Welzijn van jongvolwassenen
Het geluk, de tevredenheid met het leven en het persoonlijk welzijn bij jongvolwassenen waren in 2020 en 2021, de coronaperiode, aanzienlijk lager dan in voorgaande jaren. In 2022 waren deze aspecten nog niet terug op het niveau van voor 2020. Dit varieert voor de verschillende deelaspecten van het persoonlijk welzijn. Op vertrouwen is het persoonlijk welzijn nog steeds lager dan in 2019. Rondom de financiën is het persoonlijk welzijn lager dan in 2021. Het persoonlijk welzijn op het sociale leven is wél terug op het niveau van voor corona. Toch zijn jongvolwassenen nog steeds vaker dan in 2019 sterk emotioneel eenzaam.
10.1Geluk en tevredenheid
In 2022 voelde 79 procent van de 18- tot 25‑jarigen zich naar eigen zeggen gelukkig, en 75 procent van hen was tevreden met het leven. Net als in 2021 waren jongvolwassenen in 2022 het minst vaak gelukkig en tevreden van alle leeftijdsgroepen. In 1997, het jaar dat deze cijfers voor het eerst werden gepubliceerd, was dit nog heel anders; toen waren de jongvolwassenen met 91 procent het vaakst gelukkig. Ook de tevredenheid lag in dat jaar aanmerkelijk hoger (85 procent). Bij oudere leeftijdsgroepen nam het aandeel tevredenen, na een aanvankelijke daling in 2020, niet verder af in 2021 en 2022. Bij jongvolwassenen gebeurde dat wel; tussen 2020 en 2021 nam het aandeel tevredenen bij hen af van ruim 81 procent in 2020 naar 77 procent in 2021. In 2022 bleef dit ongeveer gelijk.
| jaar | Tevredenheid, 18 jaar of ouder | Tevredenheid, 18 tot 25 jaar | Geluk, 18 jaar of ouder | Geluk, 18 tot 25 jaar |
|---|---|---|---|---|
| 1997 | 84,1 | 84,8 | 88,2 | 91,1 |
| 1998 | 85,4 | 84,9 | 89,0 | 90,9 |
| 1999 | 84,8 | 84,6 | 88,4 | 89,8 |
| 2000 | 85,8 | 85,5 | 89,1 | 90,8 |
| 2001 | 85,9 | 85,7 | 89,3 | 90,9 |
| 2002 | 84,4 | 81,4 | 88,0 | 88,7 |
| 2003 | 84,5 | 84,6 | 87,8 | 90,7 |
| 2004 | 84,3 | 84,1 | 87,8 | 90,6 |
| 2005 | 83,9 | 82,8 | 87,4 | 87,6 |
| 2006 | 84,4 | 85,0 | 88,8 | 90,5 |
| 2007 | 84,9 | 87,2 | 88,2 | 89,8 |
| 2008 | 85,8 | 86,5 | 88,7 | 91,4 |
| 2009 | 85,1 | 84,6 | 89,0 | 90,0 |
| 2010 | 83,8 | 84,7 | 87,7 | 88,8 |
| 2011 | 84,7 | 85,0 | 88,1 | 89,4 |
| 2012 | 85,1 | 85,8 | 89,0 | 90,4 |
| 2013 | 83,6 | 85,6 | 87,5 | 90,0 |
| 2014 | 84,6 | 82,6 | 87,9 | 89,6 |
| 2015 | 83,9 | 86,2 | 87,4 | 88,7 |
| 2016 | 85,2 | 85,5 | 88,3 | 88,5 |
| 2017 | 85,4 | 85,3 | 87,5 | 87,5 |
| 2018 | 85,7 | 83,8 | 87,7 | 85,8 |
| 2019 | 87,3 | 86,1 | 88,9 | 87,5 |
| 2020 | 84,8 | 81,4 | 86,8 | 83,8 |
| 2021 | 83,6 | 76,9 | 86,4 | 80,9 |
| 25 | 83,4 | 75,5 | 86,1 | 78,9 |
Onderzoek Sociale samenhang & Welzijn
De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn (SSW). Dit is een onderzoek dat jaarlijks wordt uitgevoerd onder inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder. Er zijn jaarlijks gegevens beschikbaar van circa 7 500 respondenten. De vragenlijst bestaat uit een vast onderdeel met jaarlijks terugkerende onderwerpen en een ad hoc-deel waarin elk jaar andere thema’s worden opgenomen. Voorbeelden van vaste onderwerpen zijn tevredenheid en geluk, sociale contacten, vrijwilligerswerk, politieke participatie en vertrouwen in instituties en in andere mensen. Ad hoc-thema’s zijn bijvoorbeeld vragen over vrijwilligerswerk, de kwaliteit van sociale contacten, eenzaamheid en hoe zinvol het leven wordt ervaren.
Voor cijfers over welzijn worden personen van 18 jaar of ouder als uitgangspunt genomen. Personen in instellingen zijn hierbij buiten beschouwing gebleven. Gegevens over welzijn uit het onderzoek SSW zijn beschikbaar voor 2013 tot en met 2022. Dit hoofdstuk richt zich op jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Dit zijn jaarlijks zo’n 800 respondenten. Er is in de analyses gekeken naar geslacht, leeftijd, woonsituatie, hoogst gevolgde onderwijsniveau, en gestandaardiseerd huishoudensinkomen (in kwartielgroepen).
De gegevens over eenzaamheid zijn voor 2019, 2021 en 2022 beschikbaar. Vóór 2019 werd dit op een andere manier uitgevraagd (zie ook onder begrippen). Omdat er gegevens van drie jaar beschikbaar zijn, is het mogelijk om een vergelijking te maken tussen deze jaren. Voor het verband tussen eenzaamheid en welzijn zijn de gegevens van 2019, 2021 en 2022 samengevoegd. Dit is gedaan om te waarborgen dat er voldoende waarnemingen voor de analyses zijn. Om diezelfde reden zijn bij de analyses van de verschillen tussen groepen jongeren op de PWI de gegevens van 2021 en 2022 samengevoegd.
Voor de tijdreeksen over geluk en tevredenheid van 1997 tot 2011 zijn gegevens uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) gebruikt. Vanwege de verschillen in de onderzoeksopzet en de vraagstellingen tussen POLS en SSW waren de onderzoeksresultaten niet goed vergelijkbaar en was het tot 2019 niet mogelijk om te publiceren over lange trends voor geluk en tevredenheid met het leven. In 2019 heeft het CBS onderzoek gedaan naar de trendbreuk in de uitkomsten van beide onderzoeken, en heeft deze gerepareerd (Van Beuningen en Moonen, 2019). Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkelingen in subjectief welzijn vanaf 1997 tot en met het recentste verslagjaar te laten zien.
In deze bijdrage wordt gesproken van een verandering tussen jaren (of een verschil tussen groepen) als deze verandering (of dit verschil) statistisch significant is.
10.2Persoonlijk welzijn
Persoonlijk Welzijn
Het persoonlijke welzijn van jongvolwassenen is bepaald aan de hand van de Persoonlijke Welzijnsindex (PWI). Deze index is samengesteld uit 12 indicatoren die 8 dimensies beschrijven. De dimensies met bijbehorende indicatoren zijn:
- Materiële levensstandaard: (a) tevredenheid over de financiële situatie.
- Economische risico’s: (b) zorgen over de financiële toekomst.
- Opleiding en arbeid: (c) tevredenheid met de opleidingskansen, (d) tevredenheid met het werk (indien iemand een betaalde baan heeft van minimaal 12 uur per week) of de dagelijkse bezigheden (indien iemand geen betaalde baan heeft of minder dan 12 uur per week werkt).
- Gezondheid: (e) tevredenheid met de lichamelijke gezondheid, (f) tevredenheid met de psychische gezondheid.
- Sociale relaties: (g) tevredenheid met het sociale leven.
- Maatschappelijke participatie en vertrouwen: (h) vertrouwen in de Tweede Kamer, (i) in rechters en in de (j) politie.
- Veiligheid: (k) gevoel van (on)veiligheid.
- Milieu en leefomgeving: (l) tevredenheid met de woonbuurt.
Per indicator zijn de scores omgerekend naar een score van 1 tot en met 10. Vervolgens is voor elke dimensie een score bepaald en zijn de acht resulterende scores samengevoegd tot een index; de Persoonlijke Welzijnsindex. Iedere dimensie telt even zwaar in de index, die loopt van 1 tot en met 10. Een score van 7 of hoger op de PWI betekent een hoog persoonlijk welzijn (Van Beuningen et al., 2015).
Persoonlijk welzijn jongvolwassenen in 2022 nog steeds lager dan bij 25‑plussers
In 2022 had 59 procent van de jongvolwassenen een hoog persoonlijk welzijn. De daling in 2020 en 2021 heeft daarmee niet doorgezet. Het aandeel 25‑plussers met een hoog persoonlijk welzijn is wel gedaald, van 67 naar 62 procent. In 2021 was het aandeel met een hoog persoonlijk welzijn voor het eerst lager bij de jongvolwassenen dan bij de 25‑plussers. In 2022 was dit verschil er nog steeds, maar het is wat kleiner dan in 2021.
| Jaar | 18 tot 25 jaar | 25 jaar of ouder |
|---|---|---|
| 2013 | 64,8 | 54,4 |
| 2014 | 63,9 | 57,3 |
| 2015 | 62,6 | 56,7 |
| 2016 | 66,3 | 58,9 |
| 2017 | 71,7 | 60,8 |
| 2018 | 70,9 | 62,6 |
| 2019 | 68,5 | 64,3 |
| 2020 | 70,1 | 65,7 |
| 2021 | 62,9 | 67,4 |
| 2022 | 59,4 | 62,5 |
Jongvolwassenen hadden in 2022, vergeleken met het jaar daarvoor, vooral minder vaak een hoog persoonlijk welzijn op het gebied van de financiële toekomst, financiën en veiligheid. De afname was het grootst op het gebied van de financiële toekomst. Waar in 2021 de helft op dit gebied nog een 7 of hoger scoorde, was dat in 2022 42 procent. Bij 25‑plussers is dit ook gedaald, maar met 52 procent hoger dan bij jongvolwassenen.
Op het terrein van financiën daalde het aantal jongvolwassenen met een hoog persoonlijk welzijn van 77 naar 72 procent. Op het terrein van veiligheid daalde dit van 82 procent tot 78 procent in 2022. Het vertrouwen in instituties onder jongvolwassen was al gedaald tussen 2020 en 2021. Deze daling zette weliswaar niet (significant) door in 2022, maar dit vertrouwen is met 48 procent nog steeds lager dan in 2020 (64 procent). Het persoonlijk welzijn op gebied van het sociaal leven, wat tussen 2020 en 2021 nog daalde van 80 naar 72 procent, steeg in 2022 weer tot 77 procent.
| dimensies | 2022 | 2021 |
|---|---|---|
| Persoonlijke welzijnsindex | 59,4 | 62,9 |
| Opleiding/beroep | 89,5 | 88,2 |
| Buurt | 82,6 | 81,7 |
| Veiligheid | 77,9 | 82,4 |
| Gezondheid | 77,6 | 73,9 |
| Sociale leven | 76,6 | 71,8 |
| Financiën | 71,6 | 76,5 |
| Vertrouwen in instituties | 48,0 | 51,5 |
| Financiële toekomst | 42,2 | 49,7 |
Jonge mannen hoger persoonlijk welzijn dan jonge vrouwen
In 2021/2022 was er gemiddeld genomen geen verschil in persoonlijk welzijn tussen 18 tot 22‑jarigen en 22 tot 25‑jarigen. Wel was er een verschil tussen mannen en vrouwen; mannen van 18 tot 25 jaar hebben met 70 procent vaker een hoog persoonlijk welzijn dan vrouwen in die leeftijdsgroep (52 procent). Dit verschil was in 2020 beperkter; toen ging het om 74 procent van de mannen en 66 procent van de vrouwen.
Op het niveau van de dimensies hadden, net als in voorgaande jaren, mannen vooral een hoger persoonlijk welzijn op het gebied van veiligheid, de financiële toekomst en gezondheid. Het verschil was het grootst op gebied van veiligheid; van de jongvolwassen mannen heeft 91 procent een hoog persoonlijk welzijn, tegenover 69 procent van de vrouwen. Op gebied van financiële toekomst had 52 procent van de mannen tegenover 40 procent van de vrouwen een hoog persoonlijk welzijn. Op het gebied van gezondheid had 81 procent van de mannen en 71 procent van de vrouwen een hoog persoonlijk welzijn. Eerder (Coumans, 2022) werd al geconstateerd dat de slechtere ervaren gezondheid en de sterkere achteruitgang daarvan bij jonge vrouwen in lijn is met eerder onderzoek naar psychische ongezondheid (CBS, 2022).
| Dimensies | Vrouwen | Mannen |
|---|---|---|
| Persoonlijke welzijnsindex | 52,3 | 69,5 |
| Opleiding/beroep | 89,6 | 88,3 |
| Buurt | 82,3 | 82,1 |
| Sociale leven | 73,3 | 75,5 |
| Financiën | 72,6 | 75 |
| Gezondheid | 71 | 80,6 |
| Veiligheid | 68,9 | 90,6 |
| Vertrouwen in instituties | 47,7 | 51,4 |
| Financiële toekomst | 39,5 | 51,5 |
Jongvolwassenen in hogere inkomensgroepen vaker hoog persoonlijk welzijn
Net als voorgaande jaren is het aandeel jongvolwassenen dat een hoog persoonlijk welzijn had in 2021/2022 aanmerkelijk hoger in de hoogste twee inkomenskwartielgroepen dan in de twee laagste inkomensgroepen. In de twee laagste inkomenskwartielgroepen was het persoonlijk welzijn respectievelijk 50 en 55 procent, terwijl dit in de hoogste twee inkomensgroepen 63 (derde kwartiel) en 74 procent (vierde kwartiel) was. Op het niveau van de dimensies zijn de belangrijkste verschillen tussen de inkomensgroepen te zien op het gebied van financiële situatie, financiële toekomst, gezondheid, veiligheid en buurt.
| dimensies | Persoonlijke welzijnsindex |
|---|---|
| Vierde (hoogste) kwartiel | 73.5 |
| Derde kwartiel | 62.6 |
| Tweede kwartiel | 55.2 |
| Eerste (laagste) kwartiel | 50.1 |
Thuiswonende jongeren met twee ouders het vaakst hoog persoonlijk welzijn
Ook het type huishouden waar de jongere deel van uitmaakt, hangt samen met het persoonlijk welzijn. Thuiswonende jongvolwassenen met twee ouders hadden het vaakst een hoog persoonlijk welzijn, vergeleken met thuiswonende jongeren met één ouder of uitwonende jongvolwassenen met of zonder partner. Ook als er rekening wordt gehouden met verschillen in inkomen en verschillen tussen de huishoudenstypen en de lagere leeftijd van de thuiswonende jongvolwassenen met beide ouders, blijft dit verschil bestaan. Wel verdwijnt na deze correctie het verschil tussen thuiswonende jongvolwassenen met twee ouders en uitwonenden met een partner. Maar bij het verschil tussen thuiswonende jongvolwassenen met één ouder met uitwonende jongvolwassenen zonder partner spelen kennelijk nog andere factoren een rol. Kijken we naar de onderliggende dimensies, dan blijken thuiswonende volwassenen met twee ouders vooral beter te scoren op gebied van financiën, financiële toekomst, gezondheid en hun buurt.
10.3Het sociale leven van jongvolwassenen
In 2021 bleek dat het sociale leven van jongeren er op meerdere fronten op achteruit was gegaan ten opzichte van 2020. Niet alleen hadden jongvolwassenen minder vaak een hoog persoonlijk welzijn op gebied van hun sociale leven, ook hadden ze minder vaak regelmatig sociaal contact met zowel familie als vrienden en buren. Daarnaast waren zij ook vaker dan het jaar ervoor emotioneel eenzaam.
Deze paragraaf gaat in op hoe het verder is gegaan met jongvolwassenen op sociaal gebied. Met een aantal verdiepende vragen wordt ingegaan op welke soort contacten jongeren hadden, of ze meer contact zouden willen en of ze vooral met vergelijkbare jongvolwassenen optrekken, of juist ook buiten hun sociale bubbel contact zoeken.
Jongvolwassenen in 2022 weer wat vaker contact met naasten
Sinds 2013 schommelde het aandeel bij de jongvolwassenen dat elke week wel met iemand van de familie, vrienden of buren contact had rond de 97 en 98 procent. In 2021 was dat gedaald tot 93 procent, maar in 2022 is dit weer toegenomen tot 96 procent. Met name het aandeel jongvolwassenen met regelmatig contact met buren en vrienden nam af in 2020 en 2021. Dit kan te maken hebben gehad met maatregelen vanwege de coronapandemie. In 2022 stagneerde de afname van het aandeel met wekelijks contact met buren en vrienden.
Bij de 25‑plussers nam het aandeel met wekelijks contact met iemand uit de familie-, vrienden- of burenkring ook wat toe in 2022. Overigens was er bij de 25‑plussers geen afname tussen 2020 en 2021 van contact met familie of vrienden, en voor buren was de afname beperkter dan bij de jongvolwassenen.
Binnen de groep jongeren zijn er enkele verschillen naar geslacht en leeftijdscategorie. Zo hadden jonge vrouwen wat vaker dan jonge mannen elke week contact met hun familie. De jongste groep, 18 tot 22 jaar, had het vaakst elke week contact met vrienden. Daarentegen had de oudere groep (van 22 tot 25 jaar) juist vaker überhaupt met iemand wekelijks contact.
Jongvolwassenen vooral contact via berichtendiensten zoals WhatsApp
Aan de respondenten die minstens elke maand contact hadden met anderen is de vraag voorgelegd hoe vaak ze op welke manier contact hadden. Jongvolwassen bleken vooral vaak berichten uit te wisselen via een berichtendienst, bijvoorbeeld WhatsApp. Voor driekwart van de jongvolwassen was dit een manier om wekelijks contact te hebben met familie. Met vrienden onderhield 93 procent minstens elke week op deze manier contact. Jongvolwassenen zijn geen brievenschrijvers; zo’n 6 procent mailde op wekelijkse basis met, of stuurde een brief naar, familie of vrienden.
In 2022 nog altijd meer emotioneel eenzame jongvolwassenen dan in 2019
Naast de contactfrequentie, is de beleving van het sociale leven door jongvolwassenen van belang. In 2022 is dat onder meer uitgevraagd door te informeren naar wens om familie, vrienden en familie vaker te zien. Jongvolwassenen geven met 40 procent vaker dan 25‑plussers (31 procent) aan dat zij meer contact zouden willen met hun familie. Ook met vrienden willen jongvolwassen vaker contact; 53 procent van de jongvolwassenen wil dat, tegenover 42 procent van de 25‑plussers.
De beleving van sociaal contact kan ook uitgedrukt worden in de mate van ervaren eenzaamheid. Er kan daarbij onderscheid gemaakt worden tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid gaat het om de behoefte aan meer sociale contacten, en bij emotionele eenzaamheid om het gemis van een emotioneel hechte band. In 2019 werd eenzaamheid voor het eerst in de enquête sociale samenhang en welzijn op deze manier gemeten. In 2021 en 2022 is deze meting herhaald.
| Sterke eenzaamheid | 2022 | 2021 | 2019 |
|---|---|---|---|
| Sterk eenzaam algemeen | 12,5 | 12,0 | 10,3 |
| Sterk sociaal eenzaam | 12,7 | 11,7 | 11,3 |
| Sterk emotioneel eenzaam | 13,7 | 14,6 | 9,4 |
Het beeld het percentage mensen dat eenzaamheid in zijn algemeenheid ervoer is niet significant veranderd over de jaren. Wel is het percentage dat sterke emotionele eenzaamheid ervoer toegenomen van 9 procent in 2019 tot 15 procent in 2021. In 2022 bleef dit met 14 procent vrijwel gelijk aan het jaar ervoor.
Binnen de jongvolwassenen zijn er nauwelijks verschillen tussen vrouwen en mannen en 18 tot 22‑jarigen en 22 tot 25‑jarigen. Wel zijn de 22- tot 25‑jarigen met 16 procent wat vaker sterk emotioneel eenzaam dan de groep van 18 tot 22 jaar (12 procent).
Merendeel jongvolwassenen heeft contacten buiten sociale bubbel
In 2022 zijn ten slotte enkele vragen voorgelegd om te zien of jongvolwassenen ook buiten hun eigen groep of sociale ‘bubbel’ contact hebben. Het merendeel bleek minstens wekelijks contact te onderhouden met mensen die anders zijn in herkomst, leeftijd of opleiding. Zo heeft 69 procent contact met iemand met een andere herkomst, 80 procent ziet, spreekt of schrijft elke week met mensen die minstens vijf jaar jonger of ouder zijn en 87 procent heeft minstens wekelijks contact met iemand met een ander onderwijsniveau.
Bij 25‑plussers is het aandeel dat wekelijks contact heeft met iemand van een andere herkomst met 64 procent iets lager dan bij de jongvolwassenen (69 procent). Zij hebben met 88 procent tegenover 80 procent wel vaker dan de jongvolwassenen contact met mensen die vijf jaar jonger of ouder zijn; 88 procent. Jongvolwassenen en 25‑plussers hebben ongeveer even vaak wekelijks contact met iemand met een ander onderwijsniveau.
| Minstens wekelijks contact | 18 tot 25 jaar | 25-plussers |
|---|---|---|
| Minstens wekelijks contact met mensen met ander onderwijsniveau | 86,6 | 88,5 |
| Minstens wekelijks contact met mensen minstens vijf jaar jonger of ouder | 80,2 | 87,8 |
| Minstens wekelijks contact met mensen andere herkomst | 69,0 | 64,0 |
Er zijn bij de jongvolwassenen verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen in het contacteren van anderen. Het duidelijkst zijn de verschillen in het omgaan met mensen van een andere herkomst. Vooral mannen, de jongste groep (18 tot 22 jaar), hoog opgeleiden en de laagste twee inkomenskwartielgroepen hebben desgevraagd het vaakst minstens elke week contact met mensen van een andere herkomst. De twee hoogste inkomensgroepen en de jongste groep hebben het vaakst elke week contact met mensen van een ander onderwijsniveau. Voor het wekelijks omgaan met jongere of oudere mensen maken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en inkomensgroep niet uit.
| Achtergrondkenmerken | Andere herkomst |
|---|---|
| Vrouwen | 65,5 |
| Mannen | 72,5 |
| 22 tot 25 jaar | 63,9 |
| 18 tot 22 jaar | 72,7 |
| Hoogopgeleid | 71,1 |
| Laag- en middelbaar opgeleid | 64,8 |
| Vierde (hoogste) inkomenskwartielgroep | 65,7 |
| Derde inkomenskwartielgroep | 66,0 |
| Tweede inkomenskwartielgroep | 72,9 |
| Eerste (laagste) inkomenskwartielgroep | 71,9 |
10.4Begrippen
Geluk
Of mensen gelukkig zijn wordt vastgesteld aan de hand van de vraag: ‘Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u zichzelf een gelukkig mens vindt? Een 1 staat voor volledig ongelukkig en 10 voor volledig gelukkig.’ Er worden vervolgens drie groepen onderscheiden: degenen met een score van 1 tot en met 4 (ongelukkig), degenen met een score van 5 of 6 (niet gelukkig, niet ongelukkig) en degenen met een score van 7 tot en met 10 (gelukkig)
Tevredenheid
Of mensen tevreden zijn wordt gemeten aan de hand van de vraag: ‘Kunt u op een schaal van 1 tot met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt? Een 1 staat voor volledig ontevreden en een 10 voor volledig tevreden.’ Er worden vervolgens drie groepen onderscheiden: degenen met een score van 1 tot en met 4 (ontevreden), degenen met een score van 5 of 6 (niet ontevreden, niet tevreden) en degenen met een score van 7 tot en met 10 (tevreden)
Gestandaardiseerd huishoudinkomen
Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen, gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. De huishoudens zijn naar hoogte van hun gestandaardiseerd inkomen in vier groepen (kwartielen) verdeeld.
Eenzaamheid
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de verkorte versie van de Eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld (De Jong Gierveld & Van Tilburg, 2006). Deze schaal benadert eenzaamheid als meerdimensionaal begrip en onderscheidt sociale en emotionele eenzaamheid. Respondenten kregen 6 stellingen voorgelegd, 3 stellingen (stelling 2, 3 en 5) hebben betrekking op sociale eenzaamheid, en 3 op emotionele eenzaamheid (stelling 1, 4 en 6). De stellingen luiden als volgt:
- Ik ervaar een leegte om me heen.
- Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen.
- Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen.
- Ik mis mensen om me heen.
- Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel.
- Vaak voel ik me in de steek gelaten.
Respondenten kunnen telkens antwoorden met ‘ja’, ‘min of meer’ of ‘nee. Bij het vaststellen van de schaalscores en de mate van eenzaamheid zijn de richtlijnen van de ontwikkelaars van de schaal gevolgd (De Jong Gierveld en Van Tilburg, 1999). Daarbij worden de volgende stappen gezet: eerst worden de antwoorden op de items in twee categorieën verdeeld. Als mensen ‘min of meer’ of ‘ja’ antwoorden op de stellingen, waarbij stelling 2, 3 en 5 zijn hergecodeerd, krijgen ze een score ’1’ voor het desbetreffende item. Vervolgens wordt een somscore berekend door de scores van de items op te tellen. Ten slotte wordt een driedeling gemaakt in niet eenzaam (een score van 0 of 1), enigszins eenzaam (een score van 2 tot en met 4) en sterk eenzaam (een score van 5 of 6). Voor sociale en emotionele eenzaamheid kan men een score van 0 tot en met 3 krijgen op de bijbehorende drie stellingen, waarbij 0 ‘niet eenzaam’ en 3 ‘sterk eenzaam’ is. De tussenliggende categorieën 1 en 2 geven in dit geval ‘enigszins eenzaam’ weer. Zie voor meer informatie Van Beuningen et al (2018).
10.5Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Cijfers over geluk en tevredenheid naar persoonskenmerken vanaf 1997 zijn te vinden op StatLine.
Literatuur
Beuningen van J., A.M. Coumans en L. Moonen (2018). Het meten van eenzaamheid.
Beuningen van J., K. van der Houwen en L. Moonen (2014). Measuring well-being An analysis of different response scales. Heerlen/Den Haag, CBS.
Beuningen, J. van , C. Jol en L. Moonen (2015). De Persoonlijke Welzijnsindex. De ontwikkeling van een index voor subjectief welzijn.
CBS (2022, 1 juni). Mentale gezondheid jongvolwassenen afgenomen. CBS nieuwsbericht.
Coumans, A.M. (2022). H10 Welzijn van jongvolwassenen. In: L. Fernandez Beiro, Pleijers, A., Vries, J. de, Vries, R. de en K. van Wijk (red.). Jaarrapport landelijke Jeugdmonitor 2022. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Reep, C en Hupkens, C. (2021). Ervaren impact corona op mentale gezondheid en leefstijl.