Welke bedrijven exporteren waarheen?
Nederlandse exporteurs zijn actief over de hele wereld. Wat kenmerkt bedrijven die naar de verschillende delen van de wereld exporteren? Hoe belangrijk is de export naar elk van de verschillende wereldregio’s in termen van hun totale export en welk deel van de omzet is ermee gemoeid? Hierbij staat de export van goederen van eigen makelij en de dienstenexport centraal. De grote wederuitvoerstromen die door ons land gaan, worden buiten beschouwing gelaten.
3.1Inleiding
Na enkele crisisjaren met economische tegenwind draait de Nederlandse economie sinds kort weer op volle toeren (CBS, 2018a, CBS, 2018b; Meinema, 2017). Het bbp was vorig jaar 3,1 procent groter dan in 2016, de sterkste groei in tien jaar. Eén van de belangrijkste motoren achter deze economische groei is de Nederlandse export (CBS, 2018b). Bijna een derde van onze welvaart is te danken aan de export van goederen en diensten. Bovendien is de export goed voor meer dan 2 miljoen voltijdsbanen. Dat is bijna 30 procent van de totale Nederlandse werkgelegenheid (CBS, 2017a).
Foto omschrijving: Schip van Boskalis.
Nederland is dan ook een handelsnatie bij uitstek. De wereld wordt steeds ‘kleiner’ en steeds meer bedrijven in Nederland zijn internationaal actief. Dit blijkt ook uit de exportcijfers. De Nederlandse export van goederen en diensten groeide het afgelopen jaar met 5,5 procent (CBS, 2018a). Maar welke bedrijven schuilen nu achter deze cijfers? De exportcijfers schetsen een macro-economisch beeld, maar geven geen verdere informatie over de bedrijven die daadwerkelijk exporteren. Op basis van de Kernindicatoren Globalisering – beschikbaar op cbs.nl/globalisering – weten we dat een relatief kleine groep bedrijven verantwoordelijk is voor een groot deel van de exportwaarde. Zo weten we bijvoorbeeld dat de groothandel en industrie samen goed zijn voor bijna 80 procent van de goederenexport. En dat multinationals goed zijn voor driekwart van de internationale goederenexport, exclusief wederuitvoer. In dit hoofdstuk voegen we daar een nieuwe dimensie aan toe: de exportbestemming van de Nederlandse goederen en diensten. Daarmee ontstaat meer inzicht of bedrijven die zich bijvoorbeeld op de Europese markt richten, fundamenteel anders zijn dan bedrijven die (ook) op de Latijns-Amerikaanse markt actief zijn. Ook wordt onderzocht wat het belang is van de export naar verschillende delen van de wereld ten opzichte van de totale export en omzet van het bedrijf. Sommige bedrijven zijn voor hun verdienmodel erg afhankelijk van de export naar het buitenland, terwijl andere bedrijven vooral actief zijn op de binnenlandse markt, waarbij de exportverdiensten als ‘bijvangst’ kan worden bestempeld.
Inzicht in welk type bedrijf naar een specifieke afzetmarkt exporteert is voor beleidsmakers interessant, omdat landen als de VS, China en andere opkomende economieën harder groeien dan de Nederlandse of Europese markt. Ter illustratie: het belang van Nederland en de EU in de wereldeconomie is gehalveerd sinds 1980 (CBS, 2015). Hoe zijn de bedrijven dan te typeren die met opkomende of sterker groeiende markten handelen? Zijn ze vaak actief op meerdere markten of zijn er ook bedrijven gespecialiseerd in export naar deze markten? En is deze handel cruciaal voor het verdienmodel? Voor de overzichtelijkheid is er voor gekozen om de bijna 200 landen in de wereld in te delen naar negen regio’s.
Hoewel Nederland tot de belangrijkste handelslanden ter wereld behoort – zie bijvoorbeeld hoofdstuk 1 – verdient het wel enige nuancering. Zo staat Nederland weliswaar hoog op de lijst van landen die het meeste exporteren (WTO, 2017), een aanzienlijk gedeelte hiervan bestaat uit wederuitvoer. Dat zijn exportproducten die geïmporteerd worden, en zonder noemenswaardige bewerking weer uitgevoerd worden naar het buitenland. Deze wederuitvoer zorgt weliswaar voor een extra grote stroom van exportproducten, per euro export verdienen we er relatief weinig aan. De toegevoegde waarde van wederuitvoer is ongeveer 11 cent per euro export, terwijl de toegevoegde waarde van diensten en producten van Nederlandse makelij een toegevoegde waarde kennen van 57 cent per euro export (CBS, 2016a; Ramaekers, 2017). Een voorbeeld van wederuitvoerproducten zijn smartphones die Nederland vanuit Azië bereiken, maar zonder bewerking meteen doorgaan naar de Duitse markt (CBS, 2017b). De rol van Nederlandse bedrijven blijft in dat geval ‘beperkt’ tot het verpakken, verhandelen of vervoeren van het product. Deze relatief grote wederuitvoerstroom staat internationaal bekend als het ‘Rotterdam-effect’ (zie tevens het kader in paragraaf 3.2). Omdat de wederuitvoerstroom toch een enigszins vertekend beeld geeft van het verdienmodel van Nederlandse exporteurs, beperkt dit hoofdstuk zich wat betreft goederen tot de producten van Nederlandse makelij; goederen die in Nederland geproduceerd zijn óf goederen die uit het buitenland geïmporteerd zijn maar een significante bewerking in ons land hebben ondergaan. De toegevoegde waarde die ontstaat bij de productie van goederen van Nederlandse makelij is bovendien beter vergelijkbaar met de toegevoegde waarde die ontstaat bij de dienstenhandel van bedrijven in Nederland, omdat wederuitvoer hier geen prominente rol speelt.
Samengevat staan de volgende drie onderzoeksvragen in dit hoofdstuk centraal:
- Hoeveel bedrijven exporteren diensten en/of producten van Nederlandse makelij en wat zijn hun kenmerken, uitgesplitst naar de regio waarnaartoe geëxporteerd wordt?
- Wat is het belang van de export van Nederlandse producten en diensten naar een regio voor bedrijven in hun totale export?
- Wat is het belang van de export van Nederlandse producten en diensten naar een regio voor bedrijven in hun totale omzet?
Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden zijn op bedrijfsniveau diverse datasets samengesteld met bedrijfskenmerken en handelsgegevens. De data en methoden die in dit hoofdstuk gebruikt zijn, zijn beschreven in paragraaf 3.2. Paragraaf 3.3 introduceert de verschillende regio’s in de wereld die in dit hoofdstuk worden onderscheiden en beschrijft de bedrijfskenmerken van goederen- en dienstenhandelaren per regio waarmee ze handelen. In paragraaf 3.4 wordt dieper ingegaan op het belang van de regio’s voor de bedrijven in Nederland. In deze paragraaf wordt uiteengezet wat het aandeel is van de goederen- en dienstenexport naar de verschillende regio’s in de totale export, én wat het belang van de export is in de totale omzet. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusie.
3.2Data en methoden
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zijn microdatasets samengesteld voor de verslagjaren 2012 tot en met 2016. Het verslagjaar 2016 is het meest recente jaar dat voor alle benodigde databronnen beschikbaar is. In een aantal gevallen betreffen het voorlopige cijfers, zie hieronder.
In dit hoofdstuk staan de bedrijven in Nederland centraal. Om die reden vormt het bedrijfsdemografisch kader (BDK) van het CBS het uitgangspunt van de datasets. Het BDK is gebaseerd op het Algemeen Bedrijven Register (ABR) van het CBS. Dit ABR vormt de ruggengraat van het statistisch proces voor de bedrijfsstatistieken. In het ABR staan onder andere identificerende gegevens, informatie over de economische activiteit (SBI) en het aantal werkzame personen van alle bedrijven, instellingen en zelfstandigen in Nederland. Het BDK is een doorontwikkelde versie van het ABR waarin gecorrigeerd is voor methodebreuken zodat de volgtijdelijkheid van bedrijfsinformatie gewaarborgd is.
In dit hoofdstuk richten we ons op alle bedrijfstakken die in alle gebruikte databronnen beschikbaar zijn. Dit wil zeggen dat alle actieve bedrijven in Nederland zijn opgenomen met uitzondering van bedrijfstakken die primair met overheidsgeld gefinancierd worden. Hierdoor vallen de sectoren openbaar bestuur (SBI 84), onderwijs (SBI 85) en zorg (SBI 86, 87, 88) buiten de onderzoekspopulatie. Ook de financiële sector (SBI 64, 65, 66) wordt buiten beschouwing gelaten omdat hiervan geen microdata beschikbaar is voor de dienstenhandelaren (Smit & Wong, 2016). In dit hoofdstuk worden de bedrijven onderverdeeld in de volgende vijf SBI-groepen: Landbouw (SBI 01-03), Nijverheid en energie (SBI 06-43), Handel (SBI 45-47), Vervoer en opslag (SBI 49-53), Diensten (SBI 55-63, 67-83 en 89-99).
De omvang van een bedrijf is bepaald aan de hand van het aantal werkzame personen in een bedrijf. In dit hoofdstuk worden drie categorieën van bedrijven onderscheiden: het zelfstandig midden- en kleinbedrijf, het overige midden- en kleinbedrijf en het grootbedrijf. Dit hoofdstuk volgt daarmee de indeling naar omvang zoals gedefinieerd in eerdere CBS-publicaties (zie bijvoorbeeld CBS, 2016b). Het zelfstandig midden- en kleinbedrijf is een ‘smallere’ definitie dan de traditionele definitie van het MKB. Tot het zelfstandig midden- en klein bedrijf worden enkel bedrijven gerekend die geen onderdeel zijn van een concern met 250 of meer werkzame personen, en tegelijkertijd niet in handen zijn van een buitenlandse onderneming. Dit laatste wordt bepaald door het BDK te combineren met de Foreign Affiliates Statistiek (FATS). Deze statistiek bevat op ondernemingsniveau informatie over de locatie van de Ultimate Controlling Institutional Unit (UCI) van een bedrijf. Uit deze gegevens kan worden afgeleid in welk land het bedrijf met de uiteindelijke zeggenschap resideert. De FATS-cijfers van verslagjaar 2016 hebben een voorlopig karakter.
De Foreign Affiliates Statistiek (FATS) wordt ook geraadpleegd om te achterhalen of bedrijven gevestigd in Nederland, tevens bedrijfsvestigingen in het buitenland hebben. Met andere woorden, of een bedrijf onderdeel is van een multinational. In navolging van Lemmers (2014) en Walhout et al. (2017) typeren we een bedrijf als buitenlandse multinational wanneer de uiteindelijke zeggenschap van een bedrijf niet in Nederland ligt maar bij een buitenlands moederbedrijf (CBS, 2016c). Vanzelfsprekend kan van het omgekeerde ook sprake zijn: een Nederlands moederbedrijf heeft één of meerdere dochterondernemingen in het buitenland. We noemen dit dan een Nederlandse multinational. Om te bepalen welke Nederlandse ondernemingen een buitenlandse dochter hebben – en dus een Nederlandse multinational zijn – is een databestand gebruikt met alle buitenlandse deelnemingen van Nederlandse ondernemingen (Boutorat & Van den Berg, 2017). In dit hoofdstuk zijn alleen bedrijven in het buitenland meegenomen waarbij een Nederlands bedrijf een belang heeft van minimaal 50 procent. De in Nederland gevestigde bedrijven die geen moeder- of dochterbedrijf in het buitenland hebben, vormen in aantal de grootste groep bedrijven; de niet-multinationals.
Deze datasets met bedrijfskenmerken zijn vervolgens verrijkt met informatie van de statistiek Internationale Handel in Goederen (IHG) en de statistiek Internationale Handel in Diensten (IHD). De statistiek IHG bevat per verslagjaar gegevens over de invoer en uitvoer van goederen. Op basis van deze bron kan bepaald worden welke bedrijven producten invoeren en uitvoeren en in veel gevallen, van en naar welke landen, welk type goederen het betreffen én de daarbij horende waarde in euro’s (CBS, 2016d). Mede omwille van het ‘Rotterdam-effect’ – zie kader – is er voor gekozen om in dit hoofdstuk bij de goederenhandel in te zoomen op de uitvoer van Nederlandse makelij. De wederuitvoer van goederen wordt dus – op tabel 3.3.2 na – buiten beschouwing gelaten.
‘Rotterdam-effect’
Door de gunstige geografische ligging van Nederland – in combinatie met de hoog opgeleide beroepsbevolking, de goede infrastructuur en de nodige ervaring met complexe logistieke processen – heeft Nederland zich ontwikkeld tot één van de belangrijkste toegangspoorten van Europa. De invoer en uitvoer van goederen via Nederlandse internationale zee- en luchthavens is zo groot dat het effect ervan op de handelsbalansen van Nederland en andere Europese landen bekend staat als het ‘Rotterdam-effect’ (de Blois et al., 2013). De goederenhandel van en naar Nederland – en in mindere mate ook in België – verdient daarom een nadere toelichting. In vergelijking met andere EU-landen importeert Nederland namelijk relatief grote hoeveelheden goederen van buitenlandse makelij die daarna onbewerkt – of nauwelijks bewerkt – doorgevoerd worden naar het Europese achterland. Denk bijvoorbeeld aan bananen uit Ecuador die via Nederland regelrecht naar Duitsland vervoerd worden. Dit zijn goederen die weliswaar eerst in Nederland aankomen, maar deze worden in feite door andere lidstaten geïmporteerd. Vervolgens nemen hierdoor de intra-EU stromen van Nederland naar andere lidstaten toe (Eurostat, 2017a; Eurostat, 2017b). Dit benadrukt het verschil tussen het land van bestemming en het land van uiteindelijke bestemming.
Wanneer deze goederen tijdens hun verblijf in Nederland (tijdelijk) eigendom zijn van een Nederlands bedrijf spreken we van ‘wederuitvoer’. Wederuitvoer en uitvoer van Nederlandse makelij vormen samen de totale Nederlandse uitvoercijfer volgens het CBS. Eurostat rekent daarnaast ook nog de zgn. ‘quasi-doorvoer’ tot de totale uitvoercijfers. Ook dit betreffen ingevoerde goederen van buitenlandse makelij die zonder noemenswaardige bewerking doorgevoerd worden naar het buitenland, maar deze goederen blijven – in tegenstellig tot bij wederuitvoer – tijdens hun verblijf in Nederland in buitenlandse handen. Quasi-doorvoer wordt niet meegenomen in handelscijfers van het CBS. Uiteraard hebben beide stromen wel gevolgen voor bijvoorbeeld de verkeerscongestie of CO2-uitstoot.
De statistiek Internationale Handel in Diensten (IHD) geeft onder meer aan welke bedrijven diensten in- en uitvoeren, welke dienstensoorten én de daarbij horende waarde in euro’s. Nederland is een van de weinige landen ter wereld die de handel in diensten op bedrijfsniveau ter beschikking heeft. Dit onderzoek richt zich alleen op de internationale handel in diensten van bedrijven en niet die van natuurlijke personen. Op het niveau van bedrijven is bij de dienstenhandel alleen landinformatie beschikbaar daar waar het handel met EU-lidstaten betreft. De dienstenhandel met landen die niet behoren tot de EU zijn niet nader te onderscheiden. Voor meer informatie over de ontwikkeling van deze statistiek zie de CBS-onderzoeken van Smit en Wong (2016/2017). Deze IHD-cijfers hebben een voorlopig karakter.
Voor zowel de statistiek IHG als IHD geldt dat de internationale handel voor zover mogelijk gekoppeld is aan de in Nederland gevestigde bedrijven. De handel van buitenlandse bedrijven en/of bedrijven die niet in het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) opgenomen zijn, is buiten beschouwing gelaten. De totalen van de handelswaarden verschillen om die reden met de randtotalen op Statline. Bovendien worden alleen die bedrijven – van de eerder genoemde SBI’s – meegenomen die een goederen- óf dienstenexport hebben van minimaal 5 duizend euro op jaarbasis. Deze limiet is aangehouden om alleen de kenmerken van bedrijven te beschrijven met een substantiële export.
De omzetgegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig van het kader Directe Raming Totalen (DRT). Elk kwartaal worden de kwartaalomzettotalen bepaald voor de populatie van bedrijfseenheden die op enig moment in het kwartaal actief zijn. Omzetontwikkelingen volgen uit de verhouding van de kwartaalomzettotalen voor twee perioden. Bij DRT wordt gebruik gemaakt van drie typen inputbronnen: BTW-gegevens op basis van OB-eenheden, primaire waarneming van DRT op basis van bedrijfseenheden en omzetgegevens van de bedrijfseenheden die behoren tot de meest complexe ondernemingen die waargenomen en gaafgemaakt zijn door het CBS (van Delden & de Wolf, 2010).
3.3Welke bedrijven exporteren met welke regio's in de wereld?
Bedrijven in Nederland handelen met de hele wereld. Maar niet met elk deel van de wereld wordt evenveel gehandeld. In dit hoofdstuk worden de kenmerken van deze exporterende bedrijven beschreven mits zij een jaarlijkse goederen- en/of dienstenexport met een totaalwaarde van minimaal 5 duizend euro rapporteren. Deze bedrijven worden ingedeeld op basis van het gebied waarnaartoe ze exporteren. Omwille van de overzichtelijkheid is er voor gekozen om de bijna 200 landen in de wereld in te delen naar negen regio’s. Figuur 3.3.1 toont deze negen regio’s. Een overzicht van de landen per regio is weergegeven in tabel 3.6.1 in de bijlage.
3.3.1Indeling economische regio’s
De meeste bedrijven exporteren dicht bij huis
In 2016 exporteerden circa 100 duizend bedrijven in Nederland goederen en/of diensten naar het buitenland met een minimale exportwaarde van 5 duizend euro. Ongeveer 68 duizend bedrijven exporteerden goederen, ruim 46 duizend bedrijven exporteerden diensten. De som van het totaal aantal goederen- en dienstenexporteurs komt niet overeen met de eerder genoemde 100 duizend bedrijven want een bedrijf kan vanzelfsprekend zowel goederen als diensten exporterennoot1. In dat geval komt het desbetreffende bedrijf zowel bij de goederen als diensten voor.
Tabel 3.3.2 geeft een overzicht van het aantal bedrijven dat naar een bepaalde regio exporteert en de bijbehorende exportwaarde. Behalve dat een bedrijf zowel goederen als diensten kan exporteren, kan het ook actief zijn op verschillende afzetmarkten. Ook in die gevallen kan één bedrijf meerdere keren voorkomen in de tabel.
3.3.2Aantal bedrijven en exportwaarden per regio, 2016*
waarvan | ||||
---|---|---|---|---|
Aantal bedrijven | Totale uitvoer | Nederlandse makelij | Wederuitvoer | |
x miljard euro | ||||
Wereldregio | ||||
Goederen | ||||
EU15 (exclusief Nederland) | 57.310 | 201,7 | 117,8 | 84,0 |
EU13 | 15.960 | 18,6 | 10,9 | 7,7 |
Overig Europa | 11.270 | 11,6 | 7,7 | 4,0 |
Noord-Amerika | 6.950 | 15,5 | 12,1 | 3,4 |
Latijns-Amerika en Caraïben | 5.055 | 8,1 | 6,4 | 1,7 |
Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten | 7.595 | 13,0 | 8,9 | 4,1 |
Sub-Sahara Afrika | 4.060 | 5,3 | 4,1 | 1,1 |
Oost-Azië | 5.805 | 16,4 | 13,5 | 2,9 |
Overig Azië en Oceanië | 6.235 | 10,8 | 7,7 | 3,1 |
Totaal | 68.035 | 301,0 | 189,1 | 111,9 |
Diensten | ||||
EU28 (exclusief Nederland) | 45.970 | 65,5 | ||
Niet-EU | 7.430 | 48,5 | ||
Totaal | 46.085 | 114,0 |
1)De handelswaarden in deze tabel wijken af van de handelswaarden op Statline. De reden hiervoor is dat in de tabel enkel de handel is meegenomen die specifiek aan bedrijven in Nederland toegewezen kan worden. Bovendien worden in de tabel alleen bedrijven getoond met een minimale exportwaarde van 5 duizend euro behorend tot een bepaald aantal bedrijfstakken. Voor meer informatie zie paragraaf 3.2.
2)De handelswaarden zijn afgerond op miljarden euro’s. Het aantal bedrijven is afgerond op vijftallen. In geval van afrondingen kan het voorkomen, dat de totalen niet precies overeenstemmen met de som der opgetelde getallen.
Het moge duidelijk zijn uit tabel 3.3.2 dat de Europese Unie verreweg de belangrijkste afzetmarkt is van ons land. Bijna driekwart van de totale goederenuitvoer van bedrijven actief in Nederland gaat naar de EU28. Met name de ‘oude’ EU-landen ontvangen relatief veel Nederlandse goederen en diensten. In totaal voeren ruim 57 duizend bedrijven goederen uit naar EU15-lidstaten, zoals Duitsland, België en Frankrijk. In de tabel is tevens te zien dat wederuitvoer binnen de EU een belangrijkere rol speelt dan bij de andere regio’s. Dat komt mede door het zogenaamde ‘Rotterdam effect’; de wederuitvoerstromen naar het Europese achterland (zie het kader in paragraaf 3.2). Ruim 40 procent van de totale goederenuitvoer naar de EU15- en EU13-lidstaten betreffen ingevoerde goederen van buitenlandse makelij die zonder noemenswaardige bewerking weer uitgevoerd worden naar het buitenland, maar wel (tijdelijk) in Nederlands bezit zijn geweest. EU13-lidstaten zijn landen die op 1 mei 2004, of later, zijn toegetreden tot de EU. In relatieve termen bestaat de uitvoer naar Oost-Azië het meest uit producten van Nederlandse makelij (82 procent), gevolgd door Sub-Sahara Afrika en Noord-Amerika (beiden 78 procent). Van alle regio’s exporteert Nederland het minst naar de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara, zowel qua uitvoerwaarde als qua aantal bedrijven dat naar deze regio exporteert.
Ook bij de dienstenexport is de EU de belangrijkste afzetmarkt. Maar het aandeel van de EU28 bij de dienstenexport is kleiner dan bij de goederenexport, te weten 57 ten opzichte van 73 procent. Mogelijk speelt bij de dienstenhandel afstand een minder beperkende rol dan bij goederen (CBS, 2017c). Desalniettemin heeft verreweg het merendeel van de dienstenexport de ‘oude’ EU-landen als bestemming. Nederland exporteert 61,6 miljard euro aan diensten naar de landen behorend tot de EU15, en 3,9 miljard euro naar de EU13-landen. Dienstenexporteurs die buiten de EU actief zijn, exporteren tegelijkertijd vrijwel altijd diensten naar de Europese Unie.
61,6 miljard euro aan dienstenexport gaat naar EU15-landen, 3,9 miljard euro naar EU13-landen
Omdat we graag willen weten welke groeimarkten er zijn voor de Nederlandse export van Nederlandse makelij en hoe belangrijk deze export is in het verdienmodel van bedrijven, wordt vanaf dit punt alleen nog verder ingegaan op de uitvoer van diensten en goederen van Nederlandse makelij. De wederuitvoer wordt dus verder buiten beschouwing gelaten, inclusief bedrijven die geen enkele Nederlandse makelij exporteren.
De belangrijkste landen per wereldregio
Uiteraard zijn er binnen de negen gedefinieerde regio’s landen waar Nederland meer naartoe exporteert dan naar andere. Figuur 3.3.3 geeft per regio aan wie de belangrijkste exportpartners zijn van ons land voor diensten en goederen van Nederlandse makelij.
3.3.3Top-3 belangrijkste landen qua exportwaarde Nederlandse makelij per regio, 2016*
1e land | 2e land | 3e land | overig | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
% | % | % | % | |||||
Wereldregio | ||||||||
Goederen | ||||||||
EU15 (exclusief Nederland) | Duitsland | 33,9 | België | 17,5 | Verenigd Koninkrijk | 14,0 | 34,6 | |
EU13 | Polen | 37,7 | Tsjechië | 18,0 | Hongarije | 11,6 | 32,7 | |
Overig Europa | Zwitserland | 30,6 | Rusland | 23,4 | Noorwegen | 20,8 | 25,1 | |
Noord-Amerika | Verenigde Staten | 85,9 | Canada | 14,1 | Groenland | 0,0 | 0,0 | |
Latijns-Amerika en Caraïben | Brazilië | 32,2 | Mexico | 17,4 | Kaaimaneilanden | 16,9 | 33,5 | |
Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten | Turkije | 23,5 | Verenigde Arabische Emiraten | 12,8 | Israël | 11,9 | 51,8 | |
Sub-Sahara Afrika | Nigeria | 26,5 | Zuid-Afrika | 18,1 | Togo | 9,8 | 45,6 | |
Oost-Azië | China | 43,3 | Zuid-Korea | 19,1 | Taiwan | 18,2 | 19,5 | |
Overig Azië en Oceanië | Singapore | 33,1 | Australië | 13,4 | India | 10,0 | 43,6 | |
Diensten | ||||||||
EU15 (Exclusief Nederland) | Verenigd Koninkrijk | 27,8 | Duitsland | 22,6 | België | 11,7 | 37,8 | |
EU13 | Polen | 30,0 | Hongarije | 17,3 | Tsjechië | 13,6 | 39,2 |
Noot: Bovenstaande percentages zijn gebaseerd op alle goederen- en dienstenexport die aan bedrijven in Nederland toegewezen kan worden. Deze percentages kunnen om die reden mogelijk enigszins afwijken van de handelscijfers op Statline. Zie paragraaf 3.2 voor meer informatie.
Duitsland is al jaren onze belangrijkste handelspartner. Het is dan ook niet verrassend dat Duitsland het land is waar binnen de EU15 de meeste goederenexport van eigen bodem naartoe gaat, gevolgd door België en het Verenigd Koninkrijk. Polen is het belangrijkste exportland van alle EU13-landen. Uit figuur 3.3.3 blijkt tevens dat twee derde van alle Nederlandse goederenexport met de bestemming Latijns-Amerika en de Caraïben naar Brazilië, Mexico of de Kaaimaneilanden gaat. De helft van de uitvoerwaarde van Nederlandse goederen naar de regio Noord-Afrika, en het Nabije- en Midden-Oosten heeft Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten of Israël als bestemming. Bij de regio ‘Overig Azië en Oceanië’ staat een land bovenaan dat – net als Nederland – ook een belangrijke hub-functie vervult binnen de eigen regio; namelijk Singapore.
Bij de internationale handel in diensten is op bedrijfsniveau alleen individuele landinformatie beschikbaar van de EU-lidstaten. Om die reden bepekt figuur 3.3.3 zich bij de dienstenexport tot twee wereldregio’s. Niet Duitsland, maar het Verenigd Koninkrijk is in 2016 van alle EU15-lidstaten de belangrijkste exportbestemming van diensten. Ruim een kwart van alle dienstenexport voor de EU15-markt is voor de Britten bestemd. Dat komt mede doordat de economie van het Verenigd Koninkrijk erg op diensten gericht is. In de Duitse economie is de industrie naar verhouding dominant (Eurostat, 2018). Duitsland volgt wel op de tweede plek, België op plek drie. Net als bij de goederenexport zijn Polen, Hongarije en Tsjechië de drie belangrijkste landen bij de dienstenexport naar de EU13.
Omdat de totale exportwaarde – en het aantal landen – per regio verschilt, is het niet mogelijk om de percentages van de landen in figuur 3.3.3 met andere wereldregio’s te vergelijken. Om een voorbeeld te geven: weliswaar is Nigeria met een aandeel van 26,5 procent de belangrijkste exportbestemming van Nederlandse goederen naar Sub-Sahara Afrika, het Verenigd Koninkrijk is voor Nederland belangrijker als exportpartner ondanks dat het ‘slechts’ een aandeel van 14 procent heeft binnen de EU15-landen. Omdat de export naar de EU15-lidstaten vele malen groter is, spreken de absolute exportwaarden duidelijk in het voordeel van het Verenigd Koninkrijk: 16,4 miljard versus 1,1 miljard euro.
De industriële sector is de belangrijkste exporteur van goederen van eigen makelij
De sector nijverheid en energie is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de export van Nederlandse makelij naar bijna elke regio’s, zie figuur 3.3.4. Vooral in de export naar Noord-Amerika en Oost-Azië is deze goed vertegenwoordigd. Het overgrote deel hiervan komt op conto van de Nederlandse industrie. Met name de voedingsmiddelenindustrie, chemische industrie en machine-industrie exporteren veel Nederlandse producten. NUTS- en bouwbedrijven – die ook onderdeel zijn van de sector nijverheid en energie – voeren relatief weinig goederen naar het buitenland uit. In Sub-Sahara Afrika is de groot- en detailhandel verantwoordelijk voor de meeste export van Nederlandse bodem. Bedrijven actief in de groot- en detailhandel zijn ook in de andere regio’s prominent aanwezig. Opvallend is het aandeel van de transportbedrijven in de verschillende regio’s van de wereld. Binnen de EU is hun bijdrage in de totale uitvoerwaarde van Nederlandse goederen relatief klein. Daarbuiten is het aandeel van de sector vervoer en opslag aanzienlijk groter. In Sub-Sahara Afrika en in de regio Overig Azië en Oceanië wordt meer dan een vijfde van de totale uitvoerwaarde van goederen van Nederlandse makelij door transportbedrijven geëxporteerd, met name bedrijven actief in de opslag en dienstverlening voor vervoer. Dit verschil tussen de EU28 en de niet-EU-landen wordt mogelijk verklaard door het gegeven dat de transporteurs de douaneaangifte op zich nemen wanneer de producten naar niet-EU-landen vervoerd worden, in tegenstelling tot het vervoer binnen de EU.
Met een aandeel van maximaal 4 procent in de totale goederenexport is het belang van de bedrijven actief in de primaire landbouw beperkt. Dat lijkt niet zo veel, zeker wanneer men beseft dat circa 20 procent van alle exportgoederen van Nederland uit landbouwproductennoot2 bestaat. Kijken we alleen naar producten van Nederlandse makelij dan is dat zelfs ruim een kwart (CBS & WUR, 2018). De reden hiervoor is dat landbouwproducten relatief vaak via andere bedrijfstakken hun weg naar het buitenland vinden, zoals via de industrie, de groothandel of transportsector. Met andere woorden, andere bedrijven zijn verantwoordelijk voor de uiteindelijke export en doen de aangifte van de internationale handel. Zo liet eerder onderzoek van het CBS al zien dat ongeveer 95 procent van de goederen van de agribusiness geëxporteerd wordt door bedrijven die niet tot de primaire landbouw worden gerekend. Met name de groothandel in landbouwproducten en de voedingsmiddelenindustrie nemen een groot deel van de export van voedsel- en landbouwproducten voor hun rekening (van den Berg et al., 2016).
Dienstverlenende bedrijven exporteren naar verhouding weinig goederen van Nederlandse makelij. Figuur 3.3.5 laat zien dat de dienstverlenende bedrijven wel verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van de totale exportwaarde van diensten; variërend van 46 procent naar de EU15-landen tot 58 procent naar de landen die niet tot de EU behoren. Niet-financiële holdings en managementadviesbureaus, IT-bedrijven en reisbureaus zijn hierin belangrijke spelers. Circa een zevende van de exportwaarde van diensten komt op conto van de nijverheid en energie. Primaire landbouwbedrijven verkopen nauwelijks diensten op buitenlandse markten. Hun aandeel is minder dan een procent van de totale dienstenexport. De voedingsmiddelenindustrie alleen al exporteert zeven maal zo vaak diensten naar het buitenland als de primaire landbouwbedrijven.
Het zelfstandig MKB exporteert met name naar Europa
In 2016 exporteerden bedrijven behorend tot de traditionele definitie van het midden- en kleinbedrijf (MKB) bijna 60 procent van totale waarde van goederen van Nederlandse makelij. Dit betreft bedrijven met minder dan 250 werkzame personen. In zeven van de negen regio’s is meer dan de helft van de exportwaarde van de Nederlandse goederen afkomstig van het MKB. In Noord-Amerika en Oost-Azië neemt juist het grootbedrijf het merendeel van de uitvoerwaarde van goederen van Nederlandse makelij voor z’n rekening, zie figuur 3.3.6.
Het traditionele MKB is verder op te splitsen in een zelfstandig MKB en een overig MKB. Tot het zelfstandig MKB worden bedrijven gerekend als ze minder dan 250 werkzame personen in dienst hebben en tevens géén onderdeel zijn van een groot Nederlands concern (met in totaal meer dan 250 werkzame personen). Bedrijven die onder buitenlandse zeggenschap staan – ongeacht hoeveel werkzame personen er zijn – worden eveneens niet tot het zelfstandige MKB gerekend. Het overige MKB bestaat derhalve uit bedrijven die onderdeel vormen van een groter concern met 250 of meer werknemers in dienst, óf het zijn bedrijven met een buitenlands moederbedrijf.
Verwevenheid met een groter (buitenlands) concern betekent in de praktijk vaak meer toegang tot kennis, innovaties, financiering, schaalvoordelen en/of een internationaal netwerk van toeleveranciers en afnemers (CBS, 2016a). Het zelfstandig MKB profiteert hier minder van dan het overige MKB. Desondanks is het zelfstandig midden- en kleinbedrijf goed voor ruim een derde van de totale uitvoerwaarde van Nederlandse producten naar EU15- en EU13-lidstaten, respectievelijk 35 en 38 procent. Verder van huis is het aandeel van het zelfstandig MKB kleiner. In vergelijking met het grootbedrijf doet het zelfstandig MKB meer ‘in eigen beheer’ en is het minder verweven in (inter)nationale waardeketens, waardoor het zelfstandig MKB meer op de lokale markt gericht is en minder exporteert (Statistics Denmark & OESO, 2017).
In figuur 3.3.7 is te zien dat dienstenexporteurs behorend tot het zelfstandig MKB of het overige MKB – samen het traditionele MKB – verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de exportwaarde naar EU-landen. Het overige gedeelte van de exportwaarde van diensten, circa 45 procent, komt bij zowel de EU15-landen en de EU13-landen voor rekening van het grootbedrijf. Figuur 3.3.7 laat zien dat het aandeel van het grootbedrijf aanzienlijk groter is bij de export van diensten naar landen buiten de Europese Unie, namelijk 62 procent. Met name het zelfstandig MKB exporteert naar verhouding weinig diensten naar niet-EU-lidstaten. In totaal is het zelfstandig MKB verantwoordelijk voor 16 procent van de export van diensten naar het buitenland. Het aandeel van het overig MKB en het grootbedrijf is respectievelijk 32 en 52 procent.
Buitenlandse multinationals domineren de export
Multinationals zijn belangrijke actoren in de hedendaagse wereldeconomie. Zo ook in Nederland. Walhout et al. (2017) lieten zien dat multinationals goed zijn voor 30 procent van de toegevoegde waarde, 40 procent van de productie en circa 1,5 miljoen voltijdsbanen in Nederland. In 2016 namen deze bedrijven 78 procent van de goederenexport van Nederlandse makelij voor hun rekening. Maar dit aandeel verschilt echter per regio en ook naar type multinational, zie figuur 3.3.8.
Multinationals in buitenlandse handen zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de export van producten van Nederlandse makelij, zo blijkt uit figuur 3.3.8. Naar slechts twee van de negen regio’s in de wereld exporteren Nederlandse multinationals meer goederen van Nederlandse bodem dan multinationals in buitenlandse handen; te weten Oost-Azië en Latijns-Amerika en Caraïben. Het aandeel van de buitenlandse multinationals in de export is met name groot in de regio’s Overig Europa (53 procent), Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten (52 procent) en Noord-Amerika (49 procent). In deze regio’s zijn met name buitenlandse multinationals in de groothandel, chemie, voedingsmiddelenindustrie en goederenopslag verantwoordelijk voor de export van Nederlandse goederen. Niet-multinationals zijn het best vertegenwoordigd in de nabije export.
Bij de dienstenexporteurs hebben de buitenlandse multinationals een nog prominentere rol, zie figuur 3.3.9. Circa 60 procent van de exportwaarde van diensten verloopt via deze groep bedrijven. Buitenlandse multinationals met een relatief hoge exportwaarde van diensten zijn IT-bedrijven, groothandelaren en reisbureaus. Maar ook de opslag- en luchtvaartbranche kent relatief veel dienstenexport door buitenlandse multinationals. In totaal zijn Nederlandse en buitenlandse multinationals verantwoordelijk voor 89 procent van de dienstenexport in 2016. Bedrijven die niet over een dochter- of moederbedrijf in het buitenland beschikken – de zogenaamde niet-multinationals – hebben verhoudingsgewijs de minste dienstenexport.
7 van de 9 regio’s ontvangen meer Nederlandse producten van buitenlandse multinationals dan van Nederlandse
Groningen het meest gericht op omliggende landen met producten van eigen makelij
Ook de locatie waar in Nederland een bedrijf gevestigd is, is een belangrijk bedrijfskenmerk. In alle Nederlandse provincies gaat meer dan de helft van de exportwaarde van Nederlandse makelij naar landen die al voor 2014 lid waren van de Europese Unie. Toch zijn er aanzienlijke verschillen tussen de provincies, zo blijkt uit figuur 3.3.10.
Groningen, Flevoland en Limburg exporteren verhoudingsgewijs de meeste goederen van Nederlandse makelij naar EU15-landen. Groningen exporteert maar liefst 83 procent van alle producten van Nederlandse bodem naar de ‘oude’ EU-landen. Groningen exporteert relatief veel aardgas naar omliggende landen. Naar de ‘nieuwe’ EU-landen gaat nog geen drie procent van de Groningse exportwaarde van Nederlandse makelij. Noord-Brabant, Noord-Holland en Friesland zijn verhoudingsgewijs het minst afhankelijk van de EU15 voor hun afzet van Nederlandse producten. In vergelijking tot de andere provincies exporteert Noord-Brabant relatief veel naar landen in Oost-Azië. Met name de Brabantse machine-industrie en vervaardigers van medische apparatuur weten de weg naar Oost-Azië te vinden. Zeeland kent vanwege de scheepsbouw een relatief grote exportstroom van Nederlandse goederen naar Latijns-Amerika en de Caraïben.
Overeenkomstig met het landelijk beeld, exporteren de meeste provincies het merendeel van hun diensten naar EU-lidstatennoot3. Figuur 3.3.11 laat zien dat alleen bedrijven in Flevoland en Zuid-Holland meer dan de helft van hun diensten naar landen exporteren die niet tot de EU behoren. Wat betreft de dienstenexport zijn de provincies Utrecht, Limburg en Friesland naar verhouding het meest op de EU gericht. De meeste diensten worden geëxporteerd door bedrijven in Amsterdam en omgeving. In die regio zijn relatief veel grote multinationals gevestigd (Van Roekel & Voncken, 2017).
3.4Wat is het belang voor de exporteurs?
In de vorige paragraaf is een beeld geschetst van de karakteristieken van de bedrijven die naar de verschillende regio’s in de wereld diensten en goederen van eigen makelij exporteren. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op het belang van de export naar verschillende delen van de wereld voor deze exporterende bedrijven.
Nieuwe EU-landen en Latijns-Amerika groeimarkten voor Nederlands product
In de periode 2012 tot en met 2016 hebben bedrijven in Nederland meer goederen van eigen makelij geëxporteerd. In 2012 bedroeg deze export circa 171,9 miljard euro. In 2016 was dit al 189,1 miljard euro (zie ook tabel 3.3.2), wat neerkomt op een nominale toename van 10 procentnoot4. Alleen al de export van goederen van Nederlandse bodem naar de EU15-landen nam in deze periode toe van 107,6 naar 117,8 miljard euro. Deze toename vond met name plaats tussen 2012 en 2013. Vanaf 2013 tot 2016 nam de goederenexport van Nederlandse bodem naar de ‘nieuwe’ EU-landen met nog ‘maar’ 3 miljard euro toe. De export van Nederlandse goederen naar België (+3,6 miljard euro), het Verenigd Koninkrijk (+2,9 miljard euro) en Spanje (+1,1 miljard euro) nam van alle EU15-landen het meeste toe tussen 2012 en 2016.
Figuur 3.4.1 toont de ontwikkeling van de exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij voor elke regio in de wereld in de periode 2012–2016. Omdat de omvang van de export naar EU15 landen vele malen groter is dan naar de andere regio’s in de wereld, is de EU15 niet in de figuur opgenomen. De linker as zou dusdanig groot zijn, dat de ontwikkelingen van de andere regio’s niet meer duidelijk in de figuur te zien zouden zijn.
In de periode 2012-2016 is de exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij alleen afgenomen naar de regio’s Overig Europa en Sub-Sahara Afrika. Dit komt onder meer door een afname van de Nederlandse export naar Rusland (-1,2 miljard euro), Nigeria (-0,9 miljard euro) en Togo (-0,4 miljard euro). In alle andere regio’s is sprake van een toename. Met name de EU13-landen en Latijns Amerika en de Caraïben blijken een belangrijke groeimarkt te zijn geweest voor bedrijven in Nederland, die goederen van eigen bodem exporteren. Deze twee wereldregio’s laten een groei zien van respectievelijk 40 en 39 procent. Polen (+1,1 miljard euro), Tsjechië (+0,6 miljard euro), Brazilië (+1,0 miljard euro) en de Kaaimaneilanden (+0,9 miljard euro) zijn in deze regio’s de landen met de grootste toename van Nederlandse exportproducten. Deze resultaten sluiten aan bij een langere trend en de resultaten van hoofdstuk 2 en 4: bedrijven exporteren in relatieve termen steeds minder naar de van oudsher belangrijkste exportpartners van Nederland – zoals Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk – en steeds meer naar niet-EU-landen (zie tevens CBS, 2016e).
De niet-EU-landen nemen gestaag in belang toe. Maar de EU-landen – en dan met name de traditionele handelslanden van Nederland – blijven voor verreweg de meeste exporteurs de belangrijkste afzetmarkt voor goederen van Nederlandse makelij, zie figuur 3.4.2.
Van de bedrijven die naar de EU15 goederen van Nederlandse makelij exporteren, exporteert negen van de tien bedrijven minstens de helft van hun totale goederenexport van Nederlandse makelij naar deze landen. Zeven van de tien bedrijven met goederenexport naar de EU15 is hier – in termen van export – vrijwel compleet afhankelijk van. Dit staat in schril contrast met de andere regio’s in de wereld. Voor 17 procent van de bedrijven met export van Nederlandse producten naar EU13-landen, vormt dit minstens de helft van hun totale export van Nederlandse bodem. Dat geldt min of meer voor alle regio’s op de EU15 na. Voor meer dan de helft van alle bedrijven die goederen van Nederlandse makelij naar Overig Azië en Oceanië, Latijns-Amerika of Sub-Sahara exporteren, vormt deze exportwaarde slechts een klein aandeel van de totale exportwaarde. Wat meespeelt is dat de bedrijven die actief zijn op deze markten, tegelijkertijd meestal ook actief zijn op de EU15-markt. In principe kunnen dus voor substantiële bedragen goederen van Nederlandse makelij naar verre oorden geëxporteerd worden, maar vaak staan deze bedragen niet in verhouding tot de bedragen die dezelfde bedrijven ontvangen voor de export van het Nederlands product naar omliggende landen als België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
Hoewel voor de meerderheid van de bedrijven de EU15-markt dus verreweg het belangrijkst is, wil het zeker niet zeggen dat de andere regio’s in de wereld onbelangrijk zijn voor de Nederlandse export van eigen makelij. Figuur 3.4.2 laat namelijk zien dat 6 tot 12 procent van de bedrijven die naar overige markten Nederlandse goederen exporteren, hier vrijwel volledig van afhankelijk zijn. Zo is 10 procent van alle bedrijven die naar Noord-Amerika exporteren hier – in termen van hun export van Nederlandse producten – vrijwel volledig afhankelijk van. Dat komt neer op circa 655 bedrijven in Nederland, die zich vrijwel geheel op de Noord-Amerikaanse afzetmarkt specialiseren.
Figuur 3.4.2 laat dus zien in welke mate exporteurs van Nederlandse producten gericht zijn op verschillende buitenlandse markten. Maar het betekent niet dat een bedrijf dat zich qua goederenexport vrijwel enkel op een bepaalde markt richt, daar ook meteen voor de totale bedrijfsvoering compleet van afhankelijk is. De export van goederen van Nederlandse makelij is namelijk een onderdeel van het totale verdienmodel van een bedrijf. Het is net zo goed mogelijk dat een bedrijf qua export weliswaar vrijwel geheel afhankelijk is van de Noord-Amerikaanse afzetmarkt, maar dat het bedrijf het merendeel van zijn verdiensten op de Nederlandse markt behaalt. Om die reden is in tabel 3.4.3 de export van goederen van Nederlandse bodem ook afgezet tegen de totale omzet van de exporteurs. Dit doen we naar sector en onderverdeeld naar de negen regio’s.
3.4.3Exportintensiteit Nederlands product naar sector en regio, 2016*
Landbouw | Nijverheid en energie | Handel | Vervoer en opslag | Diensten | |
---|---|---|---|---|---|
Wereldregio | |||||
EU15 (exclusief Nederland) | 27,5 | 20,9 | 9,4 | 6,0 | 5,1 |
EU13 | 2,6 | 2,2 | 1,4 | 1,2 | 0,8 |
Overig Europa | 8,1 | 1,5 | 0,8 | 2,9 | 1,1 |
Noord-Amerika | 5,8 | 3,6 | 1,1 | 4,2 | 0,6 |
Latijns-Amerika en Caraïben | 11,1 | 2,2 | 0,6 | 6,2 | 0,3 |
Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten | 13,7 | 2,0 | 1,3 | 2,8 | 1,8 |
Sub-Sahara Afrika | 1,9 | 0,7 | 1,0 | 4,6 | 0,3 |
Oost-Azië | 1,0 | 4,4 | 1,3 | 3,4 | 0,9 |
Overig Azië en Oceanië | 3,0 | 1,9 | 0,8 | 6,6 | 0,6 |
Wanneer de goederenexport van Nederlandse makelij wordt afgezet tegen de gerealiseerde omzet – de zogenaamde exportintensiteit – blijkt uit tabel 3.4.3 wederom dat Nederlandse exporteurs het meest afhankelijk zijn van de EU15. Met name de omzet van exporteurs in de primaire landbouwsector en de industriële sector hangt flink samen met de export van Nederlandse producten naar EU15-landen. Ongeveer een vijfde van de omzet van exporteurs in de nijverheid en energie komt door export naar de EU15. Iets minder dan 5 procent van de omzet hangt samen met export naar Oost-Azië en bijna 4 procent dankzij export naar Noord-Amerika.
Hoewel de totale exportwaarde van Nederlandse producten bij de primaire landbouw vele malen lager is dan andere sectoren – zie figuur 3.3.4 – is het belang van deze export in hun totale omzet aanzienlijk. Ruim een kwart van de omzet van exporterende bedrijven in de primaire landbouw – met een minimale exportwaarde van 5 duizend euro in 2016 – hangt samen met export van producten van eigen makelij naar EU15-landen. Opvallend zijn tevens de hoge aandelen bij Latijns-Amerika en Caraïben en Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten. De hogere aandelen in de landbouwsector kunnen gedeeltelijk verklaard worden doordat een groot gedeelte van de primaire landbouwbedrijven zelf niet exporteert (van den Berg et al., 2016). Degene die dat wel doen, zijn hier meteen ook voor een aanzienlijk deel afhankelijk van. Bovendien zal wederuitvoer een minder grote rol spelen voor deze sector, vanwege de aard van deze producten.
Hoge exportintensiteit van dienstverlenende bedrijven met export naar niet-EU
Voor de internationale handel diensten is een vergelijkbare analyse gedaan als bij de goederenhandel. Figuur 3.4.4 toont de ontwikkeling van de exportwaarde van diensten per regio gedurende de periode 2012–2016. Bedrijven in Nederland exporteerden in 2016 diensten ter waarde van 114 miljard euro. Dat is een toename van 27,8 miljard – oftewel een groei van circa 33 procent – ten opzichte van 2012. Figuur 3.4.4 laat tevens zien dat de toename vrijwel geheel te danken is aan de EU15-landen en aan de niet-EU-landen. De exportwaarde van diensten naar de ‘nieuwe’ EU-landen schommelt de afgelopen jaren tussen de 3 en 5 miljard euro.
In figuur 3.4.5 is het belang van de dienstenexport naar een bepaalde regio in de totale dienstenexport van bedrijven weergegeven. Hieruit blijkt dat als dienstenexporteurs zich specialiseren, ze dat – net als de goederenexporteurs – met name op de EU15-markt doen. Van de bedrijven die naar de ‘oude’ EU-landen diensten exporteren, exporteert negen van de tien bedrijven minstens de helft van de totale dienstenexport naar EU15-landen. Toch zijn de niet-EU landen geen onbelangrijke afzetmarkt van Nederlandse diensten. Ruim vier op de tien bedrijven die diensten naar niet-EU landen exporteren, zijn voor minstens de helft van hun dienstenexport van deze landen afhankelijk. Ten opzichte van figuur 3.4.2 lijkt dat wellicht veel, maar hierbij moet worden aangetekend dat de categorie niet-EU in principe uit zeven regio’s bestaat wanneer we uitgaan van de regio’s die bij de goederenexport onderverdeeld kunnen worden.
In figuur 3.4.5 is te zien in welke mate dienstenexporteurs gericht zijn op verschillende buitenlandse markten. Maar – zoals eerder al is aangehaald – hoeft een bedrijf dat vrijwel alleen naar Duitsland diensten exporteert, hier als bedrijf niet compleet van afhankelijk te zijn. Wellicht is de verkoop van diensten niet de ‘core business’ van het bedrijf, of wellicht focust men met name op de binnenlandse markt en zijn alle verdiensten op buitenlandse markten mooi meegenomen maar ondersteunend aan de core business of van minder cruciaal belang voor het verdienmodel van een bedrijf. Om die reden is in tabel 3.4.6 ook de exportintensiteit van diensten naar buitenlandse markten weergegeven. Dit betreft dus het aandeel dat de export van diensten vormt in de totale omzet van bedrijven die naar de desbetreffende markt diensten exporteren.
3.4.6Exportintensiteit diensten naar sector en regio, 2016*
Landbouw | Nijverheid en energie | Handel | Vervoer en opslag | Diensten | |
---|---|---|---|---|---|
EU15 (exclusief Nederland) | 11,6 | 4,1 | 3,8 | 27,2 | 24,1 |
EU13 | 0,8 | 0,3 | 0,4 | 1,9 | 2,9 |
Niet-EU | 32,2 | 5,9 | 4,1 | 25,6 | 46,5 |
Tabel 3.4.6 toont dat de export van diensten naar niet-EU-landen een belangrijk onderdeel vormt in de omzet van bedrijven die naar deze landen diensten exporteren. Bij bedrijven actief in de dienstverlening is de exportintensiteit naar landen buiten de EU 46,5 procent. Met andere woorden, bijna de helft van de totale omzet van deze bedrijven komt door de export van diensten naar deze landen. Ook de primaire landbouw en bedrijven actief in vervoer en opslag kennen een relatief hoge exportintensiteit naar niet-EU-landen. Daarbij moet wel weer aangetekend worden dat deze groep landen bij de goederenhandel verder opgedeeld is in zeven regio’s. Desalniettemin blijkt de export van diensten naar niet-EU-landen belangrijker voor de omzet van bedrijven die op deze markten actief zijn, dan de export naar EU15-landen. Een mogelijke verklaring hiervoor is terug te vinden in tabel 3.3.2. Deze tabel liet al zien dat in verhouding veel minder bedrijven diensten naar niet-EU-landen exporteren, maar dat zij gemiddeld genomen wel een hogere exportwaarde hebben. Vergelijken we de exportintensiteit van diensten van EU15 en EU13-landen met de exportintensiteit van goederen, dan blijkt dat transportbedrijven en dienstverlenende bedrijven naar verhouding overwegend focussen op de dienstenexport en de sectoren landbouw, nijverheid en energie, en handel op de export van goederen van Nederlandse makelij.
3.4Samenvatting en conclusie
In dit hoofdstuk is meer inzicht verschaft in de kenmerken van groepen bedrijven die naar de verschillende delen van de wereld diensten en/of goederen exporteren. Tevens is onderzocht wat het belang van de export naar verschillende regio’s is voor deze bedrijven in termen van hun totale export en totale omzet. Omdat wederuitvoer een heel andere tak van sport is – met name een activiteit van groothandelaren en transporteurs – en de verdienste aan export van eigen makelij hoger is, is er voor gekozen om in dit hoofdstuk bij de goederen alleen in te zoomen op de uitvoer van Nederlandse makelij (zie ook het kader in paragraaf 3.2). De productie en export van goederen van eigen makelij is beter vergelijkbaar met de dienstenexport, omdat bij de dienstenhandel wederuitvoer niet of nauwelijks een rol speelt. Ook zijn de opbrengsten beter vergelijkbaar.
In het eerste deel van dit hoofdstuk is ingegaan op de kenmerken van de bedrijven die naar verschillende regio’s in de wereld exporteren. Duidelijk wordt dat in 2016 circa 100 duizend bedrijven in Nederland goederen of diensten naar het buitenland exporteerden (met een minimale exportwaarde van 5 duizend euro). Wat betreft uitvoerwaarde alsmede het aantal bedrijven dat ernaar exporteert, zijn de EU15-lidstaten verreweg de belangrijkste bestemmingslanden van Nederlandse goederen en diensten. Dit zijn de EU-landen die al voor 2014 lid waren van de EU. Voor een totaalwaarde aan 117,8 miljard euro worden goederen van Nederlandse makelij naar deze landen geëxporteerd, en voor 61,6 miljard euro aan diensten. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België zijn de belangrijkste landen voor exporterende bedrijven in Nederland.
De sector nijverheid is in bijna alle gedefinieerde regio’s verantwoordelijk voor meer dan de helft van de exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij en voor bijna driekwart van de export naar Noord-Amerika en Oost-Azië. Met name de voedingsmiddelenindustrie, chemische industrie en machine-industrie exporteren veel Nederlandse producten. Hoewel landbouwproducten circa 20 procent van de Nederlandse export omvatten, is het aandeel van de primaire landbouw in de totale goederenexport van Nederlandse bodem beperkt. Dat komt omdat het merendeel van de landbouwproducten niet door de primaire landbouwbedrijven wordt geëxporteerd, maar via de groothandel en voedingsmiddelenindustrie (van den Berg et al., 2016). Dienstverlenende bedrijven zijn verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de totale exportwaarde van diensten; variërend van 46 procent naar de EU15-landen tot 58 procent naar de niet-EU-landen.
Het zelfstandig MKB – bedrijven die niet onder een groter concern vallen en niet in buitenlands eigendom zijn – exporteert verhoudingsgewijs met name naar Europese landen. Het grootbedrijf neemt meer dan de helft van de exportwaarde van Nederlandse producten naar Noord-Amerika en Oost-Azië voor haar rekening. Tevens is het grootbedrijf verantwoordelijk voor 52 procent van de totale waarde van de dienstenexport van bedrijven in Nederland.
Multinationals zijn belangrijke actoren binnen de Nederlandse economie. Bijna 80 procent van de exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij verlaat ons land via deze bedrijven. Opvallend is de rol van buitenlandse multinationals. Van de negen regio’s exporteren Nederlandse multinationals alleen naar Oost-Azië en Latijns-Amerika en de Caraïben meer Nederlandse producten dan de buitenlandse multinationals. Bij de dienstenexport is deze buitenlandse rol nog prominenter.
Van alle Nederlandse provincies zijn de bedrijven in Noord-Brabant, Noord-Holland en Friesland wat betreft de export van goederen van Nederlandse makelij het minst gericht op de EU15-markt. Desalniettemin vormt de exportwaarde naar deze ‘oude’ EU-landen nog altijd meer dan de helft van de totale exportwaarde van Nederlandse producten in deze provincies. Flevoland en Zuid-Holland zijn de enige provincies die meer diensten naar niet-EU-landen exporteren dan naar EU-landen.
Kijken we naar het belang van de verschillende regio’s voor de exporteurs, dan valt op dat in relatieve termen vooral meer Nederlandse goederen naar de EU13-landen en Latijns-Amerika en de Caraïben geëxporteerd wordt in de afgelopen jaren. In absolute termen vond de grootste toename echter plaats bij de EU15-landen, met name bij de goederenexport naar België, het Verenigd Koninkrijk en Spanje. De EU15-markt blijft dan ook voor veel bedrijven in Nederland de belangrijkste afzetmarkt. Zeven van de tien bedrijven die goederen naar de EU15-landen exporteren is hier in termen van export vrijwel compleet afhankelijk van. Bij de andere markten varieert dit aandeel van 6 tot 12 procent. Met name de exporterende bedrijven in de primaire landbouwsector en de industriële sector zijn voor hun omzet afhankelijk van de export van Nederlandse producten naar EU15-landen.
Bedrijven in Nederland exporteren in 2016 ter waarde van 114 miljard euro diensten. Dat is een toename van 27,8 miljard – oftewel een groei van circa 33 procent – ten opzichte van 2012. Van de bedrijven die naar de EU15-landen diensten exporteren, exporteren negen van de tien bedrijven minstens de helft van hun totale dienstenexport naar EU15-landen. Ook de niet-EU landen zijn een belangrijke afzetmarkt van Nederlandse diensten. Van de bedrijven die naar niet-EU landen diensten exporteren, is ruim vier op de tien bedrijven voor minstens de helft van hun dienstenexport van deze landen afhankelijk. Bij bedrijven actief in de dienstverlening is de exportintensiteit naar landen buiten de EU 46,5 procent. De export van diensten naar niet-EU-landen is belangrijker voor de omzet van bedrijven die op deze markten actief zijn, dan voor de bedrijven die diensten exporteren naar de EU15-landen.
Dit hoofdstuk richtte zich nadrukkelijk op de directe rol van bedrijven in de export, oftewel die bedrijven die de aangifte van de internationale handel doen. Het land waar goederen naartoe geëxporteerd wordt, hoeft echter niet noodzakelijkerwijs de eindbestemming van een product te zijn. Zo kunnen Duitse bedrijven goederen van Nederlandse makelij importeren en dan – al dan niet bewerkt – weer exporteren naar andere landen. Hierdoor blijft ook de rol van toeleveranciers en afnemers in de waardeketen hier buiten beschouwing. Dit geldt met name voor de goederenhandel en in mindere mate voor de dienstenhandel. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 4, wordt de indirecte handel ook meegenomen.
3.6Bijlage: Overzicht landen per regio
EU15 (exclusief Nederland)
Landcode | Land |
---|---|
AT | Oostenrijk |
BE | België |
DE | Duitsland |
DK | Denemarken |
ES | Spanje |
FI | Finland |
FR | Frankrijk |
GB | Verenigd Koninkrijk |
GR | Griekenland |
IE | Ierland |
IT | Italië |
LU | Luxemburg |
PT | Portugal |
SE | Zweden |
EU13
Landcode | Land |
---|---|
BG | Bulgarije |
CY | Cyprus |
CZ | Tsjechië |
EE | Estland |
HR | Kroatië |
HU | Hongarije |
LT | Litouwen |
LV | Letland |
MT | Malta |
PL | Polen |
RO | Roemenië |
SI | Slovenië |
SK | Slowakije |
Overig Europa
Landcode | Land |
---|---|
AD | Andorra |
AL | Albanië |
AM | Armenië |
AZ | Azerbeidzjan |
BA | Bosnië-Herzegovina |
BY | Wit-Rusland |
CH | Zwitserland |
FO | Faeröer |
GE | Georgië |
GI | Gibraltar |
IS | IJsland |
KG | Kirgizië |
KZ | Kazachstan |
LI | Liechtenstein |
MD | Moldavië |
ME | Montenegro (m.i.v. 1 juni 2005) |
MK | Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië |
NO | Noorwegen |
RU | Rusland |
SM | San Marino |
TJ | Tadzjikistan |
TM | Turkmenistan |
UA | Oekraïne |
UZ | Oezbekistan |
VA | Vaticaanstad |
XC | Ceuta |
XK | Kosovo |
XL | Melilla |
XS | Servië (m.i.v. 1 juni 2005) |
Noord-Amerika
Landcode | Land |
---|---|
CA | Canada |
GL | Groenland |
PM | Saint Pierre en Miquelon |
US | Verenigde Staten van Amerika |
Latijns-Amerika en Caraïben
Landcode | Land |
---|---|
AG | Antigua en Barbuda |
AI | Anguilla |
AR | Argentinië |
AW | Aruba |
BB | Barbados |
BM | Bermuda |
BO | Bolivia |
BQ | Bonaire, Sint Eustatius, Saba |
BR | Brazilië |
BS | Bahamas |
BZ | Belize |
CL | Chili |
CO | Colombia |
CR | Costa Rica |
CU | Cuba |
CW | Curaçao |
DM | Dominica |
DO | Dominicaanse Republiek |
EC | Ecuador |
FK | Falklandeilanden |
GD | Grenada |
GT | Guatemala |
GY | Guyana |
HN | Honduras |
HT | Haïti |
JM | Jamaica |
KN | Saint Kitts en Nevis |
KY | Caymaneilanden |
LC | Saint Lucia |
MS | Montserrat |
MX | Mexico |
NI | Nicaragua |
PA | Panama |
PE | Peru |
PY | Paraguay |
SR | Suriname |
SV | El Salvador |
SX | Sint Maarten |
TC | Turks- en Caicos-eilanden |
TT | Trinidad en Tobago |
UY | Uruguay |
VC | Saint Vincent en de Grenadines |
VE | Venezuela |
VG | Britse Maagdeneilanden |
VI | Amerikaanse Maagdeneilanden |
Noord-Afrika en Nabije- en Midden-Oosten
Landcode | Land |
---|---|
BH | Bahrein |
DZ | Algerije |
EG | Egypte |
EH | West Sahara |
IL | Israël |
IQ | Irak |
IR | Iran (Islamitische Republiek) |
JO | Jordanië |
KW | Koeweit |
LB | Libanon |
LY | Libië |
MA | Marokko |
OM | Oman |
PS | Gebied onder Palestijnse autoriteit |
QA | Qatar |
SA | Saoedi-Arabië |
SD | Soedan |
SY | Syrië |
TN | Tunesië |
TR | Turkije |
YE | Jemen |
Sub-Sahara Afrika
Landcode | Land |
---|---|
AO | Angola |
BF | Burkina Faso |
BI | Boeroendi |
BJ | Benin |
BW | Botswana |
CD | Congo, Democratische Republiek |
CF | Centraal-Afrikaanse Republiek |
CG | Congo |
CI | Ivoorkust |
CM | Kameroen |
CV | Kaapverdië |
DJ | Djibouti |
ER | Eritrea |
ET | Ethiopië |
GA | Gabon |
GH | Ghana |
GM | Gambia |
GN | Guinee |
GQ | Equatoriaal-Guinee |
GW | Guinee-Bissau |
IO | Brits gebied in de Indische Oceaan |
KE | Kenia |
KM | Comoren |
LR | Liberia |
LS | Lesotho |
MG | Madagaskar |
ML | Mali |
MR | Mauritanië |
MU | Mauritius |
MW | Malawi |
MZ | Mozambique |
NA | Namibië |
NE | Niger |
NG | Nigeria |
RW | Rwanda |
SC | Seychellen |
SH | St. Helena |
SL | Sierra Leone |
SN | Senegal |
SO | Somalië |
SS | South-Sudan |
ST | Sao Tomé en Principe |
SZ | Swaziland |
TD | Tsjaad |
TG | Togo |
TZ | Tanzania (Verenigde Republiek) |
UG | Oeganda |
YT | Mayotte |
ZA | Zuid-Afrika |
ZM | Zambia |
ZW | Zimbabwe |
Oost-Azië
Landcode | Land |
---|---|
CN | China |
HK | Hongkong |
JP | Japan |
KR | Zuid-Korea |
TW | Taiwan |
Overig Azië en Oceanië
Landcode | Land |
---|---|
AF | Afghanistan |
AQ | Antarctica |
AS | Samoa Amerikaans |
AU | Australië |
BD | Bangladesh |
BN | Brunei |
BT | Bhutan |
BV | Bouveteiland |
CC | Cocoseilanden (of Keelingeilanden) |
CK | Cookeilanden |
CX | Christmaseiland |
FJ | Fiji |
FM | Micronesië (Federale Staten) |
GS | Zuid-Georgië en de Zuid-Sandwicheilanden |
GU | Guam |
HM | Heard- en McDonaldeilanden |
ID | Indonesië |
IN | India |
KH | Cambodja |
KI | Kiribati |
KP | Noord-Korea |
LA | Laos |
LK | Sri Lanka |
MH | Marshalleilanden |
MM | Birma |
MN | Mongolië |
MO | Macau |
MP | Noordelijke Marianen |
MV | Maldiven |
MY | Maleisië |
NC | Nieuw-Caledonië |
NF | Norfolk |
NP | Nepal |
NR | Nauru |
NU | Niue-eilanden |
NZ | Nieuw-Zeeland |
PF | Frans-Polynesië |
PG | Papoea-Nieuw-Guinea |
PH | Filipijnen |
PK | Pakistan |
PN | Pitcairneilanden |
PW | Palau |
SB | Salomonseilanden |
SG | Singapore |
TF | Franse zuidelijke gebieden |
TH | Thailand |
TK | Tokelau-eilanden |
TL | Oost-Timor |
TO | Tonga |
TV | Tuvalu |
UM | Verafgelegen eilandjes van de Verenigde Staten |
VN | Vietnam |
VU | Vanuatu |
WF | Wallis- en Futuna-eilanden |
WS | Samoa (Vroegere West-Samoa) |
3.7Literatuur
Literatuur
Boutorat, A. & Van Den Berg, M. (2017), Directe buitenlandse investeringen en handel – een schets. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2015), Aandeel Nederland en EU in wereldeconomie sinds 1980 gehalveerd. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016a), Bijdrage wederuitvoer aan bbp in 20 jaar verdubbeld. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016b), CBS Internationaliseringsmonitor 2016, vierde kwartaal: Zelfstandig MKB. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016c), Documentatierapport Inward FATS. Centraal Bureau voor de Statistiek:
Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016d), Documentatierapport Internationale Handel in Goederen (IHG). Centraal
Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016e), Nederlandse export meer gericht op niet-EU-landen. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2017a), CBS Internationaliseringsmonitor 2017, vierde kwartaal: Waardeketens. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2017b), Smartphone meest ingevoerde hightechproduct. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2017c), CBS Internationaliseringsmonitor 2017, tweede kwartaal: Internationale handel in diensten. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2018a), Conjunctuurklok. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2018b), Ondernemersvertrouwen op recordhoogte. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2018c), Bbp groeit met 0,8 procent in vierde kwartaal 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS & WUR (2018), De Nederlandse landbouwexport 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek en Wageningen Univesity & Research: Den Haag/Heerlen/Bonaire/Wageningen.
De Blois, C., Alberda, A., Boonstra, H. & Lankhuizen, M. (2013), Internationale handel en doorvoer: een nieuwe statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek & Vrije Universiteit Amsterdam: Den Haag/Heerlen/Bonaire/Amsterdam.
Eurostat (2017a), International trade statistics – background. Geraadpleegd op de website van Eurostat: http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/International_trade_statistics_-_background, op 16 januari 2018.
Eurostat (2017b), Globalisation patterns in EU trade and investment. Publications Office of the European Union: Luxemburg.
Eurostat (2018), National accounts aggregates by industry. [Dataset]. Eurostat: Luxemburg.
Lemmers, O. (2014), Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Meinema, A. (2017), Waarom de Nederlandse economie maar doorgroeit. Geraadpleegd op de website van de Nederlandse Omroep Stichting: https://nos.nl/artikel/2188272-waarom-de-nederlandse-economie-maar-doorgroeit.html, op 7 februari 2018.
Ramaekers, P. (2017), Internationale dienstenhandel in het kort. In CBS Internationaliseringsmonitor 2017, tweede kwartaal: Internationale handel in diensten. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Statistics Denmark & OESO (2017), Nordic Countries in Global Value Chains. Statistics Denmark & OESO: Kopenhagen/Parijs.
Smit, R. & Wong, K. F. (2016), Eerste stappen op een nieuwe weg: microdata over de internationale handel in diensten. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Smit, R. & Wong, K. F. (2017), Ontwikkeling microdata 2012–2016 Internationale handel in diensten. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Van den Berg, M., Voncken, R., Walthouwer, M. & Wong, K.F. (2016), De keten en het belang van de Nederlandse agribusiness. In CBS Internationaliseringsmonitor 2016, tweede kwartaal: Agribusiness. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Van Delden, A. & de Wolf, P. P. (2010), Methodologische beschrijving DRT. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Van Roekel, R. & Voncken, R. (2017), Ruimtelijke spreiding van bedrijven met internationale handel. In CBS Internationaliseringsmonitor 2017, vierde kwartaal: Waardeketens. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Vos, S. & Jaarsma, M. (2017), Bedrijven met internationale handel in diensten; dezelfde prestaties als bedrijven met goederenhandel? In CBS Internationaliseringsmonitor 2017, tweede kwartaal: Internationale handel in diensten. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Walhout, J., Wong, K. F. & Lemmers, O. (2017), De rol van multinationals in de Nederlandse waardeketen. In CBS Internationaliseringsmonitor 2017, vierde kwartaal: Waardeketens. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
WTO (2017), World Trade Statistical Review 2017. World Trade Organisation: Genève.
Noten
Zie Vos & Jaarsma (2017) voor een compleet overzicht van de verschillende typen handelaren (import en export uitgesplitst naar goederen- en dienstenhandel), en de aantallen per type.
Het betreft hier de brede definitie van landbouwproducten, waarbij naast de primaire landbouwgoederen ook de secundaire en tertiaire landbouwgoederen worden gerekend.
In dit hoofdstuk wordt alleen gekeken naar de periode 2012–2016 omdat alleen van deze periode gegevens op bedrijfsniveau beschikbaar zijn voor alle – in dit hoofdstuk – gebruikte databronnen. In hoofdstuk 2 wordt in meer detail ingegaan op de Statistiek Internationale Handel in Goederen (IHG), en wordt tevens informatie van verslagjaar 2017 gepresenteerd. In dit hoofdstuk is alleen de export opgenomen die toegeschreven kan worden aan bedrijven in Nederland.
Tot het niet-financiële Nederlandse bedrijfsleven behoren bedrijfstakken als industrie, bouw, handel, zakelijke dienstverlening e.d. De sectoren overheid, zorg, onderwijs, landbouw en de financiële sector vallen hier buiten.