Productiviteit van Nederlandse bedrijven
Productiviteit speelt, in combinatie met andere aspecten van heterogeniteit van bedrijven, een cruciale rol bij het internationaliseringsgedrag van bedrijven. Zo zijn exporteurs gemiddeld productiever dan bedrijven die zich uitsluitend op de binnenlandse markt richten. Productiviteit kan op verscheidene manieren gemeten worden. Komen deze maatstaven altijd overeen? Zien we verschillen in productiviteit tussen verschillende groepen bedrijven in Nederland? Zijn Nederlandse handelaren productiever dan niet-handelaren? Verschillen goederenexporteurs onderling in termen van productiviteit? Deze vragen, en meer, komen in dit hoofdstuk aan bod.
2.1Inleiding
In hoofdstuk 1 van deze editie van de Internationaliseringsmonitor is de productiviteit van het Nederlandse bedrijfsleven belicht aan de hand van de Nederlandse groeirekeningen en cijfermateriaal uit internationale bronnen (OESO en EU KLEMS & INTANProd). Daar is onder andere de zogeheten productiviteitsparadox aan bod gekomen; de afnemende groei van productiviteit in een tijd van enorme technologische ontwikkeling. Het betreft een trend die ook in de Nederlandse cijfers zichtbaar is. In dit hoofdstuk nemen we de productiviteit in Nederland opnieuw onder de loep, maar ditmaal zoomen we verder in op specifieke groepen bedrijven. Aan de hand van microdata waarin informatie over individuele bedrijven is vastgelegd, kan de productiviteit van deze bedrijven op verschillende manieren worden uitgedrukt. Met behulp van deze verschillende maten van productiviteit laten we zien hoe de productiviteit van verschillende groepen bedrijven in het Nederlands bedrijfsleven zich tot elkaar verhoudt en hoe die zich ontwikkeld heeft door de tijd. Zijn buitenlandse multinationals productiever dan Nederlandse bedrijven? Groeit de productiviteit van het zelfstandig mkb sneller dan die van het grootbedrijf? Blijken innoverende bedrijven productiever dan bedrijven die niet inzetten op innovatie? Deze vragen, en meer, komen in dit hoofdstuk aan bod.
Aan de hand van de bevindingen illustreren we het belang van multifactorproductiviteit (mfp) als alternatieve productiviteitsmaat voor arbeidsproductiviteit. Daarnaast laten we zien dat de vele stylized facts over productiviteit en over het verband tussen productiviteit en internationalisering die uit de (internationale) literatuur al bekend zijn ook voor het Nederlandse bedrijfsleven gelden.
Zo weten we al geruime tijd dat er tussen bedrijven, zelfs binnen smal afgebakende bedrijfstakken waarin bedrijven redelijk homogeen zijn qua activiteiten, grote productiviteitsverschillen bestaan (Syverson, 2011). De verschillen zijn zelfs dramatisch te noemen. In een overzichtsstudie verzamelt Syverson (2011) de resultaten van onderzoeken in verschillende landen. Daaruit blijkt dat de productiviteit van de meest productieve bedrijven veel hoger ligt dan die van de minst productieve bedrijven. In de VS gaat het om een factor twee. Dat betekent dat een hoogproductief bedrijf in de VS met exact dezelfde hoeveelheid input twee keer zoveel output weet te genereren als een laagproductief bedrijf. Het verschil is in andere landen nog groter: een factor vijf in bijvoorbeeld China en India.
Het vermogen om de inzet van inputfactoren zo efficiënt mogelijk te vertalen in output, dat we productiviteit noemen, is van cruciaal belang voor bedrijven. Het hangt samen met de winstmarge van een bedrijf (Van den Berg et al., 2018): hoe efficiënter er geproduceerd kan worden, hoe meer er bij een gegeven verkoopprijs onder de streep overblijft. Het relateert ook aan de concurrentiekracht van een bedrijf; een hoge productie-efficiëntie geeft een bedrijf extra slagkracht in de competitie met concurrenten. Deze relatie is omgekeerd ook relevant; intensere competitie op een markt kan bedrijven dwingen om efficiënter te produceren. In de wetenschappelijke literatuur is ook overtuigend aangetoond dat productievere bedrijven een aanzienlijk hogere overlevingskans hebben dan minder productieve bedrijven. In die zin kan productiviteit dus letterlijk beschouwd worden als een factor van levensbelang voor bedrijven (Syverson, 2011).
Productiviteit hangt ook structureel samen met bepaalde kenmerken van bedrijven. Zo is al in een groot aantal landen, waaronder Nederland, aangetoond dat exporterende bedrijven gemiddeld productiever zijn dan bedrijven die alleen binnenlands actief zijn (zie bijvoorbeeld Wagner (2012) voor een overzichtsstudie). De economische theorie verklaart dit aan de hand van het idee dat alleen voldoende productieve bedrijven in staat zijn de stap naar buitenlandse markten te zetten omdat dit een ingewikkelde stap is waar aanzienlijke vaste kosten mee gemoeid zijn (Melitz, 2003). Bedrijven die willen starten met exporteren moeten aanzienlijke investeringen doen, zoals het vinden van afnemers en doorvoeren van noodzakelijke productaanpassingen om het product geschikt te maken voor de buitenlandse markt. Alleen relatief productieve bedrijven zijn in staat deze investeringen te dragen en deze stap te zetten. Bedrijfsomvang is daarbij ook een factor van belang; grotere bedrijven kunnen de kosten van exporteren makkelijker dragen dan kleine bedrijven. Bernard et al. lieten in 1995 al zien dat Amerikaanse exporteurs gemiddeld productiever en groter zijn dan niet-exporteurs. Sindsdien is de samenhang tussen bedrijfsomvang, exportstatus en productiviteit een zogeheten stylized fact geworden van de heterogeniteitsliteratuur (zie bijvoorbeeld Van den Berg (2014), voor Nederlandse bevindingen). Een relevante vervolgvraag daarbij is of bedrijven ook productiever worden door te exporteren, of dat alleen productievere bedrijven exporteur worden. Ook hier is veelvuldig onderzoek naar gedaan, waar we in hoofdstuk 4 uitgebreid op ingaan. Analoge redeneringen kunnen worden gevolgd voor importeren (Wagner, 2012) en investeren in het buitenland (Hayakawa en Machikita, 2012). Baldwin en Gu (2003) laten bovendien zien dat multinationaliteit een belangrijke factor is in de relatie tussen productiviteit en exportstatus. Ze tonen aan dat het verschil tussen de productiviteit van exporteurs en niet-exporteurs veel groter is binnen de groep niet-multinationals dan binnen de groep multinationals. Greenaway en Kneller (2007) verklaren dit door de veelvuldig bevestigde ‘superieure prestaties’ van multinationals (i.e. bedrijven in buitenlands eigendom) in termen van onder andere productiviteit, waardoor zij een relatief grote bijdrage leveren aan de export en er minder scope is voor productiviteitsverschillen binnen de groep.
De relatie tussen productiviteit en innovatie vormt een hele aparte onderzoeksrichting. Hall (2011) en Mohnen en Hall (2013) verzamelen en ordenen het empirisch onderzoek en concluderen dat er overtuigend bewijs is dat innovatie een positief effect heeft op de productiviteit van individuele bedrijven. Intuïtief is dat een logisch verband. Immers, met name bepaalde soorten innovatie kunnen een bedrijf in staat stellen om efficiënter te produceren. Denk in dat verband bijvoorbeeld aan proces- en organisatorische innovatie. Polder et al. (2010) bevestigen dit beeld voor Nederlandse bedrijven, waarbij zij bovendien laten zien dat ICT-gebruik een belangrijke aanjager voor innovatie is. Recenter hebben Aral et al. (2020) dit positieve verband tussen innovatie en productiviteit bevestigd voor een sample van Nederlandse bedrijven rekening houdend met de kwaliteit van het management van bedrijven.
In dit hoofdstuk staat de productiviteit van de Nederlandse bedrijven centraal. Paragraaf 2.2 presenteert twee verschillende maatstaven van productiviteit, namelijk de arbeidsproductiviteit en de multifactorproductiviteit en vergelijkt deze voor Nederlandse bedrijven. Arbeidsproductiviteit is makkelijk te berekenen en wordt regelmatig gebruikt in, onder andere, onderzoeken naar internationalisering van bedrijven. Multifactorproductiviteit schetst een completer beeld van de productiviteit van bedrijven, maar is relatief moeilijk te berekenen. Wat is de noodzaak voor het gebruik van multifactorproductiviteit als arbeidsproductiviteit veel makkelijker te berekenen is? In paragraaf 2.3 komen de hierboven besproken verbanden tussen productiviteit en bedrijfskenmerken vanuit het perspectief van het Nederlandse bedrijfsleven uitgebreid aan bod. Is er in het onderzoek gericht op de internationalisering van Nederlandse bedrijven wel behoefte aan een completere, maar tegelijk complexere maatstaf zoals multifactorproductiviteit?
2.2Twee maatstaven van productiviteit
Productiviteit kan op verschillende manieren gemeten worden. De twee meest voorkomende maatstaven van productiviteit zijn arbeidsproductiviteit en multifactorproductiviteit (mfp). Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid output per eenheid arbeid, in deze monitor geoperationaliseerd als de toegevoegde waarde per vte. Mfp is de hoeveelheid output die niet wordt verklaard door de inzet van de inputs (arbeid, kapitaal en intermediair verbruik), gegeven een bepaalde productietechnologie. De mfp-maatstaf kan volgens diverse methodes berekend worden. De verschillen zitten daarbij met name in hoe de verschillende inputs samen worden genomen tot een totaal. De groeirekeningen-methode (zie hoofdstuk 1) gebruikt daarvoor de aandelen van de inputs in de totale productiekosten (zogeheten factor shares). Deze kostenaandelen kunnen ook gebruikt worden om de mfp op bedrijfsniveau te berekenen, onder de aanname dat de arbeids- en kapitaalmarkt goed werken en dat er constante meeropbrengsten zijn. Met de microdata onderliggend aan dit hoofdstuk, wordt de mfp daarentegen op een econometrische maniernoot1 geschat op basis van de toegevoegde waarde gerealiseerd met de gebruikte input, namelijk arbeid en kapitaal, waarbij de genoemde aannames kunnen worden losgelaten.noot2
Om de efficiëntie van het productieproces te bepalen is mfp, ten opzichte van de arbeidsproductiviteit, de meest informatieve maatstaf. Deze indicator geeft inzicht in de ongemeten factoren zoals technologie, concurrentievermogen of schaalvoordelen. mfp is meteen ook de moeilijkste maatstaf, omdat niet alle benodigde informatie even goed beschikbaar is op microniveau. Met name de inzet van kapitaal is moeilijk te meten. Daarnaast zijn de verschillende geschikte maatstaven voor kapitaal niet altijd even goed beschikbaar voor de volledige bedrijvenpopulatie. Dat multifactorproductiviteit een vollediger beeld schetst van productiviteit, wil niet zeggen dat deze maatstaf altijd de voorkeur geniet in economische analyses. Zo presteert arbeidsproductiviteit bijvoorbeeld beter in analyses gericht op welvaart en lonen.
Data
Voor deze studie combineren we een aantal bronnen om tot de uiteindelijke microdataset te komen die geanalyseerd wordt in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze editie van de Internationaliseringmonitor. We gaan daarvoor uit van het laagst mogelijke bedrijfsniveau waarover we voldoende informatie hebben: de bedrijfseenheid die het CBS definieert als een op zichzelf staand bedrijf dat autonomie heeft over beslissingen met betrekking tot productie binnen deze entiteit.
Eerder onderzoek naar productiviteit met data van het CBS werd uitgevoerd met de Productiestatistiek (PS) en/of de Statistiek Financiën van Ondernemingen (NFO). De PS is een steekproef met ruim 80 duizend bedrijven per jaar; de NFO bevat ruim 200 duizend ondernemingsgroepen per jaar, waarvoor geldt dat sommige meerdere bedrijven onder zich hebben.
Voor een zo compleet mogelijk beeld van de productiviteit van Nederlandse bedrijven worden bovenstaande bronnen aangevuld met registerdata (Baseline, gebaseerd op de BTW-aangifte, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting). Per bedrijf gebruiken we één bron voor de input- en outputvariabelen, waarbij de bron met het grootste aantal jaren aan observaties wordt gekozen. Om grootteklassen en bedrijfstakken zo goed mogelijk gedekt te hebben voor de analyses in deze publicatie, kijken we naar commerciële bedrijven met rechtspersoonlijkheid (bv en nv).noot3 Ook worden alleen de bedrijven met 2 of meer werkzame personen behouden voor de analyse. Daarmee komen we uit op zo’n 100 duizend bedrijven per jaar waarvan we de mfp kunnen bepalen voor de periode 2010–2019. Dat zijn bijna 179 duizend unieke bedrijven: door oprichtingen, opheffingen en overnames is de bedrijvenpopulatie niet constant door de jaren heen. Door verschillende beperkingen in de data ontbreekt er informatie voor sommige bedrijven in sommige jaren. In termen van toegevoegde waarde zijn de overgebleven bedrijven in de dataset samen goed voor ruim de helft van de toegevoegde waarde van de commerciële sector exclusief zorg en financiële instellingen.
Om de bedrijven door de tijd te kunnen volgen wordt alle informatie aan het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK) gekoppeld, een register waarin alle Nederlandse bedrijven opgenomen zijn en door de tijd te volgen zijn. Aanvullend op de bedrijfskenmerken die het BDK al bevat (zoals grootteklasse en bedrijfstak) koppelen we uit andere statistieken informatie over de bedrijven zoals internationale handel in goederen, diensten, en R&D uitgaven.
Diverse maatstaven van productiviteit, welke wanneer te gebruiken?
In dit hoofdstuk richten we ons zoals gezegd op twee maatstaven van productiviteit, namelijk arbeidsproductiviteit en multifactorproductiviteit (mfp). Deze twee maatstaven verschillen sterk. Arbeidsproductiviteit is bijvoorbeeld eenvoudig te berekenen, maar houdt geen rekening met de rol van, onder andere, kapitaal als een bepalende factor van de productiviteit van een bedrijf. Multifactorproductiviteit (mfp) aan de andere kant is veel complexer (zowel conceptueel als om te berekenen) maar houdt wel rekening met alle aspecten van bedrijfsproductiviteit. Maar meten deze twee maatstaven uiteindelijk allebei even goed de productiviteit van bedrijven? Wat voegt de meer ingewikkelde mfp toe aan de kennis rondom dit aspect van bedrijvenheterogeniteit? Figuur 2.2.1 geeft de ontwikkeling van de twee maatstaven van productiviteit in onze bedrijvenpopulatie weer. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen wordt de mediane groei in productiviteit binnen een jaar bekeken. De groei van arbeidsproductiviteit en mfp is identiek.
jaar | Arbeidsproductiviteit | Multifactorproductiviteit |
---|---|---|
2013 | -1,45 | -1,42 |
2014 | 3,22 | 3,48 |
2015 | 1,92 | 2,11 |
2016 | 0,96 | 1,02 |
2017 | 0,55 | 0,57 |
2018 | 0,14 | 0,08 |
2019 | -0,78 | -0,89 |
Op basis van de mediane groei getoond in figuur 2.2.1 zouden we kunnen concluderen dat de twee maatstaven identiek zijn, maar de mediane groei zegt niet alles. Als we naar de correlatie tussen de twee maatstaven kijken, dan blijkt deze met 0,64 behoorlijk laag te zijn. Dit is zonder rekening te houden met verschillen tussen bedrijfstakken, terwijl de mfp-niveaus hiertussen erg kunnen variëren. Met genormeerde waardes wordt de productiviteit van een bedrijf uitgedrukt als een procentuele afwijking van de mediane productiviteit in de betreffende bedrijfstak. Zo’n normering sluit dus de verschillen tussen bedrijfstakken in termen van productiviteit uit. Als we naar genormeerde waardes kijken, dan is de correlatie tussen arbeidsproductiviteit en mfp 0,95. De twee maatstaven van productiviteit zijn dus sterk vergelijkbaar zodra er gecontroleerd is voor de verschillen tussen bedrijfstakken. Welke verschillen tussen bedrijfstakken zorgen voor het verschil tussen de twee maatstaven?
Multifactorproductiviteit een betere maatstaf voor kapitaalintensieve bedrijven
Correlaties tussen arbeidsproductiviteit en mfp verschillen sterk tussen bedrijfstakken, maar lijken in eerste instantie geen duidelijk patroon te volgen. Een indeling van bedrijven naar hun kapitaalintensiteit geeft echter meer inzicht in de verschillen tussen bedrijfstakken. De correlatie tussen arbeidsproductiviteit en mfp hangt namelijk duidelijk samen met de kapitaalintensiteit van bedrijven. Zo is het verband tussen de twee maatstaven, met ruim 0,9, zeer sterk voor de groep bedrijven met een lage kapitaalintensiteit. Onder kapitaalintensieve bedrijven daarentegen is deze correlatie met 0,5 aanzienlijk lager (figuur 2.2.2).
kapitaalintensiteit | Correlatie |
---|---|
Lage kapitaalintensiteit | 0,9022 |
Gemiddelde kapitaalintensiteit | 0,8085 |
Hoge kapitaalintensiteit | 0,4936 |
Deze indeling naar kapitaalintensiteit deelt alle bedrijven binnen een jaar in in de bovengenoemde drie groepen, maar kapitaalintensiteit kan ook binnen dezelfde bedrijfstak verschillen.
Als we bedrijven binnen iedere bedrijfstak rangschikken op hun kapitaalintensiteit, dan ontstaat er een vergelijkbaar beeld van het verband tussen arbeidsproductiviteit en mfp. Arbeidsproductiviteit en multifactorproductiviteit zijn dus over het algemeen sterk vergelijkbaar, maar het belang van mfp, waarbij kapitaal als inputfactor meegenomen is, is vooral evident in het geval van groepen bedrijven waar arbeid niet de enige en/of belangrijkste input is maar kapitaal ook grote een rol speelt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan bedrijfstakken waar bedrijven kapitaal en arbeid in verschillende verhoudingen inzetten (dat wil zeggen, er is sprake is van een niet-homogene productiestructuur).
2.3Productiviteit bij Nederlandse bedrijven
In deze paragraaf kijken we naar de verbanden tussen verschillen in productiviteit en de verschillende aspecten van bedrijvenheterogeniteit. Bedrijfsomvang, multinationaliteit, handelsstatus en innovatie spelen allemaal een belangrijke rol als verklarende factoren voor productiviteitsverschillen tussen bedrijven.
Grootbedrijf doorgaans productiever dan het zelfstandig mkb
In de literatuur wordt vaak kennis gegeven van een positieve relatie tussen bedrijfsgrootte en productiviteit: grote bedrijven zijn doorgaans productiever dan kleine bedrijven (OESO, 2021). Dat komt door een aantal zaken waar grote bedrijven gemiddeld vaker van profiteren dan kleine bedrijven. Denk aan schaalvoordelen, makkelijker toegang tot financiering, gemiddeld meer marktmacht vaak op meerdere markten (Pagano & Schivardi, 2003).
Datzelfde beeld zien we terug in de Nederlandse bedrijfsdata: het grootbedrijf is productiever dan het zelfstandig mkb, zowel gemeten aan de hand van arbeidsproductiviteit als met mfp. Zo is de mediane productiviteit, gemeten door mfp, van het grootbedrijf ruim 51 procent hoger dan deze van het zelfstandig mkb. In figuur 2.3.1 zien we de verdeling van de genormeerde waardes van productiviteit over alle bedrijven die zijn opgenomen in de analyse. Daarbij zien we dat de bedrijven die we categoriseren als grootbedrijf verder naar rechts gepositioneerd zijn op de horizontale as dan het zelfstandig mkb. Dat betekent dat er meer grote bedrijven zijn met een hoge productiviteit dan hoogproductieve bedrijven in het zelfstandig mkb, waarvan de verdeling dus verder naar links gepositioneerd is. Omdat deze verdeling op genormeerde waardes is gebaseerd, is hier impliciet rekening gehouden met verschillen in bedrijfstakken tussen het grootbedrijf en het zelfstandig mkb.
Het zelfstandig mkb splitsen we nog uit in bedrijven mét en bedrijven zonder dochters (ten minste één meerderheidsdeelneming) in het buitenland. Het grootste deel van de bedrijven in deze dataset, ruim 85 procent, bestaat uit zelfstandige mkb-bedrijven zonder buitenlandse dochters. Zo’n 10 procent kan gerekend worden tot het grootbedrijf, en zo’n 5 procent van alle bedrijven categoriseren we als zelfstandige mkb-bedrijven met een dochter in het buitenland. De zelfstandig mkb-bedrijven met dochters hebben minder dan 250 werkzame personen en zijn in Nederlands eigendom, maar hebben een dochterbedrijf in het buitenland en kunnen we dus beschouwen als kleine multinationals. Deze groep bedrijven blijkt significant productiever te zijn dan het zelfstandig mkb zonder dochterbedrijven.
Opvallend genoeg is het verschil in productiviteit kleiner tussen bedrijven in de kapitaalintensieve industrie bedrijfstak. Wanneer we alleen de bedrijven in deze bedrijfstak in ogenschouw nemen, liggen de productiviteitsverdelingen van het grootbedrijf, zelfstandig mkb-bedrijven met dochters in het buitenland en zelfstandig mkb-bedrijven zonder dochters dichter bij elkaar. Mogelijk komt een hoge mate van specialisatie de productiviteit van kleinere bedrijven ten goede (OESO, 2014).
Niet alleen is het grootbedrijf productiever dan het zelfstandig mkb, de productiviteit van deze groep bedrijven groeit ook harder, of in sommige krimpjaren is de afname kleiner. Figuur 2.3.2 geeft de jaarlijkse mediane productiviteitsgroei weer per type bedrijf. Zoals uit figuur 2.2.1 bleek, vond er tussen 2012 en 2013 krimp plaats in de productiviteit, daarna was er (afnemende) groei, en weer krimp in 2019. Het grootbedrijf en het zelfstandig mkb laten eenzelfde productiviteitsontwikkeling van jaar-op-jaar zien, maar de mfp van het grootbedrijf ontwikkelt zich gunstiger dan die van het zelfstandig mkb: de groei is groter in de jaren van groei, en de krimp is kleiner in krimpjaren.
Jaar | Grootbedrijf | Zelfstandig mkb zonder dochter | Zelfstandig mkb met dochter |
---|---|---|---|
2013 | 0,5 | -1,6 | -0,4 |
2014 | 3,7 | 3,5 | 2,7 |
2015 | 1 | 2,3 | 0,7 |
2016 | 1,8 | 0,9 | 1,2 |
2017 | 1,2 | 0,5 | 0,1 |
2018 | -0,1 | 0,2 | -1,3 |
2019 | -0,4 | -0,9 | -1,2 |
Multinationals, met name buitenlandse, productiever dan de rest
Niet alleen bedrijfsomvang is van belang als het om verschillen in productiviteit tussen bedrijven gaat, maar ook of het bedrijf wel of geen onderdeel vormt van een internationaal concern. Multinationals (MNE’s) zijn namelijk gemiddeld productiever dan bedrijven die niet tot een internationaal concern behoren. Dit is herhaaldelijk aangetoond in de literatuur (Greenaway en Kneller, 2007) en wordt hier opnieuw bevestigd voor Nederlandse bedrijven. Ook binnen de groep multinationals zien we verschillen in productiviteit, gemeten met mfp. Zo is de mediane productiviteit van Nederlandse MNE's bijna 33 procent hoger dan deze van bedrijven die niet tot een internationaal concern behoren, maar bijna 20 procent lager dan de mediane productiviteit van buitenlandse MNE's. Figuur 2.3.3 bevestigt deze verschillen verder. Zo zijn buitenlandse MNE's doorgaans productiever dan MNE's onder Nederlandse zeggenschap en is de gehele groep MNE's doorgaans productiever dan niet-MNE's.
mfp | (Productiviteitsverdeling (mfp)) |
---|---|
Niet MNE | Minimum: 9,167 1e kwartiel: 9,768 Mediaan: 10,201 2e kwartiel: 10,644 Maximum: 11,079 |
Nederlandse MNE | Minimum: 9,304 1e kwartiel: 10,025 Mediaan: 10,484 2e kwartiel: 10,92 Maximum: 11,361 |
Buitenlandse MNE | Minimum: 9,533 1e kwartiel: 10,204 Mediaan: 10,701 2e kwartiel: 11,159 Maximum: 11,612 |
Goederenexporteurs aanzienlijk productiever dan niet-exporteurs
Naast eigendomsstructuur speelt exportstatus een belangrijke rol als het gaat om verschillen in productiviteit tussen MNE’s en niet-MNE’s. Uit de literatuur blijkt steeds, ook voor het geval van Nederland, dat exporteurs productiever zijn dan bedrijven die zich alleen op de binnenlandse markt richten. Deze bevinding wordt hier bevestigd voor de Nederlandse export van goederen. Zo valt de mediane productiviteit van exporteurs bijna 32 procent hoger uit dan deze van bedrijven die geen goederen exporteren.
Productiviteitsverschil naar exportstatus sterk afhankelijk van MNE-status
Het verschil in productiviteit tussen exporteurs en niet-exporteurs hangt samen met de MNE-status van de onderliggende bedrijven. Zo laten de cijfers zien dat goederenexporteurs aanzienlijk productiever zijn dan bedrijven die geen goederen exporteren binnen de groep bedrijven die niet tot een internationaal concern behoren, terwijl het verschil in productiviteit tussen exporteurs en niet-exporteurs beperkt is binnen de groep MNE’s. Deze bevindingen zijn in figuur 2.3.4 te zien. Het linker paneel van figuur 2.3.4 laat zien dat de verdeling van productiviteit van de exporteurs binnen de groep niet-MNE’s rechts van de verdeling van niet-exporteurs ligt. Het rechter paneel figuur 2.3.4 toont het verschil in de verdeling van productiviteit tussen exporteurs en niet-exporteurs binnen de groep multinationals. Zowel de grafiek als een econometrische test laten zien dat de twee verdelingen van elkaar verschillen zonder dat de ene groep per se productiever is dan de andere. Multinationaliteit speelt hier dus een mitigerende rol in het verband tussen productiviteit en exportstatus. Deze bevindingen gelden niet alleen voor de volledige bedrijvenpopulatie, maar ook als de analyse beperkt wordt tot de bedrijfstakken die goed zijn voor het gros van de goederenexport, namelijk de industrie en de groot- en detailhandel.
Two-way traders meest productieve goederenhandelaren
Verschillen in productiviteit tussen bedrijven met een uiteenlopende handelsstatus beperken zich niet tot de exportzijde. Zo zijn bedrijven die geen goederen importeren of exporteren (niet-handelaren) aanzienlijk minder productief dan bedrijven die alleen goederen importeren. Ook zijn bedrijven die zowel goederen importeren als exporteren (two-way traders) aanzienlijk productiever dan bedrijven die alleen importeren of alleen exporteren. Figuur 2.3.5 toont de verdeling van productiviteit naar handelsstatus. De curve van two-way traders ligt duidelijk rechts van de importeurs en de niet-handelaren. Two-way traders zijn gemiddeld dus productiever dan de rest van de onderscheiden groepen bedrijven. De verdeling van productiviteit van bedrijven die alleen goederen importeren ligt links van de groep two-way traders maar rechts van de niet-handelaren. Merk op dat de productiviteit van bedrijven die alleen goederen exporteren niet in figuur 2.3.5 is opgenomen. Deze is niet te onderscheiden van de curve van de groep bedrijven die alleen goederen importeert en daarom niet getoond.
Structurele exporteurs het meest productief
Goederenexporteurs verschillen niet alleen van bedrijven die geen goederen exporteren, maar ook onderling zijn er aanzienlijke verschillen zichtbaar. Figuur 2.3.6 toont de verschillen in productiviteit, gemeten door genormeerde mfp, tussen structurele en incidentele exporteurs en bedrijven die geen goederen exporteren. Structurele exporteurs zijn bedrijven die in de voorafgaande vier jaren minstens drie jaar export hebben gerapporteerd. Incidentele exporteurs zijn bedrijven die in de voorafgaande vier jaar minstens één en maximaal twee jaar exporteerden (CBS, 2019). Structurele exporteurs zijn, zoals verwacht, doorgaans productiever dan de rest. Niet-exporteurs zijn gemiddeld minder productief dan de twee groepen exporteurs. Incidentele exporteurs vinden zich dus terug tussen de structurele en de niet-exporteurs in termen van (multifactor-)productiviteit.
Multifactorproductiviteit biedt een completer beeld van de technologische efficiëntie van een bedrijf dan arbeidsproductiviteit. Zoals eerder aangetoond is dit vooral van belang in kapitaalintensieve bedrijfstakken, waar arbeidsproductiviteit een vertekend beeld kan geven van verschillen tussen bedrijven. Het verband tussen arbeidsproductiviteit en multifactorproductiviteit varieert echter ook met de exportstatus van bedrijven. Goederenexporteurs, en vooral structurele exporteurs, zijn gemiddeld kapitaalintensiever dan niet-exporteurs, ook binnen de groep kapitaalintensieve bedrijven. Dit onderstreept eveneens het belang van mfp als maatstaf voor productiviteit naast arbeidsproductiviteit. Figuur 2.3.7 toont de correlatie tussen de twee indicatoren van productiviteit naar kapitaalintensiteit en exportstatus. Om het beeld van de correlatie tussen de twee productiviteitsindicatoren zo zuiver mogelijk in beeld te brengen, baseren we figuur 2.3.7 uitsluitend op de industrie en groot- en detailhandel: de bedrijfstakken die het grootste deel van de goederenhandel vertegenwoordigen. Het verband tussen de twee productiviteitsmaatstaven blijkt dan sterker onder structurele exporteurs met een lage kapitaalintensiteit dan bij niet-exporteurs met lage kapitaalintensiteit. Binnen de groep bedrijven met een hoge kapitaalintensiteit is het verband tussen de twee maatstaven juist zwakker bij de structurele exporteurs vergeleken met niet-exporteurs. Het belang van de completere maatstaf multifactorproductiviteit voor bedrijven met een hoge kapitaalintensiteit geldt dus in het bijzonder voor de groep structurele exporteurs.
kapitaalintensiteit | Structurele exporteurs | Niet-exporteurs |
---|---|---|
Lage kapitaalintensiteit | 0,845 | 0,810 |
Hoge kapitaalintensiteit | 0,535 | 0,675 |
Innovatieve bedrijven aanzienlijk productiever dan niet-innovatieve bedrijven
De WBSO, wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, is een fiscale regeling ter stimulering van innovatie en R&D. Gebruikmaking van deze regeling wordt gezien als een goede indicator van inzet op innovatie en R&D door een bedrijf. Met andere woorden, bedrijven die gebruik maken van deze fiscale regeling kunnen gekenmerkt worden als innovatief en bedrijven die dat niet doen als niet-innovatief. Op verschillende plekken in deze Internationaliseringsmonitor komt de relatie tussen innovatie en productiviteit aan bod. In paragraaf 2.1 is al besproken dat er overtuigend en intuïtief empirisch bewijs is voor een positief verband tussen innovatie en productiviteit. Dat verband zien we in termen van multifactorproductiviteit ook terug bij Nederlandse bedrijven. Zo is de mediane productiviteit van innovatieve bedrijven ruim 27 procent hoger dan deze van niet-innovatieve bedrijven. Innovatieve bedrijven blijken dus aanzienlijk productiever dan niet-innovatieve bedrijven. Figuur 2.3.8 toont de verdeling van productiviteit voor deze twee groepen bedrijven.
mfp | minimum (mfp) |
---|---|
Niet innovatief | Minimum: 9,19 1e kwartiel: 9,777 Mediaan: 10,219 2e kwartiel: 10,683 Maximum: 11,137 |
Wel innovatief | Minimum: 9,279 1e kwartiel: 10,041 Mediaan: 10,462 2e kwartiel: 10,852 Maximum: 11,219 |
Maar niet alleen de vraag of bedrijven wel of niet investeren in innovatie doet er toe. Ook binnen de groep innovatieve bedrijven zien we verschillen in het verband met productiviteit. We zien dat hoe meer bedrijven investeren in innovatie hoe hoger de productiviteit. De mate waarin bedrijven inzetten op innovatie is hier geoperationaliseerd met het aan speur- en ontwikkelingsuren dat bedrijven opvoeren in het kader van de WBSO. Met andere woorden, binnen de groep innovatieve bedrijven zijn die bedrijven die het meeste uren besteden aan R&D over het algemeen ook de meest productieve bedrijven. Uiteraard kunnen er op basis van een beschrijvende analyse geen causale verbanden worden gelegd, maar deze bevindingen geven wel aan dat er ook in het Nederlandse bedrijfsleven een duidelijke positief verband is tussen investeren in innovatie en productiviteit.
2.4Samenvatting en conclusie
In dit hoofdstuk stond de productiviteit van bedrijven en de samenhang van productiviteit met de verschillende dimensies van heterogeniteit van bedrijven centraal. Productiviteit kan op uiteenlopende manieren berekend worden. In dit hoofdstuk worden twee maten van productiviteit vergeleken, namelijk de arbeidsproductiviteit en de multifactorproductiviteit. Vervolgens laten we aan de hand van de multifactorproductiviteit zien hoe de productiviteit van verschillende groepen bedrijven in Nederland zich tot elkaar verhoudt en hoe die zich doorheen de tijd ontwikkelt heeft.
Op basis van een vergelijking van de jaarlijkse mediane groei van de arbeidsproductiviteit en de multifactorproductiviteit, lijken de twee maten van productiviteit in eerste instantie vrijwel identiek te zijn. Echter, de correlatie tussen beide maten is relatief laag vanwege de rol die de kapitaalintensiteit van bedrijven speelt. Zo varieert het verband tussen de twee productiviteitsmaatstaven van zeer sterk in de groep bedrijven met een lage kapitaalintensiteit naar beperkt in de groep kapitaalintensieve bedrijven. Arbeidsproductiviteit en multifactorproductiviteit zijn dus in bepaalde gevallen behoorlijk vergelijkbaar, maar het belang van mfp is vooral evident als kapitaal een prominente rol speelt.
Naast het illustreren van de toegevoegde waarde van multifactorproductiviteit (mfp) als alternatieve productiviteitsmaat voor arbeidsproductiviteit, bevestigt het onderzoek in dit hoofdstuk vele stylized facts uit de internationale literatuur over productiviteit en internationalisering. Zo is het grootbedrijf productiever dan het zelfstandig mkb en wordt de productiviteit van het grootbedrijf doorgaans gekenmerkt door hardere groei en kleinere krimp. Multinationals blijken gemiddeld productiever dan niet-multinationals. Zowel in het algemeen als binnen verschillende bedrijfstakken en binnen de groep MNE’s zijn buitenlandse bedrijven doorgaans productiever dan bedrijven onder Nederlandse zeggenschap.
Ook het verband tussen productiviteit en handelsstatus wordt in dit hoofdstuk opnieuw bevestigd. Bedrijven die niet internationaal handelen zijn aanzienlijk minder productief dan bedrijven die alleen goederen importeren of exporteren. Verder zijn bedrijven die zowel goederen importeren als exporteren (two-way traders) aanzienlijk productiever dan bedrijven die alleen importeren of alleen exporteren. Daarnaast zijn structurele exporteurs gemiddeld productiever dan incidentele exporteurs die op hun beurt weer productiever zijn dan niet-exporteurs.
De relatie tussen productiviteit en handel verschilt op zijn beurt tussen andere aspecten van bedrijvenheterogeniteit, met name multinationaliteit. Zo hangt het verschil in productiviteit tussen exporteurs en niet-exporteurs samen met de MNE-status van de betreffende bedrijven. Dat goederenexporteurs aanzienlijk productiever zijn dan bedrijven die geen goederen exporteren is vooral duidelijk binnen de groep bedrijven die niet tot een internationaal concern behoort. Dat terwijl het verschil in productiviteit tussen exporteurs en niet-exporteurs beperkt is binnen de groep MNE’s. Ten slotte hebben we in dit hoofdstuk laten zien dat productiviteit ook positief samenhangt met investeringen in R&D.
2.5Bijlage
Bedrijfstakken in de analyse naar standaard bedrijfsindeling (SBI)
Bij de selectie van SBI’s hebben we gelet op voldoende dekking van bedrijven binnen de bedrijfstak. Daarnaast zijn er bedrijfstakken uitgesloten waarvoor het bepalen van productiviteit lastig is door de aard van de activiteiten, of in verband met de meting van output, input, en/of prijsontwikkelingen. Denk daarbij aan de delfstoffenwinning met grote prijsfluctuaties en de niet-commerciële bedrijfstakken waarvan omzet en toegevoegde waarde lastig te meten zijn. De bedrijfstakken overheid, onderwijs, huishoudens en onroerend goed worden ook bij de groeirekeningen uitgesloten (CBS, 2022). De SBI’s die uiteindelijk zijn meegenomen in de analyses staan in tabel 2.5.1.
SBI-code | Bedrijfstak |
---|---|
01 | Landbouw |
10-12 | Voedings-, genotmiddelenindustrie |
13-15 | Textiel-, kleding-, lederindustrie |
16-18 | Hout-, papier-, grafische industrie |
20-21 | Chemische-, farmaceutische industrie |
22-23 | Kunststof- en bouwmateriaalindustrie |
24-25 | Basismetaal, metaalproductenindustrie |
26-27 | Elektrotechnische en elektrische apparatenindustrie |
28 | Machine-industrie |
29-30 | Transportmiddelenindustrie |
31-33 | Overige industrie en reparatie |
35 | Energiebedrijven |
36 | Waterleidingbedrijven |
37 | Afvalwaterinzameling en -behandeling |
38 | Afvalinzameling en -behandeling; voorbereiding tot recycling |
39 | Sanering en overig afvalbeheer |
41 | Algemene bouw en projectontwikkeling |
42 | Grond-, water-, en wegenbouw |
43 | Gespecialiseerde bouw |
45 | Autohandel en -reparatie |
46 | Groothandel en handelsbemiddeling |
47 | Detailhandel (niet in auto’s) |
49 | Vervoer over land |
50 | Vervoer over water |
51 | Vervoer door de lucht |
52 | Opslag, dienstverlening voor vervoer |
53 | Post en koeriers |
55 | Logiesverstrekking |
56 | Eet- en drinkgelegenheden |
58-60 | Uitgeverijen, film, radio en t.v. |
61 | Telecommunicatie |
62-63 | IT- en informatiedienstverlening |
69-71 | Management- en technisch advies |
72 | Research |
73-75 | Reclame, design, overige diensten |
79 | Reisbureaus, reisorganisatie en -info |
80-82 | Overige zakelijke dienstverlening |
2.6Literatuur
Literatuur
Aral, E., Berg, van den, M., Boutorat, A., Garretsen, H., Mounir, A. & Stoker, J. (2020). Management quality and productivity. Heerlen/Den Haag/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Baldwin, J. R. & Gu, W. (2003). Export‐market participation and productivity performance in Canadian manufacturing. Canadian Journal of Economics/Revue canadienne d’économique, 36(3), 634–657.
Berg, van den, M. (2014). Does internationalization foster firm performance? (Doctoral dissertation, Universiteit Utrecht).
Berg, van den, M., Marrewijk, van, C. & Tamminen, S. (2018). Trade, productivity and profitability: On profit levels and profit margins. The world economy, 41(8), 2149–2174.
CBS (2019). Internationaliseringsmonitor 2019, tweede kwartaal: Patronen in handelsgedrag. Heerlen/Den Haag/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2022). Groeirekeningen; nationale rekeningen. [Dataset]. Geraadpleegd op 16 november 2022.
Greenaway, D. & Kneller, R. (2007). Firm heterogeneity, exporting and foreign direct investment. The Economic Journal, 117(517), F134–F161.
Hayakawa, K., Machikita, T. & Kimura, F. (2012). Globalization and productivity: A survey of firm‐level analysis. Journal of Economic Surveys, 26(2), 332–350.
Hall, B. H. (2011). Innovation and productivity. NBER Working Paper no. w17178. Cambridge, VS: National Bureau of Economic Research.
Melitz, M. J. (2003). The impact of trade on intra‐industry reallocations and aggregate industry productivity. Econometrica, 71(6), 1695–1725.
Mohnen, P. & Hall, B. H. (2013). Innovation and productivity: An update. Eurasian Business Review, 3(1), 47–65.
OESO (2014). Entrepreneurship at a glance 2014. Parijs: OECD Publishing.
OESO (2021). OECD Compendium of Productivity Indicators. Parijs: OECD Publishing.
Pagano, P. & Schivardi, F. (2003). Firm Size Distribution and Growth. The Scandinavian Journal of Economics, 105(2), 255–274.
Polder, M., Leeuwen, G. V., Mohnen, P. & Raymond, W. (2010). Product, process and organizational innovation: drivers, complementarity and productivity effects. CIRANO-scientific publications 2010s-28.
Syverson, C. (2011). What determines productivity? Journal of Economic literature, 49(2), 326–65.
Wagner, J. (2012). International trade and firm performance: a survey of empirical studies since 2006. Review of World Economics, 148(2), 235–267.
Noten
In de bijlage van hoofdstuk 4 van deze publicatie staat een uitgebreide methodebeschrijving van de MFP-berekening die in dit hoofdstuk gebruikt is.
Multifactorproductiviteit zoals in dit hoofdstuk berekend hangt, met een correlatie van 0,95, zeer sterk samen met de alternatieve berekening op basis van factor shares.
In de bijlage in paragraaf 2.6 staat een overzicht van de bedrijfstakken die meegenomen zijn in deze analyse.