Foto omschrijving: Twee mannen pitchen een door hen ontwikkeld product voor een commissie

Toegang tot financiering en bedrijven­heterogeniteit

Auteurs: Angie Mounir, Manon Weusten, Marcel van den Berg, Robin Konietzny

Toegang tot financiering is cruciaal voor zowel de start, de continuering als de ontwikkeling van een bedrijf. Een gezond bedrijfsleven is weer van belang voor onze economie. Waar startende bedrijven hoofdzakelijk een financieringsbehoefte zullen hebben voor de opstart en opschaling van de onderneming, kunnen bestaande bedrijven behoefte aan financiering hebben om diverse andere redenen zoals het overbruggen van financieel moeilijkere perioden, het mogelijk maken van investeringen of wellicht om een internationale stap, zoals exporteren, mogelijk te maken. Het meten van financierings­beperkingen is ook een breed besproken thema in de wetenschappelijke literatuur. Welke bedrijven krijgen te maken met financierings­beperkingen? Hoe kunnen we financierings­beperkingen meten? Dit hoofdstuk richt zich op het ontwikkelen van een maat van toegang tot financiering voor bedrijven in Nederland.

3.1Inleiding

Het verkrijgen van financiering is voor een diversiteit aan redenen van centraal belang voor een bedrijf. In 2022 had ruim 4 op de 10 bedrijven in een overlevingsfase behoefte aan financiering (CBS, 2023). Dit zijn bedrijven die willen continueren, maar in een financieel lastige situatie zitten waardoor ze bijvoorbeeld niet aan verplichtingen kunnen voldoen. 1 op de 3 bedrijven had behoefte aan externe financiering vanwege uitbreidingen of voor de opschaling van de onderneming (CBS, 2023). Dit is een fase waarin bedrijven veel investeren en proberen om een goede concurrentiepositie in de markt te bemachtigen. Ook snelle groeiers, startups en innovatieve bedrijven hebben vaker behoefte aan financiering (CBS, 2023). Voor het opstarten van een bedrijf is namelijk een startkapitaal nodig. Daarnaast brengt ondernemen, maar ook innoveren en investeren in nieuwe ontwikkelingen, risico’s en daarmee behoefte aan nieuwe bronnen van financiering met zich mee.

Niet alle bedrijven hebben evenveel toegang tot financiering, oftewel access to finance. Financiering kan verkregen worden op twee manieren: intern, door middel van het storten van eigen vermogen van aandeelhouders, en extern door bijvoorbeeld het aantrekken van financiering door banken of middels crowdfunding. Waar dochterbedrijven van grotere concerns relatief vaak interne financiering binnen het concern kunnen krijgen, is een groot deel van de bedrijven echter in hoge mate afhankelijk van externe financiering (CBS, 2023). Dit hoofdstuk richt zich dan ook op de toegang tot externe financiering.

Access to finance is een belangrijk thema, want als Nederland een gezond bedrijfsleven kent, met voldoende mogelijkheden tot ontwikkeling, draagt dat ook bij aan een betere economie in ons land. Maar hoe kunnen we de mate van access to finance van bedrijven in Nederland in kaart brengen? De mate van access to finance is een breed onderzocht thema in de wetenschappelijke literatuur, dat geen consensus kent. Dit hoofdstuk richt zich op het ontwikkelen van een access to finance indicator specifiek voor het Nederlandse bedrijfsleven, om zo een beter beeld te krijgen van de toegang tot financiering van bedrijven in Nederland.

Hierbij staan de volgende vragen centraal:

  • Hoe is de gekozen maat van toegang tot financiering samengesteld? Welke financiële kenmerken van het bedrijf worden als input gebruikt bij het maken van de betreffende maat?
  • Hoe heeft de gekozen maat van toegang tot financiering zich door de tijd ontwikkeld? Zien we verschil daarin voor, tijdens en na COVID-19?
  • Zien we verschillen tussen groepen bedrijven in termen van de kans dat ze te maken krijgen met financierings­beperkingen? Denk aan het verschil tussen het grootbedrijf en het zelfstandig mkb, multinationals en niet-multinationals, productievere en minder productieve bedrijven, en verschillen tussen bedrijven in diverse bedrijfstakken.

Leeswijzer

Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: paragraaf 3.2 geeft een globaal overzicht van de wetenschappelijke literatuur van access to finance en de methoden waarmee access to finance gemeten kan worden. Paragraaf 3.3 bespreekt de directe methode om access to finance te meten. Hier wordt de CBS Financieringsmonitor gebruikt om bedrijven in de waarneming in te delen in bedrijven die wel tegen financierings­beperkingen aanlopen en bedrijven die aangeven daar geen last van te hebben. Paragraaf 3.4 kijkt naar de belangrijkste financiële- en bedrijfsindicatoren die de groep financieringsbeperkte bedrijven onderscheiden van de groep die daar geen last van zegt te hebben. De specifieke selectie aan bedrijfskenmerken is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op de literatuur rondom de indirecte methode om toegang tot financiering te meten. Paragraaf 3.5 geeft een overzicht van onze eigen ontwikkelde maat voor access to finance. Paragraaf 3.6 bespreekt de access to finance van het Nederlandse bedrijfsleven op basis van onze ontwikkelde maat van toegang tot financiering en paragraaf 3.7 vat samen en concludeert. In paragraaf 3.8 wordt nader ingegaan op de gebruikte data en methoden van dit hoofdstuk.

1 op de 3 financieringsbeperkte bedrijven bevindt zich in de startersfase
2x zoveel kans financieringsbeperking niet-multinationals in vergelijking met multinationals

3.2Achtergrond

Informatie over de toegang tot financiering van een bedrijf is schaars en het in kaart brengen van de mate van access to finance is niet eenvoudig. De wetenschappelijke literatuur kent grofweg twee methoden om de access to finance in kaart te brengen: een directe en indirecte methode, zie figuur 3.2.1. De directe methode betreft kwalitatief onderzoek, waarbij bedrijven rechtstreeks bevraagd worden over hun financierings­behoefte en eventuele financierings­beperkingen. Deze directe methode vindt doorgaans plaats door het enquêteren van bedrijven.

Een bekend voorbeeld van een direct onderzoek naar de mate van toegang tot financiering bij Europese bedrijven betreft de Survey on the Access to Finance of Enterprises (SAFE), uitgevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB) in samenwerking met de Europese Commissie (EC). Hoewel de SAFE-enquête als voordeel haar brede omvang heeft, kan de SAFE-data niet gekoppeld worden aan microdata, waardoor micro onderzoek op basis van deze data niet mogelijk is. Ook het CBS doet sinds 2018 onderzoek naar de behoefte en toegang tot financiering door middel van de Financieringsmonitor. De Financieringsmonitor is een opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en betreft een jaarlijkse enquête over de behoefte aan en toegang tot financiering onder 5 000 mkb bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven.

De directe methode kent voor- en nadelen. Voorbeelden van wetenschappelijke onderzoeken waarin men zich op de directe methode verlaat zijn Minetti & Zhu (2011), Aristei & Franco (2014), Wagner (2019) en Rossi et al. (2021). Het voordeel van de directe methode is dat bedrijven direct bevraagd worden en dat er middels aanvullende vragen meer context en verdere details verkregen kunnen worden. Een belangrijk nadeel is dat de directe methode vaak een steekproef betreft, waarbij resultaten vaak niet te generaliseren zijn. Resultaten van het ene land kunnen immers niet zomaar op een ander land gelegd worden. Er kunnen ook meetfouten ontstaan doordat iemands perceptie afwijkt van de werkelijkheid.

De literatuur kent twee methoden om de access to finance in kaart te brengen: een directe en indirecte methode. De directe methode bevraagt bedrijven rechtstreeks over hun mate van financieringsbehoefte en eventuele financieringsbeperking. Het meten van financieringsbeperktheid aan de hand van indirecte methoden gebeurt met name aan de hand van financiële indicatoren. Access to finance? Directe methode Indirecte methode Gecombineerde methode 3.2.1 Methoden om access to finance te meten van bedrijven Bevragen en enquêteren gegevens en jaarverslagen Analyseren van financiële populatie te bepalen beperkingen voor een grotere om de kans op financierings- antwoorden uit een directe methode, variabelen die corresponderen met index op basis van financiële Ontwikkelen van een samengestelde

Het meten van financieringsbeperktheid aan de hand van indirecte methoden gebeurt met name aan de hand van financiële indicatoren. Dat kan op verschillende manieren. Zo worden kredietscores, toegekend door commerciële financiële dienstverleners, gebruikt om te bepalen of bedrijven financieringsbeperkt zijn. Voorbeelden van studies die de toegang tot financiering bekijken aan de hand van kredietscores betreffen onder andere Wagner (2014) en Muûls (2015).

Een veelgebruikte andere indirecte methode betreft het gebruik van een financiële indicator voor het kwantificeren van de toegang tot financiering van bedrijven. Greenaway et al. (2007), Berman & Héricourt (2010), Chen & Guaraglia (2013) en Görg & Spaliara (2014) zijn voorbeelden van onderzoeken die de toegang tot financiering benaderen op basis van een financiële indicator. Er kan dan gedacht worden aan ratio’s die iets zeggen over de mate waarop een bedrijf voldoende ‘liquide’ middelen heeft om bijvoorbeeld aan haar verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld een liquiditeitsratio of een current ratio), een ratio die iets zegt over de verdeling van het vermogen (bijvoorbeeld een solvabiliteitsratio of leverage ratio) of aan een indicator die iets zegt over de mate van winstgevendheid van een bedrijf (bijvoorbeeld een rentabiliteitsratio).

Naast het bekijken van een enkele financiële ratio, wordt er in de literatuur ook gekeken naar een combinatie van verschillende financiële indicatoren die leiden tot een synthetische index. Zo bepalen Musso & Schiavo (2008) van ieder bedrijf voor zeven verschillende financiële indicatoren in welk kwintiel het scoort binnen zijn bedrijfstak, en combineren deze scores vervolgens op twee manieren tot een index. Ze doen dit door enerzijds bedrijven te rangschikken naar hoe vaak ze in het laagste kwintiel vallen en anderzijds door de scores in de kwintielen op te tellen. Studies die voortborduren op Musso & Schiavo (2008) zijn bijvoorbeeld Bellone et al. (2010), Silva (2011) en Manez & Vicente-Chirivella (2020).

Waar indirecte methoden over het algemeen objectiever zijn dan de directe methode van enquêtering, en financiële gegevens vanwege verslaggevingsvereisten vaak breed beschikbaar zijn en van relatief goede kwaliteit, kleven ook hier nadelen aan. De opbouw van de kredietscores zijn niet altijd inzichtelijk, en vaak zijn deze enkel voor grote bedrijven beschikbaar. Ook endogeniteit is een probleem omdat de prestaties van het bedrijf, zoals productiviteit en winstgevendheid, doorgaans worden meegewogen in de kredietscore. Het is hierbij lastig om te achterhalen wat oorzaak en gevolg is. Een enkele financiële indicator geeft vaak nog geen goed beeld van de financiële situatie van een bedrijf en een samenstelling van indicatoren berust vaak op niet direct te valideren keuzes gemaakt door onderzoekers.

Naast de directe en indirecte methode kent de literatuur ook een combinatie van de twee. Ook in de gecombineerde methode worden financiële en niet-financiële kenmerken gebruikt om een synthetische toegang tot financieringsindex te maken. De selectie van relevante kenmerken en de wijze waarop ze gecombineerd worden, wordt in dit geval vaak bepaald aan de hand van een econometrisch model, waarbij de verklarende variabele doorgaans financieringsbeperktheid ontleend aan een kwalitatieve studie zoals een enquête betreft. Met andere woorden, de gecombineerde methode gebruikt de indeling van bedrijven naar financieringsbeperkt en onbeperkt, gemaakt aan de hand van de directe methode, om de componenten van de synthetische index te valideren en de juiste gewichten toe te kennen. Bedrijfskenmerken opgenomen in de synthetische index in deze methode zijn dus die kenmerken die financieringsbeperkte en onbeperkte volgens de directe methode het beste van elkaar onderscheiden. Vermoedelijk de meest bekende van deze indices is de Kaplan-Zingales index. Deze is in eerste instantie ontwikkeld door Kaplan & Zingales (1997) en daarna doorontwikkeld door Lamont et al. (2001) en Baker et al. (2003). De gecombineerde methode is zo niet alleen robuuster ten aanzien van de directe methode door gebruik van objectieve indicatoren, maar ook robuuster ten aanzien van de indirecte methode doordat financiële indicatoren objectiever worden bepaald.

3.3De Financieringsmonitor als directe maat van access to finance

In deze paragraaf worden de antwoorden van bedrijven op de vragen van de CBS Financieringsmonitor in de jaren 2018–2022 gebruikt om de geënquêteerde bedrijven in te delen in financieringsbeperkt en -onbeperkt volgens de eerdergenoemde directe methode. Deze indeling wordt vervolgens gebruikt om een synthetische index samen te stellen en te generaliseren naar de hele populatie bedrijven actief in het Nederlandse bedrijfsleven.noot1 De ruwe respons van de Financieringsmonitor bestaat jaarlijks uit +/– 5 000 bedrijven. Veel bedrijven komen slechts één keer voor in de totale steekproef over de jaren 2018–2022. In totaal beslaat de data over 2018–2022 ongeveer 20 000 unieke bedrijven, voornamelijk actief als midden- en kleinbedrijf (mkb) in het Nederlandse bedrijfsleven. Doordat er gebruik wordt gemaakt van de ruwe steekproef data, en deze niet opgehoogd wordt naar (samen­stelling van) het Nederlandse bedrijfsleven kunnen resultaten in dit hoofdstuk afwijken van de resultaten in de Financieringsmonitor.

De toegang tot financiering van bedrijven verloopt volgens een proces, zie figuur 3.3.1. In de Financieringsmonitor worden bedrijven niet direct gevraagd of ze financieringsbeperkt zijn, maar wordt de toegang tot financiering en de mate van financieringsbeperking afgeleid aan de hand van de wel of niet gezette stappen in het financieringsproces. Zo worden bedrijven in de Financieringsmonitor gevraagd of ze in de voorafgaande 12 maanden behoefte hebben gehad aan nieuwe financiering, en zo niet, waarom dat zo is. Uit de Financieringsmonitor bleek dat in 2022 ongeveer 16 procent van de bedrijven behoefte had aan financiering (CBS, 2023). Bedrijven die aangeven behoefte te hebben aan nieuwe financieringsbronnen, worden gevraagd of ze zich al dan niet op de mogelijkheden georiënteerd hebben. Ongeveer 4 op de 5 bedrijven met een financieringsbehoefte in 2022 oriënteerde zich op financierings­mogelijkheden (CBS, 2023). Ongeveer 7 procent geeft aan al bekend te zijn met de mogelijkheden, wat reden kan geven om de oriëntatiestap over te slaan. Ongeveer 1 op de 5 bedrijven doet geen verkenning, omdat ze bijvoorbeeld niet goed weten hoe ze aan informatie moeten komen, of de kans dat ze de benodigde financiering weten te krijgen toch al klein achten.

Na de oriëntatie volgt de aanvraagstap. Zo worden bedrijven die aangeven behoefte aan financiering te hebben gevraagd of ze ook een aanvraag hebben gedaan. Iets meer dan de helft van de bedrijven met een financieringsbehoefte in 2022 deed een aanvraag (CBS, 2023). Bedrijven die besloten hebben zich niet te oriënteren en/of geen aanvraag te doen worden gevraagd waarom ze deze keuze hebben gemaakt. Vervolgens wordt gevraagd in hoeverre de aangevraagde financiering ook daadwerkelijk door het bedrijf ontvangen is. Zo heeft 9 op de 10 bedrijven in 2022 die een aanvraag deden (een deel van) de benodigde financiering toegekend gekregen. Hiermee maakte in 2022 ongeveer 7 procent van het totale mkb in het Nederlandse bedrijfsleven gebruik van financieringsmogelijkheden.

De toegang tot financiering van bedrijven verloopt volgens een proces: behoefte, oriëntatie, aanvraag en uitkomst. B e h o e f t e Or i ë n t a t i e A a n v r a a g U i t k o m s t 3.3.1 A cc e s s t o fi n a n c e p r o c e s

In dit onderzoek gebruiken we de antwoorden op bovengenoemde vragen, om bedrijven in te delen in twee groepen, namelijk wel of niet financieringsbeperkt. Bedrijven worden volgens onze definitie aangemerkt als financieringsbeperkt als ze in minstens één van de volgende groepen vallen:

  1. Bedrijven die behoefte aan (nieuwe) financiering hebben, maar zich niet georiënteerd hebben omdat ze verwachten het toch niet te krijgen, ze het te duur vinden of ze niet goed weten hoe ze aan de benodigde informatie komen (18 procent van de financieringsbeperkte bedrijven tussen 2018–2022).
  2. Bedrijven die behoefte hebben aan (nieuwe) financiering en zich wel georiënteerd hebben, maar vervolgens geen aanvraag hebben gedaan omdat ze het te duur vonden, ze alsnog onvoldoende wisten over de mogelijkheden, ze verwachtten het toch niet te krijgen of te horen hebben gekregen van een financiële adviseur dat de kans op succes klein is (33 procent van de financieringsbeperkte bedrijven tussen 2018–2022).
  3. Bedrijven die behoefte aan (nieuwe) financiering hebben, zich georiënteerd hebben en een aanvraag hebben gedaan, maar het gewenste bedrag vervolgens niet of slechts gedeeltelijk hebben gekregen (49 procent van de financieringsbeperkte bedrijven tussen 2018–2022).

Volgens deze afbakening wordt ongeveer 6 procent van de bedrijven in de steekproef van de Financieringsmonitor ingedeeld als financieringsbeperkt. Dit aandeel is relatief stabiel door de tijd (2018–2022).

3.4Wat onderscheidt financierings­beperkte van onbeperkte bedrijven?

In deze paragraaf nemen we de steekproef van de Financieringsmonitor als basis en kijken we naar de belangrijkste bedrijfskenmerken die de groep financieringsbeperkte en onbeperkte bedrijven onderscheiden. Naast financiële kenmerken zoals liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit, gaat het hier ook over de levensfase waar het bedrijf zich in bevindt en de omvang van het bedrijf in termen van balanstotaal.

De levensfase van een bedrijf is een belangrijke indicator van de activiteiten en de financiële gezondheid van een bedrijf. Als we naar de verdeling van bedrijven in levensfasen kijken, dan zien we duidelijke verschillen tussen financieringsbeperkte en niet-beperkte bedrijven.

Zo zijn starters oververtegenwoordigd in de groep bedrijven die moeite heeft met het verkrijgen van de benodigde financiering. Bijna 30 procent van de financieringsbeperkte bedrijven bevindt zich in de startersfase, voor de niet-beperkte groep is dit slechts 15 procent, zie figuur 3.4.1.noot2

3.4.1 Financieringsbeperking naar levensfase, 2019-2022 (%)
Levensfase Beperkt Niet beperkt
Continuïteit 27 52
Startend 29 15
Sterven 2 4
Succes/
uitbreiding
19 26
Overleven 23 4

Dit is ook terug te zien in de bevindingen van de Financieringsmonitor zelf. Zo blijken startups relatief meer problemen te ondervinden bij het aantrekken van externe financiering. Ze hebben de laagste slaagkans om überhaupt externe financiering te krijgen, en indien ze financiering krijgen is dit ook vaker minder dan aangevraagd in vergelijking met andere groepen bedrijven (CBS, 2021). Het is ook niet zo vreemd dat starters relatief vaker financieringsbeperkt blijken. Het opstarten van een onderneming kent zekere risico’s, dit geldt voor zowel de ondernemer als de investeerder. Dat starters relatief vaker moeite hebben met het aantrekken van startkapitaal, zoals externe financiering, mag dan geen verrassing zijn.

23% van de financieringsbeperkte bedrijven probeert te overleven, ten opzichte van 4% onder niet-beperkte bedrijven

Financieringsbeperkte bedrijven bevinden zich ook relatief vaak in de overlevingsfase (23 procent van de bedrijven), in tegenstelling tot bedrijven die geen last lijken te hebben van financieringsbeperkingen (4 procent). Bedrijven kunnen van diverse levensfasen naar de overlevingsfase overgaan, het bewegen tussen levensfasen is dan ook geen rechtlijnig proces (Jovanovic, 1982; Jovanovic & MacDonald, 1994). Zo kan een niet-succesvolle starter overgaan naar de overlevingsfase, of kan een continuerend bedrijf met onvoldoende financiële prestaties zich ook naar de overlevings­fase verplaatsen. De groep bedrijven die aangeeft geen financierings­beperkingen te ervaren, bevindt zich juist relatief vaker in de succes-, uitbreidings- of continuerings­fase. Waar de opstart- en groeifase erg proactief en risicovol zijn, kenmerken de succes-, uitbreiding- of continueringsfase van meer volwassen bedrijven zich juist voor hun stabiliteit (Miller & Friesen, 1984; Quinn & Cameron, 1983).

De balans van financieringsbeperkingen opmaken

Naast levensfase, zijn nog diverse andere financiële en niet-financiële kenmerken van bedrijven van belang bij het onderscheiden van financieringsbeperkte bedrijven. Zo is die laatste groep vaak relatief kleiner in omvang, gemeten naar balanstotaal, zie figuur 3.4.2. Waar het mediane balanstotaal van een bedrijf met financieringsbeperkingen minder dan 1 miljoen euro bedroeg, lag het balanstotaal van bedrijven die aangeven geen financieringsbeperkingen te ervaren met 2,6 miljoen euro haast drie maal zo hoog. Als de balans wordt opgemaakt, lijkt een lager balanstotaal dan ook samen te hangen met meer financieringsbeperkingen.

3.4.2 Mediane balanstotaal naar financieringsbeperking, 2018-2022 (1 000 euro)
Financieringsbeperking Balanstotaal
Niet beperkt 2615
Beperkt 880

Dit is ook terug te zien als we naar de omvang van bedrijven in termen van werkzame personen kijken, zie figuur 3.4.3. Waar gemiddeld 2 procent van de grootbedrijven aangaf financieringsbeperkingen te ondervinden in de periode 2018 tot en met 2022, was dat aandeel voor zelfstandig mkb’ers in die periode met 7 procent meer dan drie maal zo hoog.

3.4.3 Financieringsbeperking naar grootteklasse, 2018-2022 (%)
Grootteklasse Beperkt Niet beperkt
Grootbedrijf 2 98
Zelfstandig mkb 7 93

Eigen haard is goud waard

Naast de omvang van de balans, blijkt ook de indeling van de balans een belangrijke rol te spelen bij het bepalen van financieringsbeperktheid. Figuur 3.4.4 kijkt naar financierings­beperktheid op basis van de mediane solvabiliteit. De solvabiliteit is een maat voor de hoeveelheid ingebracht eigen vermogen ten aanzien van het totale vermogen van een bedrijf inclusief externe financiering. De figuur laat zien dat financieringsbeperkte bedrijven een lagere mediane solvabiliteit hebben, in vergelijking met bedrijven die aangeven geen financieringsbeperkingen te ervaren. Met andere woorden, bedrijven die aangeven geen financieringsbeperkingen te ervaren hebben relatief gezien meer ingebracht eigen vermogen dan bedrijven die financieringsbeperkingen ervaren. Hoewel voor ondernemingen een groter aandeel externe financiering aantrekkelijk kan zijn vanwege fiscale redenen, blijkt dat kredietverstrekkers van dit vreemd vermogen juist ook een ‘gezonde’ portie eigen vermogen belangrijk vinden. Meer eigen vermogen zorgt er immers voor dat een bedrijf minder afhankelijk is, waardoor de kredietwaardigheid van het bedrijf stijgt.

3.4.4 Mediane solvabiliteit naar financieringsbeperking, 2018-2022
Financieringsbeperking Solvabiliteit
Niet beperkt 0,48
Beperkt 0,25

Als het geld op is, is het kopen gedaan

Bedrijven die financieringsbeperkingen ervaren hebben een lagere mediane current ratio in vergelijking met bedrijven die aangeven geen financieringsbeperkingen te ervaren, zie figuur 3.4.5. De current ratio geeft aan in hoeverre een bedrijf voldoende kortlopende, ofwel ‘liquide’ middelen heeft, om zijn kortlopende schulden te betalen. Een hogere current ratio, betekent dat het bedrijf relatief meer kortlopende middelen zoals voorraden, debiteuren, andere kortlopende vorderingen en geld heeft, in vergelijking met haar kortlopende schulden. Meer middelen betekent dat een bedrijf makkelijker toekomstige schulden kan afbetalen en zorgt dus ook voor een toename van kredietwaardigheid van het bedrijf. Het is dan ook niet zo vreemd dat bedrijven met een hogere current ratio minder of geen problemen ondervinden bij het aantrekken van externe financiering.

3.4.5 Mediane current ratio naar financieringsbeperking, 2018-2022
Financieringsbeperking Current ratio
Niet beperkt 1,57
Beperkt 1,14

Tel uit je winst

Naast de financiële gezondheid van een bedrijf op basis van de balans, is natuurlijk ook het resultaat van een bedrijf belangrijk voor kredietverstrekkers. Figuur 3.4.6 geeft de mediane rentabiliteit van het totaal vermogen (RTV) weer naar financieringsbeperkte en niet-financieringsbeperkte bedrijven. De RTV is een maat die aangeeft hoeveel winst er per euro geïnvesteerd vermogen (zowel eigen als vreemd vermogen) verdiend wordt. Figuur 3.4.6 geeft weer dat de mediane RTV van bedrijven, die geen last hebben van financierings­beperkingen, haast twee maal zo hoog is als de RTV van financierings­beperkte bedrijven. Investeren in een niet-beperkt bedrijf, is voor investeerders dus aantrekkelijker, omdat er per euro investering ongeveer twee maal zoveel winst behaald kan worden.

3.4.6 Mediane rentabiliteit totaal vermogen naar financieringsbeperking, 2018-2022
Financieringsbeperking Rentabiliteit totaal vermogen
Niet beperkt 0,12
Beperkt 0,07

Financieringsbeperkte bedrijven gemiddeld gezien lagere financiële ratio’s

Figuur 3.4.7 geeft een gestandaardiseerde mediane waarde van de eerder besproken vier financiële ratio’s weer voor financieringsbeperkte en onbeperkte bedrijven. Hoewel de gestandaardiseerde waarde niet direct kan worden geïnterpreteerd, zorgt dit er wel voor dat verhoudingen tussen de verschillende variabelen op een gelijkwaardige manier vergeleken kunnen worden. In figuur 3.4.7 is duidelijk te zien dat de waarden voor financieringsbeperkte bedrijven zich beduidend dichter bij het middelpunt van de figuur bevinden, ten opzichte van onbeperkte bedrijven. Samengevat, liggen deze financiële ratio’s voor financierings­beperkte bedrijven lager dan voor de niet-beperkte groep, en hangen lagere ratio’s dus samen met meer financierings­beperkingen. Solvabiliteit lijkt de belangrijkste onderscheidende ratio te zijn, aangezien voor deze ratio de mediane waarde voor financieringsbeperkte en niet-beperkte bedrijven het verste uit elkaar ligt.

3.4.7 Mediane financiële variabelen (gestandaardiseerd) naar financieringsbeperking, 2018-2022
Financiële variabele Beperkt Niet beperkt
Balanstotaal -0,47 -0,1
Rentabiliteit -0,29 -0,17
Solvabiliteit -0,58 0,11
Current ratio -0,49 -0,31

3.5Econometrische ontwikkeling access to finance indicator

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van onze eigen access to finance indicator door middel van de gecombineerde methode samengevat. De uitleg in deze paragraaf is voor zo ver mogelijk niet technisch van aard. Paragraaf 3.8 gaat verder in op de technische aspecten van de gebruikte data en methoden.

De directe methode als startpunt

De eerste stap in de ontwikkeling van onze access to finance indicator is om de geënquêteerde bedrijven van de Financieringsmonitor in te delen in financierings­beperkte en onbeperkte bedrijven volgens de afbakening van paragraaf 3.3. Deze afbakening is een toepassing van de directe methode om toegang tot financiering te meten.

Relevante (financiële) kenmerken inventariseren

De volgende stap is het inventariseren van alle financiële en niet-financiële bedrijfskenmerken die mogelijk relevant kunnen zijn in het onderscheiden van financieringsbeperkte bedrijven. Deze kenmerken zijn in eerste instantie geselecteerd op basis van de wetenschappelijke literatuur en vervolgens aangevuld met experimentele variabelen geïdentificeerd op basis van eigen inzichten opgedaan uit de Nederlandse data. Er kan hierbij gedacht worden aan: het balanstotaal, bruto winstmarge, quick ratio, current ratio, rentabiliteit eigen vermogen, rentabiliteit totaal vermogen, PPE turnover, dividend payout rate, sustainable growth rate, verhouding vreemd/eigen vermogen, solvabiliteit, aandeel voorzieningen, liquiditeit, voorraadratio van balans, omloopsnelheid voorraden, arbeidsproductiviteit, bedrijfsomvang, cashflow to assets, cashflow to EBIT, en nog veel meer.

Welke bedrijfskenmerken zijn nou echt relevant?

De verschillende bedrijfskenmerken worden vervolgens statistisch getest op relevantie om tot een eindselectie te komen. Veel van de bovengenoemde financiële kenmerken meten in de kern hetzelfde aspect van de financiële prestatie van een bedrijf. Zo meten de quick ratio en de current ratio allebei de liquiditeit van bedrijven. Ook de bruto winstmarge, de rentabiliteit eigen vermogen en de rentabiliteit totaal vermogen meten vrijwel hetzelfde aspect, namelijk de winstgevendheid van bedrijven. In de eindselectie wordt per aspect van bedrijfsvoering één financieel kenmerk gekozen, namelijk dat kenmerk dat binnen het betreffende bedrijfsvoeringaspect financieringsbeperkte bedrijven het beste signaleert. De eindselectie aan bedrijfskenmerken bestaat uit solvabiliteit, rentabiliteit totaal vermogen, de current ratio, het balanstotaal en de levensfase van het bedrijf. Dit zijn dezelfde kenmerken toegelicht in paragraaf 3.4.

Van steekproef naar populatie

Door middel van een econometrisch model wordt aan de ene kant het verband tussen de geselecteerde bedrijfskenmerken gekwantificeerd en aan de andere kant of een bedrijf op basis van de Financieringsmonitor geclassificeerd wordt als financieringsbeperkt. Het model berekent ook de gewichten waarmee de betreffende kenmerken samengevoegd kunnen worden tot één index om zo een indicatie te geven van de financieringsbeperktheid van bedrijven. Hoewel de Financieringsmonitor slechts een steekproef betreft, kunnen de schattingen van het econometrisch model gegeneraliseerd worden naar de volledige populatie van bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven met minstens 2 werkzame personen. Naast de kenmerken van paragraaf 3.4 controleert het econometrisch model ook voor verschillen tussen jaren en bedrijfstakken, verschillen tussen het zelfstandig mkb en het grootbedrijf, en verschillen tussen bedrijven die dividenden uitkeren en bedrijven die dat niet doen.

Uit paragraaf 3.4 blijkt de levensfase van een bedrijf samen te hangen met de mate van financieringsbeperktheid van een bedrijf en dus van belang te zijn bij het specificeren van het econometrisch model. Informatie over de levensfase van een bedrijf is echter alleen beschikbaar voor de steekproef van de Financieringsmonitor voor de periode 2019–2022. Op basis van de methodiek van Dickinson (2011) hebben wij de levensfase van (vrijwel) alle bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven met minstens 2 werkzame personen gemodelleerd (zie onderstaand leeskader). Deze geschatte levensfase wordt als proxy van de niet-waarneembare levensfase gebruikt bij het generaliseren van het econometrisch model naar de hele populatie.

Schatten van de levensfase voor bedrijven

De bepaling van de levensfase waarin een bedrijf zich bevindt, vindt plaats aan de hand van de Dickinson (2011) methodiek. Deze methodiek voorspelt in welke levensfase een bedrijf zich bevindt aan de hand van de kasstromen van het bedrijf. Er kunnen 3 kasstromen onderscheiden worden: een operationele-, een investerings- en een financieringskasstroom. Deze kasstromen samen beschrijven als het ware hoe het geld op de bankrekening van een bedrijf muteert. Een positieve kasstroom betekent dat er per saldo meer geld op de bankrekening is gekomen in een jaar, een negatieve kasstroom betekent juist dat er per saldo geld vanaf is gegaan.

Een operationele kasstroom beschrijft de kernactiviteiten waarin het bedrijf actief is. Deze kasstroom beschrijft bijvoorbeeld de toename van geldelijke middelen door verkopen of de afname door inkopen of lonen. Een investeringskasstroom doet wat de naam doet vermoeden; deze beschrijft de mutatie van geldmiddelen als gevolg van investeringen of desinvesteringen van een bedrijf. De financieringskasstroom omvat de mutatie van geldmiddelen omtrent de financiering van het bedrijf, zoals het aflossen van leningen of het incasseren van rente op uitstaande leningen.

Een bedrijf wordt volgens deze methode aangemerkt als starter als de operationele- en investeringskasstroom negatief is, en de financieringskasstroom positief. Reden hiervoor is dat starters gemiddeld gezien in de eerste perioden geld uitgeven om te investeren en vaak nog niet winstgevend zijn. Daarnaast wordt er startkapitaal aangetrokken wat zich uit in een positieve financieringskasstroom. Een bedrijf wordt als overlever aangemerkt als ofwel alle kasstromen negatief zijn, of als de operationele- en investeringskasstroom positief zijn en de financieringskasstroom al dan niet negatief. Dit betreft bedrijven die zich bijvoorbeeld in zwaar weer bevinden en enkel uitgaven kennen, of bedrijven die nog wel operationele inkomsten hebben, maar aan het desinvesteren in plaats van het investeren zijn.

Belangrijkste bevindingen van het econometrisch model

Tabel 3.5.1 geeft een overzicht van de resultaten van het econometrisch model. We kunnen uit het model opmaken dat een toename van 10 procent in de omvang van het balanstotaal gepaard gaat met een afname van 0,07 procentpunt van de waarschijnlijkheid dat een bedrijf te maken heeft met financieringsbeperkingen. Een toename van 1 procentpunt in de rentabiliteit totaal vermogen, liquiditeit of solvabiliteit gaat doorgaans gepaard met een afname in de mate van ervaren financieringsbeperkingen. Ook het uitkeren van dividenden heeft een significante associatie met de toegang tot financiering. Bedrijven die dividend uitkeren hebben 2 procentpunt minder kans om financieringsbeperkt te zijn. Conform de Financieringsmonitor, vinden we ook voor onze indicator voor levensfase een significante samenhang tussen financieringsbeperkingen en de levensfasen starter en de overlevingsfase. Omvang, zowel in termen van het balanstotaal als in termen van werkzame personen, hangt negatief samen met de mate van ervaren beperkingen. Bedrijven die tot het zelfstandig mkb behoren hebben 2,8 procentpunt meer risico op financieringsbeperkingen dan het grootbedrijf. Daarnaast is het effect van de verschillende financiële indicatoren op het risico dat een bedrijf geconfronteerd wordt met financierings­beperkingen onder zelfstandig mkb’ers ruim 1,5 keer zo hoog als onder grootbedrijven.

2 procentpunt minder risico op financieringsbeperkingen bij dividenduitkering
3.5.1Resultaten econometrisch model access to finance
Verklarende variabele Mutatie Mutatie financieringsbeperkingen
Balanstotaal + 10% – 0,07%
Rentabiliteit totaal vermogen + 1% – 0,02%
Current ratio + 1% – 0,009%
Solvabiliteit + 1% – 0,06%
Dividend uitkering (ja/nee) Ja – keert dividend uit – 2%
Levensfase starter + 1% + 0,05%
Levensfase overlevingsfase + 1% + 0,2%
Grootteklasse (zelfstandig mkb/grootbedrijf) Zelfstandig mkb + 2,8%

Figuur 3.5.2 geeft een visuele weergave van de verschillende onderdelen van de ontwikkelde access to finance indicator. Bedrijven met hogere financiële ratio’s (balanstotaal, rentabiliteit totaal vermogen, current ratio en solvabiliteit) en/of bedrijven die dividenden uitkeren lopen een aanzienlijk lager risico op financieringsbeperkingen. Starters en bedrijven die zich in de overlevingsfase bevinden hebben vaker te maken met meer financierings­beperkingen.

Bedrijven met hogere financiële ratio’s en/of bedrijven die dividenden uitkeren lopen een aanzienlijk lager risico op financieringsbeperkingen. Starters en bedrijven die zich in de overlevingsfase bevinden hebben vaker te maken met een hogere mate van financieringsbeperkingen. Financiële kengetallen/bedrijfskenmerken Kans op financieringsbeperkingen Hogere financiële kengetallen Bevindt zich in starters- of overlevingsfase 3.5.2 Kans op financieringsbeperkingen Dividenduitkering Behoo r t tot het zelfstandig mkb

3.6Financieringsbeperkingen in het Nederlandse bedrijfsleven 2018–2022

Financieringsbeperkingen zijn niet constant en kunnen zich ontwikkelen door de tijd. Deze paragraaf kijkt naar de ontwikkeling van de financieringsbeperktheid van bedrijven door de tijd en naar de verschillen tussen diverse groepen bedrijven. Alle figuren in deze paragraaf geven het mediane risico op financieringsbeperktheid aan. Dit beeld is niet anders voor een gemiddelde kans op financieringsbeperktheid. De in deze paragraaf toegepaste indicator voor access to finance is daarbij de geschatte indicator voor de gehele populatie bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven met 2 of meer werkzame personen, zoals geïntroduceerd in paragraaf 3.5.

Figuur 3.6.1 geeft de ontwikkeling van het mediane risico op financieringsbeperktheid tussen 2018 en 2022 weer. De mediane kans op financieringsbeperkingen was voor bedrijven het hoogst in 2020, het jaar waarin corona uitbrak. De plotselinge uitbraak van corona zorgde bij diverse bedrijven voor een toename van onder andere liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen. Waar dit enerzijds kan leiden tot een hogere behoefte aan financiering bij deze bedrijven, verhoogt dat door lagere financiële ratio’s ook de kans op financieringsbeperkingen. Mogelijk had de onzekerheid van corona ook zijn weerslag op kredietverstrekkers, waardoor ze in 2020 financieringsaanvragen mogelijk kritischer bekeken (CBS, 2021). Vanaf 2021 nam de kans op financieringsbeperkingen echter fors af met 3 procentpunt, een kans die zelfs lager lag dan de kans op beperkingen voor de uitbraak van corona. Mogelijkerwijs hebben de overheidsmaatregelen, gericht op zowel het stimuleren van de liquiditeit als de financieringsmogelijkheden van bedrijven hierin een bijdrage gehad (CBS, 2021). Er kan hierbij gedacht worden aan de versoepeling van de al bestaande maatregelingen, maar ook aan steunmaatregelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) die eind 2020 actief werden. In 2022 zette de trend van een lagere kans op financieringsbeperkingen door en bedroeg de mediane kans op financieringsbeperkingen ongeveer 4 procent.

3.6.1 Ontwikkeling mediane kans op financieringsbeperkingen (%)
jaar Mediane kans op financieringsbeperkingen
2018 6
2019 6
2020 8
2021 5
2022 4

De kans op financieringsbeperkingen laat echter maar een deel van het verhaal zien. De kans op financieringsbeperking kan wel afnemen, maar geeft niet weer in hoeverre bedrijven voor de ontvangen financiering onderpand moeten verstrekken of bijvoorbeeld een hogere rente moeten betalen in vergelijking met het jaar ervoor. Ook het verstrekken van onderpand of het rekenen van een hogere rente geeft financiers meer zekerheid. In meer dan de helft van de gevallen, moest er in 2022 onderpand geboden worden bij een (deels) succesvolle financiering (CBS, 2021). Dit ligt in lijn met het jaar ervoor. De mediane vaste en variabele rente over financieringen stijgen al enkele jaren achter elkaar. Voor de rente is daarnaast een zelfde trend te zien als voor de kans op financieringsbeperkingen in het algemeen: hoe kleiner of jonger het bedrijf, hoe hoger de rente. Het is voor bedrijven ook van belang met welke partij ze een financiering aangaan. Oudere of grotere bedrijven kiezen vaker voor een bancaire lening, en jongere of kleinere bedrijven wijken vaker uit naar een niet-bancaire lening zoals bijvoorbeeld crowdfunding. De mediane rente van niet-bancaire leningen lag in 2022 met 5,0 procent ruim 1,5 procentpunt hoger dan een bancaire lening (CBS, 2023).

Het zelfstandig mkb doorgaans een hoger risico op financieringsbeperkingen

Zoals reeds eerder is besproken heeft ook de grootteklasse van een bedrijf invloed op de kans op financieringsbeperkingen. Figuur 3.6.2 geeft de ontwikkeling van de kans op financieringsbeperktheid naar grootteklasse weer voor de jaren 2018 tot en met 2022.

Met name de mediane kans op financieringsbeperkingen van het zelfstandig mkb blijkt erg gevoelig. De mediane kans op financieringsbeperkingen voor het zelfstandig mkb piekt in 2020 tot 8 procent. Het grootbedrijf lijkt relatief ongevoelig voor externe factoren. De kans op financierings­beperkingen voor het grootbedrijf ligt lager dan de kans van het zelfstandig mkb en blijft vrij stabiel door de tijd. De ontwikkeling van een dalende financierings­beperktheid in recente jaren is zichtbaar bij zowel het grootbedrijf als het zelfstandig mkb.

3.6.2 Ontwikkeling mediane kans op financieringsbeperkingen naar grootteklasse (%)
Jaar Grootbedrijf Zelfstandig mkb
2018 2 6
2019 2 7
2020 2 8
2021 2 6
2022 1 4

Risico op financieringsbeperkingen verschilt per bedrijfstak

Figuur 3.6.3 laat de ontwikkeling van financieringsbeperkingen van de vijf (in aantallen) grootste bedrijfstakken zien, voor de jaren 2018–2022. Opvallend is de piek in financieringsbeperkingen voor de horeca in 2020. Waar de mediane kans op financieringsbeperkingen in de horeca toch al relatief hoog ligt, ten aanzien van andere bedrijfstakken, schoot de kans in coronajaar 2020 met 50 procentpunt omhoog ten aanzien van het jaar ervoor. De horeca is een bedrijfstak met relatief veel kleine bedrijven, waardoor de kans op financieringsbeperkingen hoger ligt dan voor bedrijfstakken met gemiddeld grotere bedrijven (CBS, 2021). In 2020 kreeg de horeca te maken met sluitingen en contactrestricties door de coronamaatregelen. Waar de omzet daalt bij een sluiting, dienen lonen en andere vaste kosten doorbetaald te worden, wat voor veel ondernemers leidde tot liquiditeitsproblemen en vervolgens ook solvabiliteitsproblemen (CBS, 2021). De industrie en de specialistische zakelijke diensten kenden een lichte stijging van de kans op financieringsbeperkingen in coronajaar 2020.

3.6.3 Ontwikkeling mediane kans op financieringsbeperkingen top 5 bedrijfstakken (%)
Jaar Industrie Bouwnijverheid Handel Horeca Specialistische zakelijke diensten
2018 6 5 6 8 5
2019 6 6 7 10 5
2020 7 6 7 15 6
2021 6 5 6 9 4
2022 4 4 4 7 4

De kans op financieringsbeperkingen in de handel, eveneens als de bouwnijverheid, bleven in 2020 constant ten aanzien van het jaar ervoor. De handel kende zowel winnaars als verliezers in 2020. Waar er een flinke toename in online verkopen zichtbaar was bij de detailhandel, en een toename in verkopen bij onder andere doe-het-zelfwinkels en meubelwinkels, zag de kledingbranche de omzet juist fors afnemen (CBS, 2021).

Buitenlandse multinationals minste kans op financieringsbeperkingen

Indien er gekeken wordt naar multinationalstatus, blijkt de kans op financieringsbeperkingen voor niet-multinationals ruim dubbel zo hoog te zijn, in vergelijking met multinationals (figuur 3.6.4). Dit is ook niet zo vreemd, aangezien de niet-multinationals vaker kleinere bedrijven zijn. Zowel de multinationals als de bedrijven die geen onderdeel vormen van een internationaal concern liepen in 2020 een hoger risico op financierings­beperkingen. Buitenlandse multinationals hadden over het algemeen 1 procentpunt minder kans op financieringsbeperkingen in vergelijking met Nederlandse multinationals. 2022 was een hersteljaar voor zowel de niet-multinationals als de Nederlandse multinationals. Nederlandse multinationals hadden in dat jaar voor het eerst een zelfde kans op financieringsbeperkingen als de buitenlandse multinationals.

3.6.4 Ontwikkeling mediane kans op financieringsbeperkingen naar multinationalstatus (%)
Jaar Buitenlandse multinational Nederlandse multinational Niet-multinational
2018 2 3 6
2019 2 3 7
2020 3 4 8
2021 2 3 6
2022 2 2 4

Indien er uitsluitend wordt gekeken naar de mediane kans op financieringsbeperkingen en de multinational­status bij grootbedrijven, om zo het zelfstandig mkb uit te sluiten, blijkt juist dat niet-multinationals en Nederlandse multinationals een iets lagere kans hebben op financieringsbeperkingen dan buitenlandse multinationals. De mediane kans op financieringsbeperkingen onder multinationals wordt dus met name beïnvloed door het grote aandeel grootbedrijven onder multinationals, en minder door de multinationalstatus zelf.

Productievere bedrijven minder kans op financieringsbeperkingen

Figuur 3.6.5 geeft de ontwikkeling van de mediane kans op financieringsbeperkingen weer per productiviteits­categorie, waarbij productiviteit gemeten is als total factor productivity (TFP) voor de jaren 2018 tot en met 2022. Bedrijven worden ingedeeld in productiviteits­categorieën op basis van hun productiviteitsscore binnen de kwartielen van hun bedrijfstak (SBI-2). Er bestaan immers grote productiviteitsverschillen tussen diverse bedrijfstakken (Syverson, 2011). Bedrijven met een productiviteit gelijk aan het eerste kwartiel of lager binnen hun bedrijfstak worden aangemerkt als laag productief, bedrijven met een productiviteit tussen het eerste en derde kwartiel als gemiddeld productief, en bedrijven met een productiviteits­score gelijk aan het derde kwartiel of hoger worden aangemerkt als hoog productief binnen hun bedrijfstak.

3.6.5 Ontwikkeling mediane kans op financieringsbeperkingen naar productiviteit (%)
Jaar Hoge productiviteit Gemiddelde productiviteit Lage productiviteit
2018 3 5 9
2019 3 5 10
2020 4 6 11
2021 3 5 9

Bedrijven met een hoge productiviteit hebben de laagste mediane kans op financieringsbeperkingen. Bedrijven met een gemiddelde productiviteit hebben met 2 procentpunt stabiel net iets meer kans op financieringsbeperkingen. Bedrijven met een lage productiviteit hebben ruim drie maal zo veel kans op financieringsbeperkingen, in vergelijking met hoog productieve bedrijven. Deze bevindingen zijn niet zo vreemd, aangezien er in de wetenschappelijke literatuur bewijs is dat productievere bedrijven ook een aanzienlijk hogere overlevingskans hebben in vergelijking met minder productieve bedrijven (Syverson, 2011). Productievere bedrijven bieden financiers hiermee meer zekerheid dan minder productieve bedrijven. Tot slot kan productiviteit ook een onderliggende factor zijn voor de relatief gezien hogere financieringsbeperkingen onder kleinere bedrijven en niet-multinationals. Deze bedrijven blijken relatief gezien immers minder productief dan grotere bedrijven en multinationals (Van den Berg et al., 2022). Waar deze figuur kijkt naar de totale productiviteit (TFP), liggen de resultaten in lijn met de bevindingen voor arbeidsproductiviteit.

3.7Samenvatting en conclusie

Het verkrijgen van externe financiering is voor veel bedrijven van groot belang. Bedrijven hebben bijvoorbeeld nood aan externe financiering voor de opstart van de onderneming, of om te investeren om zo competitief genoeg te blijven in de markt. De toegang tot financiering verschilt per bedrijf; zo hebben bijvoorbeeld kleinere, startende bedrijven of bedrijven met lagere financiële ratio’s minder toegang tot financiering. Financieel gezonde bedrijven dragen bij aan een goede Nederlandse economie; het is dus van belang om inzicht te hebben in de mate waarin bedrijven toegang hebben tot financiering, oftewel access to finance.

Inzicht in de mate van access to finance is beperkt en gebeurt enerzijds door een steekproef van bedrijven direct te ondervragen en anderzijds indirect door financiële rapporten van bedrijven te analyseren om op basis van financiële kengetallen voorspellingen te doen over de mate van access to finance. Middels de Financieringsmonitor, een steekproef onder met name het zelfstandig mkb, doet het CBS al direct onderzoek naar de toegang tot financiering. Uit de Financieringsmonitor blijkt dat betere financiële kengetallen en grotere bedrijven, zowel naar balanstotaal als naar aantal medewerkers, gepaard gaan met een lagere kans op financieringsbeperkingen. In de literatuur komen er ook combinaties van de directe en indirecte methode voor. Alle methoden kennen voor- en nadelen. Over het algemeen berust de keuze voor financiële kengetallen bij indirect onderzoek op een persoonlijke keuze van de onderzoeker en is informatie op basis van steekproeven niet te generaliseren naar de gehele populatie of naar andere populaties.

Om inzicht te krijgen in de mate van access to finance van het Nederlandse bedrijfsleven hebben we een eigen access to finance indicator ontwikkeld. De indicator is ontwikkeld door antwoorden over de mate van toegang tot financiering uit de CBS Financieringsmonitor te vergelijken met de financiële kengetallen van bedrijven, om zo financiële indicatoren te selecteren die van belang zijn voor het voorspelmodel. Het balanstotaal van een bedrijf, de rentabiliteit van het totaal vermogen, de current ratio, de solvabiliteit van een bedrijf, een dummy voor het doen van dividenduitkeringen, de levensfase, en grootteklasse van een bedrijf worden gecombineerd en door middel van een econometrische analyse kan er zo een robuuste voorspelling gemaakt worden voor de mate van access to finance per bedrijf in het Nederlandse bedrijfsleven.

Financieringsbeperkingen zijn niet stabiel, maar fluctueren door externe omstandigheden. Zo is duidelijk een piek in financieringsbeperkingen te zien in 2020, het jaar waarin corona uitbrak. De horeca heeft relatief veel kans op financieringsbeperkingen in vergelijking met andere bedrijfstakken, dit komt doordat er vooral veel kleine bedrijven actief zijn in deze bedrijfstak. Zelfstandig mkb bedrijven hebben ruim drie maal zo veel kans op financierings­beperkingen als grootbedrijven. Niet-multinationals hebben bijna drie maal zo veel kans op financierings­beperkingen als multinationals, wat eveneens verklaard wordt door het feit dat deze groep voor een aanzienlijk deel bestaat uit kleine bedrijven.

Bedrijven die toch al relatief veel kans op financieringsbeperkingen hebben, zoals het zelfstandig mkb, de horeca en de niet-multinationals, lijken ook gevoeliger voor externe factoren, aangezien deze gemiddeld een nog hogere kans op beperkingen laten zien in coronajaar 2020. Niet geheel verrassend is ook de samenhang tussen productiviteit en financierings­beperkingen. Minder productieve bedrijven hebben hogere kansen op financierings­beperkingen. Waar deze bedrijven misschien sneller externe financiering nodig hebben, lijken deze bedrijven onder andere vanwege hun lagere rentabiliteit minder aantrekkelijk voor financiers.

3.8Data en methoden

De ontwikkelde access to finance indicator is opgesteld aan de hand van de CBS Financieringsmonitor in combinatie met diverse financiële en niet-financiële bedrijfskenmerken. Hierbij is ruwe data van de Financieringsmonitor gebruikt over de jaren 2018 tot en met 2022. De uitvraag van de Financieringsmonitor begint altijd in juli van een jaar, waardoor het jaar 2022 bijvoorbeeld betrekking heeft op de periode medio 2022 tot medio 2023. De Financieringsmonitor betreft een steekproef uit de totale populatie midden- en kleinbedrijven van het Nederlandse bedrijfsleven met minimaal twee werkzame personen, aangevuld met de landbouw en het grootbedrijf ten behoeve van het benchmarken.

Bedrijven worden volgens onze definitie aangemerkt als financieringsbeperkt als ze behoefte hebben aan (nieuwe) financiering, maar zich niet georiënteerd hebben omdat ze verwachten het toch niet te krijgen, ze het te duur vinden of ze niet goed weten hoe ze aan de benodigde informatie komen. Ook bedrijven die behoefte hebben aan (nieuwe) financiering en zich wel georiënteerd hebben, maar vervolgens geen aanvraag hebben gedaan worden in sommige gevallen aangemerkt als financieringsbeperkt. Dit betreft bijvoorbeeld gevallen waarin bedrijven geen aanvraag hebben gedaan omdat ze het te duur vonden, ze alsnog onvoldoende wisten over de mogelijkheden, of omdat ze verwachtten het toch niet te krijgen of te horen hebben gekregen van een financiële adviseur dat de kans op succes klein is. Tot slot worden ook bedrijven die behoefte aan (nieuwe) financiering hebben, zich georiënteerd hebben en een aanvraag hebben gedaan, maar het gewenste bedrag vervolgens niet of slechts gedeeltelijk hebben gekregen, aangemerkt als financieringsbeperkt.

Alle financiële variabelen en afgeleide ratio’s, kengetallen en kasstromen zijn opgesteld aan de hand van data uit Baseline, afkomstig uit de aangifte vennootschapsbelasting, verrijkt met data uit de Statistiek Financiën van Ondernemingen (SFO). Vervolgens worden deze databronnen gekoppeld aan het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK), om kenmerken als bedrijfstak en grootteklasse toe te voegen. Dit onderzoek richt zich op bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven met minstens twee werkzame personen.

Ontwikkeling access to finance indicator: financiële kengetallen

We testen een diversiteit aan financiële indicatoren middels een probit analyse om een selectie te maken voor het access to finance model. Dit omvat de volgende financiële indicatoren: balanstotaal, bruto winstmarge, quick ratio, current ratio, rentabiliteit eigen vermogen, rentabiliteit totaal vermogen, PPE turnover, dividend payout rate, sustainable growth rate, verhouding vreemd/eigen vermogen, solvabiliteit, aandeel voorzieningen, liquiditeit, voorraadratio van balans, omloopsnelheid voorraden, arbeidsproductiviteit, bedrijfsomvang, cashflow to assets en cashflow to EBIT, debiteurenindex en crediteurenindex. De financiële variabelen worden eerst afzonderlijk en vervolgens gecombineerd opgenomen als verklarende variabelen in een probit model, waarbij het al dan niet financieringsbeperkt zijn als verklaarde variabele geldt, zie onderstaande formule. Ook de onder paragraaf 3.5 beschreven ontwikkelde levensfasen indicatoren worden als verklarende variabelen getest in het probit model.

Pr f i n a n c i e r i n g s b e p e r k t i s t =   β 0 +   β 1 i n d i c a t o r i t +   γ s   +   γ t +   ϵ i s t

Het model meet de kans op financieringsbeperktheid van bedrijf i op tijdstip t en controleert voor de niet-observeerbare effecten van de bedrijfstak op basis van SBI-1  γ s en het jaar γ t , conform vergelijkbare studies in de literatuur zoals Greenaway et al. (2007), Bellone et al. (2010) en Máñez & Vicente-Chirivella (2021). Op basis van significantie en het aantal beschikbare observaties valt de keuze voor financiële indicatoren op het balanstotaal, de current ratio, de solvabiliteit en de rentabiliteit totaal vermogen, zie tabel 3.8.1.

3.8.1Financiële componenten access to finance indicator
Component Definitie Maat van Samenhang met financieringsbeperkingen
Balanstotaal Logaritme van balanstotaal Bedrijfsomvang Negatief
Current ratio (en kwadraatterm voor niet-lineariteit) (Voorraden + debiteuren + overige kortlopende vorderingen + liquide middelen)/(crediteuren en overige kortlopende schulden) Liquiditeit Negatief
Solvabiliteit Eigen vermogen/balanstotaal Buffervermogen Negatief
Rentabiliteit totaal vermogen ((Bruto resultaat + interest) * (1 – gemiddelde vpb))/balanstotaal Winstgevendheid Negatief

Ook het uitkeren van dividenden door een bedrijf in een jaar en of het bedrijf zich in de start- of overlevings­fase bevindt worden meegenomen in het model. Dit leidt tot het onderstaande probit model.

Pr f i n a n c i e r i n g s b e p e r k t i s t =   β 0 +   β 1 l o g ( b a l a n s t o t o t a a l ) i t +   β 2 c u r r e n t r a t i o i t +   β 3 c u r r e n t r a t i o i t 2 +   β 4 s o l v a b i l i t e i t i t   +   β 5 r e n t a b i l i t e i t t o t a a l v e r m o g e n i t +   β 6 d i v i d e n d i t +   β 7 l e v e n s f a s e i t +   γ s   +   γ t +   ϵ i s t

3.9Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Aristei, D., & Franco, C. (2014). The role of credit constraints on firms’ exporting and importing activities. Industrial and Corporate Change, 23(6), 1493–1522.

Baker, M., Stein, J. C., & Wurgler, J. (2003). When does the market matter? Stock prices and the investment of equity-dependent firms. The quarterly journal of economics118(3), 969–1005.

Bellone, F., Musso, P., Nesta, L., & Schiavo, S. (2010). Financial Constraints and Firm Export Behaviour. The World Economy, 33(3), 347–373.

Berman, N., & Héricourt, J. (2010). Financial factors and the margins of trade: Evidence from cross-country firm-level data. Journal of Development Economics, 93(2), 206–217.

CBS (2021). Financieringsmonitor 2020. Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2023). Financieringsmonitor 2022. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Chen, M., & Guariglia, A. (2013). Internal financial constraints and firm productivity in China: Do liquidity and export behavior make a difference? Journal of Comparative Economics, 41(4), 1123–1140.

Dickinson, V. (2011). Cash flow patterns as a proxy for firm life cycle. The Accounting Review, 86(6), 1969–1994.

Görg, H., & Spaliara, M. (2014). Financial health, exports and firm survival: Evidence from UK and French firms. Economica, 81(323), 419–444.

Greenaway, D., Guariglia, A., & Kneller, R. (2007). Financial factors and exporting decisions. Journal of international economics73(2), 377–395.

Jovanovic, B. (1982). Selection and the evolution of industry. Econometrica, 50(3), 649–670.

Jovanovic, B., & MacDonald, G. (1994). The life cycle of a competitive industry. The Journal of Political Economy, 102(2), 322–347.

Kaplan, S., & Zingales, L. (1997). Do investment-cash flow sensitivities provide useful measures of financing constraints? The quarterly journal of economics, 112(1), 169–215.

KvK (2023, 10 juli). 50% starters stopt: leer van ervaren ondernemers. Kamer van Koophandel. Geraadpleegd op 1 oktober 2024.

Lamont, O., Polk, C., & Saaá-Requejo, J. (2001). Financial constraints and stock returns. The review of financial studies14(2), 529–554.

Máñez, J. A., & Vicente-Chirivella, Ó. (2021). Exports of Spanish manufacturing firms and financial constraints. BRQ Business Research Quarterly24(1), 53–90.

Miller, D., & Friesen, P. (1984). A longitudinal study of the corporate life cycle. Management Science, 30(10), 1161–1183.

Minetti, R., & Zhu, S. (2011). Credit constraints and firm export: Microeconomic evidence from Italy. Journal of International Economics, 83(2), 109–125.

Musso, P., & Schiavo, S. (2008). The impact of financial constraints on firm survival and growth. Journal of evolutionary economics18, 135–149.

Muûls, M. (2015). Exporters, importers and credit constraints. Journal of International Economics, 95(2), 333–343.

Quinn, R., & Cameron, K. (1983). Organizational life cycles and shifting criteria of effectiveness: some preliminary evidence. Management Science, 29(1), 33–51.

Rossi, S., Bonanno, G., Giansoldati, M., & Gregori, T. (2021). Export starters and exiters: Do innovation and finance matter? Structural Change and Economic Dynamics, 56, 280–297.

Silva, A. (2011). Financial constraints and exports: evidence from Portuguese manufacturing firms. International Journal of Economic Sciences and Applied Research4(3), 7–19.

Syverson, C. (2011). What determines productivity? Journal of Economic literature, 49(2), 326–65.

Van den Berg, M., Mounir, A., & Rooyakkers, J. (2022). Productiviteit van Nederlandse bedrijven. In S. Creemers & J. Rooyakkers (Reds.), Internationaliseringsmonitor 2022, vierde kwartaal: Productiviteit. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Wagner, J. (2014). Credit constraints and exports: evidence for German manufacturing enterprises. Applied Economics, 46(3), 294–302.

Wagner, J. (2019). Access to finance and exports–comparable evidence for small and medium enterprises from industry and services in 25 European countries. Open Economies Review, 30(4), 739–757.

Noten

Het Nederlandse bedrijfsleven betreft alle marktgerichte bedrijfstakken zonder de overheidssector, de agrarische sector, de financiële dienstverlening, onderwijs, zorg, cultuur, sport en recreatie, belangen- en hobby-verenigingen en overige persoonlijke dienstverlening. Volgens de standaard bedrijven indeling (SBI) is het de samentelling van hoofdstuk B-N, exclusief K en inclusief S95.

De variabele levensfase is in de Financieringsmonitor beschikbaar vanaf 2019.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Marcel van den Berg

Dennis Dahlmans

Loe Franssen

Tristan Kohl (Rijksuniversiteit Groningen)

Robin Konietzny

Angie Mounir

Tom Notten

Janneke Rooyakkers

Roger Voncken

Stef Weijers

Manon Weusten

Khee Fung Wong

Redactie

Sarah Creemers

Roger Voncken

Eindredactie

Sarah Creemers

Roger Voncken

Dankwoord

We danken de volgende personen voor hun constructieve bijdrage aan deze editie van de Internationaliseringsmonitor:

Deirdre Bosch

Jaap Jansen

Mark Vancauteren

CBS CCN Logistiek

CBS CCN Redactie en Visualisatie

CBS Vertaalbureau

We danken ook Tom Bleeker van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor zijn feedback op een eerdere versie van deze Internationaliseringsmonitor.