Foto omschrijving: Belastingdienst-Douanekantoor in Rotterdam

Importtarieven en productkwaliteit: Goedkoop is duurkoop?

Auteurs: Loe Franssen, Dio Limpens, Janneke Rooyakkers, Stef Weijers

Veranderingen in importtarieven zijn regelmatig in het nieuws. Denk bijvoorbeeld aan tariefverlagingen door een nieuw handelsverdrag of verhoogde tarieven op elektrische auto’s uit China. Er is echter weinig aandacht voor de structuur van importtarieven: hoe is ons tarievenstelsel tot stand gekomen en opgebouwd? Uit onderzoek blijkt dat in de Verenigde Staten import van productvarianten van hogere kwaliteit doorgaans lager belast wordt. Hierdoor worden mensen met lagere inkomens, die doorgaans de lagere kwaliteitsvariant zullen kopen, relatief zwaarder belast. In dit hoofdstuk zoeken we met Nederlandse handelsdata uit of dit degressieve belastingpatroon ook in de EU aanwezig is. Tot slot onderzoeken we in hoeverre verschillende typen bedrijven te maken hebben met dit patroon.

4.1Inleiding

Om internationale handel te reguleren, hebben landen (of een douanegebied zoals in het geval van de Europese Unie) een heel stelsel aan wetten en regels. Het gaat dan niet alleen om invoertarieven, maar ook om zaken als invoerquota, anti-dumping regels en niet-tarifaire maatregelen zoals veiligheids- en gezondheidseisen aan producten. Naast het reguleren van de goederen die het gebied binnenkomen, kan ook de eigen industrie beschermd worden doordat invoerrechten buitenlandse goederen duurder maken.

Er zijn allerlei economische belangen bij de hoogte van invoerrechten: terwijl een importtarief een binnenlandse producent van dat product een betere concurrentiepositie kan geven, zorgt het bij een binnenlandse afnemer juist voor hogere kosten. Welke goederen in welke mate beschermd worden door invoertarieven is vaak het gevolg van internationale onderhandelingen tussen beleidsmakers en de industrie die in een (ver) verleden plaatsvonden. De samenstelling van de (maak)economie van een land zag er ten tijde van de onderhandelingen over de invoertarieven heel anders uit dan nu, terwijl de hoogte van de invoertarieven en de verhoudingen daartussen hetzelfde zijn gebleven.

Dat geldt ook voor de Verenigde Staten, waar zo’n 100 jaar geleden de Smoot-Hawley act in werking trad. De VS zat toen nog midden in een grote economische crisis, waardoor de focus binnen het verdrag lag op het beschermen van de nationale economie en dan met name van Amerikaanse boeren. De wet kenmerkte zich dan ook door een hoge mate van protectionisme: op zo’n 20 duizend producten werden de importtarieven verhoogd. In de jaren die hierop volgden, werden de importtarieven juist weer verlaagd. Eerst via bilaterale onderhandelingen met andere ontwikkelde landen en uiteindelijk met het aansluiten bij de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (in het Engels: General Agreement on Tariffs and Trade, oftewel GATT) in 1948. De GATT is een handelsverdrag waarin een groep hoofdzakelijk ontwikkelde landen − waaronder de VS maar ook Nederland − zich committeerde aan het verlagen en vereenvoudigen van onderlinge douanerechten.

Lagere kwaliteit wordt zwaarder belast

Acosta en Cox (2024) hebben recentelijk aangetoond dat de Amerikaanse importtarieven in deze periode niet alleen omlaag gingen, maar dat zich ook een opmerkelijk patroon ontwikkelde waarbij importtarieven op productvarianten van een hoge kwaliteit lager kwamen te liggen dan op de varianten van lage kwaliteit. Zij noemen als voorbeeld dat er voor een handtas gemaakt van reptielenleer die zo’n 400 dollar kost, 5,3 procent invoerrechten betaald moet worden, terwijl het importtarief op een plastic handtas van zo’n 8 dollar maar liefst 16 procent bedraagt. Aangezien mensen met een lager inkomen waarschijnlijk de productvarianten van lagere kwaliteit zullen kopen, worden zij dus relatief zwaarder belast onder dit belastingsysteem. Lagere inkomens lijken dan ook harder geraakt te worden door tarieven vanwege het pakket aan goederen dat zij doorgaans consumeren (Russ et al., 2017). Dit fenomeen wordt degressieve belasting genoemd.

De auteurs dragen twee redenen aan voor deze degressieve belasting. Ten eerste waren de bilaterale onderhandelingen over lagere importtarieven in de jaren na Smoot-Hawley met name met ontwikkelde landen die doorgaans de hogere kwaliteitsvarianten produceerden, waarbij de onderhandelingen vaak tariefverlagingen van die producten opleverden. Daarnaast lobbyde de Amerikaanse industrie voor het behouden van hogere tarieven op productvarianten van lage kwaliteit. Deze varianten werden destijds in de VS zelf geproduceerd en hogere tarieven beschermden zo de eigen markt. Zo ontstonden er dus verschillende importtarieven die de VS rekende voor varianten van hetzelfde product, met relatief hoge importtarieven voor varianten van lagere kwaliteit en vice versa. Dit patroon is vandaag de dag in de Verenigde Staten nog altijd aanwezig (Acosta en Cox, 2024), terwijl de productie van lagere productvarianten vaak niet meer in de VS plaatsvindt maar die goederen dus geïmporteerd worden onder relatief hogere tarieven. Het gelijk trekken van deze importtarieven zou volgens de auteurs dan ook leiden tot kostenbesparingen die met name de lagere inkomens ten gunste zou komen.

Ook in Nederland zijn er voorbeelden waarbij productvarianten van hogere kwaliteit onderhevig zijn aan lagere tarieven dan de variant van lagere kwaliteit. Zoals zichtbaar in figuur 4.1.1 blijkt uit onze data dat het importtarief op horlogebanden (en onderdelen daarvan) van edelmetaal met een gemiddelde importprijs van 245 euro 2,7 procent is, terwijl er voor de productvariant van lagere kwaliteit, een horlogeband van onedel metaal van gemiddeld 75 euro, een importtarief van 6 procent geldt.

Lagere kwaliteit wordt zwaarder belast en vice versa. Voorbeeld van product waarbij er voor de productvariant van hogere kwaliteit (horlogebandje van edelmetaal met een gemiddelde importprijs van 245 euro) met 2,7 procent een lager importtarief geldt dan voor de productvariant van lagere kwaliteit (horlogebandje van onedel metaal met een gemiddelde importprijs van 75 euro) met 6 procent tarief. Lagere kwaliteit wordt zwaarder belast en vice versa. Voorbeeld van product waarbij er voor de productvariant van hogere kwaliteit (horlogebandje van edelmetaal met een gemiddelde importprijs van 245 euro) met 2,7 procent een lager importtarief geldt dan voor de productvariant van lagere kwaliteit (horlogebandje van onedel metaal met een gemiddelde importprijs van 75 euro) met 6 procent tarief. 4.1.1 Lagere kwaliteit wordt zwaarder belast en vice versa 2,7% €245 Gemiddelde importprijs horlogebandje van edelmetaal 6% Importtarief horlogebandje van onedel metaal €75 Gemiddelde importprijs horlogebandje van onedel metaal

Of dit patroon ook voor andere producten aanwezig is in het Europese tariefstelsel is niet duidelijk. Daarom zoeken we in dit hoofdstuk uit of het degressieve patroon dat Acosta en Cox (2024) in de VS zien, ook in Europese invoertarieven en in de Nederlandse goederenimport aanwezig is. Door gebruik te maken van nieuwe en zeer gedetailleerde informatie over importtarieven over de periode 1996–2021 en een schatting van de kwaliteit van geïmporteerde goederen zullen we meten of er in de EU een soortgelijke degressiviteit in het tariefsysteem bestaat.

Tot slot voegen we aan de analyse een bedrijvendimensie toe, door te kijken naar de gevolgen voor het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (zmkb) in dit systeem. Onder andere door lagere productiviteit en minder schaalvoordelen is het aannemelijk dat het zmkb gemiddeld lagere kwaliteit importeert waardoor het degressieve belastingpatroon met name op deze bedrijven drukt, met hogere kosten als gevolg. Het bedrijvenlandschap in Europa bestaat voor maar liefst 99 procent uit midden- en kleinbedrijf en zijn zij verantwoordelijk voor zo’n twee derde van alle banen in de private sector (Europese Commissie, 2023). Vergeleken met het grootbedrijf wordt het zmkb gekenmerkt door een inclusiever personeelsbestand. Zo werken er relatief vaker mensen met een lagere opleiding, jongere mensen alsook vrouwen (OECD, 2019; ITC, 2015). Hogere kosten door importtarieven kunnen negatieve gevolgen hebben voor de winstgevendheid van het zmkb, en daarmee mogelijk ook voor het personeel van die bedrijven.

Leeswijzer

We beginnen dit hoofdstuk met een replicatie van Acosta en Cox (2024) voor de EU. We kijken daarbij eerst naar de ontwikkeling in Europese importtarieven in de periode 1996–2022. Vervolgens onderzoeken we patronen in importkwaliteit en kijken we of er een verband bestaat tussen de importkwaliteit en importtarieven van productvarianten. Paragraaf 4.3 zal inzoomen op het zmkb, door ten eerste hun personeelsbestand, en ten tweede de relatie tussen tarieven en kwaliteit te onderzoeken. Op die manier kan daar een antwoord gegeven worden op de vraag of het zmkb zwaarder belast wordt dan het grootbedrijf middels de importtarieven op de productvarianten die zij importeren.

4,7% was het gemiddelde ongewogen importtarief in 2022 voor derde landen
3,4% importtarief betaalde het zelfstandig mkb gemiddeld tussen 2010 en 2021; het grootbedrijf betaalde gemiddeld 3,0%

4.2Europese invoertarieven en importkwaliteit in Nederland

Ontwikkeling invoerrechten EU

Net zoals in de Verenigde Staten werd ook het tariefsysteem van Europa in de jaren dertig gekenmerkt door hoge importtarieven. Pas na de Tweede Wereldoorlog besloten veel Europese landen hun handelsbarrières te verlagen. Dat gebeurde enerzijds door economische integratie zoals de Europese interne markt en anderzijds door het liberaliseren van de wereldhandel door middel van multilaterale handelsverdragen zoals de eerder aangehaalde General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Daarmee daalde het gemiddelde importtarief van de EU-landen tussen de jaren ’60 en jaren ’80 met zo’n twee derde (Dür, 2008). Na verschillende onderhandelingsronden werd de GATT in 1995 verder uitgebreid en geïnstitutionaliseerd door de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie. Dit gebeurde na de zogenaamde Uruguay ronde, waarbij naast douanerechten ook over verschillende niet-tarifaire maatregelen, de dienstenhandel, investeringen, intellectuele eigendomsrechten en vele andere thema’s gezamenlijke afspraken gemaakt werden.

Wij richten ons in dit hoofdstuk op de douanerechten, die alleen al zo’n 22 duizend pagina’s van de Uruguay ronde besloegen. Hierin spraken de ontwikkelde landen af om hun importtarief tussen 1995 en 2000 geleidelijk af te bouwen tot 40 procent lagere tarieven. Het gemiddelde importtarief van industriële producten zou daarbij gaan van 6,3 procent naar 3,8 procent. Deze daling is ook zichtbaar in het bovenste paneel van figuur 4.2.1. Het aandeel van de importwaarde die geheel tariefvrij zou mogen worden geïmporteerd ging van 20 naar 44 procent (WTO, 2024). Daar staat tegenover dat de totale opbrengst (of uitgaven) aan importtarieven in Nederland in de afgelopen 25 jaar juist stevig is toegenomen (onderste paneel van figuur 4.2.1).noot1 Dit is echter geheel te danken aan de toename in de totale importwaarde.

4.2.1 Importtarieven voor derde landen
Jaar Ongewogen importtarieven Gewogen waarde importtarieven Gedefleerde gewogen waarde importtarieven
1996 6,7 1,7 1,7
1997 6,9 1,9 1,9
1998 5,9 1,8 1,9
1999 5,8 1,9 2,0
2000 5,2 2,1 2,0
2001 5,1 2,0 2,0
2002 4,9 1,8 1,9
2003 4,7 1,7 1,9
2004 4,8 1,7 1,8
2005 4,8 1,9 1,9
2006 4,7 2,2 2,1
2007 4,7 2,3 2,2
2008 4,7 2,6 2,4
2009 4,7 2,2 2,3
2010 4,6 2,6 2,4
2011 4,8 3,0 2,6
2012 4,9 3,1 2,6
2013 4,9 3,1 2,6
2014 5,0 3,2 2,9
2015 5,0 3,3 3,1
2016 5,0 3,4 3,3
2017 5,0 3,4 3,2
2018 4,7 4,0 3,6
2019 4,6 4,1 3,8
2020 4,6 3,8 3,7
2021 4,7 5,1 4,4
2022 4,6 6,3 4,2

Data initiatief: Bijna 30 jaar aan importtarieven gedetailleerd in beeld

De Europese Commissie publiceert en beheert sinds 1987 een geïntegreerde online database voor douanetarieven, de zogenoemde TARIC (Integrated Tariff of the European Union) database. Naast het bijhouden van de importtarieven, introduceerde de Europese Commissie ook het gemeenschappelijke stelsel voor de codering en indeling van goederen, ook wel de gecombineerde nomenclatuur genoemd. Hiermee kunnen de tarifaire en niet-tarifaire (denk aan quota, benodigde documentatie, anti-dumping regels etc.) voorwaarden bekeken worden van zeer gedetailleerde productafbakeningen (namelijk 10‑cijferignoot2) afkomstig uit specifieke landen op specifieke dagen. Deze informatie is voor iedereen inzichtelijk en komt grofweg in twee vormen: 1) via een online zoekmachine waarin alle (tarifaire en niet-tarifaire) regels die gelden voor een geïmporteerd product uit een bepaald land te vinden zijn en 2) via afzonderlijke databestanden die maandelijks of jaarlijks de regels specificeren die voor 10‑cijferige productcodes uit verschillende landen gelden. Waar de eerste bron voor bijvoorbeeld bedrijven of andere geïnteresseerden in een specifiek product van grote waarde kan zijn, is de tweede bron van belang voor bijvoorbeeld douanebeambten van de verschillende lidstaten die met veel verschillende producten uit verschillende landen werken. In theorie is de data ook voor statistisch onderzoek naar invoertarieven en de effecten daarvan interessant. Alleen laten de twee vormen van de data het niet direct toe om over een langere periode al deze informatie met elkaar te vergelijken.

Het CBS heeft deze data daarom nu verzameld en bewerkt om beschrijvende en econometrische analyses over langere periodes mogelijk te maken. Deze data kan gecombineerd worden met de importcijfers van het CBS die op eenzelfde detailniveau worden waargenomen. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de cijfers uit figuur 4.2.1 te maken, maar ook om in te zoomen op één van de tientallen miljoenen observaties die onder deze figuur schuil gaan. Daarnaast kunnen er gemiddelde (gewogen en ongewogen) importtarieven per land mee getoond worden. Ook effecten, zowel op de korte als lange termijn, van oude en nieuwe handelsakkoorden en handelsoorlogen van de Europese Unie op de Nederlandse handel kunnen hiermee in kaart gebracht en geanalyseerd worden.

Productkwaliteit meten

Om te onderzoeken of er een verband is tussen kwaliteit en importtarieven in de Nederlandse import voor de periode 1996–2019 kunnen we de CBS-data gebruiken over internationale handel en de verzamelde data over importtarieven. We hebben ook de kwaliteit van de geïmporteerde goederen nodig. Kwaliteit is echter ingewikkeld om te meten, omdat het niet uitsluitend een objectief concept is. Wat wel aangenomen mag worden, is dat voor een hogere kwaliteit doorgaans een hogere prijs betaald wordt. In de literatuur wordt de prijs van een product dan ook vaak gebruikt als maatstaf voor kwaliteit. Alhoewel deze maat de kwaliteit van producten doorgaans goed benadert, zijn er ook tekortkomingen. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillen tussen de landen waar mee wordt gehandeld. Nationale inkomens- en prijsniveaus alsook transportkosten beïnvloeden de prijs van een goed, maar niet direct de kwaliteit. Ook tussen bedrijven bestaan verschillen die de prijs, maar niet per se de kwaliteit, kunnen beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan marktmacht: een combinatie van factoren die een bedrijf in staat stelt om hogere prijzen te vragen. Er zijn daarom preciezere methoden ontwikkeld om de kwaliteit te benaderen en wij meten kwaliteit hier dan ook aan de hand van de methode van Khandelwal et al. (2013).noot3 Deze methode benadert kwaliteit als de onverklaarde vraag naar een product. Met onverklaard wordt hier bedoeld dat we de verschillen in vraag naar een bepaald product verklaren door naast de prijs van een product ook rekening te houden met nationale inkomens- en prijsniveaus en andere verschillen tussen landen. Als vervolgens blijkt dat er nog altijd meer vraag is naar een bepaald product uit een land met vergelijkbare kenmerken, dan moet dat wel komen doordat dit product van hogere kwaliteit is. In econometrische termen verklaren we de vraag naar een product (importhoeveelheid) uit land x in jaar y aan de hand van de prijs, de gemiddelde prijsindex in land x en het totale inkomen van land x. Hetgeen we niet kunnen verklaren aan de hand van bovengenoemde variabelen, het residu van de regressie, is de geschatte kwaliteit. Bij deze methode moet wel worden opgemerkt dat voor de eerder genoemde verschillen tussen bedrijven niet gecontroleerd wordt. Desondanks is dit een veel gebruikte maatstaf in de literatuur (zie bijvoorbeeld Ludema en Yu, 2016).

Wat weten we over kwaliteit en veranderende tarieven?

Er is al eerder onderzoek gedaan naar het verband tussen tariefverhogingen en –verlagingen en de kwaliteit van producten. De algemene conclusie is dat verbeterde markttoegang (bijvoorbeeld door lagere importtarieven) doorgaans leidt tot kwaliteitsverbeteringen (Verhoogen, 2008, Amiti & Khandelwal, 2013, Ludema & Yu, 2016). Zo lieten Ludema & Yu (2016) zien dat Chinese bedrijven hun exportkwaliteit verhogen zodra de importtarieven die gerekend worden in bestemmingslanden verlaagd worden, een patroon dat ook bij de Nederlandse export aanwezig bleek (Franssen & Mounir, 2021). Amiti & Khandelwal (2013) vonden hetzelfde patroon maar dan andersom voor de Amerikaanse import: zodra de VS hogere importtarieven ging rekenen, ging dit ten koste van de importkwaliteit. Dat een tariefverlaging doorgaans samengaat met hogere kwaliteit, kan verklaard worden doordat de importerende partij minder geld kwijt is aan invoerrechten en er daardoor meer geld besteed kan worden aan het product. De exporteur kan dit vervolgens weer investeren in de kwaliteit van het product.

Terwijl deze onderzoeken dus net als dat van Acosta en Cox kijken naar de relatie tussen importtarieven en kwaliteit is datgene dat zij onderzoeken toch wezenlijk anders. De hierboven beschreven onderzoeken kijken immers naar hoe veranderingen in importtarieven de kwaliteit van die specifieke producten beïnvloeden. Acosta en Cox kijken daarentegen naar de verhouding van importtarieven en kwaliteit voor varianten van een bepaald product. Zij zijn, voor zover bij ons bekend, de eersten die daar specifiek naar gekeken hebben. In wat volgt repliceren we die exercitie zo goed mogelijk, wat grofweg neerkomt op het uitvoeren van een regressieanalyse die de invloed van importtarieven op kwaliteit laat zien, daarbij rekening houdend met verschillen tussen productgroepen, landen en jaren. Daarmee kunnen we achterhalen of het eerder geschetste voorbeeld van de goedkopere horlogebandjes die een hoger tarief hebben dan hun duurdere versies ook aanwezig is voor de gehele Nederlandse importportfolio.

Figuur 4.2.2 toont het hoofdresultaat van deze replicatie: ook in Nederland zien we een negatief verband tussen kwaliteit en invoerrechten. Dat wil zeggen dat hogere productkwaliteit samengaat met lagere tarieven. Hoewel robuust significant negatief, is het effect niet zo sterk als in de Amerikaanse data. Een verdubbeling in kwaliteit gaat samen met 0,05 procentpunt lager importtarief. Het effect blijft in economische termen dus beperkt.

Dit effect wordt gedreven door de tarieven die gelden voor derde landen (het tarief voor landen waar geen speciale voorwaarden zoals handelsverdragen voor gelden); in de handelsverdragen die de EU afgesloten heeft, is dit patroon niet aanwezig. Dat is ook niet vreemd omdat de overgrote meerderheid van de tarieven in een handelsverdrag 0 procent bedraagt. Hierdoor zijn er weinig varianten van hetzelfde product met een ander tarief.

4.2.2 Geschat verband tussen productkwaliteit en importtarief (importtarief in %)
Productkwaliteit Importtarief
-3,0 3,394
-2,5 3,366
-2,0 3,338
-1,5 3,310
-1,0 3,281
-0,5 3,253
0,0 3,225
0,5 3,197
1,0 3,169
1,5 3,141
2,0 3,113
2,5 3,084
3,0 3,056

Patroon vooral aanwezig bij chemische producten en fabricaten

Acosta en Cox (2024) zagen dat het degressieve patroon waarbij voor productvarianten van lagere kwaliteit een hoger tarief geldt, vooral aanwezig is bij consumptiegoederen. De Nederlandse data laat echter een ander beeld zien: het gevonden effect komt vooral door intermediaire goederen.

De Nederlandse goederenimport kunnen we onderverdelen in verschillende productgroepen. Machines, minerale brandstoffen, diverse gefabriceerde goederen en fabricaten zijn de grootste groepen qua waarde en ook voor wat betreft het aantal transacties. De econometrische analyse laat zien dat het degressieve patroon met name komt door chemische producten en fabricaten, zie figuur 4.2.3. Ook bij machines en vervoermaterieel en diverse gefabriceerde goederen is het verband tussen kwaliteit en tarief significant negatief, maar wat kleiner. Intermediaire goederen zijn ook voornamelijk chemische producten, fabricaten en machines. Dus hoewel het degressieve patroon in de Nederlandse importdata overeenkomt met het gevonden effect met Amerikaanse data, wordt het gedreven door andere typen producten.

4.2.3 Geschat verband tussen productkwaliteit en importtarief per type product (Coëfficiënt)
Coëfficiënt Coëfficiënt, marge (low) Coëfficiënt, marge (high)
Voeding en levende dieren 0,16 0,11-021 0,11-021
Dranken en tabak -0,12 -0,23--001 -0,23--001
Grondstoffen, niet eetbaar 0,02 -0,02-007 -0,02-007
Minerale brandstoffen 0,24 0,16-032 0,16-032
Dierlijke en plantaardige oliën 0,69 0,55-084 0,55-084
Chemische producten -0,15 -0,18--013 -0,18--013
Fabricaten -0,12 -0,14--010 -0,14--010
Machines en vervoermaterieel -0,05 -0,06--004 -0,06--004
Diverse gefabriceerde goederen -0,04 -0,06--003 -0,06--003
Niet afzonderlijk genoemd 0,00 -0,21-021 -0,21-021

4.3Betaalt het zmkb nu de hoogste prijs voor de laagste kosten?

In de vorige paragraaf zagen we dat de importtarieven die de EU (en dus ook Nederland) hanteert, licht degressief van aard zijn. Dat wil zeggen dat productvarianten die van lagere kwaliteit zijn, hoger belast worden. Omdat consumenten met lagere inkomens doorgaans goederen van lagere kwaliteit kopen, is de verwachting dat zij daardoor relatief meer belast worden door middel van invoerrechten. Consumenten importeren echter zelden zelf, het zijn vooral bedrijven die dat doen. Afhankelijk van de productvarianten die bedrijven importeren en de tarieven die daarvoor gelden kunnen bedrijven dus verschillende kosten voor grofweg dezelfde goederen betalen. Die kosten kunnen gevolgen hebben voor de winstgevendheid van een bedrijf en daarmee voor de lonen en mogelijkheden van werknemers. Vanuit dat perspectief is het interessant om te kijken naar het personeelsbestand van verschillende typen bedrijven, en welke gevolgen de degressiviteit in invoertarieven heeft voor die typen bedrijven in Nederland. Daarvoor voeren we bovenstaande exercitie nogmaals uit, maar koppelen we de handelsdata aan informatie over bedrijven. Deze informatie is beschikbaar vanaf 2010.

Zelfstandig mkb, productiviteit en inclusiviteit

Specifiek zijn we geïnteresseerd in bedrijven die behoren tot het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (zmkb). Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is deze groep bedrijven belangrijk vanuit een inclusief oogpunt. Zoals al benoemd in de introductie bestaat het merendeel van het bedrijvenlandschap in de Europese Unie uit zelfstandige midden- of kleinbedrijven. Hun personeelsbestand wordt gekenmerkt door een relatief hoog gehalte aan vrouwen, werknemers met lager opleidingsniveau, werknemers met flexibele contracten en bovendien jonger personeel. Een ander kenmerk van deze bedrijven is dat ze doorgaans minder productief zijn. Zo heeft het CBS eerder aangetoond dat het niet-zmkb gemiddeld 51 procent productiever is dan het zmkb in Nederland (van den Berg et al., 2022). Het is vanuit dat oogpunt ook aannemelijk dat de producten die het zmkb produceert en verhandelt gemiddeld gezien van lagere kwaliteit zijn. De literatuur heeft immers aangetoond dat productiviteit een belangrijke determinant is van productkwaliteit (Antoniades, 2015). Niet alleen zijn productievere bedrijven vaak innovatiever en kunnen zij daardoor hogere kwaliteit producten maken, hogere kwaliteit producten zijn ook simpelweg duurder. Bedrijven behorende tot het zmkb kunnen die kosten niet altijd betalen. Mede daarom is het aannemelijk dat zij lagere kwaliteit producten produceren en verhandelen. Met het oog op de zojuist gevonden degressiviteit van importtarieven en in het kader van inclusiviteit is het daarom een interessante vraag of bedrijven uit het zelfstandig mkb een hogere prijs betalen voor de relatief lagere kosten van de productvarianten die zij doorgaans importeren. In wat volgt beschrijven we eerst het personeelsbestand van de Nederlandse zelfstandig mkb-ers. Vervolgens kijken we naar hun gemiddelde importkwaliteit om tot slot een antwoord te geven op deze onderzoeksvraag.

55% van de werknemers bij het zelfstandig mbk heeft een vast contract; bij het grootbedrijf is dat 78 procent

Positie groepen werknemers op de arbeidsmarkt

Verschillende groepen in de samenleving hebben een achtergestelde positie op de arbeidsmarkt wat betreft toegang tot arbeid en/of arbeidsomstandigheden. Ten eerste zijn dat vrouwen, zie ook de voorgaande hoofdstukken waarin dit al aan bod is gekomen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen vaker dan mannen in deeltijd werken, minder betaald krijgen voor hetzelfde werk en minder carrièrekansen hebben (CBS, 2022; Rijksoverheid, n.d.). Vaak dragen de vrouwen meer zorgtaken waardoor ze deeltijd gaan werken en als gevolg daarvan een lager salaris alsook lagere pensioenopbouw hebben dan hun partner. Dit stamt uit de van oudsher geldende norm dat de man de kostwinnaar is en de vrouw de zorgtaken van het gezin op zich nam. Mede door uitblijven van beleid is deze norm lang in stand gehouden. Zo is pas recentelijk het zorgverlof voor pasgeborenen voor de partner, wat zorgt voor gelijkmatigere verdeling van de zorgtaak, uitgebreid (Vliek et al., 2023). Een tweede groep die met achterstand op de arbeidsmarkt kampt, is leeftijdsgebonden en betreft jongeren die de arbeidsmarkt willen betreden en ouderen aan het einde van hun carrière. Bij deze twee groepen kan het namelijk voorkomen dat de kennis en vaardigheden (nog) niet (bewezen) aansluit op de beschikbare functies. Tevens hebben jongeren te maken met toenemende ongelijkheid in het inkomen, omdat hun inkomen minder stijgt vergeleken met oudere leeftijdsgroepen (van den Berge et al., 2020). Ten derde hebben werknemers met een flexibel arbeidscontract een slechtere positie door onder andere een grotere kans op werkloosheid, minder scholing en minder waardering (SCP, 2020). Tot slot hebben migrantengroepen, mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma en mensen met een arbeidsbeperking een slechtere uitgangspositie op de arbeidsmarkt. Zo krijgen kinderen met een migratieachtergrond vaker lagere schooladviezen en werken zij later vaker onder tijdelijk contract met een lager inkomen en onregelmatige uren (CBS, 2021; KIS, 2023). Daarnaast kunnen migranten te maken krijgen met discriminatie op de arbeidsmarkt. Zo is aangetoond dat ze beduidend minder reacties krijgen op hun sollicitatie dan iemand met gelijke kwalificaties met een Nederlandse achtergrond (Thijssen et al., 2019).

Werknemers zelfstandig mkb hebben minder vaak een vast contract

In figuren 4.3.1–4.3.4 belichten we vier elementen die indicatief zijn voor de inclusiviteit van het personeelsbestand van het importerende zelfstandig mkb. Dit vergelijken we met de situatie bij het grootbedrijf.noot4 De data heeft betrekking op de jaren 2010–2021. Deze elementen zijn het gemiddeld aandeel vrouwelijke werknemers (4.3.1), de leeftijds­verdeling van de werknemers (4.3.2), het aandeel werknemers met een vast contract (4.3.3) en het gemiddelde uurloon (4.3.4). Al deze vier indicatoren suggereren dat het zmkb een hoger aandeel mogelijk kwetsbare werknemers in dienst heeft. Zo werken er gemiddeld meer vrouwen (37 procent tegenover 32 procent), meer jongere (dat wil zeggen jonger dan 25 jaar, 17 t.o.v. 10 procent) of juist oudere (ouder dan 65 jaar, 3 t.o.v. 1 procent) mensen, en minder mensen met een vast contract (55 t.o.v. 78 procent). Tot slot ligt het uurloon bij de zelfstandig midden- en kleine bedrijven gemiddeld lager dan bij het niet-zmkb. Deze bevindingen zijn in lijn met bevindingen uit andere landen (OECD, 2019; ITC, 2015).

4.3.1 Gemiddeld aandeel vrouwen in personeelsbestand per type bedrijf (%)
type bedrijf Vrouwen in personeelsbestand
Zelfstandig mkb 37,1
Grootbedrijf 31,7
4.3.2 Gemiddelde samenstelling leeftijd in personeelsbestand per type bedrijf (%)
Gemiddelde samenstelling personeelsbestand per leeftijdscategorie per type bedrijf <25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar >65 jaar
Zelfstandig mkb 17,4 24,2 22,4 21,6 11,3 3,1
Grootbedrijf 10,2 24,0 26,3 25,0 13,3 1,1
4.3.3 Gemiddeld aandeel werknemers met contract voor onbepaalde tijd per type bedrijf (%)
Bedrijfstype Gemiddeld aandeel werknemers met contract voor onbepaalde tijd
Zelfstandig mkb 55,4
Grootbedrijf 78,3

4.3.4 Gemiddeld uurloon per type bedrijf
Type bedrijf Waarde Minimum (euro)
Zelfstandig mkb Minimum 2,4
Zelfstandig mkb 1e kwartiel 15,7
Zelfstandig mkb Mediaan 20,0
Zelfstandig mkb 2e kwartiel 24,6
Zelfstandig mkb Maximum 37,9
Grootbedrijf Minimum 2,3
Grootbedrijf 1e kwartiel 23,0
Grootbedrijf Mediaan 29,0
Grootbedrijf 2e kwartiel 36,8
Grootbedrijf Maximum 57,5
7,4% lager is de kwaliteit van geïmporteerde producten door het zelfstandig mkb ten opzichte van het grootbedrijf

Kwaliteit zelfstandig mkb lager; tarieven wel hoger

Vervolgens kunnen we inzoomen op de gemiddelde importkwaliteit en betaalde tarieven van het zelfstandig mkb. Gemiddeld genomen blijkt dat het zelfstandig mkb 3,4 procent importtarief betaalde voor alle producten die het van buiten de EU importeerde over de periode 2010–2021. Bedrijven binnen de categorie grootbedrijf betaalden gemiddeld 3,0 procent. Daarnaast is de gemiddelde importkwaliteit van zmkb-ers gemiddeld 21 procent lager dan die van het niet-zmkb. Oftewel: het zmkb betaalt gemiddeld (nóg) hogere tarieven voor lagere kwaliteit. Echter moet er direct een stevige kanttekening bij deze cijfers gezet worden. Het gaat hier namelijk om gemiddelden die gelden voor de gehele import van deze bedrijfsgroepen. De importportfolio kan uiteraard enorm verschillen. Om een beter beeld te krijgen moeten we daarom corrigeren voor deze verschillen in geïmporteerde producten.

Idealiter maken we een vergelijking tussen het zmkb en grootbedrijf voor dezelfde producten uit dezelfde landen en in dezelfde periode dat ze worden geïmporteerd. Een dergelijke correctie doet de verschillen in gemiddeld betaalde importtarieven meteen teniet. Voor hetzelfde product uit hetzelfde land geldt in dezelfde periode namelijk hetzelfde tarief voor een zmkb als een niet-zmkb bedrijf.noot5 De correctie zorgt ervoor dat verschillen in productkwaliteit overblijven. Het gemiddelde kwaliteitsverschil gaat dan stevig omlaag: van 21 procent naar 7,4 procent. De volgende vraag is of dit verschil in kwaliteit terug te zien is in een significant verschil in het degressieve patroon tussen het zmkb en het grootbedrijf. Daartoe breiden we de eerder gebruikte econometrische methode uit door specifieke patronen te meten voor het zelfstandig mkb en het grootbedrijf.

Figuur 4.3.5 plot de coëfficiënten voor de bedrijven uit het zelfstandig mkb en het grootbedrijf. Daaruit blijkt dat voor het zmkb inderdaad een sterkere correlatie geldt tussen importtarieven en productkwaliteit: het grootbedrijf kent een negatieve correlatie tussen importkwaliteit en importtarieven waarbij een verdubbeling in kwaliteit gepaard gaat met een vermindering in importtarieven van 0,016 procentpunt. Bij het zmkb is dit 0,020 procentpunt. Dit betekent dat voor een halvering in de kwaliteit van een productvariant het zmkb nog eens 0,004 procentpunt hogere tarieven betaalt dan het grootbedrijf. Alhoewel dat in economische termen misschien niet veel is, is het verschil wel statistisch significant. Met andere woorden: het zmkb betaalt een nog hogere prijs voor de lagere kwaliteit die zij importeren.

4.3.5 Geschat verband tussen productkwaliteit en importtarief per type bedrijf (Coëfficient)
Coëfficiënt Coefficiënt, marge (low) Coefficiënt, marge (high)
Grootbedrijf -0,016 -0,019--0014 -0,019--0014
Zelfstandig mkb -0,020 -0,023--0017 -0,023--0017

4.4Samenvatting en conclusie

Nederland kent een progressief inkomstenbelastingstelsel waarbij de mensen met de hoogste inkomens (ook procentueel) meer belasting betalen. Via verschillende toeslagen en uitkeringen kan een deel van deze belastingopbrengsten vervolgens herverdeeld worden naar mensen met lagere inkomens wat de gelijkheid en inclusie in de maatschappij ten goede komt. Het mag dan ook een verrassing heten dat het belastingstelsel voor internationale handel in zekere zin juist andersom blijkt te werken: mensen met lagere inkomens, die doorgaans de productvarianten van lagere kwaliteit kopen, betalen daarover een hoger importtarief dan de mensen die de hogere kwaliteit productvarianten kopen. Dit stelsel beïnvloedt niet alleen consumenten maar ook bedrijven, en dan met name het zmkb. Zmkb-ers hebben gemiddeld een inclusiever personeelsbestand vergeleken met het grootbedrijf, en produceren en importeren vaker lagere kwaliteit productvarianten. De relatief hogere kosten die zij voor hun producten betalen, kunnen hun winstgevendheid en daarmee de lonen en mogelijkheden voor hun personeel negatief beïnvloeden.

Het corrigeren van dit degressieve systeem kan de gelijkheid in het land ten goede komen. Deze analyse viel buiten het bereik van dit hoofdstuk, maar Acosta en Cox (2024) hebben deze winsten voor de lagere inkomensgroepen wel proberen te schatten. Zij vinden dat het corrigeren van het degressieve systeem naar een vlaktaks zou leiden tot tarifaire besparingen van in totaal 4,6 miljard dollar per jaar, wat neerkomt op 10 procent van de totale tarifaire opbrengsten. Verder geven ze aan dat de besparingen voor een persoon die jaarlijks gemiddeld 20 000 dollar verdient grofweg vier keer zo hoog zouden zijn als voor iemand die gemiddeld 100 000 dollar verdient. Alhoewel dit hoofdstuk heeft aangetoond dat het Europese systeem minder degressief is als het Amerikaanse, is het duidelijk dat ook hier met name de lagere inkomens zouden profiteren van een progressiever belastingsysteem op het internationale goederenverkeer.

4.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Acosta, M. & Cox, L. (2024). The regressive nature of the U.S. tariff code: Origins and implications. Working paper.

Amiti, M. & Khandelwal, A.K. (2013). Import Competition and Quality Upgrading. The Review of Economics and Statistics, 95(2), 476–490.

Antoniades, A. (2015). Heterogeneous Firms, Quality, and Trade. Journal of International Economics, 95(2), 263–274.

Berg, van den, M., Mounir, A. & Rooyakkers, J. (2022). Productiviteit van Nederlandse bedrijven. In S. Creemers & J. Rooyakkers (Reds.), Internationaliseringsmonitor, vierde kwartaal: Productiviteit. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Berge, van den, W., Koot, P. & Zweerink, J. (2020). Stromen en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. Centraal Planbureau.

CBS (2022). Emancipatiemonitor 2022. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Dür, A. (2008). Bargaining Power and Trade Liberalization: European External Trade Policies in the 1960s. European Journal of International Relations, 14(4), 645–669.

Europese Commissie (2023). Championing Europe’s SMEs: Commission provides new relief to boost the competitiveness and resilience of SMEs. Europese Commissie.

Franssen, L. & Mounir, A. (2021). Importtarieven, NTM’s en exportkwaliteit. In S. Creemers, M. Jaarsma & J. Rooyakkers (Reds.), Internationaliseringsmonitor, vierde kwartaal: Niet-tarifaire maatregelen. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hartgers, M., Traag, T. & Wielenga, L. (2021). De schooladviezen in groep 8: verschillen tussen groepen leerlingen. Centraal Bureau voor de Statistiek.

ITC (2015). SME Competitiveness Outlook 2015: Connect, Compete and Change for Inclusive Growth. ITC.

Khandelwal, A.K., Schott, P.K. & Wei, S.J. (2013). Trade liberalization and embedded institutional reform: Evidence from Chinese exporters. American Economic Review, 103(6), 2169–2195.

OECD (2019). Strengthening SMEs and Entrepreneurship for Productivity and Inclusive Growth: OECD 2018 Ministerial Conference on SMEs, OECD Studies on SMEs and Entrepreneurship. OECD.

Rijksoverheid (n.d.). De positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeteren. Geraadpleegd op 20 augustus 2024.

Russ, K., Shambaugh, J. & Furman, J. (2017). US tariffs are an arbitrary and regressive tax. VoxEU/CEPR.

SCP (2020). Beleidssignalement maatschappelijke gevolgen coronamaatregelen. Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Sociaal en Cultureel Planbureau.

Thijssen, L., Coenders, M., & Lancee, B. (2019). Etnische discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Verschillen tussen etnische groepen en de rol van beschikbare informatie over sollicitanten. Mens & Maatschappij94(2), 141–176

Verhoogen, E. (2008). Trade, Quality Upgrading, and Wage Inequality in the Mexican Manufacturing Sector. The Quarterly Journal of Economics, 123(2), 489–530.

Vliek, M., Merens, A. & Reichling, R. (2023). Doe je mee?! Perspectieven op ‘zinvolle’ participatie. Deel 1: Ouders en kinderopvang. Sociaal en Cultureel Planbureau.

Winter-Koçak, de, S., Yassine, D. & stobbe, E. (2023). De arbeidsmarktpositie van werkenden met een migratieachtergrond: wat is er tot nu toe bekend? Kennisplatform inclusief samenleven.

WTO (2024). Tariffs: more bindings and closer to zero. Geraadpleegd op 12 augustus 2024.

Noten

Dit betreft de top-25 landen bij Nederlandse import van buiten de EU. Die landen vertegenwoordigen gezamenlijk het overgrote deel van die importstroom.

Bij deze mate van detail gaat het bij voedingsproducten bijvoorbeeld om detaillering omtrent de toevoeging van suikers, waarde per gewicht, grootte van verpakking, toepassing, etc.

De prijs (unit value) hebben we in dit onderzoek wel nog gebruikt om de robuustheid van onze analyses na te gaan.

We nemen hier alleen de bedrijven mee die te maken hebben met importtarieven omdat ze importeren vanuit buiten de EU. Wanneer we alle bedrijven in Nederland bekijken, zien we kwalitatief hetzelfde beeld als bij de groep bedrijven in dit hoofdstuk.

Merk op dat we hierbij geen rekening houden met of een bedrijf een mogelijk preferentieel tarief ook daadwerkelijk heeft gebruikt of niet. De cijfers zijn gebaseerd op de aanname dat elk bedrijf het laagst geldende tarief betaalt. In de praktijk is dat niet altijd zo, omdat er kosten en tijd verloren kunnen gaan aan het aantonen dat een transactie in aanmerking komt voor preferentiële tarieven.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Timon Bohn

Dennis Dahlmans

Loe Franssen

Yvette Kessels

Robin Konietzny

Dio Limpens

Tom Notten

Tim Peeters

Leen Prenen

Janneke Rooyakkers

Mark Vancauteren

Christiaan Visser

Stef Weijers

Khee Fung Wong

Redactie

Marjolijn Jaarsma

Janneke Rooyakkers

Eindredactie

Marjolijn Jaarsma

Janneke Rooyakkers

Dankwoord

We danken de volgende personen voor hun constructieve bijdrage aan deze editie van de Internationaliseringsmonitor:

Marcel van den Berg

Marieke Houben-van Herten

Angie Mounir

Roger Voncken

CBS CCN Logistiek

CBS CCN Redactie en Visualisatie

CBS Vertaalbureau