Inkomen van jongeren
In 2016 hadden ruim 1,8 miljoen jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar een eigen inkomen. Jongeren hebben meer inkomen naarmate ze ouder zijn. Het inkomen van jonge mannen is gemiddeld hoger dan dat van jonge vrouwen. Werkende jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar hebben gemiddeld het hoogste persoonlijk inkomen. Meer dan de helft van de jongvolwassenen maakt zich geen zorgen over de financiële toekomst.
10.1Trends
Begin 2016 leefden in Nederland ruim 2 miljoen jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. Van hen hadden ruim 1,8 miljoen (91 procent) een eigen, persoonlijk inkomen. Sinds 2008 is dit aantal vrijwel constant.
Persoonlijk inkomen
Dit omvat de som van het inkomen uit arbeid, het inkomen uit eigen onderneming, de uitkering inkomensverzekeringen en de uitkering sociale voorzieningen (zoals de bijstandsuitkering). Premies inkomensverzekeringen (m.u.v. premies voor volksverzekeringen) zijn hierop in mindering gebracht.
Bij het bepalen van het persoonlijk inkomen is een aantal bestanddelen die in het besteedbare inkomen van het huishouden wel een rol spelen, buiten beschouwing gelaten. Dit betreft alle bestanddelen waarvan bij meerpersoonshuishoudens niet eenduidig vastgesteld kan worden aan welke persoon in het huishouden deze inkomsten toegerekend moeten worden. Zo zijn inkomsten uit vermogen, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en ontvangen gebonden overdrachten, zoals de huurtoeslag, niet bij het persoonlijk inkomen geteld. Daarnaast zijn betaalde inkomensoverdrachten, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen niet in mindering gebracht op het persoonlijk inkomen.
10 400 euro bedroeg het gemiddeld eigen inkomen van jongeren van 15 tot 25 jaar in 2016
Inkomen gedaald
Het persoonlijk jaarinkomen van jongeren met een eigen inkomen bedroeg in 2016 gemiddeld 10,4 duizend euro. Ter vergelijking, voor personen van 25 tot 45 jaar was dit gemiddeld 35,8 duizend euro. Tussen 2008 en 2014 zijn jongeren er op achteruit gegaan. Hun inkomen in 2008 zou in 2016 12,8 duizend euro waard zijn geweest. De daling houdt verband met de economische crisis, waardoor steeds meer jongeren moeilijk aan een baan kwamen en langer door gingen leren.
Jongen van 15 jaar pint in de winkel bij de kassa.
hadden in 2016 een eigen inkomen
tevreden met hun financiële situatie
10.2Verschillen naar leeftijd en geslacht
Het inkomen van jongeren is hoger naarmate ze ouder zijn. Het persoonlijk inkomen van 24‑jarige jongvolwassenen was bijna 10 keer hoger (21,2 duizend euro) dan dat van scholieren en studenten van 16 jaar (2,2 duizend euro). Dat komt vooral doordat oudere jongeren meestal geen opleiding meer volgen en al werken.
Inkomen van jonge mannen ligt hoger
Het persoonlijk inkomen van jonge mannen ligt op een hoger niveau dan dat van jonge vrouwen. In 2016 werd het verschil geleidelijk groter met de leeftijd. Bij 24‑jarigen bedroeg het verschil gemiddeld 3 duizend euro.
Het inkomensverschil tussen jonge volwassen mannen en vrouwen hangt samen met verschillen in de arbeidsduur. Zo werken mannen van 24 jaar vaker voltijds (35 uur per week of meer) dan vrouwen. Daar staat tegenover dat jonge vrouwen iets vaker deel uitmaken van de werkzame beroepsbevolking. Ook hebben zij vaker dan mannen een hoger opleidingsniveau en daarmee meer uurloon.
10.3Gevolgen van sociaaleconomische activiteit
Het hogere inkomen van oudere jongeren hangt samen met hun voornaamste sociaaleconomische activiteit. Met het oplopen van de leeftijd tot 18 jaar groeit de groep scholieren en studenten met inkomen uit een bijbaan, waardoor de groep zonder inkomen logischerwijs krimpt. Wanneer de inkomsten uit arbeid of eigen onderneming een substantiële omvang krijgen, worden de jongeren als werknemer of zelfstandige beschouwd, ook als ze nog onderwijs volgen. Dit geldt in toenemende mate voor jongeren vanaf 18 jaar. Rond hun 22ste zijn jongeren op basis van hun inkomen vaker werknemer dan student. Van de 24‑jarigen was bijna 70 procent in 2016 werknemer, was een kleine 20 procent nog student en ontving 8 procent een uitkering zoals bijstand.
Hoogste inkomen voor werkende jongvolwassenen
Werkende jongeren van 18 tot 25 jaar hebben het hoogste persoonlijk inkomen. Wel betalen zij over hun (bruto) inkomen de meeste premies inkomensverzekeringen (werkloosheid, pensioen). Het inkomen van uitkeringsontvangers is gemiddeld lager, waar dat van scholieren en studenten het laagst is.
Groot armoederisico voor jonge uitkeringsontvangers
Van de jonge uitkeringsontvangers liep in 2016 ruim 30 procent risico op armoede, waar dit 4 procent was bij jonge werkenden. Dat betekent dat ze deel uitmaakten van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens van het CBS.
Het risico op armoede voor jonge uitkeringsontvangers hangt sterk samen met hun woonsituatie. Van de groep die zelfstandig woonde en zelf de hoofdkostwinner van het huishouden of diens partner was, liep meer dan 50 procent risico op armoede. Maar onder jonge uitkeringsontvangers die als meerderjarig kind nog thuis bij hun ouder(s) woonden, was het armoederisico nog geen 10 procent. Ter vergelijking, van alle personen in Nederland liep 6,8 procent in 2016 risico op armoede.
Onder jonge uitkeringsontvangers zijn ook relatief veel wanbetalers van de zorgverzekering. Van de uitkeringsontvangers die 24 jaar oud waren aan het begin van 2016, was 11,5 procent aan het einde van dat jaar wanbetaler, zo blijkt uit cijfers van het CAK. Ter vergelijking, van alle jongvolwassenen tot 25 jaar was op dat moment 2 procent wanbetaler en van alle volwassen Nederlanders 1,8 procent.
10.4Studiefinanciering
Studenten kunnen studiefinanciering krijgen als ze een opleiding volgen. Afhankelijk van hun opleiding kunnen ze een basis- en aanvullende beurs krijgen. Deze bedragen worden als voorwaardelijke gift tot hun persoonlijk inkomen gerekend. Per 1 september 2015 is het leenstelsel ingevoerd en zijn de meeste van de eerder als voorwaardelijke gift verstrekte beurzen omgezet in een lening. Daardoor bouwen studenten vanaf hun 18e een veel hogere studieschuld op dan voorheen.
Studieschulden variëren fors
Op 1 januari 2016 had ruim 50 procent van de 18‑jarige studenten nog geen studieschuld. Ruim 40 procent had een relatief kleine studieschuld tot 4 duizend euro. Van de 24‑jarige studenten had bijna 80 procent een studieschuld opgebouwd. Ruim een kwart van hen had zelfs een studieschuld van meer dan 16 duizend euro. Deze cijfers zijn niet van toepassing op alle studenten, maar gelden alleen voor studenten die zelfstandig én alleen wonen. Alleen in die situatie is de studieschuld eenduidig toe te rekenen aan de student.
10.5Oordeel van jongvolwassenen over financiële situatie
In de periode 2016/2017noot1 was 71 procent van de 18- tot 25‑jarigen tevreden met de financiële situatie van hun huishouden, 22 procent niet tevreden en niet ontevreden en 7 procent ontevreden. Deze percentages zijn nauwelijks veranderd ten opzichte van de periode 2014/2015. Jongvolwassenen waren daarmee iets minder vaak tevreden met hun financiën dan gemiddeld, gezien 74 procent van de totale volwassen bevolking in 2016/2017 tevreden was.
Duidelijke verschillen in tevredenheid tussen inkomensgroepen
De hoogte van het inkomen is, niet verrassend, van belang voor de mate van tevredenheid met de financiële situatie. Van degenen met een huishoudensinkomen in de laagste inkomenskwartielgroep was 58 procent tevreden met de financiën. Dit aandeel loopt op met het inkomen, tot 82 procent onder degenen met de hoogste inkomens.
Het is ook van belang of jongvolwassenen nog thuis bij een of beide ouders wonen. Van degenen die nog thuis wonen was 77 procent tevreden, tegenover 61 procent van degenen die het ouderlijk nest hebben verlaten. Dat komt deels doordat bij thuiswonende jongeren het huishoudensinkomen hoger is dan bij uitwonenden. Thuiswonenden staan bovendien meestal nog niet in voor de vaste kosten voor het voeren van een huishouden, zoals voor de woning (huur of hypotheek), elektriciteit en voeding.
Daarnaast zijn mannen van 18 tot 25 wat vaker tevreden met de financiën dan vrouwen van die leeftijd. Ook zijn jongeren minder vaak positief over de financiële middelen naarmate de leeftijd oploopt. Deze verschillen kunnen worden verklaard doordat zowel jongeren van lagere leeftijd als mannen vaker bij hun ouder(s) wonen, en thuiswonende jongeren positiever zijn over hun financiële situatie.
Werkende jongeren vaker positief over financiën dan niet-werkende
Ook het hebben van betaald werk speelt een rol. Jongvolwassenen met betaald werk waren vaker tevreden (74 procent) met hun financiële situatie dan degenen zonder betaald werk (60 procent). Dit verschil in tevredenheid blijft bestaan als rekening wordt gehouden met verschillen in huishoudensinkomen tussen jongeren met en zonder betaald werk en met verschillen in de woonsituatie.
Minder jongeren bezorgd over toekomstige financiële situatie
In 2016/2017 had 52 procent van de 18- tot 25‑jarigen geen zorgen over de financiële toekomst, had 22 procent hier soms zorgen over en 26 procent vaak. Zij waren daarmee iets vaker onbezorgd over de financiële toekomst dan de totale bevolking, van wie 48 procent dit aangaf. Ook in vergelijking met de periode 2014/2015 waren jongeren positiever. Toen zei nog 30 procent van hen vaak zorgen te hebben over de financiële toekomst, had 24 procent soms zorgen en was 46 procent onbezorgd.
Er is een duidelijke relatie tussen de mate waarin jongeren bezorgd zijn over hun financiën in de toekomst en de mate waarin zij tevreden zijn met hun huidige financiële situatie. Waar 61 procent van degenen die in 2016/2017 tevreden waren geen zorgen hadden voor de toekomst, was dat onder degenen die ontevreden waren maar 22 procent.
Weinig zorgen bij hoogste inkomens
Hoe hoger het inkomen van jongeren, hoe minder zorgen ze hebben over de financiële toekomst. Van de jongeren met een huishoudensinkomen in de laagste inkomenskwartielgroep zei 46 procent geen zorgen te hebben over hun financiële toekomst. Van degenen in de hoogste inkomensgroep gaf 60 procent dat aan. Jongeren die nog thuis wonen, maken zich minder vaak zorgen over hun financiën in de toekomst dan degenen die uit huis zijn. Dit verschil hangt samen met dat thuiswonenden doorgaans jonger zijn en een hoger huishoudensinkomen hebben, via hun ouders.
Meisjes vaker bezorgd over toekomstige financiën dan jongens
Meisjes hebben meer zorgen over hun toekomstige financiële situatie dan jongens. Van hen zei 31 procent hier vaak zorgen over te hebben, tegenover 21 procent van de jongens. Of dit samenhangt met het lagere persoonlijke inkomen van jonge vrouwen (paragraaf 10.2), kon met de onderliggende gegevens niet onderzocht worden. Jongvolwassenen hebben meer zorgen over hun toekomst naarmate ze ouder worden. Ook hebben jongeren met betaald werk hier minder zorgen over dan jongeren zonder betaald werk.
Er zijn verschillen tussen opleidingsniveaus als het aankomt op de zorgen over de toekomst, in tegenstelling tot de tevredenheid met de financiële situatie. Iets minder dan 30 procent van de laag en middelbaar opgeleide jongeren zei zorgen te hebben over hun financiële toekomst, aanzienlijk meer dan de 17 procent van de hoogopgeleide jongeren die dit aangaf.
Meer informatie
Begrippen
Lage-inkomensgrens
De inkomensgrens die het CBS gebruikt voor de afbakening van armoede.
De lage-inkomensgrens betreft een vast bedrag dat voor alle jaren en alle typen huishoudens een gelijke koopkracht vertegenwoordigt. De hoogte ervan is geënt op de bijstandsuitkering van een alleenstaande in 1979, toen deze op een hoog niveau lag. In prijzen van 2000 gaat het om een bedrag van 9 250 euro.
Wanbetalers zorgverzekering
Mensen die wel verzekerd zijn volgens de Zorgverzekeringswet (ZVW), maar de verschuldigde premie voor hun basisverzekering al minimaal 6 maanden niet betaald hebben.
Zorgverzekeringswet (ZVW)
Wet die een verplichte basisverzekering regelt voor kortdurende, op genezing gerichte zorg voor iedereen die rechtmatig in Nederland woont of hier loon- of inkomstenbelasting betaalt. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en vervangtonder andere de Ziekenfondswet (ZFW).
Kwartielgroep
Voor een indeling in inkomenskwartielgroepen zijn alle huishoudens naar hoogte van het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen verdeeld in vier even grote groepen, de kwartielgroepen. Vervolgens zijn deze kwartielgroepen aan alle individuele personen toegekend.
Noten
Voor de analyses in deze paragraaf zijn de steekproefgegevens van twee onderzoeksjaren samengevoegd zodat een grotere groep jongvolwassenen beschikbaar is.