School
Jongeren in het onderwijs
Ruim de helft van de leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs (vo) volgde in schooljaar 2017/’18 een vmbo-opleiding. Van vo-leerlingen in de derde klas volgde 13 procent een opleiding op een hoger niveau dan het schooladvies dat ze kregen in groep 8. Meisjes volgden vaker dan jongens een opleiding boven hun schooladvies. Ook kwam dit vaker voor onder leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond.
5.1Vmbo’ers in leerjaar 3
In het schooljaar 2017/’18 zaten ruim 204 duizend leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs (exclusief praktijkonderwijs). Meer dan de helft daarvan zat op het vmbo. Deze onderwijsvorm bestaat uit vier leerwegen: de basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b), de kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo‑k), de gemengde leerweg (vmbo-g) en de theoretische leerweg (vmbo-t). Vmbo-g en vmbo-t hebben een vergelijkbaar niveau, het hoogste in het vmbo. Leerlingen op vmbo-g volgen ook een beroepsgericht vak, in tegenstelling tot de leerlingen op vmbo-t. Bijna 20 procent van de derdeklassers volgde de theoretische leerweg, die daarmee de meest voorkomende vmbo-opleiding is.
52% van de derdeklassers zat in 2017/’18 op het vmbo
Ruim 22 procent van de leerlingen zat op het vwo en een vergelijkbaar aandeel ging naar de havo. Een klein percentage zat in een gemengde havo/vwo-klas.
Meeste vmbo’ers in Pekela en Grootegast
Het aandeel vmbo-leerlingen in het derde leerjaar verschilt sterk per regio. Zo waren in de gemeenten Pekela, Grootegast en Hoogeveen relatief de meeste vmbo’ers (ruim 70 procent). In deze gemeenten was het aandeel hoogopgeleiden ook kleiner dan gemiddeld. In de gemeenten Bloemendaal, Heemstede en Oegstgeest, waar juist relatief veel hoogopgeleiden wonen, volgden amper 2 op de 10 leerlingen in het derde leerjaar een vmbo-opleiding (Compendium voor de Leefomgeving, 2018).
Minder vmbo’ers dan tien jaar geleden
In de afgelopen jaren is het percentage leerlingen dat op het vmbo zit licht gedaald, van 55 in 2007/’08 naar ruim 52 in 2017/’18. Binnen het vmbo nam het aandeel leerlingen op vmbo-b af en dat van leerlingen op vmbo-t toe. Onder jongens was het percentage vmbo’ers hoger dan onder meisjes, met een gemiddeld verschil van bijna 5 procentpunten over de periode 2007/’08 tot en met 2017/’18. Daarnaast volgden meisjes vaker dan jongens de gemengde of theoretische leerweg.
Leerlingen met niet-westerse migratieachtergrond vaker op vmbo-b/k
Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond zitten verhoudingsgewijs vaker op het vmbo dan leerlingen met een Nederlandse of andere westerse achtergrond. In 2017/’18 zat 64 procent van de vo-leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond in het derde leerjaar op het vmbo, tegen respectievelijk 51 en 47 procent van de leerlingen met een Nederlandse of andere westerse achtergrond.
Binnen het vmbo volgden leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond vaker vmbo-basis en -kader (vmbo-b/k) dan leerlingen met een Nederlandse of andere westerse achtergrond. Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes; 58 procent van de jongens en 53 procent van de meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zat op vmbo-b/k.
Twee jongens tonen het eindresultaat van hun gebakken koekjes tjdens kookles.
op een hoger niveau dan hun advies in groep 8
5.2Onderwijssoort in leerjaar 3 vo versus schooladvies
Voor dit rapport is een vergelijking gemaakt tussen de onderwijspositie van de leerlingennoot1 die in schooljaar 2017/’18 in de derde klas van het voortgezet onderwijs zaten en het schooladvies dat zij in groep 8 van de basisschool kregen. Zo kan worden nagegaan of leerlingen op een onderwijsniveau zijn beland dat lager, hoger of gelijk is aan het advies. Hierbij zijn de leerlingen die in het vo een jaar overdeden buiten beschouwing gelaten. Bij 11 procent van de leerlingen in het derde leerjaar van het vo was de opleiding op een lager niveau dan het advies dat ze in groep 8 kregen, bij 13 procent op een hoger niveau en bij ruim 75 procent op een gelijk niveau. In het vmbo zat 18 procent lager, 11 procent hoger en 71 procent op hetzelfde niveau als het advies.
Jongens op een lager niveau dan schooladvies
Meisjes krijgen in groep 8 gemiddeld een hoger advies dan jongens. Zo krijgen meisjes relatief vaak een advies voor vmbo-g en -t, havo en vwo, terwijl veel jongens een advies voor vmbo-b en -b/k krijgen. In het vo blijken deze verschillen nog iets groter te worden, blijkt uit analyses van het CBS.
In 2017/’18 volgden jongens in het derde leerjaar van het vo vaker dan meisjes een lager onderwijsniveau dan het advies dat ze in groep 8 kregen. Bij 14 procent van de jongens en bijna 9 procent van de meisjes was dit het geval. Tegelijk volgden meisjes vaker een hoger niveau dan het groep-8‑advies, in 16 procent van de gevallen. Bij jongens ging het om 10 procent. Dit patroon is zichtbaar op elk niveau van het voortgezet onderwijs.
Lager advies met migratieachtergrond
Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond krijgen in groep 8 meer dan gemiddeld een advies voor vmbo, in het bijzonder de beroepsgerichte leerwegen basis en kader. Het niveau dat zij in het derde leerjaar volgden, was in 2017/’18 vaker hoger dan hun schooladvies (16 procent) dan bij leerlingen zonder migratieachtergrond (13 procent).
Als wordt gekeken naar verschillen binnen onderwijssoorten, dan blijkt dat 13 procent van de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond in vmbo-t een lager advies kreeg. Dit was het geval bij bijna 8 procent van de leerlingen zonder migratieachtergrond. Van de leerlingen zonder migratieachtergrond in het vwo had 17 procent een lager advies. Bij de vwo-leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond was dat aandeel 22 procent, en onder meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zelfs bijna 26 procent.
Andersom geldt op het vmbo-t dat leerlingen zonder migratieachtergrond vaker een hoger schooladvies hadden dan de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. In het vmbo-b was weinig verschil tussen beide groepen.
Ook tussen jongeren van de onderscheiden achtergronden zijn verschillen. In vmbo-b valt op dat leerlingen met een Turkse of Antilliaanse achtergrond relatief vaak op het niveau van het advies zaten. In vmbo-t zaten leerlingen met een Antilliaanse achtergrond meer dan de andere groepen boven hun adviesniveau. In het vwo waren vooral leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond hoger terechtgekomen dan het advies dat zij kregen.
Voor alle migratiegroepen en onderwijssoorten gold dat meisjes vaker dan jongens onderwijs volgden op een hoger niveau dan hun schooladvies.
5.3Studenten in het mbo
Meisjes vaker op mbo niveau 4 dan jongens
Het overgrote merendeel van de vmbo-leerlingen stroomt door naar een opleiding in het mbo. Vanuit het schooljaar 2016/’17 stroomde 88,5 procent van de leerlingen met een vmbo-diploma direct door naar het mbo. In het schooljaar 2017/’18 telde het mbo bijna 443 duizend studenten van onder de 25. Van hen was 53 procent man en 47 procent vrouw. Mannen zaten relatief vaker op de eerste drie niveaus, terwijl vrouwen vaker een opleiding op het vierde niveau volgden. Dit gold voor mbo’ers van alle achtergronden.
Zowel jongens als meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond volgden relatief minder vaak onderwijs op mbo niveau 4 dan studenten met een Nederlandse of andere westerse achtergrond. Er lijkt wel sprake te zijn van een inhaalslag bij deze leerlingen: de groep die een mbo-opleiding volgt op niveau 4 groeit gestaag.
Meisjes oververtegenwoordigd in zorgopleidingen
Er zijn grote verschillen in de studierichtingen die jongens en meisjes kiezen. Van de meisjes volgde in 2017/’18 bijna 42 procent een opleiding in zorg en welzijn, tegen ruim 7 procent van de jongens. Jongens volgden daarentegen relatief vaker een opleiding in de richting bouw of techniek. De richtingen bouw, afbouw en techniek trokken samen bijna 22 procent van de jongens. In handel, economie en horeca zijn jongens en meisjes evenrediger vertegenwoordigd.
Onder studenten met een niet-westerse migratieachtergrond zijn Economie en administratie en Handel en ondernemerschap veel gekozen richtingen, zowel bij jongens als meisjes.
Meer informatie
- Cijfers over onderwijsdeelname naar schooltype zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine.
- Meer cijfers over onderwijs zijn te vinden op StatLine.
Links naar relevante artikelen:
CBS (2017, 13 februari). Economie populairst op mbo, ook bij studiewisselaars. CBS nieuwsbericht.
CBS (2017, 18 april). 1 op 15 adviezen bijgesteld na eindtoets basisschool. CBS nieuwsbericht.
CBS (2018, 12 maart). Een op vijf leerlingen gezondheid of welzijn is man. CBS nieuwsbericht.
CBS (2018, 12 april). Techniekonderwijs wordt populairder bij meisjes. CBS nieuwsbericht.
CBS (2018, 12 mei). Meer verpleegkundigen afgestudeerd. CBS nieuwsbericht.
Spijker, F. van, K. van der Houwen en R. van Gaalen (2017). Invloed ouderlijk opleidingsniveau reikt tot ver in het voortgezet onderwijs. In: ESB Onderwijs & wetenschap, Jaargang 102 (4749) 11 mei 2017.
Begrippen
Havo
De havo is een onderwijssoort in het voortgezet onderwijs die vooral bedoeld is als voorbereiding op het hoger beroepsonderwijs. De havo heeft vijf leerjaren. In de bovenbouw (leerjaren 4 en 5) kunnen leerlingen kiezen uit vier profielen.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) leidt op voor een beroep. Mbo’ers combineren school met stages in de praktijk. Dit gebeurt via de beroepsopleidende leerweg (bol) of de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Bij de bol zit de student het grootste deel van de opleiding op school. Bij de bbl werkt een student in een bedrijf en volgt deze een of twee dagen per week school.
Er zijn opleidingen op vier niveaus. Voor elk niveau gelden verschillende vooropleidingseisen. Ook de opleidingsduur verschilt. Het gaat om de volgende opleidingen:
- De entreeopleiding is bedoeld voor jongeren zonder een diploma van een vooropleiding. De opleiding duurt een jaar.
- De basisberoepsopleiding (niveau 2) duurt een tot twee jaar. Vooropleiding: vmbo-b, -k, -g, of -t, of de entreeopleiding van het mbo.
- De vakopleiding (niveau 3) duurt twee tot drie jaar. Vooropleiding: vmbo-k, -g of -t, havo, of mbo niveau 2.
- De middenkaderopleiding (niveau 4) duurt drie jaar. Voor sommige opleidingen geldt een maximum van vier jaar. Studenten die deze opleiding afronden, kunnen verder studeren op het hbo. Vooropleiding: vmbo-k, -g of -t, havo of mbo niveau 2 of 3.
- De specialistenopleiding (niveau 4) is bedoeld voor mbo’ers die al een diploma vakopleiding (niveau 3) voor eenzelfde beroep of beroepscategorie hebben. De specialistenopleiding duurt dan nog een jaar.
Onderwijssoorten
vmbo = voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
havo = hoger algemeen voortgezet onderwijs
vwo = voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Persoon met migratieachtergrond
Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf of dat van de moeder, tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval geldt het geboorteland van de vader. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een westerse en met een niet-westerse achtergrond.
Persoon met Nederlandse achtergrond
Persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar men zelf is geboren.
Persoon met niet-westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond in een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in het voormalige Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
Persoon met westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond in een van de landen van de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of Indonesië of Japan. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in het voormalige Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
Praktijkonderwijs
Praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, dat bestemd is voor leerlingen die niet in staat worden geacht om een diploma te behalen in het vmbo.
Schooladvies in groep 8
Leerlingen van groep 8 in het basisonderwijs kregen tot en met het schooljaar 2013/’14 een advies voor het voortgezet onderwijs van de leerkracht nádat de eindtoets was gemaakt. Vanaf het schooljaar 2014/’15 krijgen leerlingen een schooladvies vóórdat de eindtoets is afgenomen. Dit advies is onder meer gebaseerd op leerprestaties en aanleg en ontwikkeling op de basisschool. Wanneer de eindtoets beter wordt gemaakt dan verwacht, dan moet de basisschool het schooladvies heroverwegen. Een deel van de adviezen wordt daarna herzien.
Scholen mogen het advies van leerlingen die lager scoren dan hun schooladvies niet aanpassen. Het schooladvies kan bestaan uit een onderwijssoort, bijvoorbeeld havo, maar kan ook samengesteld zijn uit meerdere onderwijssoorten, bijvoorbeeld havo en vwo.
Vmbo – basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b)
Onderwijsprogramma, leerweg genoemd, binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Vooropleiding voor de basisberoepsopleiding, niveau 2 van de kwalificatiestructuur van het mbo.
Vmbo – gemengde leerweg (vmbo-g)
Onderwijsprogramma, leerweg genoemd, binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Heeft hetzelfde niveau als de theoretische leerweg van het vmbo, maar heeft ook een beroepsgericht vak. Dit programma geeft toegang tot de middenkaderopleiding, niveau 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo. Het is na diplomering tevens mogelijk om door te stromen naar het vierde leerjaar van de havo.
Vmbo – kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-k)
Onderwijsprogramma, leerweg genoemd, binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). De minimale vooropleiding voor de vakopleiding en de middenkaderopleiding, respectievelijk op niveau 3 en 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo.
Vmbo – theoretische leerweg (vmbo-t)
Onderwijsprogramma, leerweg genoemd, binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Geeft toegang tot de middenkaderopleiding, niveau 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo. Het is na diplomering tevens mogelijk om door te stromen naar het vierde leerjaar havo.
Voortgezet speciaal onderwijs (vso)
Voortgezet onderwijs aan zeer moeilijk lerende of opvoedbare kinderen, lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte kinderen en langdurig zieken. Vso wordt niet gerekend tot het voortgezet onderwijs. Voortgezet speciaal onderwijs is voor kinderen vanaf 12 jaar.
Vwo
Het vwo is een onderwijssoort in het voortgezet onderwijs, die vooral bedoeld is als voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs (wo). Het vwo heeft zes leerjaren. Leerlingen kunnen in de bovenbouw (leerjaren 4, 5 en 6) kiezen uit vier profielen.
Het vwo kent twee onderwijssoorten: het atheneum en het gymnasium. Op het gymnasium krijgen alle leerlingen Grieks en Latijn in de onderbouw en minimaal één van deze klassieke talen in de bovenbouw.
Noten
In 2017/'18 zaten 204 duizend leerlingen in leerjaar 3 van vmbo, havo of vwo. De meesten van hen kregen hun advies drie jaar eerder, in schooljaar 2014/’15. Leerlingen die een keer bleven zitten, kregen hun advies vier jaar eerder, in 2013/’14. Deze groepen hebben verschillende aandelen ‘klimmers’ en ‘dalers’. In vergelijking met de leerlingen die in de eerste drie jaar van het vo geen vertraging opliepen, zat van de zittenblijvers een groter deel op een lager en een kleiner deel op een hoger niveau dan hun advies in groep 8. In dit hoofdstuk wordt alleen de groep niet-zittenblijvers beschreven. Omdat het praktijkonderwijs niet wordt meegenomen, zijn de uitkomsten van een kleine 300 leerlingen die na een vmbo-advies in het derde leerjaar van het praktijkonderwijs zaten niet meegeteld. De onderzoekspopulatie telt hiermee 174 753 leerlingen.