Research & Development
Research & Development (R&D) zijn van belang voor een open economie die niet zo zeer op prijs maar vooral op kennis concurreert. De mogelijkheid producten te maken die anderen (nog) niet kunnen maken, geeft marktvoordeel en dus mogelijkheden voor groei. In 2021 gaven Nederlandse bedrijven en instellingen bijna 19,8 miljard euro uit aan R&D. De overheid financierde 31 procent van de R&D-uitgaven. De R&D-intensiteit kwam uit op 2,27 procent.
6.1R&D in Nederland
Om nieuwe kennis en kunde te ontwikkelen, is het van belang te investeren in R&D. Kenmerkend voor R&D is dat het onderzoek naar vernieuwing streeft. Volgens de definitie die statistische bureaus internationaal hanteren, betreft R&D: ‘creatief werk dat op systematische basis wordt verricht ter vergroting van de hoeveelheid kennis, met inbegrip van de kennis van de mens, de cultuur en de samenleving, alsmede het gebruik van deze hoeveelheid kennis voor het ontwerpen van nieuwe toepassingen’ (OESO, 2015). Het kader ‘Definitie van R&D’ toont een praktische uitwerking van deze definitie, zoals het CBS deze hanteert in zijn enquêtes en publicaties. Traditioneel gaat R&D over fundamenteel en toegepast onderzoek naar nieuwe kennis en technologie. Later monden deze kennis en technologie mogelijk uit in concrete nieuwe producten en processen.
Er bestaat een verschil tussen fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek. In fundamenteel onderzoek staat centraal dat een bedrijf of instelling de wetenschappelijke kennis vergroot (‘research’). Kennisinstellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten richten zich vooral op dit type onderzoek. Bij toegepast onderzoek draait het er om dat bedrijven en instellingen ideeën verder ontwikkelen tot een prototype van nieuwe of sterk verbeterde processen en producten (‘development’). Bedrijven verrichten relatief vaak dit type onderzoek. Voor succesvolle R&D-activiteiten in Nederland is enerzijds de traditionele R&D binnen het eigen bedrijf van belang. Anderzijds zijn externe, gespecialiseerde kennisdiensten essentieel, waarbij partners samenwerken en kennis delen. Voorbeelden van samenwerkingspartners zijn onderzoeksinstituten en ingenieursbureaus.
R&D levert nieuwe kennis op die kan resulteren in innovaties. Dit zijn veelal technologische innovaties, dus nieuwe producten en processen. Daarnaast kan R&D ook niet-technologische innovaties opleveren. Voorbeelden hiervan zijn nieuwe organisatievormen en marketingmethoden.
Definitie van R&D
In enquêtes vraagt het CBS bedrijven en instellingen naar hun uitgaven en ingezette arbeidsjaren voor R&D. In dit kader beschrijven we welke activiteiten onder R&D vallen.
Kenmerkend voor R&D is dat het onderzoek streeft naar oorspronkelijkheid én vernieuwing. R&D is het creatief, systematisch en planmatig zoeken naar oplossingen voor praktische problemen, bijvoorbeeld productieproblemen. Ook strategisch en fundamenteel onderzoek behoren tot R&D. Hierbij staat voorop dat het bedrijf of de kennisinstelling de achtergrondkennis en de (puur) wetenschappelijke kennis wil vergroten. Dit type onderzoek heeft niet zozeer tot doel direct economisch voordeel te behalen of problemen op te lossen. Verder omvat R&D de doorontwikkeling van ideeën of prototypes tot bruikbare processen en productierijpe producten.
Belangrijk in dit proces is ook activiteiten te definiëren die geen R&D zijn. De volgende activiteiten betreffen geen R&D:
- routinematige metingen of controles;
- marktonderzoeken;
- scholing en training;
- werkzaamheden voor octrooien en licenties;
- ingekochte technologie of geavanceerde (productie)apparatuur operationeel maken;
- bestaande software herschrijven of klantspecifiek maken;
- industriële vormgeving, tenzij het doel is systematisch ergonomische verbeteringen aan te brengen.
In deze publicatie vallen onder R&D-uitgaven – tenzij anders vermeld – de uitgaven die bedrijven of instellingen doen aan R&D die het eigen en ingeleende personeel in Nederland verricht. Daarbij kan het bedrijf zelf de R&D financieren, maar het kan ook tegen betaling R&D uitvoeren in opdracht van andere bedrijven of instellingen. R&D-activiteiten van Nederlandse bedrijven die zij uitvoeren in het buitenland, vallen hier dus niet onder. Omgekeerd vallen in Nederland verrichte R&D-activiteiten gefinancierd vanuit het buitenland hier wél onder. R&D-financiering via WBSO-subsidies wordt niet verrekend.noot1 Dit betekent dat uitgaven van een bedrijf aan gesubsidieerd R&D-personeel tellen als R&D-uitgaven, ook al krijgt het bedrijf een deel hiervan (later) via de loonbelasting terug. Door deze aanpak zijn de cijfers voor Nederland vergelijkbaar met cijfers voor andere landen.
Bij R&D gaat het er niet alleen om dat een bedrijf of instelling zelf nieuwe kennis ontwikkelt. Het is ook van belang elders ontwikkelde kennis te benutten en bestaande informatie uit te wisselen. Daartoe is een goed ontsloten kennisinfrastructuur essentieel. Als bedrijven, overheden en kennisinstellingen veel R&D-activiteiten verrichten en daarbij samenwerken, kan een land beter concurreren. Dit maakt een land ook aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders. Substantiële R&D-activiteiten in een bedrijfstak of land gaan ook gepaard met hoogwaardige werkgelegenheid. Ook onderzoek ten behoeve van de energietransitie en de mondiale voedselvoorziening is van actueel belang. R&D is daarmee niet uitsluitend een zaak voor de bedrijvensector, maar zeker ook voor overheid en wetenschap.
Deze paragraaf schetst een beeld van de totale R&D-uitgaven en het bijbehorende R&D-personeel in 2021. Aan bod komt welk aandeel de verschillende sectoren hierin hebben en hoe de situatie in Nederland is in internationaal perspectief.
Bijna 19,8 miljard euro aan R&D in Nederland
In 2021 gaven Nederlandse bedrijven en instellingen bijna 19,8 miljard euro uit aan R&D met eigen en ingeleend personeel (tabel 6.1.1). Het Nederlandse bedrijfsleven verrichtte twee derde van alle R&D in Nederland. Instellingen voor hoger onderwijs waren goed voor 28 procent van de totale R&D-uitgaven. Dit zijn de universiteiten, universitaire medische centra en het hoger beroepsonderwijs. Overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen verrichtten verder 5 procent van de Nederlandse R&D in 2021. Bedrijven en instellingen verrichten R&D niet altijd voor zichzelf of voor de eigen sector. Bedrijven doen bijvoorbeeld R&D in opdracht van de overheid, en researchinstellingen en universiteiten verrichten R&D in opdracht van bedrijven (zie ook tabel 6.3.1). Ook bij R&D is er dus, net als bij andere economische activiteiten, sprake van een zekere arbeidsverdeling tussen bedrijven en sectoren.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021** | 2021** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
R&D-uitgaven | mln euro | % van totaal | |||||
Totaal | 15 235 | 16 081 | 16 550 | 17 760 | 18 494 | 19 752 | 100 |
Bedrijven | 10 008 | 10 667 | 10 998 | 11 846 | 12 314 | 13 048 | 66 |
Instellingen1) | 923 | 907 | 971 | 1 014 | 1 038 | 1 080 | 5 |
Hoger onderwijs en UMC2) | 4 304 | 4 506 | 4 581 | 4 900 | 5 142 | 5 623 | 28 |
R&D-intensiteit3) | % van bbp | ||||||
Totaal | 2,15 | 2,18 | 2,14 | 2,18 | 2,32 | 2,27 | |
Bedrijven | 1,41 | 1,45 | 1,42 | 1,46 | 1,55 | 1,50 | |
Instellingen1) | 0,13 | 0,12 | 0,13 | 0,12 | 0,13 | 0,12 | |
Hoger onderwijs en UMC2) | 0,61 | 0,61 | 0,59 | 0,60 | 0,65 | 0,65 | |
R&D-personeel | 1 000 fte | % van totaal | |||||
Totaal | 144,5 | 150,4 | 156,8 | 160,4 | 166,4 | 173,7 | 100 |
Bedrijven | 102,6 | 107,5 | 112,8 | 115,1 | 118,4 | 123,6 | 71 |
Instellingen1) | 8,6 | 8,6 | 9,3 | 9,3 | 9,6 | 9,6 | 6 |
Hoger onderwijs en UMC2) | 33,3 | 34,4 | 34,7 | 36,0 | 38,4 | 40,5 | 23 |
Bron:CBS
1)Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s).
2)Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo).
3)R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).
**nader voorlopige cijfers
Bijna 174 duizend arbeidsjaren aan R&D
In 2021 besteedden Nederlandse bedrijven en instellingen samen ruim 173 duizend arbeidsjaren aan R&D. Ook hier namen de bedrijven het grootste deel voor hun rekening, namelijk 71 procent. Het hoger onderwijs was goed voor 23 procent van de R&D-arbeidsjaren. De resterende 6 procent werd gerealiseerd door de overheidsinstellingen en de private non-profitinstellingen.
Per R&D-arbeidsjaar gaf de bedrijvensector 106 duizend euro uit; in het hoger onderwijs was dit 139 duizend euro. De publieke researchinstellingen lagen hier met 113 duizend euro per arbeidsjaar tussenin. De R&D-uitgaven bestaan naast de loonkosten uit de overige exploitatiekosten die aan R&D zijn toe te rekenen, met uitzondering van de afschrijvingen. In plaats van de afschrijvingen behoren de R&D-investeringen tot de R&D-uitgaven.
R&D-intensiteit
Tabel 6.1.1 vermeldt ook de zogenaamde R&D-intensiteit. Deze is gedefinieerd als de R&D-uitgaven gedeeld door het bruto binnenlands product (bbp), en drukt zo de omvang van de R&D-uitgaven uit als percentage van de totale economie. Daardoor geeft dit cijfer aan in hoeverre de R&D-uitgaven gelijke tred houden met de economie. Daarnaast maakt de R&D intensiteit het mogelijk de R&D-uitgaven van verschillende landen onderling te vergelijken.
De R&D-intensiteit is een heldere, bruikbare en feitelijk juiste indicator, maar de achterliggende werkelijkheid is altijd genuanceerder. Door verschillen in sectorstructuur zijn landen niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Nederland heeft relatief weinig industriële bedrijven en dat verklaart voor een deel dat Nederland minder uitgeeft aan R&D. De industrie verricht namelijk meestal meer R&D dan de dienstensector, hoewel de dienstverlening ook R&D-activiteiten uitvoert. Het is dus mogelijk dat landen een vergelijkbare R&D-intensiteit hebben voor de industrie en de dienstensector afzonderlijk, maar dat de R&D-intensiteit op nationaal niveau verschilt doordat het ene land veel meer industrie heeft. Dit gegeven speelt mee in de ambitie van Nederlandse beleidsmakers. Zij hebben de doelstelling voor de R&D-uitgaven in Nederland vastgesteld op 2,5 procent van het bbp in 2020 (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 2011). Daarmee hebben zij de generieke ambitie voor de Europese Unie (EU) genuanceerd voor Nederland. De Europese Commissie (EC) streefde namelijk naar een R&D-intensiteit van drie procent voor de gehele EU in 2020 (Europese Commissie, 2010). Slechts een minderheid van de EU-landen heeft deze doelstelling ook werkelijk gehaald, waardoor de Europese Commissie de doelstelling van 3% behoudt voor 2030 (Europese Commissie, 2020). Nederland blijft na 2020 voorlopig het streefgetal van 2,5% hanteren (Rathenau Instituut, 2022).
Nederland mist doelstelling R&D-intensiteit
De R&D-intensiteit in Nederland bedroeg 2,27 procent in 2021 (figuur 6.1.2). Nederland bereikte daarmee niet de doelstelling om de R&D-intensiteit 2,5 procent te laten bedragen (zie kader ‘R&D-intensiteit’). De R&D-intensiteit in Nederland is ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de EU-27 (2,26 procent), maar was lager dan de R&D-intensiteit van de OESO-landennoot2 (2,71 procent). Het cijfer van Nederland was hoger dan dat van bijvoorbeeld Frankrijk, Noorwegen, Italië, Canada en Luxemburg. Het was echter beduidend lager dan dat van Finland, België, Denemarken, Duitsland en Zweden; landen waar Nederland zich regelmatig aan spiegelt. Israël spande in 2021 de kroon met een R&D-intensiteit van 5,6 procent. Dit hoge cijfers is mogelijk deels te verklaren door het gebruik van een afwijkende meetmethode.
Land | R&D-intensiteit |
---|---|
Israël | 5,56 |
Zuid-Korea | 4,93 |
Verenigde Staten | 3,46 |
Zweden | 3,35 |
Japan | 3,3 |
België | 3,22 |
Oostenrijk | 3,19 |
Duitsland | 3,13 |
Finland | 2,99 |
Denemarken | 2,81 |
IJsland | 2,8 |
OESO | 2,71 |
Nederland | 2,27 |
EU-27 | 2,26 |
Frankrijk | 2,21 |
Slovenië | 2,14 |
Tsjechië | 2 |
Noorwegen | 1,94 |
Canada | 1,7 |
Portugal | 1,68 |
Hongarije | 1,65 |
Italië | 1,48 |
Griekenland | 1,45 |
Polen | 1,44 |
Spanje | 1,43 |
Ierland | 1,06 |
Luxemburg | 1,02 |
Bron: Eurostat, OESO. | |
1) De R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bbp. | |
*Voorlopige cijfers. |
Aandeel bedrijven in R&D-uitgaven gemiddeld in Nederland
In 2021 waren Nederlandse bedrijven goed voor 66 procent van de totale R&D-uitgaven in Nederland (zie ook tabel 6.1.1); in de EU als geheel lag dit aandeel ook op 66 procent. Bij de OESO-landen wordt gemiddeld meer bijgedragen door bedrijven aan de R&D-uitgaven dan in Nederland en in de EU, namelijk 73 procent.
Het hoger onderwijs in Nederland gaf relatief meer uit dan het hoger onderwijs in de gehele EU-27, namelijk 28 procent tegen 22 procent in 2021. Overheidsinstellingen en private non-profit organisaties samen gaven in Nederland juist relatief minder uit dan in de gehele EU: hun aandeel bedroeg 5 procent in Nederland en 12 procent in de EU.
Bijdrage bedrijven aan R&D-intensiteit gelijk aan EU-gemiddelde
In 2021 was de bijdrage van bedrijven aan de R&D-intensiteit in Nederland 1,50 procent; iets hoger dan de gemiddelde bijdrage van bedrijven in de EU-27 (figuur 6.1.3). Nederland scoorde echter wel lager dan het gemiddelde van alle OESO-landen, dat uitkwam op 1,99 procent van het bbp. Zowel voor alle sectoren samen als voor bedrijvensector lag de R&D-intensiteit van Nederland dus in de buurt van het gemiddelde van de EU maar was het lager dan dat van de OESO-landen.
Categories | Nederland | Europese Unie (EU-27) | OESO |
---|---|---|---|
Alle sectoren | 2,27 | 2,15 | 2,71 |
Bedrijven | 1,5 | 1,41 | 1,99 |
Bron: Eurostat, OESO. | |||
1) De R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bbp. | |||
*Voorlopige cijfers. |
6.2R&D in de bedrijvensector
Deze paragraaf bouwt voort op de vorige, waarin werd geconcludeerd dat het grootste deel van de R&D in Nederland verricht wordt door de bedrijvensector. Binnen de bedrijvensector zijn de verschillen in R&D-uitgaven echter groot.
Meeste R&D in industrie
De industrie nam in 2021 de helft van de R&D-uitgaven van de bedrijvensector voor haar rekening (tabel 6.2.1). Toch behoorde minder dan een kwart van alle bedrijven die R&D verrichten tot de industrie. De gemiddelde R&D-uitgaven per bedrijf waren in de industrie dan ook vele malen hoger dan in de dienstensector, namelijk 1,54 miljoen euro tegen 438 duizend euro. Dit verschil is deels te verklaren doordat de R&D in de industrie technischer van aard is, waardoor de uitgaven aan apparatuur en laboratoria hoger zijn. Ook in de R&D-uitgaven per arbeidsjaar komt dit tot uiting: deze zijn in de industrie veel hoger dan in de dienstverlening. Er is nog een belangrijke reden voor het grote aandeel van de industrie in de R&D-uitgaven. Vooral in de industrie geven enkele grote multinationals zeer grote bedragen uit aan R&D. Deze bedrijven stuwen de gemiddelde R&D-uitgaven per bedrijf in de industrie enorm omhoog. Dit is zichtbaar in de gemiddelde R&D-uitgaven van de bedrijven met 250 of meer werkzame personen; deze bedroegen 9,1 miljoen euro per bedrijf in 2021. Dit is hoger dan in 2020 toen gemiddeld 8,2 miljoen euro aan R&D werd uitgegeven door bedrijven met 250 werkzame personen of meer. Het aantal grote R&D-bedrijven is lichtelijk afgenomen terwijl de R&D-uitgaven voor deze bedrijven door zijn gestegen. In 2020 telde Nederland 1 015 R&D-bedrijven met meer dan 250 werkzame personen, in 2021 waren dit er nog 965. Zij bestaan voor een belangrijk deel uit grote multinationals in de industrie. De R&D-uitgaven binnen de bedrijvensector zijn dan ook zeer scheef verdeeld. De R&D-bedrijven met 250 of meer werkzame personen omvatten slechts 5 procent van alle R&D-bedrijven, terwijl zij samen goed waren voor 67 procent van alle R&D-uitgaven in 2021.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021** | 2021** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
R&D-bedrijven | aantal | % van totaal | |||||
Totaal | 20 160 | 19 485 | 19 030 | 19 550 | 19 720 | 19 385 | 100 |
Sector | |||||||
Industrie | 4 415 | 4 325 | 4 280 | 4 385 | 4 350 | 4 225 | 22 |
Dienstverlening | 14 020 | 13 450 | 13 165 | 13 655 | 13 905 | 13 615 | 70 |
Overig | 1 725 | 1 710 | 1 590 | 1 505 | 1 465 | 1 545 | 8 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 9 825 | 8 985 | 8 475 | 8 435 | 8 605 | 8 560 | 44 |
10 tot 50 werkzame personen | 6 805 | 6 900 | 6 900 | 7 315 | 7 200 | 7 120 | 37 |
50 tot 250 werkzame personen | 2 695 | 2 760 | 2 760 | 2 865 | 2 905 | 2 745 | 14 |
250 of meer werkzame personen | 835 | 840 | 890 | 930 | 1015 | 965 | 5 |
R&D-uitgaven | mln euro | % van totaal | |||||
Totaal | 10 008 | 10 667 | 10 998 | 11 846 | 12 315 | 13 048 | 100 |
Sector | |||||||
Industrie | 5 014 | 5 384 | 5 596 | 5 914 | 6 178 | 6 505 | 50 |
Dienstverlening | 4 602 | 4 816 | 4 945 | 5 405 | 5 602 | 5 969 | 46 |
Overig | 392 | 467 | 458 | 527 | 535 | 574 | 4 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 628 | 607 | 460 | 603 | 600 | 621 | 5 |
10 tot 50 werkzame personen | 1 054 | 1 051 | 1 009 | 1 052 | 1 138 | 1 230 | 9 |
50 tot 250 werkzame personen | 2 069 | 2 192 | 2 285 | 2 227 | 2 257 | 2 460 | 19 |
250 of meer werkzame personen | 6 258 | 6 817 | 7 245 | 7 965 | 8 319 | 8 737 | 67 |
R&D-personeel | 1 000 fte | % van totaal | |||||
Totaal | 102,6 | 107,5 | 112,8 | 115,1 | 118,4 | 123,6 | 100 |
Sector | |||||||
Industrie | 42,6 | 45,0 | 47,7 | 47,6 | 47,4 | 49,2 | 40 |
Dienstverlening | 55,5 | 57,6 | 60,4 | 62,8 | 66 | 68,9 | 56 |
Overig | 4,5 | 4,9 | 4,7 | 4,7 | 5 | 5,5 | 4 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 10,7 | 9,8 | 9,4 | 9,3 | 9,5 | 9,7 | 8 |
10 tot 50 werkzame personen | 16,6 | 17,1 | 16,4 | 16,1 | 17,6 | 17,3 | 14 |
50 tot 250 werkzame personen | 23,1 | 24,9 | 26,6 | 24,9 | 25,5 | 27,4 | 22 |
250 of meer werkzame personen | 52,2 | 55,8 | 60,4 | 64,8 | 65,8 | 69,2 | 56 |
Bron:CBS
**nader voorlopige cijfers
Ook kleine bedrijven dragen bij aan R&D
Een groot deel van de bedrijven die R&D verrichten zijn kleine bedrijven. Dit komt deels doordat er gewoonweg veel meer kleine dan grote bedrijven zijn. Veel van deze kleine bedrijven zijn actief in de dienstensector en hebben mede daardoor lagere R&D-uitgaven per bedrijf. Zij hebben ook lagere R&D-uitgaven per arbeidsjaar dan grote bedrijven. Van de bedrijven die in 2021 R&D verrichtten had 81 procent minder dan 50 werkzame personen. Deze bedrijven waren goed voor 14 procent van de totale R&D-uitgaven en 22 procent van het R&D-personeel (uitgedrukt in fte’s) van alle bedrijven.
Ook de groep kleinste bedrijven – bedrijven met minder dan 10 werkzame personen – droeg noemenswaardig bij aan de R&D-uitgaven van de bedrijvensector. 44 procent van de bedrijven die aan R&D doen, behoorde tot deze groep. Zij vertegenwoordigden 5 procent van de totale R&D-uitgaven en 8 procent van het totale R&D-personeel van de bedrijvensector in 2021.
Er zijn relatief weinig bedrijven met meer dan 50 werkzame personen in Nederland, en zij zijn voornamelijk actief in de industrie. Grote bedrijven kenmerken zich door hoge R&D-uitgaven per bedrijf en per arbeidsjaar. Samen waren zij goed voor 86 procent van de R&D-uitgaven en 78 procent van de R&D-werkgelegenheid in de bedrijvensector.
Een dergelijke scheve verdeling van de R&D-activiteiten binnen de bedrijvensector is niet uniek voor Nederland. Er zijn ook andere landen waar grote bedrijven het leeuwendeel van de R&D voor hun rekening nemen. De R&D in deze landen is dus sterk afhankelijk van een klein aantal bedrijven. Beslissingen van deze bepalende bedrijven over hun R&D hebben immers grote invloed op de totale R&D van de bedrijvensector. Dit maakt een kenniseconomie kwetsbaar. Anderzijds kunnen deze grote bedrijven een positieve invloed hebben op R&D-activiteiten van andere bedrijven, universiteiten en researchinstellingen. De scheve verhouding tussen de R&D in grote en kleine bedrijven heeft dus voor- en nadelen, maar het is hoe dan ook positief dat in Nederland ook kleine bedrijven investeren in R&D.
Veel R&D in ICT-dienstensector
Een aparte sector binnen de bedrijvensector is de ICT-sector. In het vervolg van deze paragraaf gaan we in op het belang van R&D binnen de ICT-sector ten opzichte van de totale bedrijvensector. Om hier zicht op te geven worden in tabel 6.2.2 de R&D-activiteiten van de ICT-sector weergegeven, samen met het belang hiervan voor de R&D-activiteiten van de totale bedrijvensector zoals weergegeven in tabel 6.2.1.
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021** | 2021** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
R&D-bedrijven | aantal | % van totaal | |||||
Totaal | 3 960 | 3 845 | 3 705 | 3 625 | 3 830 | 3 635 | 19 |
Sector | |||||||
ICT-industrie | 150 | 140 | 140 | 145 | 145 | 145 | 3 |
ICT-dienstverlening | 3 810 | 3 705 | 3 565 | 3 480 | 3 685 | 3 495 | 26 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 2 135 | 1 945 | 1 855 | 1 830 | 1 855 | 1 850 | 22 |
10 tot 50 werkzame personen | 1 415 | 1 470 | 1 445 | 1 305 | 1 500 | 1 385 | 19 |
50 tot 250 werkzame personen | 350 | 365 | 335 | 410 | 395 | 320 | 12 |
250 of meer werkzame personen | 65 | 60 | 70 | 75 | 80 | 80 | 8 |
R&D-uitgaven | mln euro | % van totaal | |||||
Totaal | 1 756 | 1 814 | 1 863 | 1 988 | 2 013 | 2 078 | 16 |
Sector | |||||||
ICT-industrie | 290 | 315 | 356 | 336 | 354 | 350 | 5 |
ICT-dienstverlening | 1 465 | 1 500 | 1 507 | 1 653 | 1 659 | 1 729 | 29 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 167 | 150 | 119 | 150 | 148 | 147 | 24 |
10 tot 50 werkzame personen | 370 | 370 | 320 | 296 | 357 | 359 | 29 |
50 tot 250 werkzame personen | 377 | 409 | 498 | 489 | 491 | 474 | 19 |
250 of meer werkzame personen | 841 | 885 | 926 | 1 054 | 1 016 | 1 097 | 13 |
R&D-personeel | 1 000 fte | % van totaal | |||||
Totaal | 23,5 | 24,4 | 25,4 | 25,5 | 26,2 | 26,2 | 21 |
Sector | |||||||
ICT-industrie | 2,4 | 2,4 | 2,8 | 2,5 | 2,4 | 2,5 | 5 |
ICT-dienstverlening | 21,2 | 21,9 | 22,6 | 23,0 | 23,8 | 23,8 | 35 |
Bedrijfsomvang | |||||||
0 tot 10 werkzame personen | 3,1 | 2,8 | 2,7 | 2,7 | 2,7 | 2,7 | 28 |
10 tot 50 werkzame personen | 6,4 | 6,7 | 6,3 | 5,4 | 6,2 | 5,4 | 31 |
50 tot 250 werkzame personen | 4,4 | 5,4 | 6,1 | 6,3 | 5,9 | 5,6 | 20 |
250 of meer werkzame personen | 9,6 | 9,5 | 10,4 | 11,1 | 11,4 | 12,6 | 18 |
Bron:CBS
**nader voorlopige cijfers
In 2021 was 19 procent van alle bedrijven die aan R&D deden een ICT-bedrijf. Gezamenlijk waren deze bedrijven goed voor 16 procent van de R&D-uitgaven en 21 procent van het R&D-personeel in de bedrijvensector in dat jaar. Echter, ICT-bedrijven die aan R&D doen, waren binnen de dienstverlening van veel groter belang dan binnen de industrie. Ruim 26 procent van de bedrijven in de dienstensector die aan R&D deden in 2021, is een ICT-bedrijf. Binnen de dienstensector bestond 29 procent van de R&D-uitgaven uit R&D-uitgaven van ICT-dienstverleners en 35 procent van het R&D-personeel werkte in de ICT-dienstensector. Voor de Nederlandse industrie was de bijdrage van de ICT-industrie van veel minder groot belang.
Ook in absolute zin gaf de ICT-dienstverlening meer uit aan R&D dan de ICT-industrie: bijna 5 keer zoveel in 2021. Daarnaast droegen de ICT-bedrijven meer bij aan de R&D-activiteiten van de kleinere bedrijven dan aan die van de grotere. Dit komt deels doordat de R&D van de ICT-sector vooral in de dienstverlening van belang is. Dit is namelijk een sector met meer kleinere bedrijven dan de industrie.
6.3Financiering van R&D
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk werd een beeld geschetst van de sectoren waarbinnen R&D wordt uitgevoerd in Nederland. De tweede paragraaf ging specifiek in op R&D in de bedrijvensector. Deze derde paragraaf completeert het beeld door in te gaan op de verschillende financieringsbronnen van R&D in Nederland. Hierbij wordt aandacht besteed aan de herkomst en de bestemming van de bronnen.
Bedrijven financieren meer dan de helft van R&D in Nederland
In 2021 bedroegen de totale uitgaven voor R&D verricht met eigen en ingeleend personeel in Nederland bijna 19,8 miljard euro. De bedrijvensector financierde hiervan 11,2 miljard (57 procent; tabel 6.3.1). Voor het overgrote deel gaat het hierbij om R&D voor het eigen bedrijf, gefinancierd uit middelen van het bedrijf zelf. Het omvat echter ook contractonderzoek van het ene bedrijf voor het andere. Een andere belangrijke financier van R&D in Nederland is de overheid. In 2021 was 6,1 miljard euro afkomstig van de overheid; dat is 31 procent van het totaal. Een laatste grote financier van R&D in Nederland betreft bronnen uit het buitenland. In 2021 kwam ruim 10 procent van de R&D-financiering uit andere landen dan Nederland.
In tabel 6.3.1. zijn de private non-profitinstellingen (PNP’s) als een aparte categorie opgenomen bij de herkomst van middelen, maar niet bij de bestemming van middelen. Deze PNP’s hebben zich namelijk ontwikkeld tot hoofdzakelijk financiers van R&D, die zelf steeds minder R&D verrichten. De financiële bijdragen van PNP’s vormen een substantiële geldstroom voor het hoger onderwijs, vooral voor het onderzoek op het terrein van gezondheid.
Welke financier het meeste bijdraagt aan R&D verschilt per sector. Zo is de bedrijvensector, met een bijdrage van 82 procent in 2021, zelf de grootste financier van de R&D uitgevoerd door bedrijven. Voor de R&D door overheidsinstellingen en het hoger onderwijs is de overheid de grootste financier. In beide sectoren werd 78 procent van de R&D gefinancierd door de overheid.
In 2021 werd 11 procent van de R&D in de bedrijvensector en 10 procent van de R&D door overheidsinstellingen gefinancierd uit het buitenland. Maar ook de financiering van R&D in het hoger onderwijs kwam deels (8 procent) uit het buitenland. Voor overheidsinstellingen en het hoger onderwijs gaat het bij deze buitenlandse financiering vaak om bijdragen door EU. Bij bedrijven zijn het overwegend financiële stromen binnen multinationals met een moeder- of dochteronderneming in Nederland.
Bestemming middelen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
totaal | bedrijven | instellingen1) | hoger onderwijs | buitenland | nationaal | |
Herkomst middelen2) | mln euro | |||||
Totaal | 19 752 | 13 048 | 1 080 | 5 623 | 3 227 | 20 939 |
Bedrijven | 11 164 | 10 643 | 98 | 424 | 3 204 | 14 368 |
Overheid | 6 059 | 808 | 846 | 4 405 | 23 | 6 082 |
Hoger onderwijs | 21 | 17 | 5 | 0 | 0 | 21 |
Private non-profitorganisaties | 467 | 121 | 20 | 325 | 0 | 467 |
Buitenland | 2 040 | 1 460 | 111 | 469 | ||
% | ||||||
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bedrijven | 57 | 82 | 9 | 8 | 99 | 69 |
Overheid | 31 | 6 | 78 | 78 | 1 | 29 |
Hoger onderwijs | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Private non-profitorganisaties | 2 | 1 | 2 | 6 | 0 | 2 |
Buitenland | 10 | 11 | 10 | 8 |
Bron:CBS
1)Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s).
2)De tegemoetkoming in de kosten van R&D uit hoofde van de WBSO-regeling wordt in de staat van herkomst en bestemming van middelen niet verdisconteerd.
*voorlopige cijfers
Meer dan 16 procent nationale R&D-middelen naar buitenland
In 2021 werd 10,6 miljard euro (74 procent) van de totale uitgaven aan R&D door bedrijven besteed binnen het eigen bedrijf of bij andere bedrijven. 3.2 miljard (22 procent) van de uitgaven aan R&D door bedrijven ging naar het buitenland. De totale R&D-uitgaven van de bedrijvensector (14,4 miljard euro) waren groter dan de middelen die bedrijven beschikbaar stelden voor de financiering van R&D (11,2 miljard euro). Dat betekent dat de bedrijvensector per saldo R&D van andere sectoren (of R&D in het buitenland) financierde. Zo besteedde de bedrijvensector in 2021 voor 424 miljoen euro R&D uit aan het hoger onderwijs terwijl het omgekeerd maar om 17 miljoen euro ging.
Nationale uitgaven aan R&D
De nationale uitgaven aan R&D zijn de totale uitgaven van bedrijven, instellingen en overheden in Nederland aan R&D. Dit is exclusief R&D die organisaties in Nederland hebben uitgevoerd voor buitenlandse financiers, maar inclusief de R&D die Nederlandse partijen hebben uitbesteed aan het buitenland. Ingezetenen van Nederland hebben 20 939 miljoen euro aan R&D uitgegeven in 2021 (tabel 6.3.1). Dit zijn de nationale uitgaven aan R&D. De totale R&D-uitgaven met eigen en ingeleend personeel bedroegen 19 752 miljoen euro. Het verschil tussen de nationale uitgaven aan R&D en de uitgaven met eigen en ingeleend personeel bestaat uit twee componenten. Ten eerste telt het bedrag dat buitenlandse financiers uitgaven in Nederland niet mee in de nationale uitgaven aan R&D. Dit bedroeg 2 040 miljoen euro in 2021. Ten tweede telt het bedrag dat Nederlandse partijen uitgaven in het buitenland wél mee. Het ging hierbij om 3 227 miljoen euro in 2021. De nationale uitgaven aan R&D zijn dan als volgt te berekenen:
- de totale R&D-uitgaven met eigen en ingeleend personeel (19 752 miljoen euro),
- min de uitgaven van buitenlandse financiers (2 040 miljoen euro),
- plus de R&D-uitgaven van Nederlandse partijen in het buitenland (3 227 miljoen euro). Dit telt op tot 20 939 miljoen euro aan nationale R&D-uitgaven in 2021. Het buitenlandse R&D-saldo bedraagt dan −1 187 miljoen euro (2 040 miljoen – 3 227 miljoen euro). Dit betekent dat in 2021 Nederland bijna 1,2 miljard euro meer heeft uitgegeven aan R&D in het buitenland dan buitenlandse partijen hebben uitgegeven in Nederland.
6.4Literatuur
Literatuur
Europese Commissie (2010). Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese Commissie, Brussel.
Europese Commissie (2020). Strategic Plan 2020–2024 DG Research and Innovation. Europese Commissie, Brussel.
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (2011). Nationaal Hervormingsprogramma 2011. Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 15 april 2011, nummer 21501-20-531, Den Haag.
OESO (2015). Frascati Manual 2015; Guidelines for Collecting and Reporting Data on Research and Experimental Development. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.
Rathenau Instituut (2022). Twee en een half procent. Webpublicatie, https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-cijfers/geld/wat-geeft-nederland-uit-aan-rd/twee-en-een-half-procent
Noten
Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Deze wet regelt een fiscale stimulering van (private) R&D door de loonbelasting van R&D-personeel die een bedrijf moet afdragen te verminderen.
Landen aangesloten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).