Foto omschrijving: Ouder stel loopt langs etalage met tesla-auto.

Vermogen van huishoudens

In dit hoofdstuk staat het vermogen – het saldo van bezittingen en schulden – van huis­houdens in Nederland centraal. Hoeveel vermogen heeft een huishouden? Waar bestaat dat vermogen uit? Hoe is het vermogen tussen huishoudens verdeeld en hoe zit het met de regionale vermogensverdeling? Hoeveel vermogen laten mensen na?

5.1Samenstelling vermogen

Eigen woning belangrijkste bezit

Het totale vermogen van alle huishoudens samen bedroeg 1 417 miljard euro in 2018, opgebouwd uit 2 263 miljard euro aan bezittingen en 847 miljard aan schulden. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning met een doorsnee waarde van 257 duizend euro, zie StatLine. De eigen woning vormde met 59 procent van de bezittingen het grootste vermogens­bestanddeel. Daarna volgen bank- en spaartegoeden (13 procent) en aanmerkelijk belang in vennootschappen (9 procent). Het aandeel van het ondernemingsvermogen in de bezittingen was met 3 procent betrekkelijk klein.

5.1.1 Opbouw totale bezittingen van 2 263 miljard euro, 1 januari 2018*
Aandeel in totale bezittingen
Eigen woning 58,9
Bank- en spaartegoeden 13,5
Aanmerkelijk belang 9,2
Overig onroerend goed 7,6
Effecten 5,9
Ondernemingsvermogen 3,1
Overige bezittingen 1,8

De hypotheek is met 86 procent de grootste schuldenpost. Ongeveer de helft van de huis­houdens had een hypotheekschuld met een doorsnee waarde van 165 duizend euro. Van de huishoudens had 15 procent een studieschuld en 27 procent had andere schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden en rood staan.

5.1.2 Opbouw totale schulden van 847 miljard euro, 1 januari 2018*
Aandeel in totale schulden
Hypotheekschuld 85,7
Overige schulden 12,2
Studieschulden 2,1

Vermogen: saldo van bezittingen en schulden

Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggings­hypotheken kunnen niet worden waargenomen en zijn daarom niet in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Ook worden pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.

Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.

5.2Ontwikkeling vermogen

Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen

In 2018 bedroeg het doorsnee vermogen van huishoudens 38,4 duizend euro, 9 duizend euro meer dan een jaar eerder. De toename komt vooral doordat woningen in waarde bleven stijgen. Het vermogen is nog niet op het niveau van 2008. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen met 14,9 duizend euro iets hoger dan in 2017.

Het doorsnee vermogen van huishoudens is voorafgaand aan de economische crisis sterk gegroeid, van 23 duizend euro in 1993 tot 54 duizend euro in 2008. De economische crisis legde vervolgens een zware wissel op de vermogensontwikkeling, zo daalde het doorsnee vermogen tussen 2008 en 2014 met 68 procent. Dit kwam vooral door de dalende huizenprijzen. Met het economische herstel in 2014 nam ook het vermogen weer toe.

5.2.1 Doorsnee vermogen van huishoudens1), 1 januari (1 000 euro (in prijzen van 2018))
Jaar Vermogen
1993 23
1994 25
1995 28
1996 30
1997 33
1998 29
1999 33
2000 35
2001 .
2002 42
2003 46
2004 43
2005 48
2006 42
2007 50
2008 54
2009 48
2010 38
2011 36
2012 27
2013 18
2014 17
2015 21
2016 23
2017 29
2018* 38
2019 .
2020 .
1)Vermogenscijfers voor 2001 zijn niet beschikbaar.

5.3Vermogensverdeling

Minder huishoudens met schulden

Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 is het aantal huishoudens met meer schulden dan bezittingen toegenomen. Vanaf 2014 is deze groep kleiner geworden. In 2018 hadden bijna 1,3 miljoen huishoudens een negatief vermogen, 200 duizend minder dan een jaar eerder. Ruim 1,2 miljoen huishoudens hadden een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. In 2018 waren er vergeleken met het jaar ervoor 225 duizend huishoudens meer met een vermogen van minimaal een ton. Vooral het aantal huishoudens met een vermogen tussen de 100 duizend en 500 duizend euro is toegenomen.

5.3.1 Huishoudens naar grootte van het vermogen, 1 januari (x 1 000)
negatief 0 tot 5 000 euro 5 000 tot 20 000 euro 20 000 tot 100 000 euro 100 000 tot 500 000 euro 500 000 tot 1 miljoen euro 1 miljoen euro of meer
'06 394 1746,1 872,1 1307,2 2236,2 340,2 128,8
'07 355,6 1743,3 858,7 1291,3 2300,2 386,8 145,7
'08 348 1693,4 869,5 1281,7 2361,4 426,3 165,7
'09 468,4 1691 876,9 1286,3 2314 416,5 161,8
'10 672,7 1666,9 874,6 1297,2 2219,5 387,3 163,2
'11 1314,9 1187,8 784,6 1309,6 2221,6 369,8 159,2
'12 1599,2 1125,1 785,3 1299,2 2110,3 339,9 153,1
'13 1885,1 1216,4 725,8 1247 1946,3 299,9 147,3
'14 1902,2 1227,6 724,9 1245,7 1944,3 300,4 151,3
'15 1783,1 1186,9 808,7 1309,9 2007,9 314,1 157,9
'16 1674,8 1209,7 840,9 1335,2 2061,2 332,9 168,5
'17 1451,4 1235,1 871,9 1414,4 2173,1 368,1 180,9
'18 1254,4 1229,4 844,7 1479,9 2312,8 426,5 207,4

Aantal miljonairs opnieuw toegenomen

In 2018 had 2,7 procent van de huishoudens in Nederland een vermogen van 1 miljoen euro of meer. Dat zijn 207 duizend huishoudens, bijna 27 duizend meer dan in 2017. Tussen 2015 en 2018 is het aantal miljonairs gestaag gegroeid. Dat was ook tussen 2006 en 2008 het geval, daarna nam het aantal miljonairs tot 2014 vrijwel jaarlijks af, mede als gevolg van dalende huizenprijzen en beurskoersen. Vanaf 2014 stijgt het aantal miljonairs weer. Het aantal miljonairs lag in 2016 op het niveau van 2008 en was in 2018 een kwart hoger dan in 2008.

Een miljoen euro in 2018 heeft echter een andere waarde dan in 2008. Wordt er rekening gehouden met de prijsontwikkeling dan waren er in 2018 nog iets minder miljonairs dan in 2008.

Aantal miljonairshuishoudens, 1 januari (x 1 000)
in lopende prijzen in prijzen van 2018
'06 128,8 183,7
'07 145,7 202,1
'08 165,7 218,8
'09 161,8 209
'10 163,2 203,6
'11 159,2 189,5
'12 153,1 174,1
'13 147,3 159,6
'14 151,3 161,4
'15 157,9 166,6
'16 168,5 176,8
'17 180,9 185,9
'18* 207,4 207,4

Miljonairs hebben 45 keer zoveel vermogen als niet-miljonairs

Miljonairshuishouden hadden in 2018 een doorsnee vermogen van 1,5 miljoen euro, tegenover een doorsnee vermogen van 33,8 duizend euro van niet-miljonairs. Het vermogen van miljonairs is hiermee 45 keer zo hoog als dat van niet-miljonairs.

Van de miljonairs had twee derde een vermogen tussen de 1 en 2 miljoen euro. Een kwart van de miljonairs heeft een vermogen tussen de 2 en 5 miljoen euro. Een klein deel van de miljonairs, 2 procent, heeft een vermogen van 10 miljoen euro of meer.

Aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen grootste bezit

In 2018 bestond 37 procent van de bezittingen van miljonairs uit aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen, terwijl 22 procent bestond uit de waarde van de eigen woning. Bij niet-miljonairs vormde de waarde van de eigen woning 72 procent van de bezittingen tegen 3,4 procent aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen.

Miljonairs hebben relatief minder schulden dan niet-miljonairs: 13 procent tegen 46 procent (schuld als percentage van het bezit). Bij niet-miljonairs bestaat 89 procent van de schulden uit hypotheekschuld voor de eigen woning. Bij miljonairs is dat iets minder dan de helft.

Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018* (%)
Bank- en spaartegoeden Effecten Eigen woning Overig onroerend goed Ondernemingsvermogen Aanmerkelijk belang Overige bezittingen
Niet-miljonairs 14,5 2,8 72,2 5,9 1,8 1,6 1,1
Miljonairs 10,5 14,2 22 12,6 6,7 30,2 3,9

5.4Vermogen naar kenmerken van huishoudens

Helft 65‑plushuishoudens heeft meer dan ton vermogen

De levensfase van een huishouden is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Jonge huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hebben nauwelijks vermogen. Dat wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn dan ook te vinden bij de 65‑plussers. Ze bezitten vaak een eigen woning waar nauwelijks of geen hypotheekschuld meer op rust. Begin 2018 bedroeg het doorsnee vermogen van 65‑plushuishoudens 127 duizend euro. Ruim de helft van de 65‑plushuishoudens had een vermogen van meer dan een ton en een op de acht had meer dan een half miljoen. Een negatief vermogen kwam bij 4 procent van de 65‑plussers voor.

5.4.1 Vermogen naar leeftijd hoofdkostwinner, 1 januari 2018*
Negatief 0 tot 100 000 euro 100 000 tot 500 000 euro 500 000 euro en meer
Tot 25 jaar 164,9 189 9,1 0,9
25 tot 45 jaar 619,3 1274 400,3 60,1
45 tot 65 jaar 393,4 1187,5 1049,2 304,4
65 jaar of ouder 76,8 903,4 854,2 268,5

Laagste vermogen bij bijstandsontvangers en eenoudergezinnen

In 2018 hadden alleenstaanden duidelijk minder vermogen dan meerpersoonshuishoudens, 10 duizend versus 78 duizend euro. Eenoudergezinnen waren het minst vermogend: in doorsnee 5 duizend euro. Paren zonder kinderen waren het meest vermogend. Met 121 duizend euro was hun doorsnee vermogen 45 duizend euro hoger dan dat van stellen met kinderen. Zie StatLine.

Huishoudens met voornamelijk inkomen als zelfstandige hebben met 165 duizend euro meer vermogen dan werknemershuishoudens. Huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend (130 duizend euro), terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben (500 euro).

Hoogste inkomensgroep bezit 34 procent van het totale vermogen

Het doorsnee vermogen loopt op met het stijgen van het inkomen: van duizend euro in de eerste inkomensgroep naar 271 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 34 procent beschikte.

5.5Regionale vermogensverdeling

Grote vermogens in kleine Brabantse gemeenten, kleine vermogens in de grote steden

Met een doorsnee vermogen van 377 duizend euro was Bloemendaal de meest vermogende gemeente in 2018. Dat is bijna 9 keer zo veel als landelijk (38,4 duizend euro). Ook staan er in de top tien van meest vermogende gemeenten veel Brabantse dorpen: Alphen-Chaam, Hilvarenbeek, Oirschot, Sint-Anthonis en Bergeijk. Hier wonen naar verhouding veel ouderen, die gedurende hun leven een flink vermogen hebben opgebouwd.

Huishoudens met het laagste doorsnee vermogen bevinden zich vooral in de grote steden. Het minst vermogend is Rotterdam met een doorsnee vermogen 4,3 duizend euro. Utrecht is de enige van de vier grote steden die niet in de top tien van gemeenten met laagste vermogens valt, maar ook daar was het vermogen met 14,2 duizend euro relatief laag. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Deze groepen hebben doorgaans weinig vermogen.

5.5.1De tien gemeenten met het hoogste en laagste mediaan vermogen, 1 januari 2018*

Hoogste mediaan vermogen Laagste mediaan vermogen
1 000 euro 1 000 euro
Bloemendaal 337,4 Rotterdam 4,3
Laren (NH.) 323,6 Groningen 5,6
Rozendaal 278,3 Arnhem 6,1
Heemstede 247,9 Heerlen 6,7
Alphen-Chaam 234,9 Amsterdam 7,9
Hilvarenbeek 221,3 Nijmegen 8,3
Oirschot 217,5 Enschede 8,8
Staphorst 214,1 's-Gravenhage 9,0
Sint-Anthonis 213,2 Lelystad 9,2
Bergeijk 212,1 Schiedam 9,4
5.5.2 Doorsnee vermogen van huishoudens, 1 januari 2018*
Doorsnee vermogen
Aa en Hunze 118,5
Aalsmeer 114
Aalten 79,7
Achtkarspelen 62,3
Alblasserdam 45,7
Albrandswaard 74,6
Alkmaar 33,8
Almelo 13,9
Almere 18,5
Alphen aan den Rijn 50,8
Alphen-Chaam 234,9
Altena 103,4
Ameland 155,8
Amersfoort 47,1
Amstelveen 55,3
Amsterdam 7,9
Apeldoorn 39,5
Appingedam 15,9
Arnhem 6,1
Assen 28
Asten 134,8
Baarle-Nassau 168,9
Baarn 94,5
Barendrecht 77,5
Barneveld 117,4
Beek (L.) 83,1
Beekdaelen 91,6
Beemster 179,9
Beesel 64,4
Berg en Dal 60,4
Bergeijk 212,1
Bergen (L.) 89,6
Bergen (NH.) 209,1
Bergen op Zoom 42,1
Berkelland 100,4
Bernheze 153,4
Best 115
Beuningen 72,1
Beverwijk 24,9
De Bilt 137,2
Bladel 188,3
Blaricum 201,9
Bloemendaal 337,4
Bodegraven-Reeuwijk 126,4
Boekel 196,8
Borger-Odoorn 62,7
Borne 67,2
Borsele 105
Boxmeer 128,7
Boxtel 69,2
Breda 33,6
Brielle 56,9
Bronckhorst 162,6
Brummen 67,7
Brunssum 18,6
Bunnik 199,9
Bunschoten 140,7
Buren 139,7
Capelle aan den IJssel 22,2
Castricum 166,9
Coevorden 67,5
Cranendonck 135,7
Cuijk 53
Culemborg 53,6
Dalfsen 189,8
Dantumadiel 72,3
Delft 9,6
Delfzijl 19,4
Deurne 107,4
Deventer 23,2
Diemen 20,5
Dinkelland 185,2
Doesburg 19,9
Doetinchem 33,3
Dongen 86,5
Dordrecht 20,5
Drechterland 129,2
Drimmelen 116,4
Dronten 43,1
Druten 62,6
Duiven 41,8
Echt-Susteren 100,7
Edam-Volendam 192,9
Ede 60,6
Eemnes 162,6
Eersel 205,3
Eijsden-Margraten 153
Eindhoven 17,9
Elburg 78,8
Emmen 22,4
Enkhuizen 36,9
Enschede 8,8
Epe 104,7
Ermelo 88,9
Etten-Leur 69
De Fryske Marren 85,9
Geertruidenberg 51,8
Geldrop-Mierlo 67,5
Gemert-Bakel 98,3
Gennep 85,9
Gilze en Rijen 79
Goeree-Overflakkee 70,6
Goes 53
Goirle 102,2
Gooise Meren 123,9
Gorinchem 22,5
Gouda 27
Grave 70,8
's-Gravenhage 9
Groningen 5,6
Gulpen-Wittem 120,7
Haaksbergen 93,8
Haaren 197,3
Haarlem 45,4
Haarlemmermeer 74,2
Halderberge 89,2
Hardenberg 76,5
Harderwijk 46,9
Hardinxveld-Giessendam 88,3
Harlingen 23,8
Hattem 87,2
Heemskerk 55,5
Heemstede 247,9
Heerde 127,8
Heerenveen 46,9
Heerhugowaard 51,4
Heerlen 6,7
Heeze-Leende 211,9
Heiloo 165,8
Den Helder 13,9
Hellendoorn 94,5
Hellevoetsluis 33
Helmond 18,5
Hendrik-Ido-Ambacht 59,8
Hengelo (O.) 23,4
's-Hertogenbosch 35,5
Heumen 134,9
Heusden 101,8
Hillegom 63,8
Hilvarenbeek 221,3
Hilversum 43,8
Hoeksche Waard 89,2
Hof van Twente 105,1
Het Hogeland 54,1
Hollands Kroon 78,9
Hoogeveen 39
Hoorn 30,9
Horst aan de Maas 138,3
Houten 122,2
Huizen 61,6
Hulst 126,3
IJsselstein 62,9
Kaag en Braassem 115,8
Kampen 44,8
Kapelle 121,8
Katwijk 90,5
Kerkrade 13,2
Koggenland 142,4
Krimpen aan den IJssel 53,5
Krimpenerwaard 90,8
Laarbeek 120,6
Landerd 188
Landgraaf 30,8
Landsmeer 175,1
Langedijk 106,2
Lansingerland 109,8
Laren (NH.) 323,6
Leeuwarden 13,8
Leiden 14,3
Leiderdorp 82,4
Leidschendam-Voorburg 54,9
Lelystad 9,2
Leudal 141,3
Leusden 128,4
Lingewaard 97,2
Lisse 68,8
Lochem 138,8
Loon op Zand 80,8
Lopik 156,3
Loppersum 55,2
Losser 87,3
Maasdriel 123,4
Maasgouw 121,3
Maassluis 25,7
Maastricht 10,4
Medemblik 89
Meerssen 118,8
Meierijstad 100,4
Meppel 32,8
Middelburg (Z.) 41,8
Midden-Delfland 162
Midden-Drenthe 79,2
Midden-Groningen 22,8
Mill en Sint Hubert 167,9
Moerdijk 71,1
Molenlanden 127
Montferland 71,8
Montfoort 143,5
Mook en Middelaar 155,5
Neder-Betuwe 82,2
Nederweert 153,3
Nieuwegein 38,6
Nieuwkoop 141,5
Nijkerk 114,7
Nijmegen 8,3
Nissewaard 20,4
Noardeast-Fryslân 56,3
Noord-Beveland 96,2
Noordenveld 105,8
Noordoostpolder 45,9
Noordwijk 85,6
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 169,6
Nunspeet 102,4
Oegstgeest 157,4
Oirschot 217,5
Oisterwijk 138,2
Oldambt 23,1
Oldebroek 128,3
Oldenzaal 53,5
Olst-Wijhe 92,2
Ommen 123,1
Oost Gelre 103,4
Oosterhout 47,2
Ooststellingwerf 66,5
Oostzaan 141,6
Opmeer 131,5
Opsterland 91,5
Oss 50,2
Oude IJsselstreek 68,1
Ouder-Amstel 130,3
Oudewater 156,8
Overbetuwe 66,8
Papendrecht 47
Peel en Maas 126,1
Pekela 17,5
Pijnacker-Nootdorp 108,2
Purmerend 37,3
Putten 150,4
Raalte 122,3
Reimerswaal 66,3
Renkum 88,4
Renswoude 147,6
Reusel-De Mierden 211,7
Rheden 27,7
Rhenen 83,9
Ridderkerk 31,9
Rijssen-Holten 91,1
Rijswijk (ZH.) 25,7
Roerdalen 110,8
Roermond 24
De Ronde Venen 139,5
Roosendaal 48,6
Rotterdam 4,3
Rozendaal 278,3
Rucphen 117,2
Schagen 95,5
Scherpenzeel 136,1
Schiedam 9,4
Schiermonnikoog 103,3
Schouwen-Duiveland 99,3
Simpelveld 64
Sint Anthonis 213,2
Sint-Michielsgestel 183,6
Sittard-Geleen 28,9
Sliedrecht 43
Sluis 119,6
Smallingerland 28,7
Soest 98,4
Someren 145,2
Son en Breugel 141,8
Stadskanaal 26,6
Staphorst 214,1
Stede Broec 67,3
Steenbergen 48,8
Steenwijkerland 62,1
Stein (L.) 87,9
Stichtse Vecht 91,8
Súdwest-Fryslân 62,5
Terneuzen 63,3
Terschelling 109,9
Texel 163,9
Teylingen 101,6
Tholen 72,4
Tiel 22,5
Tilburg 13,6
Tubbergen 191,6
Twenterand 75,8
Tynaarlo 128,4
Tytsjerksteradiel 92,5
Uden 67,9
Uitgeest 116,5
Uithoorn 60,7
Urk 105,4
Utrecht 14,2
Utrechtse Heuvelrug 140,6
Vaals 33,3
Valkenburg aan de Geul 72
Valkenswaard 73,4
Veendam 20,1
Veenendaal 40,8
Veere 200,4
Veldhoven 108,4
Velsen 52,6
Venlo 29,5
Venray 68,1
Vijfheerenlanden 65,6
Vlaardingen 15,5
Vlieland 12,6
Vlissingen 18,6
Voerendaal 116,2
Voorschoten 130,3
Voorst 151,5
Vught 99,9
Waadhoeke 50
Waalre 167,4
Waalwijk 48,2
Waddinxveen 48,4
Wageningen 11,6
Wassenaar 153,3
Waterland 170,6
Weert 79
Weesp 47,6
West Betuwe 126,9
West Maas en Waal 131,9
Westerkwartier 87,8
Westerveld 147
Westervoort 23,2
Westerwolde 67,6
Westland 89,5
Weststellingwerf 60,5
Westvoorne 150,1
Wierden 138,4
Wijchen 74,4
Wijdemeren 155,4
Wijk bij Duurstede 94,3
Winterswijk 53,7
Woensdrecht 105,5
Woerden 102,3
De Wolden 157,4
Wormerland 79,8
Woudenberg 131,5
Zaanstad 25,9
Zaltbommel 96
Zandvoort 48,8
Zeewolde 44,1
Zeist 50,5
Zevenaar 34,8
Zoetermeer 21,7
Zoeterwoude 169,5
Zuidplas 76,8
Zundert 198
Zutphen 27,5
Zwartewaterland 88,3
Zwijndrecht 26,1
Zwolle 27,8

5.6Nalatenschappen

Het nagelaten vermogen van overledenen is in 2016 verder gestegen. In 2015 was er voor het eerst sprake van een stijging na enkele jaren van krimp. Ruim 148 duizend overledenen lieten in 2016 in totaal 17,5 miljard euro aan vermogen na, dat is het meeste sinds de start van de waarneming in 2007. In 2007 bedroeg het totale nagelaten vermogen 13,1 miljard. In de daaropvolgende jaren nam de omvang van de erfenissen toe, tot 15,9 miljard in 2011. Daarna daalde het totaal van de nalatenschappen tot 14,8 miljard in 2014. Alle genoemde bedragen zijn in lopende prijzen en de percentages en bedragen over 2016 zijn voorlopige cijfers.

Weinig verandering in samenstelling nalatenschappen

De 17,5 miljard euro is het saldo van 21,1 miljard euro aan bezittingen en 3,6 miljard euro aan schulden. Met uitzondering van 2008 en 2011, toen overledenen relatief weinig schulden nalieten, is de hoogte de schulden ten opzichte van de bezittingen (met zo’n 15 tot 17 procent) redelijk stabiel. Het aandeel van de eigen woning, de waarde van de woning minus de hypotheekschuld, is met 6,3 miljard goed voor 36 procent van het totaal in 2016. In de voorafgaande jaren was dit aandeel iets groter, 2010 was het piekjaar met een aandeel van 41 procent. Onder invloed van de daling van woningprijzen daalde naast de totale waarde van de nalatenschappen ook het aandeel van de eigen woning in de nalaten­schappen tussen 2010 en 2014. Sinds 2007 is het aandeel van de effecten in de nalatenschap licht gestegen en het saldo van de overige bezittingen en schulden een iets kleiner onderdeel gaan vormen van de nalatenschap. Tussen 2012 en 2015 was het aandeel bank- en spaartegoeden iets groter, maar in 2016 was dat aandeel met 31 procent weer iets gedaald.

5.6.1 Samenstelling nagelaten vermogen1) (%)
Saldo waarde eigen woning Bank- en spaartegoeden Effecten Saldo overige bezittingen en schulden
2007 (13,1) 38 31 16 15
2008 (14,4) 37 31 13 19
2009 (14,1) 38 33 11 18
2010 (15,6) 41 31 13 15
2011 (15,9) 40 31 13 16
2012 (15,8) 38 34 13 15
2013 (15,3) 37 34 15 14
2014 (14,8) 37 34 15 14
2015 (15,9) 37 33 17 13
2016* (17,5) 36 31 18 15
1)Tussen haakjes het totale nagelaten vermogen in miljarden euro's.

Nagelaten vermogen scheef verdeeld

In 2016 behoorde 8 procent van de overledenen tot de 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens.noot1 Deze 8 procent liet 30 procent van het totale vermogen na. Daartegenover behoorden 2 op de 10 overledenen tot de 10 procent huishoudens met de laagste inkomens en nog eens 10 procent tot de tweede decielgroep van de inkomens­verdeling. Zij lieten respectievelijk 13 en 5 procent van het totale vermogen na. De overledenen behorende tot de laagste 20%-groep lieten dus minder dan 20 procent van het totale bedrag na. Het nagelaten vermogen is scheef verdeeld over de inkomensgroepen. De verdeling is in de beschouwde jaren nauwelijks veranderd.

5.6.2 Totaal nagelaten vermogen naar inkomensgroep overledene, 2016*
Aandeel
1e decielgroep 13,4
2e decielgroep 4,7
2e kwintielgroep 13,4
3e kwintielgroep 12,6
4e kwintielgroep 11,8
5e kwintielgroep 29,9
Onbekend inkomen 14,1

Ontvangers van erfenissen

Nabestaanden van de overledene moeten belasting betalen over het ontvangen deel van de erfenis. Anders dan de hoogte van het nagelaten vermogen is de hoogte van de ontvangen erfenis alleen bekend als door één van de ontvangers van de erfenis aangifte erfbelasting is gedaan. Als een ontvangen erfenis onder het vrijstellingsbedrag valt, hoeft er geen belasting­aangifte te worden gedaan. De Belastingdienst verzoekt erfgenamen om aangifte te doen als ze vermoedt dat één of meer van de erfgenamen een bedrag boven de vrijstellings­grens heeft ontvangen. Daarnaast zijn ontvangers verplicht zelf aangifte te doen als de Belastingdienst geen bericht heeft gestuurd, maar er toch meer wordt ontvangen dan het vrijgestelde bedrag. De hoogte van de verschuldigde belasting is afhankelijk van de relatie van de ontvanger tot de ontvanger.

168 duizend ontvangers van een erfenis in 2016

In 2016 werd er voor ruim 168 duizend ontvangers een erfenis geregistreerd met een totale waarde van 12,4 miljard euro. Hierover werd 1,5 miljard euro erfbelasting afgedragen. Het aantal geregistreerde ontvangen nalatenschappen steeg ligt na een daling in voorgaande jaren en de netto waarde van de ontvangen erfenissen was in 2016 met 10,9 miljard hoger dan in de voorgaande jaren. De genoemde bedragen zijn in lopende prijzen. Tussen 2010 en 2014 daalde de totale waarde van geregistreerde ontvangen erfenissen, net als de totale waarde van het nagelaten vermogen. De daling in zowel het waargenomen aantal ontvangen erfenissen en bijbehorende waarde is een gevolg van de in 2010 verruimde vrijstellingsbedragen voor partners en kinderen, waardoor er minder aangiften werden gedaan. In 2009 werden er nog ruim 200 duizend ontvangen erfenissen geregistreerd en dat aantal daalde naar 165 duizend in 2014. In 2015 en 2016 liep het aantal erfenissen weer licht op door een toename van het aantal overledenen.

Kinderen ontvangen het vaakst en in doorsnee steeds meer

In de relatie tussen de overledene en de ontvanger van een nalatenschap komt de ouder-kind relatie het vaakst voor. De helft van alle geregistreerde ontvangers van een nalaten­schap zijn kinderen van overledenen. De partner van de overledene is in 10 procent van de aangegeven erfenissen de ontvanger. Een derde van de ontvangers heeft een overige relatie met de overledene (ooms, tantes, neven, nichten of anderen met een niet-familiale band) in 2016. Het aandeel van deze overige groep is gestegen. In 2007 viel nog maar een kwart van de ontvangers in deze categorie.

5.6.3 Ontvangers van erfenissen naar relatie met overledene, 2016*
Aandeel
Kind 49,6
Partner 10,3
Kleinkind 5,7
Maatschappelijke organisatie 1,4
Ouder 0,8
Overige relatie 32,2

Na de achterblijvende partner (netto 86 duizend euro in doorsnee) ontvingen kinderen van overledenen in doorsnee (zie Statline) het hoogste bedrag. In 2016 was dat ruim 37 duizend euro, 2500 euro meer dan in 2014. De mediane waarde van de door kinderen van over­ledenen ontvangen nalatenschap is in lopende prijzen vanaf 2014 gestegen. Corresponderend met deze stijging is ook het totale bedrag aan verschuldigde belasting flink gestegen. Kinderen van overledenen moesten in 2016 samen ruim 750 duizend euro belasting betalen, de helft van het totaal van de door de fiscus geïnde erfbelasting. In 2007 namen kinderen nog 42 procent van de totale verschuldigde belasting voor hun rekening.

5.6.4 Verkrijging en verschuldigde belasting, in lopende prijzen (Mediaan bedrag (1000 euro))
Bruto verkrijging Netto verkrijging Verschuldigde belasting
'07 26,8 25,7 0,8
'08 27,4 26,2 0,9
'09 27,1 26,3 0,8
'10 35,3 33,7 1,6
'11 36,8 35,1 1,7
'12 37,2 35,4 1,8
'13 36,7 35 1,7
'14 34,6 33,2 1,4
'15 35,8 34,3 1,5
'16* 37,3 35,6 1,7

Nalatenschappen komen vaak terecht bij hoge inkomens

Ook de bestemming van het nagelaten vermogen is scheef verdeeld tussen inkomens­groepen.noot2 37 procent van de ontvangende kinderen behoorde in 2016 tot de 20 procent huishoudens bovenaan de inkomensladder. Deze ontvangers ontvingen netto 41 procent van de totale som aan nalatenschappen. Het aandeel behorend tot de laagste decielgroep was 4 procent en 3 procent had een huishoudinkomen behorend tot de tweede decielgroep van de inkomensverdeling. In totaal behoorde dus krap 7 procent van alle ontvangende kinderen tot een huishouden in de twee laagste inkomensgroepen en zij ontvingen ruim een tiende van het totale door kinderen van overledenen ontvangen bedrag.

5.6.5 Ontvangende kinderen naar inkomenspositie, 2016* (%)
Netto aandeel in totale nalatenschappen Aandeel ontvangende kinderen
1e decielgroep 4 6
2e decielgroep 3 5
2e kwintielgroep 9 7
3e kwintielgroep 15 11
4e kwintielgroep 22 18
5e kwintielgroep 37 41
Onbekend inkomen 10 12

Noten

Voor een aantal overledenen zijn achtergrondkenmerken onbekend. Voor deze gevallen was het onmogelijk een koppeling te leggen met andere statistieken. Dat kwam veelal doordat de overledenen niet behoren tot de doelpopulatie van de Inkomensstatistiek (zoals instituutbewoners, zie paragraaf 1.1).

Voor een aantal ontvangers zijn achtergrondkenmerken onbekend. Voor deze gevallen was het onmogelijk een koppeling te leggen met andere statistieken doordat het koppelnummer onbekend was.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Koos Arts

Wim Bos

Marion van den Brakel

Kai Gidding

Daniël Herbers

Bart Huynen

Koen Link

Reinder Lok

Jasper Menger

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Eindredactie

Marion van den Brakel en Ferdy Otten

Erratum

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, zijn er achteraf enkele onvolkomenheden geconstateerd. Onze excuses hiervoor.

Datum: 16 november 2020

In de figuur “Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*” was een fout opgetreden. De labels van de staven, t.w. “Miljonairs” en “Niet-miljonairs”, stonden verkeerd om. De bovenste staaf betreft dus “Niet-miljonairs” en de onderste staaf betreft “Miljonairs”. Het gaat om de laatste figuur in het kader “Aantal miljonairs opnieuw toegenomen” in paragraaf “5.3 Vermogensverdeling” van de publicatie “Materiële Welvaart in Nederland 2020”.

Foutieve versie:

Created with Highcharts 7.0.3%Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*Bank- en spaartegoedenEffectenEigen woningOverig onroerend goedOndernemingsvermogenAanmerkelijk belangOverige bezittingenMiljonairsNiet-miljonairs020406080100

Gecorrigeerde versie:

Created with Highcharts 7.0.3%Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2018*Bank- en spaartegoedenEffectenEigen woningOverig onroerend goedOndernemingsvermogenAanmerkelijk belangOverige bezittingenNiet-miljonairsMiljonairs020406080100