overdracht ontvangen van huishouden 50 0,6 10,9 542 0,1
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) 7 755 100,0 68,5 531 073 100,0
 
10 Overdracht betaald aan huishouden 71 0,9 9,2 648 0,1
11 Premie inkomensverzekering 7 299 94,1 11,8 86 291 16,2
12 Premie ziektekostenverzekering 7 755 100,0 6,9 53 805 10,1
13 Belasting op inkomen 7 209 93,0 8,9 64 203 12,1
14 Besteedbaar inkomen (9–10–11–12–13) 7 755 100,0 42,1 326 127 61,4

De samenstelling van het bruto-inkomen verschilt sterk tussen diverse bevolkingsgroepen, zoals inkomensgroepen. Huishoudens uit de laagste decielgroepen van het bruto-inkomen zijn in sterkere mate afhankelijk van een uitkering inkomensverzekering of sociale voorziening, terwijl het inkomen van de hogere inkomensgroepen grotendeels uit primair inkomen bestaat.

2.1.2 Samenstelling van bruto-inkomen per 10%-groep1), 2018* (%)
Primair inkomen Uitkering inkomensverzekeringen Uitkering sociale voorzieningen Ontvangen gebonden overdrachten en overige inkomensoverdrachten
Totaal (68 500 euro) 77,7 18,7 2,9 0,8
. . . .
1e (12 300 euro) 25,0 36,9 28,8 9,2
2e (22 300 euro) 21,0 53,1 17,9 8,0
3e (29 300 euro) 34,5 51,9 10,0 3,6
4e (37 500 euro) 47,7 46,2 4,7 1,4
5e (47 500 euro) 60,6 36,0 2,9 0,6
6e (59 500 euro) 71,0 26,6 2,1 0,3
7e (73 600 euro) 80,3 17,8 1,7 0,2
8e (90 700 euro) 86,7 11,9 1,3 0,1
9e (115 100 euro) 90,7 8,2 1,0 0,1
10e (197 000 euro) 92,9 6,5 0,6 0,1
1)Tussen haakjes staat het gemiddeld brutojaarinkomen per inkomensgroep.

Drie kwart bruto-inkomen ouderen komt uit pensioen

De samenstelling van het inkomen varieert met de levensfase. Jongeren zijn voor hun levensonderhoud deels aangewezen op sociale voorzieningen, waaronder de bijstands­uitkering en (in afnemende mate) de studiefinanciering. De sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald. In september 2015 werd het sociale leenstelsel ingevoerd en bleef alleen de aanvullende studiefinanciering voor kinderen van ouders met een smalle beurs nog als een sociale voorziening overeind. Sindsdien daalt het aandeel van de sociale voor­zieningen in het bruto-inkomen van jongeren tot 25 jaar, zie Statline.

In de leeftijd van 25 tot 45 jaar wordt het inkomen hoofdzakelijk uit arbeid betrokken, terwijl 45- tot 65‑jarigen al wat vaker een beroep doen op een uitkering inkomensverzekering. Zo komt een tiende deel van hun bruto-inkomen uit een werkloosheids- of arbeids­ongeschiktheidsuitkering. Huishoudens met een 65‑plusser als hoofdkostwinner halen bijna drie kwart van hun bruto-inkomen uit een (pensioen)uitkering en profiteren daarmee het meest van de herverdeling.

In 2018 werd gemiddeld 39 procent van het bruto-inkomen afgedragen in de vorm van premies en belastingen. Hierdoor resteerde een besteedbaar inkomen van gemiddeld 42 duizend euro. De premies inkomensverzekering drukken het sterkst op huishoudens met een hoofdkost­winner tussen 25 en 65 jaar, een vijfde deel van hun bruto-inkomen gaat hieraan op. Huishoudens met 65‑plussers betalen nauwelijks nog premies voor inkomensverzekeringen: hiervoor hebben zij hun bijdrage al in hun actieve beroepsleven geleverd.

2.1.3Samenstelling van het inkomen, 2018*

Totaal Leeftijd hoofdkostwinner
tot 25 25 tot 45 45 tot 65 65+
  bruto-inkomen = 100
1 Inkomen als werknemer 63 80 80 70 8
2 Inkomen als zelfstandige 11 5 12 13 4
3 Inkomen uit vermogen 4 1 0 4 12
4 Primair inkomen (1+2+3) 78 86 92 87 24
           
5 Uitkering inkomensverzekering 19 2 3 10 74
6 Uitkering sociale voorziening 3 10 4 3 1
7 Ontvangen gebonden overdracht 1 2 1 0 1
8 Overdracht ontvangen van huishouden 0 0 0 0 0
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) 100 100 100 100 100
           
10 Overdracht betaald aan huishouden 0 0 0 0 0
11 Premie inkomensverzekering 16 17 20 19 2
12 Premie ziektekostenverzekering 10 11 10 10 12
13 Belasting op inkomen 12 4 11 14 11
14 Besteedbaar inkomen (9–10–11–12–13) 61 67 59 58 76
 
1 000 euro
Gemiddeld besteedbaar inkomen 42,1 14,9 42,8 51,1 33,3
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen 29,5 13,0 29,1 33,7 27,0
 
x 1 000
Aantal huishoudens 7 755 3 640 2 354 2 935 2 103

Ruim 2,1 miljoen huishoudens met AOW

In 2018 ontvingen ruim 2,1 miljoen huishoudens AOW. Van deze AOW-huishoudens ontvingen er bijna 2,0 miljoen ook aanvullend pensioen, zoals ouderdoms- of partnerpensioen. De AOW-uitkering bedroeg gemiddeld 36 procent van het bruto inkomen, ongeveer net zo veel als het aanvullend pensioen (35 procent).

2.1.4 Samenstelling bruto inkomen van AOW-huishoudens1), 2018* (% van bruto inkomen)
AOW Aanvullend pensioen Inkomen uit vermogen Inkomen als werknemer of zelfstandige Overig aanvullend inkomen
Totaal
(3 830 euro)
35,6 34,5 11,4 15,5 3,0
Alleenstaande vrouw
(2 370 euro)
50,4 33,0 11,6 1,2 3,7
Alleenstaande man
(2 820 euro)
41,6 39,4 12,8 4,4 1,8
Paar, beiden AOW'er
(4 230 euro)
39,9 41,2 13,5 4,7 0,8
Paar, een partner AOW'er
(5 380 euro)
19,7 33,5 10,6 30,5 5,6
1) Tussen haakjes is het gemiddeld bruto maandinkomen vermeld.

AOW belangrijkste pensioenpijler van alleenstaande vrouwen

Voor alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen vormde de AOW-uitkering de belangrijkste inkomenscomponent. Gemiddeld was de AOW goed voor de helft van hun bruto-inkomen, aanmerkelijk meer dan het aanvullend pensioen (33 procent). Bij alleenstaande mannen was de verhouding tussen beide inkomensposten evenwichtiger: de AOW voorzag in 42 procent en het aanvullend pensioen in 39 procent van het bruto-inkomen. Alleenstaande mannen ontvangen gemiddeld meer aanvullend pensioen dan alleenstaande vrouwen.

Ook bij AOW-gerechtigde paren was de verhouding tussen AOW en aanvullend pensioen evenwichtig, het aandeel van de AOW-uitkering in het gezamenlijke bruto-inkomen kwam uit op gemiddeld 40 procent en het aandeel van het aanvullend pensioen op gemiddeld 41 procent. Wel was het bijbehorende, gemiddelde inkomen bijna 2 keer zo hoog als bij alleenstaande mannen. Bij paren bestaande uit een AOW’er met een jongere partner voorzag het inkomen als werknemer of zelfstandige in een groter deel van het bruto inkomen dan de AOW zelf: gemiddeld 31 tegen 20 procent.

AOW-huishoudens en aanvullend inkomen

De AOW-huishoudens betreffen vooral alleenstaanden en paren, maar kunnen ook andere huishoudenstypen omvatten met ten minste één persoon in de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen die bij één van hun kinderen wonen. AOW’ers die in een verzorgingstehuis verblijven, zijn hier buiten beschouwing gelaten.

Vrijwel alle AOW-huishouden ontvangen ook aanvullende inkomsten. Het aanvullend inkomen kan bestaan uit inkomen als werknemer of als zelfstandige, inkomen uit vermogen (waaronder het inkomen uit eigen woning), aanvullend pensioen, andere uitkeringen, huurtoeslag en overige ontvangen overdrachten. De zorgtoeslag is niet tot het aanvullend inkomen gerekend.

1 op de 20 heeft kale AOW met een beetje extra

Alleenstaande AOW’ers ontvingen in 2018 gemiddeld 1 190 euro bruto AOW per maand. Partners, beiden met AOW, ontvingen samen 1 690 euro AOW. De aanvullende inkomsten verschilden sterk. Zo waren er 110 duizend huishoudens (5 procent) die bovenop hun AOW geen of hooguit 250 euro bruto per maand aan aanvullende inkomsten hadden. Dit betrof vooral alleenstaande AOW’ers, alleenstaande vrouwen overigens iets vaker dan alleenstaande mannen (10 tegen 9 procent). Bijna 218 duizend huishoudens (10 procent) moesten het maandelijks stellen met 250 tot 500 euro bovenop de AOW. Ook dit zijn relatief vaak alleenstaanden. Onder alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen was het aandeel met maandelijks 250 tot 500 euro extra groter dan onder alleenstaande AOW-gerechtigde mannen (20 tegen 13 procent). Aan de andere kant ontving 63 procent van de AOW-huishoudens (vooral paren) maandelijks aanvullende inkomsten van 1 000 euro bruto of meer. Bij meer dan 6 op de 10 van deze AOW-huishoudens ging het zelfs om 2 duizend euro bruto of meer, dus om een aanvullend bedrag ruimschoots boven de AOW zelf.

2.1.5 Hoogte aanvullend inkomen van AOW-huishoudens, 2018* (% huishoudens)
Tot 250 euro per maand 250 tot 500 euro per maand 500 tot 1 000 euro per maand 1 000 tot 2 000 euro per maand 2 000 euro en meer per maand
Alleenstaande
vrouw
10,3 20,3 31,3 22,6 15,5
Alleenstaande
man
9,1 13,4 25,8 26,4 25,3
Paar, beiden AOW'er 1,7 4,9 19,4 29,6 44,4
Paar, een partner AOW'er 0,7 1,8 7,1 16,9 73,5

2.2Inkomen van huishoudens, 2000–2018

Hoger inkomen door meer arbeidsparticipatie van vrouwen

Het gestandaardiseerde inkomen van een huishouden in Nederland bedroeg in 2018 gemiddeld 29 500 euro. Hiermee had een doorsnee-huishouden bijna 21 procent meer te besteden dan in 2000, toen het gestandaardiseerde inkomen (in prijzen van 2018) 24 300 euro bedroeg. Deels is de stijging toe te schrijven aan de methodebreuk van 2011 die een aanzienlijke opwaartse bijstelling van het inkomen bewerkstelligde (Bos en Lok, 2019). Los van de revisie kan de toename mede worden toegeschreven aan de toegenomen arbeids­participatie van vrouwen, niet alleen in personen maar vooral ook in uren. Hierdoor verminderde het aantal eenverdieners en steeg het aantal anderhalf- en tweeverdieners. Tegelijkertijd waren er ontwikkelingen die het gemiddeld inkomen juist omlaag drukken. Zo had het groeiende aandeel alleenstaanden en gepensioneerden in de bevolking een negatief effect op het gemiddeld inkomen, doordat deze groepen relatief vaak een wat lager inkomen hebben.

Koopkracht: standaardisatie en correctie voor inflatie

Om inkomensbedragen van nu te vergelijken met een tijdstip in het verleden moet met een tweetal factoren rekening gehouden worden. In de eerste plaats speelt de prijsontwikkeling een rol. Ter wille van de vergelijkbaarheid is het inkomen daarom met de consumenten­prijsindex (zie bijlage B) gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In de tweede plaats wordt de gemiddelde omvang van huishoudens kleiner. Zo moesten in 2018 gemiddeld 2,2 personen van het huishoudensinkomen rondkomen, terwijl dit in 2000 2,3 personen waren. Met behulp van equivalentiefactoren (zie bijlage A) is het inkomen eveneens gecorrigeerd voor verschillen in de omvang en samenstelling van het huishouden. Het aldus gecorrigeerde besteedbare huishoudensinkomen wordt gestandaardiseerd inkomen of ook wel koopkracht genoemd.

2.2.1Besteedbaar en gestandaardiseerd inkomen van huishoudens

  Aantal huis­houdens Gemiddelde omvang van huishouden Besteedbaar inkomen Gestandaardiseerd inkomen Consumenten­prijsindex
in lopende prijzen in prijzen van 2018 in lopende prijzen in prijzen van 2018
  x 1 000 personen 1 000 euro 2018 = 100
2000 6 791 2,3 25,3 35,0 17,5 24,3 72,2
2001 6 862 2,3 27,5 36,5 19,1 25,3 75,5
2002 6 919 2,3 28,3 36,3 19,7 25,3 78,0
2003 6 948 2,3 28,3 35,6 19,8 24,8 79,7
2004 6 990 2,3 29,0 36,0 20,2 25,1 80,6
2005 7 063 2,3 29,4 35,9 20,6 25,1 82,0
2006 7 109 2,3 30,6 36,9 21,4 25,8 82,9
2007 7 166 2,2 32,6 38,7 22,8 27,0 84,3
2008 7 242 2,2 33,1 38,3 23,2 26,8 86,4
2009 7 303 2,2 33,3 38,1 23,3 26,7 87,4
2010 7 337 2,2 33,2 37,5 23,3 26,3 88,5
20111) 7 416 2,2 33,3 36,8 23,3 25,8 90,6
 
20111) 7 348 2,2 36,6 40,4 25,6 28,3 90,6
2012 7 412 2,2 36,8 39,6 25,8 27,8 92,8
2013 7 468 2,2 37,0 38,9 25,9 27,3 95,1
2014 7 496 2,2 39,0 40,6 27,3 28,4 96,1
2015 7 569 2,2 38,6 39,9 27,1 28,1 96,7
2016 7 623 2,2 40,2 41,4 28,2 29,1 97,0
2017 7 695 2,2 41,6 42,3 29,2 29,7 98,3
2018* 7 755 2,2 42,1 42,1 29,5 29,5 100,0

1)De Inkomensstatistiek is in 2011 herzien waardoor er een breuk is ontstaan tussen de reeksen.

Het meten van inkomensontwikkeling

Als het gemiddelde inkomen stijgt, profiteert niet iedereen daarvan. De reeks van het gemiddelde inkomen laat weliswaar zien hoe het inkomen zich van het ene tot het andere jaar verhoudt, maar dit zegt niets over de inkomensontwikkeling van afzonderlijke huishoudens en de mensen die daar deel van uitmaken. Voor het bepalen van de inkomensontwikkeling van (groepen in) de bevolking kan het best uitgegaan worden van jaar-op-jaar mutaties van het aan personen toegekende gestandaardiseerde huishoudens­inkomen (individuele koopkrachtmutaties) zoals die in hoofdstuk 4 gepresenteerd zijn.

Cijfers over het gemiddelde inkomen geven bijvoorbeeld een antwoord op de vraag of de 65‑plussers van nu het beter hebben dan de 65‑plussers van tien jaar geleden, terwijl cijfers over de koopkrachtontwikkeling laten zien hoe de koopkracht van personen die tot de 65‑plussers (zijn gaan) behoren, zich door de tijd heen ontwikkeld heeft (zie Bos, 2016).

Gemiddeld inkomen na crisis weer in de lift

De stijgende trend in het gemiddelde inkomen van huishoudens is in de periode 2000–2014 twee keer onderbroken door een (conjuncturele) inzinking. Rond 2004 was sprake van een verhoudingsgewijs kleine achteruitgang als gevolg van de teruggelopen bedrijvigheid. Een relatief hoog inkomensniveau werd bereikt in 2007, toen de economie floreerde. In de navolgende economische crisis nam het gemiddelde inkomen flink af. Met het aantrekken van de economie in 2014 ging ook het gemiddelde inkomen weer omhoog. In de jaren 2007 en 2014 kregen de inkomens nog een extra duw omhoog vanwege een incidentele, fiscale maatregel die het voor directeur-grootaandeelhouders aantrekkelijk maakte zich in dat jaar veel dividend uit te keren. In 2017 speelde iets vergelijkbaars. In dat jaar lag er een extra hoge belastingkorting in het verschiet bij de afkoop van het pensioen in eigen beheer. Van deze gunstige regeling hebben relatief veel directeur-grootaandeelhouders gebruik gemaakt, waardoor het gemiddelde inkomen in dat jaar hoger uitkwam dan in het navolgende jaar 2018.

2.2.2 Gemiddeld inkomen van huishoudens1) (1 000 euro (in prijzen van 2018))
Jaar Besteedbaar inkomen Besteedbaar inkomen, reeks 2011-2018 Gestandaardiseerd inkomen Gestandaardiseerd inkomen, reeks 2011-2018
2000 35 . 24,3 .
2001 36,5 . 25,3 .
2002 36,3 . 25,3 .
2003 35,6 . 24,8 .
2004 36 . 25,1 .
2005 35,9 . 25,1 .
2006 36,9 . 25,8 .
2007 38,7 . 27 .
2008 38,3 . 26,8 .
2009 38,1 . 26,7 .
2010 37,5 . 26,3 .
2011 36,8 40,4 25,8 28,3
2012 . 39,6 . 27,8
2013 . 38,9 . 27,3
2014 . 40,6 . 28,4
2015 . 39,9 . 28,1
2016 . 41,4 . 29,1
2017 . 42,3 . 29,7
2018* . 42,1 . 29,5
1)De Inkomensstatistiek is in 2011 herzien waardoor er een breuk is ontstaan.

2.3Verdeling huishoudensinkomen

Inkomens scheef verdeeld

In 2018 hadden huishoudens in Nederland gemiddeld 42,1 duizend euro te besteden. Het gestandaardiseerde inkomen kwam uit op gemiddeld 29,5 duizend euro. De inkomens zijn niet gelijk verdeeld. Het mediane oftewel middelste inkomen was met 26,5 duizend euro lager dan het gemiddelde. De hoogste piek in de inkomensverdeling betrof 7,5 procent van de bijna 7,8 miljoen huishoudens. Zij hadden een inkomen tussen 18 en 20 duizend euro, bij ruim de helft van hen ging het vooral een pensioeninkomen. Bij de huishoudens met vooral een uitkering lag de piek met een inkomen tussen de 14 en 16 duizend euro lager. Het betreft huishoudens die in 2018 in hoofdzaak van een bijstandsuitkering moesten rondkomen. Bijna een derde van alle huishoudens met een uitkering viel in dit inkomensbereik. Bij een half procent van alle huishoudens (42 duizend) was er sprake van een negatief inkomen. Dit betrof veelal huishoudens van zelfstandigen die verlies hadden geleden. Aan de andere kant van de inkomensverdeling staan de huishoudens met de hoogste inkomens. Bijna 600 duizend huishoudens (7,4 procent) hadden een gestandaardiseerd inkomen van meer dan 50 duizend euro. Van hen beschikten er 55 duizend over meer dan een ton.

De verdeling van huishoudens die hun besteedbaar inkomen vooral uit loon en winst betrekken was platter en evenwichtiger dan de verdeling op basis van alle inkomenscomponenten. De grootste groep van de 5 miljoen huishoudens met vooral inkomen uit werk wordt gevormd door 6,8 procent huishoudens met een inkomen van 28 tot 30 duizend euro. Ruim 1 op de 5 werkende huishoudens had een inkomen tussen de 26 en 32 duizend euro.

2.3.1 Huishoudens naar hoogte van het gestandaardiseerd inkomen1), 2018* (Aantal huishoudens (x 1000))
Gestandaardiseerd inkomen (x 1000 euro) Totaal Vooral loon- en winstinkomen Vooral pensioeninkomen Vooral uitkeringsinkomen
0 0 0 0 0
2 48 34 4 9
4 59 36 5 15
6 61 38 5 13
8 69 44 7 15
10 76 46 10 18
12 119 52 17 48
14 255 71 43 139
16 454 107 96 250
18 464 149 214 99
20 574 225 297 50
22 543 272 236 34
24 499 287 186 25
26 496 312 163 19
28 487 330 141 15
30 458 330 115 11
32 432 320 101 9
34 395 299 88 7
36 346 272 68 5
38 298 241 52 3
40 252 209 40 2
42 212 178 32 2
44 177 150 25 1
46 147 125 20 1
48 121 104 16 1
50 99 85 13 1
52 82 71 10 0
54 67 58 9 0
56 55 48 7 0
58 46 40 6 0
60 38 33 5 0
62 32 28 4 0
64 27 23 3 0
66 23 20 3 0
68 20 17 3 0
70 17 15 2 0
72 15 13 2 0
74 13 11 2 0
76 11 10 1 0
78 10 8 1 0
80 9 7 1 0
82 8 7 1 0
84 7 6 1 0
86 6 5 1 0
88 6 5 1 0
90 5 4 1 0
92 5 4 1 0
94 4 3 1 0
96 4 3 0 0
98 3 3 0 0
100 3 3 0 0
1)Aantal huishoudens per inkomensklasse met een breedte van 2000 euro

2.4Inkomen naar kenmerken van huishoudens

Inkomen aan het eind carrière het hoogst

Huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hadden met gemiddeld 13 duizend euro in 2018 het laagste gestandaardiseerd inkomen. Deze kostwinners staan nog aan het begin van hun loopbaan. Met het oplopen van de leeftijd is het inkomen steeds hoger. Het hoogste inkomenspeil – 33,9 duizend euro – wordt bereikt bij huishoudens met een hoofdkostwinner in de leeftijd van 55 tot 65 jaar. Doorgaans hebben zij in de loop van hun carrière een steeds hoger inkomen opgebouwd en blijven veelal dat hoge inkomen vasthouden totdat men stopt met werken.

Laagste inkomen bij alleenstaanden met jonge kinderen

De verbijzondering naar huishoudenssamenstelling (zie Statline) laat voor alleenstaande ouders met louter minderjarige kinderen het laagst inkomen zien: gemiddeld 21,2 duizend euro. Deze huishoudens zijn aangewezen op het inkomen van maar één persoon, meestal de moeder. Relatief vaak betreft het dan een bijstandsuitkering. De hoogste inkomens worden aangetroffen bij paren tot AOW-leeftijd zonder thuiswonende kinderen (37,7 duizend euro) of paren met ten minste één inwonend meerderjarig kind (37,8 duizend euro). Het gaat dikwijls om 50- tot 65‑jarigen van wie de kinderen al het huis uit zijn of van wie de kinderen eigen inkomen hebben en daarmee bijdragen aan het gezamenlijke gezinsinkomen. Bij jonge paren zonder kinderen zijn het veelal tweeverdieners, oftewel partners met elk inkomen uit betaald werk, die vaak beide voltijds werken. Het gestandaardiseerd inkomen van tweeverdieners kwam in 2018 met 38,5 duizend euro logischerwijs hoger uit dan dat van een- en nulverdieners (respectievelijk 27,8 duizend en 22,5 duizend euro).

Aantal verdieners in een huishouden

Bij de indeling in nul-, een of tweeverdieners is alleen het aantal personen in de huishoudens­kern met inkomen uit werk geteld, dus bij een eenpersoonshuishouden of een eenoudergezin wordt alleen gekeken of de alleenstaande respectievelijk de ouder al dan niet inkomen uit werk betrekt. Bij huishoudens rondom paren tellen alleen de verdiensten van de beide partners. Meerderjarige kinderen of anderen in het huishouden blijven in deze indeling buiten beschouwing.

Minste inkomen voor niet-westerse huishoudens

Het gemiddelde inkomen van huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond lag met 22,3 duizend euro substantieel lager dan dat van huishoudens met een Nederlandse achtergrond (30,7 duizend euro). Ook huishoudens met een westerse migratieachtergrond kwamen met 28,4 duizend euro hoger uit dan niet-westerse huishoudens, maar bleven wel onder het gemiddelde van Nederlandse huishoudens.

Inkomen ondernemershuishoudens het hoogst

Gemiddeld hadden huishoudens met voornamelijk inkomen uit een eigen onderneming met bijna 41 duizend euro meer inkomen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers (Statline). De groep zelfstandigenhuishoudens met vooral inkomen als directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, had verreweg het hoogste gestandaardiseerd inkomen (gemiddeld 56,2 duizend euro). Bij de zelfstandigen zijn de onderlinge inkomensverschillen het grootst. Zelfstandigen kunnen immers zowel flinke winsten boeken als verlies lijden. Daardoor zijn deze huishoudens niet alleen oververtegenwoordigd in de hoogste inkomensregionen, maar ook in de groep met een laag of negatief inkomen (Statline). Bijna 1 op de 10 huishoudens had in 2018 voornamelijk inkomen als zelfstandige, ruim de helft van alle huishoudens betrok het inkomen hoofdzakelijk uit loondienst. Gemiddeld kwamen de werknemershuishoudens uit op een inkomen van 31,7 duizend euro. Daarnaast moest ruim een derde van de huishoudens grotendeels rondkomen van een uitkering. In bijna driekwart van de gevallen betrof het huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen.

2.4.1Inkomen naar huishoudenskenmerken, 2018*

Aantal huishoudens Gemiddeld gestandaardiseerd
besteedbaar inkomen
x 1 000 1 000 euro
Totaal 7 755 29,5
 
Leeftijd hoofdkostwinner
Tot 25 jaar 364 13
25 tot 35 jaar 1 152 27,5
35 tot 45 jaar 1 202 30,6
45 tot 55 jaar 1 539 33,6
55 tot 65 jaar 1 395 33,9
65 tot 75 jaar 1 161 29,1
75 jaar of ouder 942 24,5
 
(Migratie)achtergrond hoofdkostwinner
Nederlands 6 044 30,7
Westers 832 28,4
Niet-westers 879 22,3
 
Aantal verdieners in huishouden
Geen 2 441 22,5
Een 2 839 27,8
Twee 2 475 38,5
 
Voornaamste inkomensbron
Inkomen als werknemer 4 113 31,7
Inkomen als zelfstandige 712 40,7
Inkomen directeur-grootaandeelhouder 164 56,2
Uitkering of pensioen 2 931 23,7

2.5Regionale inkomensverdeling

Rijkste gemeenten vooral in het westen van het land

De tien gemeenten met het hoogste gemiddelde huishoudensinkomen bevinden zich vrijwel allemaal in het westen van het land. De hoogste plek is voorbehouden aan Bloemendaal in Noord-Holland met in 2018 een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 51,7 duizend euro. Dat is 75 procent hoger als het landelijk gemiddelde (29,5 duizend euro). Op nummer twee stond Blaricum met een inkomen van 50,7 duizend euro, gevolgd door Wassenaar (49,4 duizend euro) en Laren (47,4 duizend euro). Hekkensluiter in de top-10 was Baarn waar het gemiddelde krap 37,4 duizend euro bedroeg. Het Brabantse Waalre, gelegen onder de rook van Eindhoven, is de enige rijke gemeente die niet in het westen van het land is gesitueerd. Met gemiddeld 37,4 duizend euro kwam Waalre op de negende plek. De top-10 van de gemeenten met het laagste inkomen wordt gedomineerd door studentensteden: Wageningen, Groningen, Enschede, Delft, Nijmegen, en Maastricht.

2.5.1 Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per gemeente, 2018*
Gemeente Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Aa en Hunze 31,1
Aalsmeer 35,3
Aalten 28,6
Achtkarspelen 26,1
Alblasserdam 29,4
Albrandswaard 35,2
Alkmaar 29,1
Almelo 26,3
Almere 29,4
Alphen aan den Rijn 31,4
Alphen-Chaam 33
Altena 31,1
Ameland .
Amersfoort 31,5
Amstelveen 33,5
Amsterdam 29,4
Apeldoorn 29,7
Appingedam 25,5
Arnhem 26,1
Assen 27,7
Asten 30,3
Baarle-Nassau 31,2
Baarn 37,4
Barendrecht 34,3
Barneveld 31,1
Beek (L.) 30,4
Beekdaelen 30,3
Beemster 34,9
Beesel 28,5
Berg en Dal 29,6
Bergeijk 32,7
Bergen (L.) 28,9
Bergen (NH.) 37,3
Bergen op Zoom 29
Berkelland 29,3
Bernheze 31,9
Best 32,9
Beuningen 31,3
Beverwijk 28,7
De Bilt 36,2
Bladel 31,4
Blaricum 50,7
Bloemendaal 51,7
Bodegraven-Reeuwijk 34,7
Boekel 31,3
Borger-Odoorn 28,5
Borne 30,5
Borsele 30,6
Boxmeer 30,7
Boxtel 30,3
Breda 29,6
Brielle 33,8
Bronckhorst 32,8
Brummen 30,7
Brunssum 26,3
Bunnik 35,2
Bunschoten 31,9
Buren 33
Capelle aan den IJssel 29,1
Castricum 35,5
Coevorden 28,7
Cranendonck 31,3
Cuijk 29,3
Culemborg 30,9
Dalfsen 31,2
Dantumadiel 26,5
Delft 24,3
Delfzijl 26,4
Deurne 30,1
Deventer 27,8
Diemen 28,1
Dinkelland 32,1
Doesburg 27,4
Doetinchem 28,6
Dongen 30,5
Dordrecht 28,5
Drechterland 31,7
Drimmelen 31,9
Dronten 29,1
Druten 30,4
Duiven 30,7
Echt-Susteren 29,7
Edam-Volendam 34,2
Ede 30,1
Eemnes 34,2
Eersel 34,9
Eijsden-Margraten 32,8
Eindhoven 27,5
Elburg 29,2
Emmen 26,5
Enkhuizen 29,6
Enschede 24,2
Epe 30,5
Ermelo 31,7
Etten-Leur 30,2
De Fryske Marren 29,3
Geertruidenberg 30,1
Geldrop-Mierlo 30,6
Gemert-Bakel 29,7
Gennep 29,3
Gilze en Rijen 30,2
Goeree-Overflakkee 30,8
Goes 29,8
Goirle 31,7
Gooise Meren 39,5
Gorinchem 29,2
Gouda 29,3
Grave 29,9
's-Gravenhage 28,4
Groningen 23,4
Gulpen-Wittem 30,1
Haaksbergen 29,7
Haaren 35,4
Haarlem 30,9
Haarlemmermeer 33,1
Halderberge 30
Hardenberg 28,7
Harderwijk 29,5
Hardinxveld-Giessendam 30,6
Harlingen 26,2
Hattem 32,5
Heemskerk 30,7
Heemstede 41,1
Heerde 30,8
Heerenveen 28,7
Heerhugowaard 29,8
Heerlen 25,1
Heeze-Leende 34,5
Heiloo 34,5
Den Helder 27
Hellendoorn 29,5
Hellevoetsluis 31
Helmond 28
Hendrik-Ido-Ambacht 32,5
Hengelo (O.) 27,5
's-Hertogenbosch 30,4
Heumen 33,3
Heusden 31,6
Hillegom 31,3
Hilvarenbeek 32,9
Hilversum 32,4
Hoeksche Waard 32,9
Hof van Twente 31
Het Hogeland 27,3
Hollands Kroon 29,7
Hoogeveen 27,1
Hoorn 29,2
Horst aan de Maas 30,4
Houten 34,6
Huizen 33,1
Hulst 29,5
IJsselstein 32,8
Kaag en Braassem 33,5
Kampen 27,9
Kapelle 31,1
Katwijk 30,6
Kerkrade 25,2
Koggenland 32,1
Krimpen aan den IJssel 31
Krimpenerwaard 31,5
Laarbeek 31
Landerd 32,2
Landgraaf 27,4
Landsmeer 35,6
Langedijk 32,1
Lansingerland 36
Laren (NH.) 47,4
Leeuwarden 25,5
Leiden 26,7
Leiderdorp 32,6
Leidschendam-Voorburg 33
Lelystad 27,7
Leudal 30,9
Leusden 34,4
Lingewaard 30,7
Lisse 31,7
Lochem 32,7
Loon op Zand 30,7
Lopik 32,5
Loppersum 28
Losser 29,2
Maasdriel 31,7
Maasgouw 31,1
Maassluis 29,2
Maastricht 25,1
Medemblik 30,4
Meerssen 31,8
Meierijstad 31,5
Meppel 28,5
Middelburg (Z.) 28,5
Midden-Delfland 36,1
Midden-Drenthe 29,4
Midden-Groningen 26,8
Mill en Sint Hubert 30,4
Moerdijk 30,8
Molenlanden 33
Montferland 28,9
Montfoort 34,2
Mook en Middelaar 34
Neder-Betuwe 29,3
Nederweert 30,3
Nieuwegein 29,7
Nieuwkoop 34,6
Nijkerk 32,4
Nijmegen 24,7
Nissewaard 29,2
Noardeast-Fryslân 26,7
Noord-Beveland 29,5
Noordenveld 30,2
Noordoostpolder 28,7
Noordwijk 34
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 35
Nunspeet 30,4
Oegstgeest 39,5
Oirschot 33,5
Oisterwijk 34,9
Oldambt 25,5
Oldebroek 28,5
Oldenzaal 29
Olst-Wijhe 30,2
Ommen 30,2
Oost Gelre 30,7
Oosterhout 30,5
Ooststellingwerf 27,5
Oostzaan 33,8
Opmeer 30,9
Opsterland 29,2
Oss 29,8
Oude IJsselstreek 28,1
Ouder-Amstel 36,7
Oudewater 33,7
Overbetuwe 31,4
Papendrecht 30,6
Peel en Maas 30,3
Pekela 24,9
Pijnacker-Nootdorp 35,1
Purmerend 29,2
Putten 31,9
Raalte 29,8
Reimerswaal 28,7
Renkum 32,5
Renswoude .
Reusel-De Mierden 31,9
Rheden 28,9
Rhenen 31,4
Ridderkerk 29,4
Rijssen-Holten 30,4
Rijswijk (ZH.) 30
Roerdalen 29,7
Roermond 27,6
De Ronde Venen 36,2
Roosendaal 28,7
Rotterdam 26,2
Rozendaal .
Rucphen 29,3
Schagen 30,7
Scherpenzeel 31
Schiedam 27
Schiermonnikoog .
Schouwen-Duiveland 30,9
Simpelveld 28,6
Sint Anthonis 31,7
Sint-Michielsgestel 33,9
Sittard-Geleen 27,9
Sliedrecht 29,1
Sluis 28,9
Smallingerland 27,3
Soest 33,3
Someren 30,6
Son en Breugel 35,3
Stadskanaal 25,7
Staphorst 30,4
Stede Broec 29,1
Steenbergen 28,2
Steenwijkerland 28,1
Stein (L.) 29,3
Stichtse Vecht 34,9
Súdwest-Fryslân 28,3
Terneuzen 28,6
Terschelling .
Texel 29,7
Teylingen 35,1
Tholen 28,7
Tiel 28,3
Tilburg 26,1
Tubbergen 31,4
Twenterand 28
Tynaarlo 32,9
Tytsjerksteradiel 28,7
Uden 30,3
Uitgeest 33,3
Uithoorn 32,3
Urk 29,2
Utrecht 28,1
Utrechtse Heuvelrug 35,3
Vaals 26,2
Valkenburg aan de Geul 29,6
Valkenswaard 30
Veendam 26,3
Veenendaal 29,1
Veere 33,1
Veldhoven 32,5
Velsen 30,3
Venlo 27,1
Venray 29,9
Vijfheerenlanden 30,8
Vlaardingen 27,6
Vlieland .
Vlissingen 26,3
Voerendaal 31,9
Voorschoten 35,5
Voorst 31,9
Vught 37,1
Waadhoeke 27,4
Waalre 37,4
Waalwijk 29,1
Waddinxveen 31,2
Wageningen 23,2
Wassenaar 49,4
Waterland 35
Weert 29,6
Weesp 31,8
West Betuwe 33
West Maas en Waal 30,8
Westerkwartier 29,3
Westerveld 30,7
Westervoort 28,4
Westerwolde 26,8
Westland 31,6
Weststellingwerf 27,3
Westvoorne 38,1
Wierden 32
Wijchen 31
Wijdemeren 37,2
Wijk bij Duurstede 33
Winterswijk 28,6
Woensdrecht 29,9
Woerden 33,5
De Wolden 31,3
Wormerland 31,8
Woudenberg 32,3
Zaanstad 28,4
Zaltbommel 31,2
Zandvoort 31,5
Zeewolde 30,7
Zeist 34
Zevenaar 28,3
Zoetermeer 30,1
Zoeterwoude 34,1
Zuidplas 33,3
Zundert 30,9
Zutphen 27,5
Zwartewaterland 30
Zwijndrecht 29,4
Zwolle 28,4

2.5.2Top-10 gemeenten met hoogste en laagste gemiddelde gestandaardiseerd huishoudensinkomen, 2018*

Hoogste inkomen Laagste inkomen
1 000 euro 1 000 euro
Bloemendaal 51,7 Wageningen 23,2
Blaricum 50,7 Groningen 23,4
Wassenaar 49,4 Enschede 24,2
Laren (NH.) 47,4 Delft 24,3
Heemstede 41,1 Nijmegen 24,7
Oegstgeest 39,5 Pekela 24,9
Gooise Meren 39,5 Heerlen 25,1
Westvoorne 38,1 Maastricht 25,1
Waalre 37,4 Kerkrade 25,2
Baarn 37,4 Appingedam 25,5

2.6Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Bos, W. (2016). Koopkracht van ouderen flink gedaald tijdens crisis. ESB jaargang 101 (4732), 14 april 2016.

Bos, W. en R. Lok (2019). Herziening van de Inkomensstatistiek 2011. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Koos Arts

Wim Bos

Marion van den Brakel

Kai Gidding

Daniël Herbers

Bart Huynen

Koen Link

Reinder Lok

Jasper Menger

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Eindredactie

Marion van den Brakel en Ferdy Otten

Erratum

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, zijn er achteraf enkele onvolkomenheden geconstateerd. Onze excuses hiervoor.

Datum: 16 november 2020

In de figuur “Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*” was een fout opgetreden. De labels van de staven, t.w. “Miljonairs” en “Niet-miljonairs”, stonden verkeerd om. De bovenste staaf betreft dus “Niet-miljonairs” en de onderste staaf betreft “Miljonairs”. Het gaat om de laatste figuur in het kader “Aantal miljonairs opnieuw toegenomen” in paragraaf “5.3 Vermogensverdeling” van de publicatie “Materiële Welvaart in Nederland 2020”.

Foutieve versie:

Created with Highcharts 7.0.3%Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*Bank- en spaartegoedenEffectenEigen woningOverig onroerend goedOndernemingsvermogenAanmerkelijk belangOverige bezittingenMiljonairsNiet-miljonairs020406080100

Gecorrigeerde versie:

Created with Highcharts 7.0.3%Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*Bank- en spaartegoedenEffectenEigen woningOverig onroerend goedOndernemingsvermogenAanmerkelijk belangOverige bezittingenNiet-miljonairsMiljonairs020406080100