Financiële problemen en oordeel financiële situatie
In hoeverre zeggen huishoudens moeilijk rond te kunnen komen van hun inkomen of te kampen met betalingsachterstanden in huur of hypotheek, bij de energierekening of bij kredieten? Hoe vaak moet het spaarsaldo worden aangesproken of worden er schulden gemaakt? Hoe verschilt dit tussen inkomensgroepen van laag naar hoog?
8.1Moeilijk rondkomen en financiële beperkingen
12 procent van de huishoudens komt moeilijk rond
In 2019 kwam 12 procent van de huishoudens naar eigen zeggen (zeer) moeilijk rond van het inkomen, vergelijkbaar met het aandeel in 2018. De hoogte van het inkomen speelt hierbij uiteraard een substantiële rol. Van de huishoudens in de hoogste inkomenskwintielgroep gaf 1 op de 10 aan de gebruikelijke, noodzakelijke uitgaven moeilijk op te kunnen brengen. Onder huishoudens uit de laagste 10%- groep gold dit voor een kwart. Nog zwaarder was het voor de huishoudens in de tweede inkomensdecielgroep, waarin bijna 40 procent moeite had de eindjes aan elkaar te knopen. Een laag inkomen betekent niet automatisch dat de financiële situatie van een huishouden problematisch is. Een huishouden met weinig inkomen kan toch aangeven makkelijk rond te kunnen komen. Vergeleken met de tweede inkomensdecielgroep bevat de eerste decielgroep relatief veel zelfstandigen waarvan het lage inkomen van tijdelijke aard kan zijn. Ook hebben zelfstandigen vaker spaargeld achter de hand waarmee ze de noodzakelijke lasten kunnen bekostigen. In de laagste inkomensgroep geven zelfstandigen minder vaak dan uitkeringsontvangers aan moeilijk rond te kunnen komen.
Sinds 2013, toen bijna 17 procent van de huishoudens aangaf moeite hiermee te hebben, daalde het aandeel huishoudens dat moeilijk rondkomt gestaag, vooral in de hogere inkomensgroepen. In de hoogste inkomenskwintielgroep halveerde in de periode 2013–2019 het aandeel huishoudens dat moeilijk rond kon komen. Nog maar 1 op de 100 huishoudens in deze groep gaf in 2019 aan moeite hiermee te hebben. Ook in de derde en vierde 20%-groep was sprake van een dergelijke afname. De twee laagste inkomensdecielgroepen laten een grilliger patroon zien. Ten opzichte van 2013 is het aandeel huishoudens dat moeilijk rondkomt weliswaar gedaald, maar deze daling is verhoudingsgewijs minder sterk dan in de hogere inkomensgroepen.
Eerste inkomensdecielgroep | Tweede inkomensdecielgroep | Tweede inkomenskwintielgroep | Derde inkomenskwintielgroep | Vierde inkomenskwintielgroep | Vijfde inkomenskwintielgroep | |
---|---|---|---|---|---|---|
'07 | 23,9 | 31,6 | 15,4 | 7,2 | 4,2 | 2,3 |
'08 | 24,9 | 29,4 | 16,7 | 9,3 | 5,6 | 1,4 |
'09 | 26,2 | 28,6 | 14,4 | 7,9 | 4,1 | 1,7 |
'10 | 25,4 | 35,5 | 17,8 | 10,6 | 5,7 | 1,9 |
'11 | 29,3 | 30,2 | 18,7 | 11,8 | 5,5 | 2,2 |
'12 | 26,5 | 35,9 | 18,9 | 10,7 | 4,9 | 2 |
'13 | 30,4 | 44 | 24,4 | 12,2 | 7,3 | 2,5 |
'14 | 27,7 | 47,2 | 22 | 12,6 | 5,3 | 1,5 |
'15 | 25,4 | 39,2 | 24,6 | 10,9 | 4,9 | 1,6 |
'16 | 31,3 | 43,6 | 20,8 | 8,6 | 4,1 | 1,8 |
'17 | 32,8 | 43,1 | 18,6 | 6,7 | 3,3 | 1,8 |
'18 | 23,9 | 38 | 17,3 | 5,7 | 3 | 1,2 |
'19* | 25,3 | 38,1 | 16,3 | 6,4 | 2,8 | 1,3 |
Herziene inkomensgegevens
De herziening van de Inkomensstatistiek en dan met name de opwaardering van de economische huurwaarde is in 2016 van invloed geweest op de stijging van het aandeel huishoudens met weinig inkomen dat moeilijk rond kon komen. In het onderzoek European Union-Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), de bron voor deze gegevens over de beoordeling van het inkomen, is de nieuwe methodiek vanaf 2016 toegepast. Dit heeft toen geleid tot een vermindering van het aantal huishoudens met weinig inkomen. Daarnaast is de samenstelling van deze groep veranderd: de opwaardering van de huurwaarde resulteerde in een kleiner aandeel eigenwoningbezitters onder huishoudens met weinig inkomen. Vergeleken met huurders zeggen woningeigenaren beter rond te kunnen komen van het inkomen en ervaren ze minder vaak financiële beperkingen. Huishoudens die op basis van de herziene inkomensgegevens weinig inkomen hebben, maken hierdoor vaker gewag van betalingsachterstanden en ervaren vaker financiële krapte dan volgens de oude methodiek.
Minder betalingsachterstanden bij hoger inkomen
In 2019 gaf 4 procent van de huishoudens aan achterstanden te hebben gehad bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of andere kredieten.
In de laagste inkomensdecielgroep gaf 13 procent van de huishoudens aan om financiële redenen betalingsachterstanden te hebben. Het ging hierbij met name om het niet tijdig kunnen betalen van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten. Tien procent van de huis‑houdens in deze inkomensgroep had om financiële redenen een achterstand bij de betaling van deze maandelijkse lasten en bijna 6 procent liep achter met het betalen van de elektriciteits-, water- of gasrekeningen.
Het aandeel huishoudens met betalingsachterstanden is kleiner naarmate het inkomen hoger is. In de tweede decielgroep had 9 procent van de huishoudens te maken met betalings‑achterstanden. In de vierde kwintielgroep was dit nog maar bij 1 op de 100 huis‑houdens het geval. Onder de 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens was nauwelijks sprake van betalingsachterstanden.
Een of meer betalings-achterstanden | Huur of hypotheek | Gas, water of elektriciteit | Lening of andere kredieten | |
---|---|---|---|---|
Vijfde kwintielgroep |
0,4 | 0,2 | 0 | 0,2 |
Vierde kwintielgroep |
1,2 | 0,7 | 0,4 | 0,4 |
Derde kwintielgroep |
2,8 | 2 | 1,2 | 0,6 |
Tweede kwintielgroep |
3,6 | 2,6 | 1,7 | 0,8 |
Tweede decielgroep |
8,9 | 6,2 | 3,8 | 0,7 |
Eerste decielgroep |
13 | 10,1 | 5,8 | 2,3 |
Een op de 10 huishoudens ervaart woonlasten als zware last
Voor een tiende van de huishoudens vormden de maandelijkse woonlasten in 2019 naar eigen zeggen een zware financiële last. Ook hier speelt inkomen een belangrijke rol. In de laagste inkomensdecielgroep betekende de maandelijkse woonlasten voor ruim 20 procent een zware financiële last. In de tweede inkomensdecielgroep was dit voor 30 procent van de huishoudens het geval. Het aandeel huishoudens dat de maandelijkse woonlasten moeilijk op kan brengen daalt vervolgens van 14 procent in de tweede inkomenskwintielgroep tot amper 2 procent in de hoogste kwintielgroep.
Vergeleken met huurders ervaart een relatief klein deel van de woningeigenaren de maandelijkse woonlasten als een zware last. Woningeigenaren hebben doorgaans niet alleen een hoger inkomen dan huurders, ze zijn ook een kleiner deel van dit inkomen kwijt aan woonlasten. In 2019 gaf 5 procent van de eigenaren aan dat de woonlasten een zware financiële last vormden. Onder huurders zonder huurtoeslag was dit aandeel twee keer zo groot. Met 28 procent waren het vooral de huurtoeslagontvangers die aangaven dat ze de maandelijkse woonlasten moeilijk konden opbrengen. Bij 11 procent van de huurtoeslagontvangers was dan ook sprake van betalingsachterstanden, voornamelijk bij het betalen van de maandelijkse huur (8 procent).
8.1.3Woonlasten en betalingsachterstanden, 2019*
Eigenaren | Huurder zonder huurtoeslag | Huurder met huurtoeslag | |
---|---|---|---|
% van huishoudens | |||
Ervaart maandelijkse woonlasten als zware last | 5 | 10 | 28 |
Een of meer betalingsachterstanden | 1 | 4 | 11 |
waarvan t.a.v. | |||
huur of hypotheek | 1 | 3 | 8 |
gas, water of elektriciteit | 0 | 2 | 5 |
op afbetaling gekochte artikelen | 0 | 1 | 2 |
Financiële beperkingen prevalent in de laagste inkomensgroepen
Huishoudens uit de laagste inkomensgroepen hebben regelmatig te maken met financiële beperkingen. Van de 10 procent huishoudens met het laagste inkomen gaf bijna 70 procent aan onvoldoende geld te hebben voor één of meer specifieke uitgaven, uiteenlopend van het verwarmen van het huis (10 procent) tot het vervangen van versleten meubels (48 procent). Bijna 4 van de 10 huishoudens uit deze groep hadden onvoldoende geld om regelmatig nieuwe kleding te kopen of jaarlijks een week op vakantie te gaan. Verder had 56 procent onvoldoende financiële middelen achter de hand om onverwachte, noodzakelijke uitgaven ter waarde van 1 100 euro te kunnen bekostigen. Huishoudens uit de tweede decielgroep maakten nog vaker gewag van dergelijke financiële problemen. In deze groep zeiden bijna 8 van de 10 huishoudens minimaal een van dergelijke beperkingen te ondervinden. Van de 20 procent huishoudens met het hoogste inkomen zei ongeveer 7 procent een of meer van dergelijke beperkingen te hebben.
Eerste decielgroep | Tweede decielgroep | Tweede kwintielgroep | Derde kwintielgroep | Vierde kwintielgroep | Vijfde kwintielgroep | |
---|---|---|---|---|---|---|
Onvoldoende geld voor: | . | . | . | . | . | . |
Een warme maaltijd met vlees, kip of vis om de dag | 8,6 | 9,4 | 3,3 | 1,5 | 0,6 | 0,5 |
Het goed verwarmen van het huis | 10,3 | 12,4 | 4,2 | 1,8 | 0,8 | 0,3 |
Het te eten vragen van familie en/of kennissen | 23,8 | 36,3 | 18 | 8,5 | 4,3 | 1,5 |
Het regelmatig kopen van nieuwe kleren | 36,3 | 46,6 | 22,7 | 9,2 | 5,2 | 1,5 |
Het jaarlijks een week op vakantie gaan | 38,2 | 51,9 | 26,5 | 10,5 | 5,1 | 1,7 |
Het vervangen van versleten meubels | 47,5 | 59,6 | 34,5 | 18 | 8,3 | 3,4 |
Het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven | 56,4 | 63,2 | 36,1 | 19,4 | 9,9 | 3,3 |
Ten minste een van de genoemde items | 69,3 | 78,3 | 54,1 | 32,2 | 17,7 | 7,1 |
8.2Oordeel over de eigen financiële situatie
Inschatting actuele financiële situatie stabiel
Drie op de 100 personen zeiden in 2019 op het moment van bevraging dat het huishouden waarvan hij of zij deel uitmaakt, schulden moet maken. Elf op de 100 personen gaven aan dat het huishouden spaartegoeden moet aanspreken. Iets meer dan een kwart zei precies rond te komen en een meerderheid (55 procent) meldde geld over te houden. Deze cijfers over de actuele financiële situatie van huishoudens in 2019 bleven ten opzichte van 2018 en 2017 vrijwel onveranderd.
Meting oordeel eigen financiële situatie
Ingezoomd wordt op de uitkomsten van drie vragen in het maandelijkse Consumenten Conjunctuuronderzoek (CCO). Als eerste wordt op persoonsniveau gevraagd naar de actuele financiële situatie van het huishouden, dus de financiële stand van zaken op het moment van bevraging. Daarna wordt vooruitkijkend en terugblikkend over een periode van twaalf maanden gevraagd naar de financiële situatie van het huishouden. Bij de vooruitblik gaat het om de verwachte financiële situatie in het komend jaar en bij de terugblik over de ervaren financiële situatie in het afgelopen jaar. De twaalf-maandelijkse indicatoren maken deel uit van de deeldimensie koopbereidheid van het consumentenvertrouwen. De andere deeldimensie van het consumentenvertrouwen betreft de inschatting van het economische klimaat (CBS, 2017).
2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|
Houdt geld over | 55 | 56 | 55 |
Komt precies rond | 26 | 26 | 26 |
Moet spaartegoeden aanspreken |
10 | 10 | 11 |
Moet schulden maken | 4 | 3 | 3 |
15 procent van laagste inkomensgroep maakt schulden
De hoogte van het inkomen is een bepalende factor in de beoordeling van de financiële situatie van het huishouden. Hoe hoger het inkomen is, des te positiever is het oordeel over de financiële situatie. In de groep huishoudens met de 20 procent hoogste inkomens gaven bijna 8 op de 10 personen aan dat het huishouden geld overhoudt, 12 procent zei precies rond te kunnen komen. In de laagste twee inkomensdecielgroepen hield minder dan een kwart geld over.
Van de personen uit huishoudens in de hoogste kwintielgroep zei 6 procent spaartegoeden te moeten aanspreken of schulden te moeten maken. Daartegenover staat dat 15 procent van de personen in de laagste inkomensdecielgroep aangaf dat het huishouden schulden moet maken. Volgens nog eens 15 procent moesten er in het huishouden spaartegoeden worden aangesproken. Opvallend genoeg hield deze groep iets vaker geld over dan de groep in de tweede decielgroep. Het positievere oordeel in de laagste inkomensdecielgroep houdt verband met het grotere aandeel zelfstandigen en jongeren in deze groep (CBS, 2019).
Houdt geld over | Komt precies rond | Moet spaartegoeden aanspreken | Moet schulden maken | |
---|---|---|---|---|
Eerste decielgroep |
24 | 36 | 15 | 15 |
Tweede decielgroep |
23 | 43 | 17 | 8 |
Tweede kwintielgroep |
34 | 40 | 16 | 5 |
Derde kwintielgroep |
53 | 30 | 12 | 3 |
Vierde kwintielgroep |
69 | 18 | 8 | 2 |
Vijfde kwintielgroep |
78 | 12 | 5 | 1 |
1)Huishoudens zijn ingedeeld naar het inkomen van 2018. |
Woningeigenaren houden vaker geld over dan huurders
Huishoudens met een hoger inkomen zijn relatief vaker woningeigenaar, eigenaarschap hangt dan ook samen met het oordeel over de financiële situatie. In 2019 gaf 64 procent van de woningeigenaren aan dat het huishouden geld overhoudt. Onder huurders die geen huurtoeslag ontvingen was dat 47 procent en onder huurtoeslagontvangers 22 procent. Van de laatste groep zei twee derde dat het huishouden precies kan rondkomen of geld overhoudt.
Van de personen in huishoudens met huurtoeslag zei 11 procent dat het huishouden schulden moet maken, nog eens 14 procent moest spaartegoeden aanspreken. Van de personen in huishoudens met een eigen woning zei 2 procent dat het huishouden schulden moet maken, onder huurders zonder huurtoeslag was dat 5 procent. Woningeigenaren en huurders zonder huurtoeslag verschillen minder van mening over de financiële positie dan eigenaren en huurders met huurtoeslag.
Houdt geld over | Komt precies rond | Moet spaartegoeden aanspreken | Moet schulden maken | |
---|---|---|---|---|
Woningeigenaar | 64 | 21 | 10 | 2 |
Huurder zonder huurtoeslag | 47 | 31 | 12 | 5 |
Huurder met huurtoeslag | 22 | 46 | 14 | 11 |
1)Huishoudens zijn ingedeeld naar het woningbezit van 2018. |
Stellen met kinderen houden het vaakst geld over
Personen uit huishoudens bestaande uit een paar met kinderen waren in 2019 het vaakst positief over de financiële situatie van het huishouden. Van hen zei 62 procent geld over te houden. Bij de stellen zonder kinderen was dat 57 procent. Personen die deel uitmaken van een eenoudergezin zeiden het minst vaak geld over te houden (34 procent). Ook gaven ze vaker dan paren met kinderen aan schulden te moeten maken (9 tegen 3 procent) en spaartegoeden te moeten aanspreken (14 tegen 8 procent). In hoofdstuk 2 werd al duidelijk dat paren een hoger inkomen hebben dan alleenstaanden en alleenstaande ouders. Dat hogere inkomen gaat dus samen met een positiever oordeel over de financiën van het huishouden.
Moet spaartegoeden aanspreken | Moet schulden maken | |
---|---|---|
Eenpersoons- huishouden |
12 | 5 |
Paar zonder kinderen | 12 | 2 |
Paar met kinderen | 8 | 3 |
Eenoudergezin | 14 | 9 |
Overig | 11 | 6 |
1)Huishoudens zijn om aan te sluiten op het in dit hoofdstuk gebruikte inkomen ingedeeld naar de huishoudenssamenstelling in 2018. |
Merendeel verwacht ongewijzigde financiën
Iets meer dan de helft (52 procent) verwachtte in 2019 dat de financiële situatie van het huishouden het komende jaar ongewijzigd blijft, 23 procent van de personen verwachtte financiële vooruitgang en een even groot deel een verslechtering. Daarmee rekende een merendeel van de consumenten dus op stabiliteit in de financiële situatie van het huishouden en waren optimisten en pessimisten in balans.
x | |
---|---|
Beter | 23 |
Ongewijzigd | 52 |
Slechter | 23 |
Geen antwoord | 2 |
Personen uit huishoudens met relatief weinig inkomen verwachtten vaker dat de financiële situatie verslechtert. In de hogere inkomensgroepen werd juist vaker stabiliteit of verbetering verwacht. Opvallend is dat personen uit de laagste inkomensgroep optimistischer zijn dan personen uit huishoudens met een hoger inkomen. Dit optimisme houdt verband met de al genoemde andere samenstelling van deze laagste inkomensgroep, waarin zich relatief veel jongeren en zelfstandigen bevinden. Ten opzichte van de voorgaande jaren zijn mensen pessimistischer geworden over hun toekomstige financiële situatie. Het aandeel personen dat een verslechtering in de financiële situatie van het huishouden verwachtte was in 2017 met 27 procent hoger dan in 2019 (CBS StatLine, 2020).
Terugblik wordt pessimistischer
In 2019 waren personen vaker dan in 2018 en 2017 van mening dat de financiële situatie van het huishouden er het afgelopen jaar op achteruit is gegaan. Het aandeel personen dat de financiële situatie in het afgelopen jaar als verbeterd bestempelde, was tussen 2017 en 2019 constant (25 procent). Het aandeel dat de situatie zag verslechteren nam evenwel toe van 27 procent in 2017 tot 33 procent in 2019.
Personen uit huishoudens met een hoger inkomen beoordelen de situatie van het huishouden vaker als verbeterd dan personen uit lagere inkomensgroepen. In 2019 zei een derde van de personen uit de groep huishoudens met de 20 procent hoogste inkomens dat de financiële situatie van het huishouden verbeterd is. In de huishoudens behorende tot de 40 procent laagste inkomens was dat substantieel minder (variërend tussen 16 en 21 procent).
2017 | 2019 | |
---|---|---|
Eerste decielgroep | 33 | 34 |
Tweede decielgroep | 39 | 44 |
Tweede kwintielgroep | 35 | 41 |
Derde kwintielgroep | 26 | 34 |
Vierde kwintielgroep | 22 | 29 |
Vijfde kwintielgroep | 13 | 21 |
1)Huishoudens zijn in 2019 ingedeeld naar het inkomen van 2018. |
De toename van het negatieve oordeel over de financiële situatie is het grootst onder personen in de hogere inkomensgroepen. Het aandeel personen in de hoogste inkomensgroep dat in 2019 de financiële situatie van het huishouden verslechterd vindt was weliswaar lager dan in de lage inkomensgroepen, maar is ten opzichte van 2017 wel met 8 procentpunt gestegen. In de 20 procent huishoudens met het laagste inkomen was de toename kleiner.
Consumentenvertrouwen stort in door corona
Het vertrouwen van consumenten is in april 2020, dus ten tijde van de gedeeltelijke lockdown vanwege de coronacrisis, ongekend diep weggezakt naar een waarde van –22. In maart 2020 lag de indexwaarde nog op –2. Het is de grootste daling ooit sinds het begin van de meting (1986). Het oordeel over het economische klimaat verslechterde het meest: van –8 in maart naar –31 in april. Ook de koopbereidheid daalde fors. In maart 2020 werd deze nog licht positief ingeschat (+2) maar in april sloeg dat helemaal om naar een waarde van –17. De daling van het consumentenvertrouwen zette in mei verder door en kwam uit op een indexwaarde van –31. Dat kwam vooral door een verdere verslechtering van het oordeel over het economische klimaat. Deze daalde van –31 naar –52 in mei. De daling in de koopbereidheid zette evenwel niet verder door.
Het consumentenvertrouwen lag in mei weliswaar fors lager dan het gemiddelde over de afgelopen 20 jaar (–5). Maar het was nog altijd beter dan in de nadagen van de economische crisis in maart 2013, toen het consumentenvertrouwen met een waarde van –41 het absolute dieptepunt bereikte sinds het begin van de meting. Daarna verbeterde met het aantrekken van de economie het consumentenvertrouwen en kwam in maart 2014 voor het eerst sinds vele jaren weer boven de nullijn (precies evenveel optimisten als pessimisten) te liggen. Het positieve sentiment hield, weliswaar met tussentijdse pieken en dalen, aan tot maart 2019. Toen dook het vertrouwen weer onder de nullijn. Een kleine positieve oprisping daargelaten bleef het consumentenvertrouwen sindsdien negatief om in april 2020 als gevolg van de coronacrisis ongekend te dalen.
Jaar/Maand | Consumentenvertrouwen | Economisch klimaat | Koopbereidheid | |
---|---|---|---|---|
'14 | januari, '14 | -6 | 8 | -15 |
'14 | februari, '14 | -2 | 12 | -11 |
'14 | maart, '14 | 1 | 18 | -10 |
'14 | april, '14 | 4 | 23 | -9 |
'14 | mei, '14 | 6 | 25 | -8 |
'14 | juni, '14 | 6 | 25 | -7 |
'14 | juli, '14 | 5 | 25 | -7 |
'14 | augustus, '14 | 2 | 18 | -9 |
'14 | september, '14 | -2 | 9 | -9 |
'14 | oktober, '14 | 1 | 13 | -8 |
'14 | november, '14 | -2 | 7 | -8 |
'14 | december, '14 | -4 | 4 | -9 |
'15 | januari, '15 | -2 | 6 | -8 |
'15 | februari, '15 | -1 | 6 | -6 |
'15 | maart, '15 | 7 | 22 | -4 |
'15 | april, '15 | 10 | 30 | -4 |
'15 | mei, '15 | 11 | 31 | -3 |
'15 | juni, '15 | 14 | 38 | -1 |
'15 | juli, '15 | 13 | 34 | 0 |
'15 | augustus, '15 | 13 | 34 | -1 |
'15 | september, '15 | 11 | 28 | 0 |
'15 | oktober, '15 | 12 | 28 | 1 |
'15 | november, '15 | 14 | 31 | 3 |
'15 | december, '15 | 13 | 27 | 4 |
'16 | januari, '16 | 11 | 23 | 3 |
'16 | februari, '16 | 6 | 16 | 0 |
'16 | maart, '16 | 2 | 5 | 0 |
'16 | april, '16 | 6 | 12 | 1 |
'16 | mei, '16 | 7 | 15 | 2 |
'16 | juni, '16 | 11 | 23 | 3 |
'16 | juli, '16 | 9 | 20 | 2 |
'16 | augustus, '16 | 9 | 20 | 1 |
'16 | september, '16 | 12 | 26 | 3 |
'16 | oktober, '16 | 17 | 32 | 7 |
'16 | november, '16 | 20 | 39 | 8 |
'16 | december, '16 | 21 | 39 | 8 |
'17 | januari, '17 | 21 | 41 | 7 |
'17 | februari, '17 | 22 | 43 | 8 |
'17 | maart, '17 | 24 | 47 | 8 |
'17 | april, '17 | 26 | 50 | 10 |
'17 | mei, '17 | 23 | 45 | 8 |
'17 | juni, '17 | 23 | 44 | 10 |
'17 | juli, '17 | 25 | 46 | 11 |
'17 | augustus, '17 | 26 | 49 | 11 |
'17 | september, '17 | 23 | 44 | 10 |
'17 | oktober, '17 | 23 | 43 | 10 |
'17 | november, '17 | 22 | 41 | 10 |
'17 | december, '17 | 25 | 45 | 12 |
'18 | januari, '18 | 24 | 45 | 11 |
'18 | februari, '18 | 23 | 44 | 10 |
'18 | maart, '18 | 24 | 44 | 10 |
'18 | april, '18 | 25 | 47 | 11 |
'18 | mei, '18 | 23 | 43 | 10 |
'18 | juni, '18 | 23 | 43 | 9 |
'18 | juli, '18 | 23 | 43 | 10 |
'18 | augustus, '18 | 21 | 40 | 9 |
'18 | september, '18 | 19 | 34 | 8 |
'18 | oktober, '18 | 15 | 28 | 6 |
'18 | november, '18 | 13 | 24 | 5 |
'18 | december, '18 | 9 | 17 | 3 |
'19 | januari, '19 | 1 | 3 | -1 |
'19 | februari, '19 | -2 | 1 | -3 |
'19 | maart, '19 | -4 | -3 | -4 |
'19 | april, '19 | -3 | -3 | -3 |
'19 | mei, '19 | -3 | -2 | -3 |
'19 | juni, '19 | 0 | 2 | -2 |
'19 | juli, '19 | 2 | 6 | -1 |
'19 | augustus, '19 | 0 | -1 | 0 |
'19 | september, '19 | -2 | -3 | -1 |
'19 | oktober, '19 | -1 | -4 | 1 |
'19 | november, '19 | -2 | -5 | 1 |
'19 | december, '19 | -2 | -8 | 1 |
'20 | januari, '20 | -3 | -7 | 0 |
'20 | februari, '20 | -2 | -5 | 1 |
'20 | maart, '20 | -2 | -8 | 2 |
'20 | april, '20 | -22 | -31 | -17 |
'20 | mei, '20 | -31 | -52 | -17 |
8.3Literatuur
Literatuur
CBS, 2017. Uitgebreide onderzoeksbeschrijving Consumentenvertrouwen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.
CBS (2019). Welvaart in Nederland 2019. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.
CBS StatLine (2020). Consumentenvertrouwen; kenmerken huishouden.