Inkomen van huishoudens
In dit hoofdstuk staat het inkomen van huishoudens centraal. De samenstelling van het inkomen alsmede de herverdeling van het inkomen via premies, belastingen en uitkeringen komen aan bod. Het besteedbare inkomen is het netto inkomen van het huishouden voor het doen van uitgaven voor goederen en diensten. Hoe is dit inkomen tussen huishoudens verdeeld, wat was de ontwikkeling in het huidige millennium? En hoe zit het met de regionale inkomensverdeling?
2.1Samenstelling huishoudensinkomen
Uitkeringen vormen ruim een vijfde van het bruto-inkomen
Het bruto-inkomen van huishoudens bedroeg in 2018 gemiddeld 68 500 euro. Ruim driekwart van dit bedrag wordt gevormd door loon, inkomen uit eigen onderneming en vermogensinkomsten (het primaire inkomen). De resterende 22 procent bestaat bijna geheel uit uitkeringen (inclusief pensioen).
Inkomensbegrippen
Primair inkomen: de beloning voor arbeid en vermogen
Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden, dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht. Het (‘gemengde’) inkomen uit eigen onderneming vormt de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.
Besteedbaar inkomen: het inkomen na herverdeling
Huishoudens verzekeren zich tegen het verlies aan inkomen wegens werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en het overlijden van een partner. Het gaat hier enerzijds om verplichte werknemers- en volksverzekeringen, anderzijds om (aanvullende) particuliere verzekeringen. De uitkeringen worden bij het inkomen geteld, terwijl de betaalde premies in mindering worden gebracht.
Uitkeringen sociale voorzieningen, waartoe onder meer de bijstandsuitkering behoort, vormen het financiële vangnet voor huishoudens waarvoor het primaire inkomen en de uitkeringen inkomensverzekering ontbreken of onvoldoende zijn. Tot de uitkering sociale voorzieningen, die uit de algemene middelen wordt gefinancierd, behoren ook de kinderbijslag (waarvoor geen inkomenstoets geldt) en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget.
Huishoudens met een lager inkomen hebben ook recht op tegemoetkomingen die gebonden zijn aan bepaalde bestedingen zoals de huur. Inkomensoverdrachten betreffen met name de partneralimentatie die door het ene huishouden ontvangen en door het andere betaald wordt. De kinderalimentatie blijft evenwel buiten beschouwing omdat hiervan geen waarnemingen beschikbaar zijn. Het bruto-inkomen bestaat uit het primaire inkomen en het ontvangen, herverdeelde inkomen. Het bruto-inkomen van alle huishoudens tezamen is geflatteerd, doordat het zowel de uitkeringen als de premies inkomensverzekeringen (die in het brutoloon verdisconteerd zijn) omvat. Om te komen tot het besteedbare inkomen worden deze premies, de belastingen op inkomen en vermogen en de betaalde inkomensoverdrachten op het bruto-inkomen in mindering gebracht.
Premies ziektekostenverzekeringen zijn verplicht en deels inkomensafhankelijk. Daarom worden zij niet als een (vrije) besteding gezien, maar eveneens in mindering gebracht op het inkomen.
2.1.1Samenstelling van het inkomen van huishoudens, 2018*
Aantal huishoudens | Gemiddeld bedrag | Totaal bedrag | Aandeel van bruto-inkomen | ||
---|---|---|---|---|---|
x 1 000 | % | 1 000 euro | mln euro | % | |
1 Inkomen als werknemer | 4 996 | 64,4 | 66,6 | 332 866 | 62,7 |
2 Inkomen als zelfstandige | 1 547 | 19,9 | 37,1 | 57 415 | 10,8 |
3 Inkomen uit vermogen | 7 755 | 100,0 | 2,9 | 22 165 | 4,2 |
4 Primair inkomen (1+2+3) | 7 755 | 100,0 | 53,2 | 412 445 | 77,7 |
5 Uitkering inkomensverzekering | 3 757 | 48,4 | 26,4 | 99 309 | 18,7 |
6 Uitkering sociale voorziening | 2 729 | 35,2 | 5,6 | 15 192 | 2,9 |
7 Ontvangen gebonden overdracht | 1 380 | 17,8 | 2,6 | 3 585 | 0,7 |
8 Overdracht ontvangen van huishouden | 50 | 0,6 | 10,9 | 542 | 0,1 |
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) | 7 755 | 100,0 | 68,5 | 531 073 | 100,0 |
10 Overdracht betaald aan huishouden | 71 | 0,9 | 9,2 | 648 | 0,1 |
11 Premie inkomensverzekering | 7 299 | 94,1 | 11,8 | 86 291 | 16,2 |
12 Premie ziektekostenverzekering | 7 755 | 100,0 | 6,9 | 53 805 | 10,1 |
13 Belasting op inkomen | 7 209 | 93,0 | 8,9 | 64 203 | 12,1 |
14 Besteedbaar inkomen (9–10–11–12–13) | 7 755 | 100,0 | 42,1 | 326 127 | 61,4 |
De samenstelling van het bruto-inkomen verschilt sterk tussen diverse bevolkingsgroepen, zoals inkomensgroepen. Huishoudens uit de laagste decielgroepen van het bruto-inkomen zijn in sterkere mate afhankelijk van een uitkering inkomensverzekering of sociale voorziening, terwijl het inkomen van de hogere inkomensgroepen grotendeels uit primair inkomen bestaat.
Primair inkomen | Uitkering inkomensverzekeringen | Uitkering sociale voorzieningen | Ontvangen gebonden overdrachten en overige inkomensoverdrachten | |
---|---|---|---|---|
Totaal (68 500 euro) | 77,7 | 18,7 | 2,9 | 0,8 |
. | . | . | . | |
1e (12 300 euro) | 25,0 | 36,9 | 28,8 | 9,2 |
2e (22 300 euro) | 21,0 | 53,1 | 17,9 | 8,0 |
3e (29 300 euro) | 34,5 | 51,9 | 10,0 | 3,6 |
4e (37 500 euro) | 47,7 | 46,2 | 4,7 | 1,4 |
5e (47 500 euro) | 60,6 | 36,0 | 2,9 | 0,6 |
6e (59 500 euro) | 71,0 | 26,6 | 2,1 | 0,3 |
7e (73 600 euro) | 80,3 | 17,8 | 1,7 | 0,2 |
8e (90 700 euro) | 86,7 | 11,9 | 1,3 | 0,1 |
9e (115 100 euro) | 90,7 | 8,2 | 1,0 | 0,1 |
10e (197 000 euro) | 92,9 | 6,5 | 0,6 | 0,1 |
1)Tussen haakjes staat het gemiddeld brutojaarinkomen per inkomensgroep. | ||||
Drie kwart bruto-inkomen ouderen komt uit pensioen
De samenstelling van het inkomen varieert met de levensfase. Jongeren zijn voor hun levensonderhoud deels aangewezen op sociale voorzieningen, waaronder de bijstandsuitkering en (in afnemende mate) de studiefinanciering. De sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald. In september 2015 werd het sociale leenstelsel ingevoerd en bleef alleen de aanvullende studiefinanciering voor kinderen van ouders met een smalle beurs nog als een sociale voorziening overeind. Sindsdien daalt het aandeel van de sociale voorzieningen in het bruto-inkomen van jongeren tot 25 jaar, zie Statline.
In de leeftijd van 25 tot 45 jaar wordt het inkomen hoofdzakelijk uit arbeid betrokken, terwijl 45- tot 65‑jarigen al wat vaker een beroep doen op een uitkering inkomensverzekering. Zo komt een tiende deel van hun bruto-inkomen uit een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Huishoudens met een 65‑plusser als hoofdkostwinner halen bijna drie kwart van hun bruto-inkomen uit een (pensioen)uitkering en profiteren daarmee het meest van de herverdeling.
In 2018 werd gemiddeld 39 procent van het bruto-inkomen afgedragen in de vorm van premies en belastingen. Hierdoor resteerde een besteedbaar inkomen van gemiddeld 42 duizend euro. De premies inkomensverzekering drukken het sterkst op huishoudens met een hoofdkostwinner tussen 25 en 65 jaar, een vijfde deel van hun bruto-inkomen gaat hieraan op. Huishoudens met 65‑plussers betalen nauwelijks nog premies voor inkomensverzekeringen: hiervoor hebben zij hun bijdrage al in hun actieve beroepsleven geleverd.
2.1.3Samenstelling van het inkomen, 2018*
Totaal | Leeftijd hoofdkostwinner | ||||
---|---|---|---|---|---|
tot 25 | 25 tot 45 | 45 tot 65 | 65+ | ||
bruto-inkomen = 100 | |||||
1 Inkomen als werknemer | 63 | 80 | 80 | 70 | 8 |
2 Inkomen als zelfstandige | 11 | 5 | 12 | 13 | 4 |
3 Inkomen uit vermogen | 4 | 1 | 0 | 4 | 12 |
4 Primair inkomen (1+2+3) | 78 | 86 | 92 | 87 | 24 |
5 Uitkering inkomensverzekering | 19 | 2 | 3 | 10 | 74 |
6 Uitkering sociale voorziening | 3 | 10 | 4 | 3 | 1 |
7 Ontvangen gebonden overdracht | 1 | 2 | 1 | 0 | 1 |
8 Overdracht ontvangen van huishouden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
10 Overdracht betaald aan huishouden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
11 Premie inkomensverzekering | 16 | 17 | 20 | 19 | 2 |
12 Premie ziektekostenverzekering | 10 | 11 | 10 | 10 | 12 |
13 Belasting op inkomen | 12 | 4 | 11 | 14 | 11 |
14 Besteedbaar inkomen (9–10–11–12–13) | 61 | 67 | 59 | 58 | 76 |
1 000 euro | |||||
Gemiddeld besteedbaar inkomen | 42,1 | 14,9 | 42,8 | 51,1 | 33,3 |
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen | 29,5 | 13,0 | 29,1 | 33,7 | 27,0 |
x 1 000 | |||||
Aantal huishoudens | 7 755 | 3 640 | 2 354 | 2 935 | 2 103 |
Ruim 2,1 miljoen huishoudens met AOW
In 2018 ontvingen ruim 2,1 miljoen huishoudens AOW. Van deze AOW-huishoudens ontvingen er bijna 2,0 miljoen ook aanvullend pensioen, zoals ouderdoms- of partnerpensioen. De AOW-uitkering bedroeg gemiddeld 36 procent van het bruto inkomen, ongeveer net zo veel als het aanvullend pensioen (35 procent).
AOW | Aanvullend pensioen | Inkomen uit vermogen | Inkomen als werknemer of zelfstandige | Overig aanvullend inkomen | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal (3 830 euro) |
35,6 | 34,5 | 11,4 | 15,5 | 3,0 |
Alleenstaande vrouw (2 370 euro) |
50,4 | 33,0 | 11,6 | 1,2 | 3,7 |
Alleenstaande man (2 820 euro) |
41,6 | 39,4 | 12,8 | 4,4 | 1,8 |
Paar, beiden AOW'er (4 230 euro) |
39,9 | 41,2 | 13,5 | 4,7 | 0,8 |
Paar, een partner AOW'er (5 380 euro) |
19,7 | 33,5 | 10,6 | 30,5 | 5,6 |
1) Tussen haakjes is het gemiddeld bruto maandinkomen vermeld. |
AOW belangrijkste pensioenpijler van alleenstaande vrouwen
Voor alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen vormde de AOW-uitkering de belangrijkste inkomenscomponent. Gemiddeld was de AOW goed voor de helft van hun bruto-inkomen, aanmerkelijk meer dan het aanvullend pensioen (33 procent). Bij alleenstaande mannen was de verhouding tussen beide inkomensposten evenwichtiger: de AOW voorzag in 42 procent en het aanvullend pensioen in 39 procent van het bruto-inkomen. Alleenstaande mannen ontvangen gemiddeld meer aanvullend pensioen dan alleenstaande vrouwen.
Ook bij AOW-gerechtigde paren was de verhouding tussen AOW en aanvullend pensioen evenwichtig, het aandeel van de AOW-uitkering in het gezamenlijke bruto-inkomen kwam uit op gemiddeld 40 procent en het aandeel van het aanvullend pensioen op gemiddeld 41 procent. Wel was het bijbehorende, gemiddelde inkomen bijna 2 keer zo hoog als bij alleenstaande mannen. Bij paren bestaande uit een AOW’er met een jongere partner voorzag het inkomen als werknemer of zelfstandige in een groter deel van het bruto inkomen dan de AOW zelf: gemiddeld 31 tegen 20 procent.
AOW-huishoudens en aanvullend inkomen
De AOW-huishoudens betreffen vooral alleenstaanden en paren, maar kunnen ook andere huishoudenstypen omvatten met ten minste één persoon in de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen die bij één van hun kinderen wonen. AOW’ers die in een verzorgingstehuis verblijven, zijn hier buiten beschouwing gelaten.
Vrijwel alle AOW-huishouden ontvangen ook aanvullende inkomsten. Het aanvullend inkomen kan bestaan uit inkomen als werknemer of als zelfstandige, inkomen uit vermogen (waaronder het inkomen uit eigen woning), aanvullend pensioen, andere uitkeringen, huurtoeslag en overige ontvangen overdrachten. De zorgtoeslag is niet tot het aanvullend inkomen gerekend.
1 op de 20 heeft kale AOW met een beetje extra
Alleenstaande AOW’ers ontvingen in 2018 gemiddeld 1 190 euro bruto AOW per maand. Partners, beiden met AOW, ontvingen samen 1 690 euro AOW. De aanvullende inkomsten verschilden sterk. Zo waren er 110 duizend huishoudens (5 procent) die bovenop hun AOW geen of hooguit 250 euro bruto per maand aan aanvullende inkomsten hadden. Dit betrof vooral alleenstaande AOW’ers, alleenstaande vrouwen overigens iets vaker dan alleenstaande mannen (10 tegen 9 procent). Bijna 218 duizend huishoudens (10 procent) moesten het maandelijks stellen met 250 tot 500 euro bovenop de AOW. Ook dit zijn relatief vaak alleenstaanden. Onder alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen was het aandeel met maandelijks 250 tot 500 euro extra groter dan onder alleenstaande AOW-gerechtigde mannen (20 tegen 13 procent). Aan de andere kant ontving 63 procent van de AOW-huishoudens (vooral paren) maandelijks aanvullende inkomsten van 1 000 euro bruto of meer. Bij meer dan 6 op de 10 van deze AOW-huishoudens ging het zelfs om 2 duizend euro bruto of meer, dus om een aanvullend bedrag ruimschoots boven de AOW zelf.
Tot 250 euro per maand | 250 tot 500 euro per maand | 500 tot 1 000 euro per maand | 1 000 tot 2 000 euro per maand | 2 000 euro en meer per maand | |
---|---|---|---|---|---|
Alleenstaande vrouw |
10,3 | 20,3 | 31,3 | 22,6 | 15,5 |
Alleenstaande man |
9,1 | 13,4 | 25,8 | 26,4 | 25,3 |
Paar, beiden AOW'er | 1,7 | 4,9 | 19,4 | 29,6 | 44,4 |
Paar, een partner AOW'er | 0,7 | 1,8 | 7,1 | 16,9 | 73,5 |
2.2Inkomen van huishoudens, 2000–2018
Hoger inkomen door meer arbeidsparticipatie van vrouwen
Het gestandaardiseerde inkomen van een huishouden in Nederland bedroeg in 2018 gemiddeld 29 500 euro. Hiermee had een doorsnee-huishouden bijna 21 procent meer te besteden dan in 2000, toen het gestandaardiseerde inkomen (in prijzen van 2018) 24 300 euro bedroeg. Deels is de stijging toe te schrijven aan de methodebreuk van 2011 die een aanzienlijke opwaartse bijstelling van het inkomen bewerkstelligde (Bos en Lok, 2019). Los van de revisie kan de toename mede worden toegeschreven aan de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen, niet alleen in personen maar vooral ook in uren. Hierdoor verminderde het aantal eenverdieners en steeg het aantal anderhalf- en tweeverdieners. Tegelijkertijd waren er ontwikkelingen die het gemiddeld inkomen juist omlaag drukken. Zo had het groeiende aandeel alleenstaanden en gepensioneerden in de bevolking een negatief effect op het gemiddeld inkomen, doordat deze groepen relatief vaak een wat lager inkomen hebben.
Koopkracht: standaardisatie en correctie voor inflatie
Om inkomensbedragen van nu te vergelijken met een tijdstip in het verleden moet met een tweetal factoren rekening gehouden worden. In de eerste plaats speelt de prijsontwikkeling een rol. Ter wille van de vergelijkbaarheid is het inkomen daarom met de consumentenprijsindex (zie bijlage B) gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In de tweede plaats wordt de gemiddelde omvang van huishoudens kleiner. Zo moesten in 2018 gemiddeld 2,2 personen van het huishoudensinkomen rondkomen, terwijl dit in 2000 2,3 personen waren. Met behulp van equivalentiefactoren (zie bijlage A) is het inkomen eveneens gecorrigeerd voor verschillen in de omvang en samenstelling van het huishouden. Het aldus gecorrigeerde besteedbare huishoudensinkomen wordt gestandaardiseerd inkomen of ook wel koopkracht genoemd.
2.2.1Besteedbaar en gestandaardiseerd inkomen van huishoudens
Aantal huishoudens | Gemiddelde omvang van huishouden | Besteedbaar inkomen | Gestandaardiseerd inkomen | Consumentenprijsindex | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|
in lopende prijzen | in prijzen van 2018 | in lopende prijzen | in prijzen van 2018 | ||||
x 1 000 | personen | 1 000 euro | 2018 = 100 | ||||
2000 | 6 791 | 2,3 | 25,3 | 35,0 | 17,5 | 24,3 | 72,2 |
2001 | 6 862 | 2,3 | 27,5 | 36,5 | 19,1 | 25,3 | 75,5 |
2002 | 6 919 | 2,3 | 28,3 | 36,3 | 19,7 | 25,3 | 78,0 |
2003 | 6 948 | 2,3 | 28,3 | 35,6 | 19,8 | 24,8 | 79,7 |
2004 | 6 990 | 2,3 | 29,0 | 36,0 | 20,2 | 25,1 | 80,6 |
2005 | 7 063 | 2,3 | 29,4 | 35,9 | 20,6 | 25,1 | 82,0 |
2006 | 7 109 | 2,3 | 30,6 | 36,9 | 21,4 | 25,8 | 82,9 |
2007 | 7 166 | 2,2 | 32,6 | 38,7 | 22,8 | 27,0 | 84,3 |
2008 | 7 242 | 2,2 | 33,1 | 38,3 | 23,2 | 26,8 | 86,4 |
2009 | 7 303 | 2,2 | 33,3 | 38,1 | 23,3 | 26,7 | 87,4 |
2010 | 7 337 | 2,2 | 33,2 | 37,5 | 23,3 | 26,3 | 88,5 |
20111) | 7 416 | 2,2 | 33,3 | 36,8 | 23,3 | 25,8 | 90,6 |
20111) | 7 348 | 2,2 | 36,6 | 40,4 | 25,6 | 28,3 | 90,6 |
2012 | 7 412 | 2,2 | 36,8 | 39,6 | 25,8 | 27,8 | 92,8 |
2013 | 7 468 | 2,2 | 37,0 | 38,9 | 25,9 | 27,3 | 95,1 |
2014 | 7 496 | 2,2 | 39,0 | 40,6 | 27,3 | 28,4 | 96,1 |
2015 | 7 569 | 2,2 | 38,6 | 39,9 | 27,1 | 28,1 | 96,7 |
2016 | 7 623 | 2,2 | 40,2 | 41,4 | 28,2 | 29,1 | 97,0 |
2017 | 7 695 | 2,2 | 41,6 | 42,3 | 29,2 | 29,7 | 98,3 |
2018* | 7 755 | 2,2 | 42,1 | 42,1 | 29,5 | 29,5 | 100,0 |
1)De Inkomensstatistiek is in 2011 herzien waardoor er een breuk is ontstaan tussen de reeksen.
Het meten van inkomensontwikkeling
Als het gemiddelde inkomen stijgt, profiteert niet iedereen daarvan. De reeks van het gemiddelde inkomen laat weliswaar zien hoe het inkomen zich van het ene tot het andere jaar verhoudt, maar dit zegt niets over de inkomensontwikkeling van afzonderlijke huishoudens en de mensen die daar deel van uitmaken. Voor het bepalen van de inkomensontwikkeling van (groepen in) de bevolking kan het best uitgegaan worden van jaar-op-jaar mutaties van het aan personen toegekende gestandaardiseerde huishoudensinkomen (individuele koopkrachtmutaties) zoals die in hoofdstuk 4 gepresenteerd zijn.
Cijfers over het gemiddelde inkomen geven bijvoorbeeld een antwoord op de vraag of de 65‑plussers van nu het beter hebben dan de 65‑plussers van tien jaar geleden, terwijl cijfers over de koopkrachtontwikkeling laten zien hoe de koopkracht van personen die tot de 65‑plussers (zijn gaan) behoren, zich door de tijd heen ontwikkeld heeft (zie Bos, 2016).
Gemiddeld inkomen na crisis weer in de lift
De stijgende trend in het gemiddelde inkomen van huishoudens is in de periode 2000–2014 twee keer onderbroken door een (conjuncturele) inzinking. Rond 2004 was sprake van een verhoudingsgewijs kleine achteruitgang als gevolg van de teruggelopen bedrijvigheid. Een relatief hoog inkomensniveau werd bereikt in 2007, toen de economie floreerde. In de navolgende economische crisis nam het gemiddelde inkomen flink af. Met het aantrekken van de economie in 2014 ging ook het gemiddelde inkomen weer omhoog. In de jaren 2007 en 2014 kregen de inkomens nog een extra duw omhoog vanwege een incidentele, fiscale maatregel die het voor directeur-grootaandeelhouders aantrekkelijk maakte zich in dat jaar veel dividend uit te keren. In 2017 speelde iets vergelijkbaars. In dat jaar lag er een extra hoge belastingkorting in het verschiet bij de afkoop van het pensioen in eigen beheer. Van deze gunstige regeling hebben relatief veel directeur-grootaandeelhouders gebruik gemaakt, waardoor het gemiddelde inkomen in dat jaar hoger uitkwam dan in het navolgende jaar 2018.
Jaar | Besteedbaar inkomen | Besteedbaar inkomen, reeks 2011-2018 | Gestandaardiseerd inkomen | Gestandaardiseerd inkomen, reeks 2011-2018 |
---|---|---|---|---|
2000 | 35 | . | 24,3 | . |
2001 | 36,5 | . | 25,3 | . |
2002 | 36,3 | . | 25,3 | . |
2003 | 35,6 | . | 24,8 | . |
2004 | 36 | . | 25,1 | . |
2005 | 35,9 | . | 25,1 | . |
2006 | 36,9 | . | 25,8 | . |
2007 | 38,7 | . | 27 | . |
2008 | 38,3 | . | 26,8 | . |
2009 | 38,1 | . | 26,7 | . |
2010 | 37,5 | . | 26,3 | . |
2011 | 36,8 | 40,4 | 25,8 | 28,3 |
2012 | . | 39,6 | . | 27,8 |
2013 | . | 38,9 | . | 27,3 |
2014 | . | 40,6 | . | 28,4 |
2015 | . | 39,9 | . | 28,1 |
2016 | . | 41,4 | . | 29,1 |
2017 | . | 42,3 | . | 29,7 |
2018* | . | 42,1 | . | 29,5 |
1)De Inkomensstatistiek is in 2011 herzien waardoor er een breuk is ontstaan. |
2.3Verdeling huishoudensinkomen
Inkomens scheef verdeeld
In 2018 hadden huishoudens in Nederland gemiddeld 42,1 duizend euro te besteden. Het gestandaardiseerde inkomen kwam uit op gemiddeld 29,5 duizend euro. De inkomens zijn niet gelijk verdeeld. Het mediane oftewel middelste inkomen was met 26,5 duizend euro lager dan het gemiddelde. De hoogste piek in de inkomensverdeling betrof 7,5 procent van de bijna 7,8 miljoen huishoudens. Zij hadden een inkomen tussen 18 en 20 duizend euro, bij ruim de helft van hen ging het vooral een pensioeninkomen. Bij de huishoudens met vooral een uitkering lag de piek met een inkomen tussen de 14 en 16 duizend euro lager. Het betreft huishoudens die in 2018 in hoofdzaak van een bijstandsuitkering moesten rondkomen. Bijna een derde van alle huishoudens met een uitkering viel in dit inkomensbereik. Bij een half procent van alle huishoudens (42 duizend) was er sprake van een negatief inkomen. Dit betrof veelal huishoudens van zelfstandigen die verlies hadden geleden. Aan de andere kant van de inkomensverdeling staan de huishoudens met de hoogste inkomens. Bijna 600 duizend huishoudens (7,4 procent) hadden een gestandaardiseerd inkomen van meer dan 50 duizend euro. Van hen beschikten er 55 duizend over meer dan een ton.
De verdeling van huishoudens die hun besteedbaar inkomen vooral uit loon en winst betrekken was platter en evenwichtiger dan de verdeling op basis van alle inkomenscomponenten. De grootste groep van de 5 miljoen huishoudens met vooral inkomen uit werk wordt gevormd door 6,8 procent huishoudens met een inkomen van 28 tot 30 duizend euro. Ruim 1 op de 5 werkende huishoudens had een inkomen tussen de 26 en 32 duizend euro.
Gestandaardiseerd inkomen (x 1000 euro) | Totaal | Vooral loon- en winstinkomen | Vooral pensioeninkomen | Vooral uitkeringsinkomen |
---|---|---|---|---|
0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2 | 48 | 34 | 4 | 9 |
4 | 59 | 36 | 5 | 15 |
6 | 61 | 38 | 5 | 13 |
8 | 69 | 44 | 7 | 15 |
10 | 76 | 46 | 10 | 18 |
12 | 119 | 52 | 17 | 48 |
14 | 255 | 71 | 43 | 139 |
16 | 454 | 107 | 96 | 250 |
18 | 464 | 149 | 214 | 99 |
20 | 574 | 225 | 297 | 50 |
22 | 543 | 272 | 236 | 34 |
24 | 499 | 287 | 186 | 25 |
26 | 496 | 312 | 163 | 19 |
28 | 487 | 330 | 141 | 15 |
30 | 458 | 330 | 115 | 11 |
32 | 432 | 320 | 101 | 9 |
34 | 395 | 299 | 88 | 7 |
36 | 346 | 272 | 68 | 5 |
38 | 298 | 241 | 52 | 3 |
40 | 252 | 209 | 40 | 2 |
42 | 212 | 178 | 32 | 2 |
44 | 177 | 150 | 25 | 1 |
46 | 147 | 125 | 20 | 1 |
48 | 121 | 104 | 16 | 1 |
50 | 99 | 85 | 13 | 1 |
52 | 82 | 71 | 10 | 0 |
54 | 67 | 58 | 9 | 0 |
56 | 55 | 48 | 7 | 0 |
58 | 46 | 40 | 6 | 0 |
60 | 38 | 33 | 5 | 0 |
62 | 32 | 28 | 4 | 0 |
64 | 27 | 23 | 3 | 0 |
66 | 23 | 20 | 3 | 0 |
68 | 20 | 17 | 3 | 0 |
70 | 17 | 15 | 2 | 0 |
72 | 15 | 13 | 2 | 0 |
74 | 13 | 11 | 2 | 0 |
76 | 11 | 10 | 1 | 0 |
78 | 10 | 8 | 1 | 0 |
80 | 9 | 7 | 1 | 0 |
82 | 8 | 7 | 1 | 0 |
84 | 7 | 6 | 1 | 0 |
86 | 6 | 5 | 1 | 0 |
88 | 6 | 5 | 1 | 0 |
90 | 5 | 4 | 1 | 0 |
92 | 5 | 4 | 1 | 0 |
94 | 4 | 3 | 1 | 0 |
96 | 4 | 3 | 0 | 0 |
98 | 3 | 3 | 0 | 0 |
100 | 3 | 3 | 0 | 0 |
1)Aantal huishoudens per inkomensklasse met een breedte van 2000 euro |
2.4Inkomen naar kenmerken van huishoudens
Inkomen aan het eind carrière het hoogst
Huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hadden met gemiddeld 13 duizend euro in 2018 het laagste gestandaardiseerd inkomen. Deze kostwinners staan nog aan het begin van hun loopbaan. Met het oplopen van de leeftijd is het inkomen steeds hoger. Het hoogste inkomenspeil – 33,9 duizend euro – wordt bereikt bij huishoudens met een hoofdkostwinner in de leeftijd van 55 tot 65 jaar. Doorgaans hebben zij in de loop van hun carrière een steeds hoger inkomen opgebouwd en blijven veelal dat hoge inkomen vasthouden totdat men stopt met werken.
Laagste inkomen bij alleenstaanden met jonge kinderen
De verbijzondering naar huishoudenssamenstelling (zie Statline) laat voor alleenstaande ouders met louter minderjarige kinderen het laagst inkomen zien: gemiddeld 21,2 duizend euro. Deze huishoudens zijn aangewezen op het inkomen van maar één persoon, meestal de moeder. Relatief vaak betreft het dan een bijstandsuitkering. De hoogste inkomens worden aangetroffen bij paren tot AOW-leeftijd zonder thuiswonende kinderen (37,7 duizend euro) of paren met ten minste één inwonend meerderjarig kind (37,8 duizend euro). Het gaat dikwijls om 50- tot 65‑jarigen van wie de kinderen al het huis uit zijn of van wie de kinderen eigen inkomen hebben en daarmee bijdragen aan het gezamenlijke gezinsinkomen. Bij jonge paren zonder kinderen zijn het veelal tweeverdieners, oftewel partners met elk inkomen uit betaald werk, die vaak beide voltijds werken. Het gestandaardiseerd inkomen van tweeverdieners kwam in 2018 met 38,5 duizend euro logischerwijs hoger uit dan dat van een- en nulverdieners (respectievelijk 27,8 duizend en 22,5 duizend euro).
Aantal verdieners in een huishouden
Bij de indeling in nul-, een of tweeverdieners is alleen het aantal personen in de huishoudenskern met inkomen uit werk geteld, dus bij een eenpersoonshuishouden of een eenoudergezin wordt alleen gekeken of de alleenstaande respectievelijk de ouder al dan niet inkomen uit werk betrekt. Bij huishoudens rondom paren tellen alleen de verdiensten van de beide partners. Meerderjarige kinderen of anderen in het huishouden blijven in deze indeling buiten beschouwing.
Minste inkomen voor niet-westerse huishoudens
Het gemiddelde inkomen van huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond lag met 22,3 duizend euro substantieel lager dan dat van huishoudens met een Nederlandse achtergrond (30,7 duizend euro). Ook huishoudens met een westerse migratieachtergrond kwamen met 28,4 duizend euro hoger uit dan niet-westerse huishoudens, maar bleven wel onder het gemiddelde van Nederlandse huishoudens.
Inkomen ondernemershuishoudens het hoogst
Gemiddeld hadden huishoudens met voornamelijk inkomen uit een eigen onderneming met bijna 41 duizend euro meer inkomen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers (Statline). De groep zelfstandigenhuishoudens met vooral inkomen als directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, had verreweg het hoogste gestandaardiseerd inkomen (gemiddeld 56,2 duizend euro). Bij de zelfstandigen zijn de onderlinge inkomensverschillen het grootst. Zelfstandigen kunnen immers zowel flinke winsten boeken als verlies lijden. Daardoor zijn deze huishoudens niet alleen oververtegenwoordigd in de hoogste inkomensregionen, maar ook in de groep met een laag of negatief inkomen (Statline). Bijna 1 op de 10 huishoudens had in 2018 voornamelijk inkomen als zelfstandige, ruim de helft van alle huishoudens betrok het inkomen hoofdzakelijk uit loondienst. Gemiddeld kwamen de werknemershuishoudens uit op een inkomen van 31,7 duizend euro. Daarnaast moest ruim een derde van de huishoudens grotendeels rondkomen van een uitkering. In bijna driekwart van de gevallen betrof het huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen.
2.4.1Inkomen naar huishoudenskenmerken, 2018*
Aantal huishoudens | Gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen |
|
---|---|---|
x 1 000 | 1 000 euro | |
Totaal | 7 755 | 29,5 |
Leeftijd hoofdkostwinner | ||
Tot 25 jaar | 364 | 13 |
25 tot 35 jaar | 1 152 | 27,5 |
35 tot 45 jaar | 1 202 | 30,6 |
45 tot 55 jaar | 1 539 | 33,6 |
55 tot 65 jaar | 1 395 | 33,9 |
65 tot 75 jaar | 1 161 | 29,1 |
75 jaar of ouder | 942 | 24,5 |
(Migratie)achtergrond hoofdkostwinner | ||
Nederlands | 6 044 | 30,7 |
Westers | 832 | 28,4 |
Niet-westers | 879 | 22,3 |
Aantal verdieners in huishouden | ||
Geen | 2 441 | 22,5 |
Een | 2 839 | 27,8 |
Twee | 2 475 | 38,5 |
Voornaamste inkomensbron | ||
Inkomen als werknemer | 4 113 | 31,7 |
Inkomen als zelfstandige | 712 | 40,7 |
Inkomen directeur-grootaandeelhouder | 164 | 56,2 |
Uitkering of pensioen | 2 931 | 23,7 |
2.5Regionale inkomensverdeling
Rijkste gemeenten vooral in het westen van het land
De tien gemeenten met het hoogste gemiddelde huishoudensinkomen bevinden zich vrijwel allemaal in het westen van het land. De hoogste plek is voorbehouden aan Bloemendaal in Noord-Holland met in 2018 een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 51,7 duizend euro. Dat is 75 procent hoger als het landelijk gemiddelde (29,5 duizend euro). Op nummer twee stond Blaricum met een inkomen van 50,7 duizend euro, gevolgd door Wassenaar (49,4 duizend euro) en Laren (47,4 duizend euro). Hekkensluiter in de top-10 was Baarn waar het gemiddelde krap 37,4 duizend euro bedroeg. Het Brabantse Waalre, gelegen onder de rook van Eindhoven, is de enige rijke gemeente die niet in het westen van het land is gesitueerd. Met gemiddeld 37,4 duizend euro kwam Waalre op de negende plek. De top-10 van de gemeenten met het laagste inkomen wordt gedomineerd door studentensteden: Wageningen, Groningen, Enschede, Delft, Nijmegen, en Maastricht.
Gemeente | Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen |
---|---|
Aa en Hunze | 31,1 |
Aalsmeer | 35,3 |
Aalten | 28,6 |
Achtkarspelen | 26,1 |
Alblasserdam | 29,4 |
Albrandswaard | 35,2 |
Alkmaar | 29,1 |
Almelo | 26,3 |
Almere | 29,4 |
Alphen aan den Rijn | 31,4 |
Alphen-Chaam | 33 |
Altena | 31,1 |
Ameland | . |
Amersfoort | 31,5 |
Amstelveen | 33,5 |
Amsterdam | 29,4 |
Apeldoorn | 29,7 |
Appingedam | 25,5 |
Arnhem | 26,1 |
Assen | 27,7 |
Asten | 30,3 |
Baarle-Nassau | 31,2 |
Baarn | 37,4 |
Barendrecht | 34,3 |
Barneveld | 31,1 |
Beek (L.) | 30,4 |
Beekdaelen | 30,3 |
Beemster | 34,9 |
Beesel | 28,5 |
Berg en Dal | 29,6 |
Bergeijk | 32,7 |
Bergen (L.) | 28,9 |
Bergen (NH.) | 37,3 |
Bergen op Zoom | 29 |
Berkelland | 29,3 |
Bernheze | 31,9 |
Best | 32,9 |
Beuningen | 31,3 |
Beverwijk | 28,7 |
De Bilt | 36,2 |
Bladel | 31,4 |
Blaricum | 50,7 |
Bloemendaal | 51,7 |
Bodegraven-Reeuwijk | 34,7 |
Boekel | 31,3 |
Borger-Odoorn | 28,5 |
Borne | 30,5 |
Borsele | 30,6 |
Boxmeer | 30,7 |
Boxtel | 30,3 |
Breda | 29,6 |
Brielle | 33,8 |
Bronckhorst | 32,8 |
Brummen | 30,7 |
Brunssum | 26,3 |
Bunnik | 35,2 |
Bunschoten | 31,9 |
Buren | 33 |
Capelle aan den IJssel | 29,1 |
Castricum | 35,5 |
Coevorden | 28,7 |
Cranendonck | 31,3 |
Cuijk | 29,3 |
Culemborg | 30,9 |
Dalfsen | 31,2 |
Dantumadiel | 26,5 |
Delft | 24,3 |
Delfzijl | 26,4 |
Deurne | 30,1 |
Deventer | 27,8 |
Diemen | 28,1 |
Dinkelland | 32,1 |
Doesburg | 27,4 |
Doetinchem | 28,6 |
Dongen | 30,5 |
Dordrecht | 28,5 |
Drechterland | 31,7 |
Drimmelen | 31,9 |
Dronten | 29,1 |
Druten | 30,4 |
Duiven | 30,7 |
Echt-Susteren | 29,7 |
Edam-Volendam | 34,2 |
Ede | 30,1 |
Eemnes | 34,2 |
Eersel | 34,9 |
Eijsden-Margraten | 32,8 |
Eindhoven | 27,5 |
Elburg | 29,2 |
Emmen | 26,5 |
Enkhuizen | 29,6 |
Enschede | 24,2 |
Epe | 30,5 |
Ermelo | 31,7 |
Etten-Leur | 30,2 |
De Fryske Marren | 29,3 |
Geertruidenberg | 30,1 |
Geldrop-Mierlo | 30,6 |
Gemert-Bakel | 29,7 |
Gennep | 29,3 |
Gilze en Rijen | 30,2 |
Goeree-Overflakkee | 30,8 |
Goes | 29,8 |
Goirle | 31,7 |
Gooise Meren | 39,5 |
Gorinchem | 29,2 |
Gouda | 29,3 |
Grave | 29,9 |
's-Gravenhage | 28,4 |
Groningen | 23,4 |
Gulpen-Wittem | 30,1 |
Haaksbergen | 29,7 |
Haaren | 35,4 |
Haarlem | 30,9 |
Haarlemmermeer | 33,1 |
Halderberge | 30 |
Hardenberg | 28,7 |
Harderwijk | 29,5 |
Hardinxveld-Giessendam | 30,6 |
Harlingen | 26,2 |
Hattem | 32,5 |
Heemskerk | 30,7 |
Heemstede | 41,1 |
Heerde | 30,8 |
Heerenveen | 28,7 |
Heerhugowaard | 29,8 |
Heerlen | 25,1 |
Heeze-Leende | 34,5 |
Heiloo | 34,5 |
Den Helder | 27 |
Hellendoorn | 29,5 |
Hellevoetsluis | 31 |
Helmond | 28 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 32,5 |
Hengelo (O.) | 27,5 |
's-Hertogenbosch | 30,4 |
Heumen | 33,3 |
Heusden | 31,6 |
Hillegom | 31,3 |
Hilvarenbeek | 32,9 |
Hilversum | 32,4 |
Hoeksche Waard | 32,9 |
Hof van Twente | 31 |
Het Hogeland | 27,3 |
Hollands Kroon | 29,7 |
Hoogeveen | 27,1 |
Hoorn | 29,2 |
Horst aan de Maas | 30,4 |
Houten | 34,6 |
Huizen | 33,1 |
Hulst | 29,5 |
IJsselstein | 32,8 |
Kaag en Braassem | 33,5 |
Kampen | 27,9 |
Kapelle | 31,1 |
Katwijk | 30,6 |
Kerkrade | 25,2 |
Koggenland | 32,1 |
Krimpen aan den IJssel | 31 |
Krimpenerwaard | 31,5 |
Laarbeek | 31 |
Landerd | 32,2 |
Landgraaf | 27,4 |
Landsmeer | 35,6 |
Langedijk | 32,1 |
Lansingerland | 36 |
Laren (NH.) | 47,4 |
Leeuwarden | 25,5 |
Leiden | 26,7 |
Leiderdorp | 32,6 |
Leidschendam-Voorburg | 33 |
Lelystad | 27,7 |
Leudal | 30,9 |
Leusden | 34,4 |
Lingewaard | 30,7 |
Lisse | 31,7 |
Lochem | 32,7 |
Loon op Zand | 30,7 |
Lopik | 32,5 |
Loppersum | 28 |
Losser | 29,2 |
Maasdriel | 31,7 |
Maasgouw | 31,1 |
Maassluis | 29,2 |
Maastricht | 25,1 |
Medemblik | 30,4 |
Meerssen | 31,8 |
Meierijstad | 31,5 |
Meppel | 28,5 |
Middelburg (Z.) | 28,5 |
Midden-Delfland | 36,1 |
Midden-Drenthe | 29,4 |
Midden-Groningen | 26,8 |
Mill en Sint Hubert | 30,4 |
Moerdijk | 30,8 |
Molenlanden | 33 |
Montferland | 28,9 |
Montfoort | 34,2 |
Mook en Middelaar | 34 |
Neder-Betuwe | 29,3 |
Nederweert | 30,3 |
Nieuwegein | 29,7 |
Nieuwkoop | 34,6 |
Nijkerk | 32,4 |
Nijmegen | 24,7 |
Nissewaard | 29,2 |
Noardeast-Fryslân | 26,7 |
Noord-Beveland | 29,5 |
Noordenveld | 30,2 |
Noordoostpolder | 28,7 |
Noordwijk | 34 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 35 |
Nunspeet | 30,4 |
Oegstgeest | 39,5 |
Oirschot | 33,5 |
Oisterwijk | 34,9 |
Oldambt | 25,5 |
Oldebroek | 28,5 |
Oldenzaal | 29 |
Olst-Wijhe | 30,2 |
Ommen | 30,2 |
Oost Gelre | 30,7 |
Oosterhout | 30,5 |
Ooststellingwerf | 27,5 |
Oostzaan | 33,8 |
Opmeer | 30,9 |
Opsterland | 29,2 |
Oss | 29,8 |
Oude IJsselstreek | 28,1 |
Ouder-Amstel | 36,7 |
Oudewater | 33,7 |
Overbetuwe | 31,4 |
Papendrecht | 30,6 |
Peel en Maas | 30,3 |
Pekela | 24,9 |
Pijnacker-Nootdorp | 35,1 |
Purmerend | 29,2 |
Putten | 31,9 |
Raalte | 29,8 |
Reimerswaal | 28,7 |
Renkum | 32,5 |
Renswoude | . |
Reusel-De Mierden | 31,9 |
Rheden | 28,9 |
Rhenen | 31,4 |
Ridderkerk | 29,4 |
Rijssen-Holten | 30,4 |
Rijswijk (ZH.) | 30 |
Roerdalen | 29,7 |
Roermond | 27,6 |
De Ronde Venen | 36,2 |
Roosendaal | 28,7 |
Rotterdam | 26,2 |
Rozendaal | . |
Rucphen | 29,3 |
Schagen | 30,7 |
Scherpenzeel | 31 |
Schiedam | 27 |
Schiermonnikoog | . |
Schouwen-Duiveland | 30,9 |
Simpelveld | 28,6 |
Sint Anthonis | 31,7 |
Sint-Michielsgestel | 33,9 |
Sittard-Geleen | 27,9 |
Sliedrecht | 29,1 |
Sluis | 28,9 |
Smallingerland | 27,3 |
Soest | 33,3 |
Someren | 30,6 |
Son en Breugel | 35,3 |
Stadskanaal | 25,7 |
Staphorst | 30,4 |
Stede Broec | 29,1 |
Steenbergen | 28,2 |
Steenwijkerland | 28,1 |
Stein (L.) | 29,3 |
Stichtse Vecht | 34,9 |
Súdwest-Fryslân | 28,3 |
Terneuzen | 28,6 |
Terschelling | . |
Texel | 29,7 |
Teylingen | 35,1 |
Tholen | 28,7 |
Tiel | 28,3 |
Tilburg | 26,1 |
Tubbergen | 31,4 |
Twenterand | 28 |
Tynaarlo | 32,9 |
Tytsjerksteradiel | 28,7 |
Uden | 30,3 |
Uitgeest | 33,3 |
Uithoorn | 32,3 |
Urk | 29,2 |
Utrecht | 28,1 |
Utrechtse Heuvelrug | 35,3 |
Vaals | 26,2 |
Valkenburg aan de Geul | 29,6 |
Valkenswaard | 30 |
Veendam | 26,3 |
Veenendaal | 29,1 |
Veere | 33,1 |
Veldhoven | 32,5 |
Velsen | 30,3 |
Venlo | 27,1 |
Venray | 29,9 |
Vijfheerenlanden | 30,8 |
Vlaardingen | 27,6 |
Vlieland | . |
Vlissingen | 26,3 |
Voerendaal | 31,9 |
Voorschoten | 35,5 |
Voorst | 31,9 |
Vught | 37,1 |
Waadhoeke | 27,4 |
Waalre | 37,4 |
Waalwijk | 29,1 |
Waddinxveen | 31,2 |
Wageningen | 23,2 |
Wassenaar | 49,4 |
Waterland | 35 |
Weert | 29,6 |
Weesp | 31,8 |
West Betuwe | 33 |
West Maas en Waal | 30,8 |
Westerkwartier | 29,3 |
Westerveld | 30,7 |
Westervoort | 28,4 |
Westerwolde | 26,8 |
Westland | 31,6 |
Weststellingwerf | 27,3 |
Westvoorne | 38,1 |
Wierden | 32 |
Wijchen | 31 |
Wijdemeren | 37,2 |
Wijk bij Duurstede | 33 |
Winterswijk | 28,6 |
Woensdrecht | 29,9 |
Woerden | 33,5 |
De Wolden | 31,3 |
Wormerland | 31,8 |
Woudenberg | 32,3 |
Zaanstad | 28,4 |
Zaltbommel | 31,2 |
Zandvoort | 31,5 |
Zeewolde | 30,7 |
Zeist | 34 |
Zevenaar | 28,3 |
Zoetermeer | 30,1 |
Zoeterwoude | 34,1 |
Zuidplas | 33,3 |
Zundert | 30,9 |
Zutphen | 27,5 |
Zwartewaterland | 30 |
Zwijndrecht | 29,4 |
Zwolle | 28,4 |
2.5.2Top-10 gemeenten met hoogste en laagste gemiddelde gestandaardiseerd huishoudensinkomen, 2018*
Hoogste inkomen | Laagste inkomen | |||
---|---|---|---|---|
1 000 euro | 1 000 euro | |||
Bloemendaal | 51,7 | Wageningen | 23,2 | |
Blaricum | 50,7 | Groningen | 23,4 | |
Wassenaar | 49,4 | Enschede | 24,2 | |
Laren (NH.) | 47,4 | Delft | 24,3 | |
Heemstede | 41,1 | Nijmegen | 24,7 | |
Oegstgeest | 39,5 | Pekela | 24,9 | |
Gooise Meren | 39,5 | Heerlen | 25,1 | |
Westvoorne | 38,1 | Maastricht | 25,1 | |
Waalre | 37,4 | Kerkrade | 25,2 | |
Baarn | 37,4 | Appingedam | 25,5 |
2.6Literatuur
Literatuur
Bos, W. (2016). Koopkracht van ouderen flink gedaald tijdens crisis. ESB jaargang 101 (4732), 14 april 2016.
Bos, W. en R. Lok (2019). Herziening van de Inkomensstatistiek 2011. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.