Verschillen tussen arm en rijk
Verschillen tussen arm en rijk zijn nauw verbonden met kansenongelijkheid (Europese Commissie, 2017). Enerzijds leidt kansenongelijkheid in het onderwijs (hoofdstuk 2) en op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 3) tot grotere verschillen tussen arm en rijk. Anderzijds leiden verschillen tussen arm en rijk tot minder gelijke kansen op andere domeinen, bijvoorbeeld bij het vinden van een geschikte woning (hoofdstuk 5) en het krijgen van goede zorg (hoofdstuk 6). Ook leiden ze tot minder gelijke kansen voor de volgende generatie. Zo scoren kinderen van ouders met een lager inkomen al voordat ze naar de basisschool gaan lager op taal- en rekentoetsen dan kinderen van ouders met een hoger inkomen (Zumbuehl en Dillingh, 2020). Ook hebben schoolgaande kinderen van ouders met een hoger inkomen makkelijker toegang tot betaald aanvullend onderwijs, zoals bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining. Aanvullend onderwijs dat alleen toegankelijk is voor leerlingen van wie de ouders dat kunnen betalen, zet andere leerlingen op achterstand (Onderwijsraad, 2021). Volgens de Europese Commissie (2017) laat dit wederzijds versterkende effect zien hoe belangrijk het is om de vicieuze cirkel tussen verschillen tussen arm en rijk aan de ene kant en kansenongelijkheid aan de andere kant te doorbreken.
In dit hoofdstuk staan de verschillen tussen arm en rijk in Nederland centraal. In paragraaf 4.1 wordt beschreven hoe groot deze verschillen zijn. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 nagegaan hoe volwassenen tegen kansenongelijkheid op het gebied van materiële welvaart aankijken. Vinden ze dat iedereen in Nederland de kans heeft om financieel rond te komen? En denken ze dat wie in Nederland in een arm gezin geboren wordt, altijd arm zal blijven? Ten slotte wordt in paragraaf 4.3 beschreven hoe volwassenen tegen de verschillen tussen arm en rijk in Nederland aankijken. Hoe klein of groot vinden ze deze verschillen en denken ze dat deze verschillen in de afgelopen tien jaar kleiner of groter zijn geworden? Vinden ze dat deze verschillen kleiner moeten worden? De cijfers in paragrafen 4.2 en 4.3 zijn afkomstig uit het onderzoek Belevingen. Alle cijfers uitgesplitst naar persoons- en regionale kenmerken zijn te vinden in de tabellenset.
4.1Verschillen in inkomen en vermogen
Inkomens scheef verdeeld
Het besteedbaar inkomen, het inkomen dat huishoudens kunnen gebruiken voor hun consumptieve bestedingen, was in 2023 gemiddeld 55,0 duizend euro (CBS StatLine, 2024a). Omdat huishoudens verschillen in omvang en samenstelling, kan het besteedbaar inkomen waarvan een alleenstaande goed kan rondkomen voor een gezin met kinderen een krap budget zijn. Om het besteedbaar inkomen van verschillende huishoudens onderling vergelijkbaar te maken, wordt het gecorrigeerd voor deze verschillen in omvang en samenstelling van het huishouden. Dit resulteert in het zogenaamde gestandaardiseerd inkomen. Het gestandaardiseerd inkomen was in 2023 gemiddeld 38,3 duizend euro per huishouden. Als huishoudens gerangschikt worden naar hoogte van hun gestandaardiseerd inkomen en in tien even grote groepen (decielgroepen) worden ingedeeld, dan heeft de laagste inkomensgroep een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 12,0 duizend euro, terwijl de hoogste inkomensgroep een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 90,2 duizend euro heeft, 7,5 keer zoveel (CBS StatLine, 2024a).
decielgroep gestandaardiseerd inkomen | |
---|---|
1e 10%-groep (laagst) | 12,0 |
2e 10%-groep | 21,0 |
3e 10%-groep | 24,7 |
4e 10%-groep | 28,2 |
5e 10%-groep | 32,1 |
6e 10%-groep | 36,1 |
7e 10%-groep | 40,3 |
8e 10%-groep | 45,4 |
9e 10%-groep | 52,7 |
10e 10%-groep (hoogst) | 90,2 |
Inkomensverschillen tussen bevolkingsgroepen en regio’s
Het gestandaardiseerd inkomen verschilt tussen bevolkingsgroepen. Zo is het inkomen later in de carrière het hoogst, wanneer de hoofdkostwinner in de leeftijd van 45 tot 65 jaar is (CBS, 2024a; CBS StatLine, 2024a). Ook ligt het inkomen van mensen met een Nederlandse herkomst en van mensen die in Nederland zijn geboren, maar waarvan één ouder in het buitenland is geboren, gemiddeld genomen hoger dan het inkomen van mensen die in Nederland zijn geboren, maar waarvan twee ouders in het buitenland zijn geboren, en het inkomen van mensen die in het buitenland zijn geboren (CBS, 2024b). Ook regionaal zijn er inkomensverschillen, zo bevinden de tien gemeenten met het hoogste gemiddelde inkomen zich vrijwel allemaal in het westen van het land (CBS, 2024a).
Inkomensongelijkheid tamelijk stabiel tussen 2011 en 2023
De inkomensongelijkheid kan worden uitgedrukt met behulp van de Gini-coëfficiënt. Op een schaal van 0 tot 1 geeft de Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volledige gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 voor volledige ongelijkheid (één huishouden heeft al het inkomen, de rest heeft niets). Sinds 2011 veranderde de inkomensongelijkheid nauwelijks.noot1 In 2023 was de Gini-coëfficiënt voor inkomensongelijkheid gelijk aan die van tien jaar eerder, namelijk 0,288 (CBS StatLine, 2024b).
Gini-coëfficiënt | Gestandaardiseerd inkomen | Vermogen |
---|---|---|
2011 | 0,286 | 0,777 |
2012 | 0,288 | 0,791 |
2013 | 0,288 | 0,818 |
2014 | 0,302 | 0,818 |
2015 | 0,288 | 0,814 |
2016 | 0,289 | 0,808 |
2017 | 0,296 | 0,800 |
2018 | 0,290 | 0,789 |
2019 | 0,306 | 0,774 |
2020 | 0,292 | 0,766 |
2021 | 0,292 | 0,740 |
2022 | 0,288 | 0,719 |
2023* | 0,288 | 0,723 |
Vermogens ook scheef verdeeld
Het vermogen van een huishouden is het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten tegoeden op bank- en spaarrekeningen, effecten, de eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. Als huishoudens gerangschikt worden naar hoogte van hun vermogen en in tien even grote groepen worden ingedeeld, blijkt dat de laagste vermogensgroep een negatief doorsnee (mediaannoot2) vermogen heeft, terwijl de hoogste vermogensgroep een doorsnee vermogen van meer dan een miljoen euro heeft (CBS StatLine, 2024c). In 2023 had de 10 procent meest vermogende huishoudens 56 procent van het totale vermogen in handen (CBS, 2024c).
decielgroep vermogen | Gemiddeld vermogen | Mediaan vermogen |
---|---|---|
1e 10%-groep (laagst) | -46,2 | -16,7 |
2e 10%-groep | 0,5 | 0,5 |
3e 10%-groep | 5,7 | 5,2 |
4e 10%-groep | 25,3 | 23,8 |
5e 10%-groep | 88,3 | 87,9 |
6e 10%-groep | 176,6 | 176,5 |
7e 10%-groep | 266,1 | 265,5 |
8e 10%-groep | 373,0 | 371,0 |
9e 10%-groep | 541,4 | 532,3 |
10e 10%-groep (hoogst) | 1798,6 | 1027,8 |
Vermogensverschillen tussen bevolkingsgroepen en regio’s
De levensfase van een huishouden, zoals de leeftijd van de hoofdkostwinner en de samenstelling van het huishouden, is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Ook woningbezit speelt een rol. Huishoudens met een eigen woning hadden in 2023 een doorsnee vermogen exclusief de waarde van de eigen woning van 49,4 duizend euro. Dat is ruim 45 duizend euro meer dan dat van huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen bedroeg 3,9 duizend euro (CBS StatLine, 2024d). Regionaal staat Bloemendaal al jaren aan kop als meest vermogende gemeente van Nederland. Huishoudens met het laagste doorsnee vermogen bevinden zich vooral in de grote steden, met Rotterdam als koploper. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en werkenden met weinig inkomen. Deze groepen hebben vaak weinig vermogen (CBS, 2024a).
Vermogensongelijkheid hoger dan inkomensongelijkheid
De vermogensongelijkheid kan ook worden uitgedrukt met behulp van de Gini-coëfficiënt. Volgens de Gini-coëfficiënt bedroeg de vermogensongelijkheid 0,723 in 2023 (CBS StatLine, 2024b). Daarmee is de vermogensongelijkheid aanmerkelijk hoger dan de inkomensongelijkheid. Wel is de vermogensongelijkheid gedaald ten opzichte van 2013, wat vooral komt door de waardestijging van woningen (zie figuur 4.1.2 voor de ontwikkeling van de Gini-coëfficiënt tussen 2011 en 2023).
Ruim een half miljoen mensen in armoede
In 2023 leefden 540 duizend mensen in Nederland onder de armoedegrens. Dat is 3,1 procent van de bevolking. De armoedegrens, die volgens een nieuwe methode is samengesteld door het CBS in samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), is gebaseerd op zowel het inkomen als het vermogen van huishoudens. Volgens deze nieuwe methode waren er iets minder dan 1,2 miljoen mensen bijna arm: het inkomen lag tot 25 procent boven de armoedegrens en het vermogen eronder (CBS, 2024d). In 2023 gaf 9 procent van de huishoudens aan (zeer) moeilijk rond te kunnen komen (CBS StatLine, 2024e).
4.2Opvattingen over ongelijke kansen op het gebied van materiële welvaart
4 op de 10 mensen vinden dat iedereen in Nederland de kans heeft om financieel rond te komen
Van de volwassen bevolking vindt 39 procent dat iedereen in Nederland de kans heeft om financieel rond te komen. Een ongeveer even groot deel van de bevolking, namelijk 40 procent, vindt niet dat iedereen deze kans heeft.
Mannen vinden met 43 procent vaker dat iedereen de kans heeft om financieel rond te komen dan vrouwen (35 procent). Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (44 procent) vinden dit ook vaker dan mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma (39 procent) en hbo’ers en universitair geschoolden (36 procent), en mensen die in het buitenland zijn geboren (48 procent) vaker dan mensen die in Nederland zijn geboren (ongeveer 35 procent). De welvaart van het huishouden speelt geen rol bij de opvatting hierover, maar economische zelfstandigheidnoot3 – het zelf verdienen van ten minste het bijstandsniveau – wel. Mensen die economische zelfstandig zijn (39 procent) vinden namelijk vaker dat iedereen in Nederland de kans heeft om financieel rond te komen dan mensen die niet economisch zelfstandig zijn (35 procent).
(Helemaal) eens | Niet eens, niet oneens | (Helemaal) oneens | Weet niet | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 38,7 | 17,9 | 39,7 | 3,7 |
Geslacht | . | . | . | . |
Mannen | 43,0 | 17,3 | 36,1 | 3,7 |
Vrouwen | 34,6 | 18,4 | 43,2 | 3,8 |
Onderwijsniveau | . | . | . | . |
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 44,2 | 17,8 | 32,8 | 5,2 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 38,6 | 18,4 | 40,2 | 2,8 |
Hbo, wo | 35,9 | 17,2 | 43,8 | 3,2 |
Herkomst | . | . | . | . |
Nederlandse herkomst | 37,0 | 18,6 | 41,6 | 2,8 |
Geboren in Nederland, ouder(s) in buitenland |
33,8 | 14,9 | 47,8 | 3,5 |
Geboren in buitenland | 48,0 | 16,6 | 28,0 | 7,4 |
Economische zelfstandigheid | . | . | . | . |
Economisch zelfstandig | 39,3 | 16,9 | 40,7 | 3,1 |
Niet economisch zelfstandig | 34,6 | 19,5 | 40,7 | 5,1 |
Meerderheid denkt dat mensen armoede kunnen ontstijgen
Minder dan 1 op de 10 mensen (8 procent) denkt dat wie in Nederland in een arm gezin geboren wordt, altijd arm zal blijven. Een veel groter deel van de bevolking (65 procent) denkt dat mensen armoede kunnen ontstijgen. In de praktijk blijkt dat ruim 9 van de 10 kinderen in een gezin met een laag inkomen 25 jaar later een hoger inkomen hadden (CBS, 2023).
Mannen en vrouwen verschillen niet van mening over of mensen armoede kunnen ontstijgen. Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma zijn met 11 procent relatief vaak van mening dat mensen die in een arm gezin geboren worden, altijd arm zullen blijven. Van de mensen met een ander onderwijsniveau is dat ongeveer 6 procent. Ook denken mensen uit huishoudens met een lage welvaart (13 procent) dit vaker dan mensen uit huishoudens met een hoge welvaart (5 procent). Dit geldt eveneens voor mensen uit (bijna) arme huishoudens (14 procent) ten opzichte van mensen uit huishoudens die niet (bijna) arm zijn (7 procent).
(Helemaal) eens | Niet eens, niet oneens | (Helemaal) oneens | Weet niet | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 7,5 | 24,2 | 64,7 | 3,5 |
Geslacht | . | . | . | . |
Mannen | 8,1 | 23,9 | 64,8 | 3,1 |
Vrouwen | 6,9 | 24,6 | 64,7 | 3,8 |
Onderwijsniveau | . | . | . | . |
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 11,1 | 24,9 | 58,6 | 5,4 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 6,0 | 22,5 | 68,9 | 2,6 |
Hbo, wo | 6,7 | 25,5 | 65,1 | 2,8 |
Welvaart huishouden | . | . | . | . |
1e 25%-groep (laagst) | 13,5 | 25,8 | 56,4 | 4,3 |
2e 25%-groep | 9,4 | 24,5 | 61,7 | 4,3 |
3e 25%-groep | 5,3 | 24,5 | 67,1 | 3,1 |
4e 25%-groep (hoogst) | 4,6 | 23,6 | 70,4 | 1,3 |
Armoede huishouden | . | . | . | . |
(Bijna) arm | 14,2 | 26,1 | 54,4 | 5,3 |
Niet (bijna) arm | 6,8 | 24,2 | 66,1 | 2,9 |
4.3Opvattingen over de verschillen tussen arm en rijk
Meeste mensen vinden de verschillen tussen arm en rijk groot
Van de volwassen bevolking vindt 74 procent de verschillen tussen arm en rijk in Nederland (heel) groot. Een veel kleiner deel van de bevolking (4 procent) vindt de verschillen tussen arm en rijk juist (heel) klein. Verder vindt 17 procent de verschillen niet groot, maar ook niet klein en zegt 5 procent het niet te weten.
De verschillen tussen arm en rijk worden vaker als (heel) groot beschouwd door vrouwen (77 procent) dan door mannen (71 procent). Ook leeftijd maakt verschil. Het percentage dat de verschillen tussen arm en rijk (heel) groot vindt loopt uiteen van 65 procent bij de 18- tot 25‑jarigen tot ongeveer 80 procent bij de 55‑plussers. Van de mensen die in Nederland zijn geboren vindt ook ongeveer 80 procent dit, ongeacht waar hun ouders zijn geboren. Mensen die in het buitenland zijn geboren vinden dit met 58 procent minder vaak. Van hen vindt 11 procent deze verschillen juist (heel) klein. Onderwijsniveau en de welvaart van het huishouden spelen vrijwel geen rol bij de opvattingen hierover (zie tabel 4P.2).
(Heel) klein | Niet klein, niet groot | (Heel) groot | Weet niet | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 4,5 | 16,7 | 74,3 | 4,5 |
Geslacht | . | . | . | . |
Mannen | 6,0 | 19,0 | 71,5 | 3,5 |
Vrouwen | 3,0 | 14,4 | 77,1 | 5,4 |
Onderwijsniveau | . | . | . | . |
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 4,4 | 13,4 | 74,8 | 7,5 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 2,5 | 17,5 | 76,6 | 3,4 |
Hbo, wo | 5,9 | 17,5 | 73,5 | 3,2 |
Leeftijd | . | . | . | . |
18 tot 25 jaar | 5,3 | 22,8 | 64,8 | 7,1 |
25 tot 35 jaar | 6,6 | 19,8 | 69,4 | 4,2 |
35 tot 45 jaar | 5,6 | 17,6 | 72,1 | 4,7 |
45 tot 55 jaar | 4,8 | 17,1 | 73,6 | 4,5 |
55 tot 65 jaar | 2,4 | 14,1 | 79,3 | 4,2 |
65 tot 75 jaar | 3,4 | 13,3 | 80,9 | 2,4 |
75 jaar of ouder | 3,2 | 12,4 | 79,2 | 5,2 |
Herkomst | . | . | . | . |
Nederlandse herkomst | 3,1 | 15,8 | 77,8 | 3,3 |
Geboren in Nederland, ouder(s) in buitenland |
2,9 | 13,7 | 80,0 | 3,4 |
Geboren in buitenland | 10,8 | 21,8 | 57,8 | 9,6 |
Drie kwart denkt dat de verschillen tussen arm en rijk groter zijn geworden …
Van de bevolking denkt 76 procent dat de verschillen tussen arm en rijk in Nederland in de afgelopen tien jaar (veel) groter zijn geworden. In de praktijk veranderden de inkomensverschillen weinig en namen de vermogensverschillen af (zie paragraaf 4.1). Een minderheid van 4 procent denkt juist dat deze verschillen (veel) kleiner zijn geworden. Tien procent ziet geen verandering en een vergelijkbaar deel weet het niet.
Mannen en vrouwen hebben een vergelijkbaar beeld van de ontwikkeling van de verschillen tussen arm en rijk. Van de mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar denkt ruim 80 procent dat de verschillen tussen arm en rijk (veel) groter zijn geworden. Dit percentage is het laagst bij de 18- tot 25‑jarigen (69 procent). Een relatief groot deel van hen weet ook niet hoe de verschillen tussen arm en rijk zich hebben ontwikkeld. Ook mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma, mensen die in het buitenland zijn geboren en mensen uit huishoudens met een lage welvaart denken minder vaak dat de verschillen (veel) groter zijn geworden (zie tabel 4P.2). Deze groepen zeggen ook iets vaker het niet te weten.
… en vindt dat de verschillen tussen arm en rijk kleiner moeten worden
Ook ongeveer drie kwart van de bevolking (74 procent) vindt dat de verschillen tussen arm en rijk in Nederland kleiner moeten worden. Daarentegen vindt 11 procent dit juist niet en 14 procent zegt het niet te weten.
Mannen zijn met 70 procent minder vaak van mening dat de verschillen kleiner moeten worden dan vrouwen (78 procent), en jongeren en hbo’ers en universitair geschoolden delen deze mening minder vaak dan ouderen en anders geschoolden (zie tabel 4P.2). Ook herkomst speelt een rol. Van de mensen die in het buitenland zijn geboren vindt 66 procent dat de verschillen tussen arm en rijk kleiner moeten worden. Dit aandeel is lager dan bij mensen met een Nederlandse herkomst (75 procent) en mensen die in Nederland zijn geboren maar hun ouder(s) niet (81 procent). En ook welvaart is van belang. Mensen uit huishoudens met een hoge welvaart vinden met 67 procent het minst vaak dat de verschillen tussen arm en rijk kleiner moeten worden.
4.4Literatuur
Literatuur
CBS (2023). Meeste mensen ontstijgen armoederisico van hun ouders. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2024a). Materiële welvaart in Nederland. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2024b). Integratie en samenleven. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2024c). 56 procent vermogen in handen van 10 procent huishoudens. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2024d). Nieuwe meetmethode CBS, SCP en Nibud brengt armoede scherper in beeld. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2025). Parade van Pen: de inkomensverdeling in 2023. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024a). Inkomen van huishoudens; inkomensklassen, huishoudenskenmerken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024b). Ongelijkheid in inkomen en vermogen; huishoudens. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024c). Vermogen van huishoudens; huishoudenskenmerken, vermogensklassen. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024d). Vermogen van huishoudens; huishoudenskenmerken, vermogensbestanddelen. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024e). Inkomensbeoordeling en financiële problemen; huishoudens. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024f). Welvaart van personen; kerncijfers. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Europese Commissie (2017). Thematische factsheet Europees semester: Aanpak van ongelijkheden. Europese Commissie, Brussel.
Onderwijsraad (2021). Publiek karakter voorop. Onderwijsraad, Den Haag.
Zumbuehl, M. en R. Dillingh (2020). Ongelijkheid van het jonge kind. Centraal Planbureau, Den Haag.
Noten
De lichte pieken in 2014, 2017 en 2019 waren het gevolg van gunstige fiscale maatregelen voor directeuren-grootaandeelhouders in die jaren (CBS, 2025).
De mediaan is de middelste waarde van een verdeling van cijfers, geordend van laag naar hoog. De helft van de populatie heeft een waarde onder de mediaan, de andere helft daarboven. Hierdoor is de mediaan minder gevoelig voor extreme waarden dan het gemiddelde.
In 2023 was 76 procent van de mensen die geen onderwijs volgen en die tussen de 15 jaar en de AOW-leeftijd zijn economisch zelfstandig, 83 procent van de mannen en 70 procent van de vrouwen (CBS StatLine, 2024f).