Belastingen
In dit hoofdstuk komt de druk van belastingen, volksverzekeringen en overige premies op het bruto-inkomen aan bod. Hoe varieert deze druk voor huishoudens met verschillende welvaartsniveaus? Hoe groot is verder het belastingvoordeel dat huishoudens genieten uit heffingskortingen en uit de hypotheekrenteaftrek?
9.1Belastingdruk
Druk in 2018 stabiel
Huishoudens in Nederland betalen belasting over hun bruto inkomen als werknemer, de winst als zelfstandige, een uitkering en hun vermogen. De belasting bestaat uit de inkomstenbelasting (met daarop een voorheffing in de vorm van loonbelasting en dividendbelasting) en de premies voor de volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene Nabestaandenwet (Anw) en Wet langdurige zorg (Wlz), voorheen Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Daarnaast drukken premies voor verzekeringen tegen werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid en pensioenpremies op het bruto inkomen, evenals premies voor zorg- en ziektekostenverzekeringen.
De druk van inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en overige premies op het bruto inkomen bleef in 2018 gemiddeld 38,5 procent, vrijwel even hoog als in 2017. In 2016 was dit 37,7 procent. Over iedere 100 euro aan bruto inkomen is gemiddeld 38,50 euro verschuldigd aan belastingen en premies en blijft 61,50 euro over om te besteden. Indirecte belastingen en gemeentelijke heffingen leggen weliswaar nog aanvullend beslag op deze bestedingsruimte, maar gegevens over deze aanvullende druk zijn niet bekend voor 2018.
Sinds 2013 is de gemiddelde druk gedaald door een daling van de verschuldigde pensioenpremie en een stijging van het gemiddelde bruto inkomen. Na 2016 is de druk iets opgelopen door een hogere inkomstenbelasting. De belasting- en premiedruk schommelt sinds de herziening van het belastingstelsel in 2001 rond de 40 procent.
Inkomstenbelasting | Premie volksverzekeringen (AOW, Anw, AWBZ/Wlz) |
Premie werknemersverzekeringen | Premie pensioenverzekering (excl. AOW, Anw) |
Inkomensafhankelijke Zvw premie | Kosten basisverzekering Zvw1 | |
---|---|---|---|---|---|---|
2011 | 10,2 | 8,7 | 4,8 | 8,4 | 4,3 | 2,8 |
2012 | 10,2 | 8,7 | 5,1 | 8,3 | 4,5 | 2,9 |
2013 | 10,2 | 8,8 | 5,0 | 8,4 | 4,8 | 2,9 |
2014 | 10,6 | 8,3 | 5,2 | 7,8 | 4,4 | 2,8 |
2015 | 11,9 | 7,5 | 5,3 | 6,5 | 4,2 | 3,0 |
2016 | 11,5 | 7,3 | 5,5 | 6,2 | 4,3 | 3,0 |
2017 | 12,4 | 7,0 | 5,4 | 6,4 | 4,1 | 3,1 |
2018* | 12,1 | 7,1 | 5,6 | 6,3 | 4,3 | 3,1 |
1) Incl. gebruik verplicht eigen risico en verminderd met zorgtoeslag |
Belastingdruk hoger naarmate welvaart hoger
De totale belasting- en premiedruk varieert tussen huishoudens onderling. Wanneer huishoudens op volgorde van hun welvaartsniveau worden ingedeeld in tien even grote groepen, blijkt dat de druk voor huishoudens in de tweede 10%-groep het laagst is. De druk neemt per groep toe en is het hoogst voor huishoudens in de negende welvaartsgroep. De afzonderlijke druk van de inkomstenbelasting en premies neem toe naarmate de welvaart stijgt, vanwege het principe van heffing naar draagkracht (zie paragraaf 9.2).
Welvaartsgroepen
In dit hoofdstuk worden huishoudens ingedeeld op basis van een welvaartsmaat waarin zowel informatie over het inkomen als over het vermogen van huishoudens wordt gebruikt (zie ook paragraaf 7.3). De rangschikkingen van huishoudens naar hoogte van het inkomen en van het vermogen zijn hierbij het uitgangspunt. De welvaart van een huishouden is vastgesteld als de som van het cumulatieve aandeel in inkomen en het cumulatieve aandeel in vermogen. Op grond van de opgetelde waarden zijn de huishoudens gerangschikt van lage naar hoge welvaart en ingedeeld in 10 decielgroepen. Het resultaat hiervan is dat huishoudens in de laagste (1e) welvaartsgroep een laag inkomen én een laag vermogen hebben. Naarmate het inkomen of vermogen hoger is wordt een huishouden in een hogere groep ingedeeld. Huishoudens in de hoogste (10e) welvaartsgroep hebben een hoog inkomen én een hoog vermogen. Door gebruik te maken van deze welvaartsmaat wordt een realistischer beeld van de gemiddelde belastingdruk gepresenteerd voor de opeenvolgende groepen huishoudens dan wanneer alleen inkomen in beschouwing wordt genomen. Zo wordt de laagste groep op deze manier niet vertekend door vermogende zelfstandigen met een incidenteel verlies.
Voor huishoudens in de laagste welvaartsgroep is de totale belasting- en premiedruk op het bruto inkomen iets hoger dan in de tweede welvaartsgroep. In de laagste groep komen relatief veel zelfstandigen voor met zeer lage inkomens. De druk voor huishoudens in de hoogste welvaartsgroep is lager dan in de negende welvaartsgroep. Zo bestaat de hoogste groep voor een deel uit vermogende AOW’ers die weliswaar veel inkomstenbelasting verschuldigd zijn, maar geen premies voor AOW, pensioen en inkomensverzekeringen meer hoeven te betalen. Daarnaast bevat deze groep relatief veel ondernemers. Ook zij betalen veel inkomstenbelasting, maar vaak weinig tot geen premies voor inkomensverzekeringen en private pensioenen. Hun vangnetten bouwen zij op in hun eigen bedrijf.
Inkomstenbelasting | Premie volksverzekeringen (AOW, Anw, AWBZ/Wlz) |
Premie werknemersverzekeringen | Premie pensioenverzekering (excl. AOW, Anw) |
Inkomensafhankelijke Zvw premie | Kosten basisverzekering Zvw1 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Welvaartsgroep | . | . | . | . | . | . |
1e (laagste) | 2,4 | 7,1 | 4,0 | 0,7 | 5,0 | 4,7 |
2e | 2,5 | 6,2 | 4,4 | 1,8 | 5,0 | 3,7 |
3e | 3,2 | 5,8 | 5,3 | 3,5 | 5,1 | 4,2 |
4e | 4,8 | 7,5 | 6,8 | 5,7 | 5,1 | 4,2 |
5e | 5,9 | 7,6 | 7,0 | 6,6 | 5,0 | 3,9 |
6e | 7,1 | 7,8 | 7,0 | 7,2 | 4,9 | 3,6 |
7e | 8,7 | 8,0 | 6,9 | 7,7 | 4,8 | 3,4 |
8e | 11,0 | 8,1 | 6,6 | 8,2 | 4,6 | 3,0 |
9e | 16,3 | 7,3 | 5,4 | 7,7 | 3,9 | 2,5 |
10e (hoogste) | 22,2 | 5,7 | 3,5 | 5,2 | 3,0 | 2,0 |
1) Incl. gebruik verplicht eigen risico en verminderd met zorgtoeslag |
9.2Drukverlichting door heffingskortingen
Heffingskorting draagt fors bij aan draagkrachtprincipe
Heffing naar draagkracht is een van de principes van het belastingstelsel. Het houdt in dat iemand meer belasting moet betalen naarmate zijn inkomen of vermogen hoger is. Dit principe is in de inkomstenbelasting onder meer vormgegeven door een systeem om inkomens te splitsen in maximaal vier schijven met oplopende tarieven. Meer nog dan die tariefdifferentiatie leveren de heffingskortingen een bijdrage aan de heffing naar draagkracht.
Voor huishoudens met het laagste welvaartsniveau (zowel een laag inkomen als een laag vermogen) zou de druk zonder heffingskortingen 25,3 procent zijn. Voor de huishoudens met de hoogste welvaart zou deze bruto druk 31,6 procent zijn. De belastingschijven zorgen dus voor een drukverschil van 6,3 procentpunt. Door de heffingskortingen kwamen deze percentages in 2018 netto uit op 9,6 procent voor de laagste welvaartsgroep en op 27,9 procent voor de hoogste groep, een drukverschil van 18,3 procentpunt. De heffingskortingen verhogen het drukverschil dus met 12 procentpunt.
Sinds 2011 is het verschil in netto heffing tussen de laagste en de hoogste groep groter geworden. In 2011 bedroeg het verschil ruim 16 procentpunt. Zowel de bruto heffing als de heffingskortingen droegen hieraan bij. Zo is voor de meer vermogende huishoudens de heffing over de eigen woning en vermogen in box 3 toegenomen en zijn heffingskortingen (meer) inkomensafhankelijk geworden.
Netto druk belasting enpremie volksverzekeringen | Drukverlichting door heffingskortingen |
|
---|---|---|
Welvaartsgroep | . | . |
1e (laagste) | 9,6 | 15,7 |
2e | 8,8 | 14,6 |
3e | 9,1 | 14,4 |
4e | 12,3 | 12,8 |
5e | 13,6 | 11,6 |
6e | 14,9 | 10,5 |
7e | 16,7 | 9,2 |
8e | 19,1 | 7,7 |
9e | 23,7 | 5,5 |
10e (hoogste) | 27,9 | 3,7 |
9.3Belastingvoordeel aftrek eigen woning
Aftrek daalt door lagere rente
De eigen woning valt, anders dan de meeste andere vermogenscomponenten, in box 1 van de inkomstenbelasting. Het inkomen uit de eigen woning dat in box 1 wordt belast is het zogenaamde eigenwoningforfait, een percentage van de WOZ-waarde. Kosten van de lening voor de woning mogen daarentegen van het inkomen worden afgetrokken, dit is bekend als de hypotheekrenteaftrek.
Sinds 2005 is er bovendien een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek is een kwijtschelding van het eigenwoningforfait voor zover die groter is dan de betaalde rente. Per saldo levert de woning daardoor geen of een verlagende bijdrage aan het belastbare inkomen. Deze zogenaamde Hillenregeling wordt vanaf 2019 in dertig jaren stapsgewijs weer afgeschaft.
In 2018 bedroeg de totale aftrek 28,3 miljard euro, waarvan 26,4 miljard hypotheekrenteaftrek en 1,9 miljard aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Op het hoogtepunt in 2012 was dit in totaal nog ruim 34 miljard. Sindsdien is de aftrek met 5,9 miljard euro gedaald. Dit komt doordat steeds meer huishoudens gebruikmaken van de lage hypotheekrentetarieven.
Het totale eigenwoningforfait groeide sinds 2000 van 4,3 miljard euro naar bijna 8,6 miljard in 2017. In 2018 daalde het tarief maar werd dit toegepast op gestegen WOZ-waarden. Per saldo daalde het totale forfait in 2018 licht tot ruim 8,5 miljard.
Aftrek eigen woning | Eigenwoningforfait | |
---|---|---|
2000 | 16,9 | 4,3 |
2001 | 18,3 | 4,4 |
2002 | 20,8 | 4,6 |
2003 | 23,3 | 4,7 |
2004 | 23,9 | 5,1 |
2005 | 26,6 | 5,4 |
2006 | 27,3 | 5,6 |
2007 | 28,9 | 5,6 |
2008 | 31,2 | 6,1 |
2009 | 32,2 | 6,4 |
2010 | 32,6 | 6,5 |
2011 | 33,8 | 6,5 |
2012 | 34,2 | 7,0 |
2013 | 33,6 | 6,8 |
2014 | 33,2 | 7,5 |
2015 | 32,7 | 7,9 |
2016 | 31,3 | 8,2 |
2017 | 29,5 | 8,6 |
2018* | 28,3 | 8,5 |
Gemiddeld 230 euro belastingvoordeel
In 2018 leverde de aftrek voor de eigen woning gemiddeld een voordeel op van 230 euro per maand, 70 euro minder dan in 2012. Het belastingvoordeel liep op van 120 euro in de decielgroep met de laagste welvaart naar 290 euro in de tiende en hoogste groep. De heffing in de laagste groep werd hierdoor gehalveerd. Hogere welvaartsgroepen hadden weliswaar meer voordeel in euro’s, maar dit had relatief steeds minder effect op de heffing.
Het belastingvoordeel van de aftrek eigen woning is de laatste jaren sneller gedaald dan de aftrek zelf omdat het marginale profijtelijke tarief stapsgewijs wordt beperkt. Komende jaren wordt de beperking van de fiscale tarieven versneld doorgezet en wordt bovendien ook de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld in dertig jaar afgebouwd. Ter compensatie wordt het tarief van het eigenwoningforfait voor de meeste eigenaren ook in enkele stappen verlaagd.
Belasting en premie volksverzekeringenna aftrek eigen woning | Voordeel aftrek eigen woning | |
---|---|---|
Welvaartsgroep | . | . |
1e (laagste) | 120 | 120 |
2e | 260 | 170 |
3e | 360 | 190 |
4e | 450 | 200 |
5e | 590 | 200 |
6e | 770 | 200 |
7e | 1030 | 210 |
8e | 1420 | 240 |
9e | 2220 | 270 |
10e (hoogste) | 3640 | 290 |
Meeste profijt voor grootste belastingbetalers
In totaal profiteerden in 2018 ruim 4,4 miljoen huishoudens van de aftrek eigen woning. Dit betreft 57 procent van alle Nederlandse huishoudens. Sinds 2005, toen de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld werd ingevoerd, is dit aandeel met 3,2 procentpunt gestegen. Huishoudens met een hoge welvaart hebben veel vaker een eigen woning dan die met een laag welvaartsniveau. Bijna 4 procent van de huishoudens in de laagste welvaartsgroep had in 2018 voordeel van de aftrek voor de eigen woning. In de hoogste groep had 96 procent van de huishoudens voordeel van de aftrek. Door het grote aandeel huishoudens met een eigen woning en het gemiddeld hoge bedrag aan heffingsvoordeel, kwam 40 procent van het totale belastingvoordeel van 12,3 miljard euro terecht bij de twee hoogste welvaartsgroepen. Ook met inachtneming van het belastingvoordeel betaalden deze huishoudens ruim 54 procent van de totale inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.