Foto omschrijving: Mannen aan het werk in een kabelstraat van de NS.

Sociaaleconomische positie

In dit hoofdstuk wordt de sociaaleconomische positie van herkomstgroepen in kaart gebracht. Daarbij is aandacht voor de voornaamste inkomstenbron, de arbeidsdeelname, uitkeringen en de hoogte van het inkomen. Verschillen tussen herkomstgroepen hangen veelal samen met de samenstelling naar leeftijd, geslacht en onderwijsniveau. Daarom wordt, waar mogelijk, met zulke kenmerken rekening gehouden. Over het algemeen hebben mensen met een herkomst buiten Nederland minder vaak betaald werk, vaker een uitkering en een lager inkomen dan gemiddeld. Het verschil tussen de tweede generatie en de rest van de bevolking wordt wel steeds kleiner.

4.1Sociaaleconomische positie

De sociaaleconomische positie is vastgesteld op basis van de voornaamste inkomstenbron. De volgende sociaaleconomische categorieën worden onderscheiden:

  1. Werkzaam: inkomen uit arbeid of inkomen als zelfstandige is de voornaamste inkomstenbron.
  2. Uitkeringsontvanger: een werkloosheids-, ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, of een uitkering uit een sociale voorziening (zoals bijstand) is de voornaamste inkomstenbron.
  3. Pensioenontvanger: een pensioenuitkering is de voornaamste inkomstenbron.
  4. Scholier of student: voltijdonderwijs is de belangrijkste activiteit, en het inkomen uit een mogelijke bijbaan ligt onder de lage inkomensgrens van 1 200 euro netto per maand (in 2022). Bij een hoger inkomen wordt deze persoon ingedeeld in de categorie werkzaam.
  5. Zonder inkomen: persoon zonder eigen inkomen. Het is mogelijk dat iemand wordt betaald door een buitenlands bedrijf, zonder dat dit in Nederland wordt waargenomen. Hierdoor kan diegene onterecht in de categorie ‘zonder inkomen’ terechtkomen.

De resultaten in paragraaf 4.1 gaan over mensen van 15 jaar of ouder in particuliere huishoudens met inkomen.

Migranten uit nieuwe EU-landennoot1 meestal werk als voornaamste inkomstenbron

In het buitenland geboren mensen van 15 jaar of ouder hebben ongeveer even vaak werk als voornaamste inkomstenbron (58 procent) als gemiddeld (57 procent). Het aandeel met werk als voornaamste inkomstenbron ligt het hoogst bij migranten van Poolse herkomst (81 procent). Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen (zie bijlage B4.1a tot en met B4.1d). Ook bij andere migranten uit de nieuwe EU, zoals van Roemeense (78 procent) of Bulgaarse (73 procent) herkomst, heeft meer dan 70 procent werk als voornaamste inkomsten­bron. Zij zijn vaak als arbeidsmigrant naar Nederland gekomen en zijn vaak tussen de 25 en 45 jaar. Voor hen vormt pensioen minder vaak de voornaamste inkomstenbron dan gemiddeld. Wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat zij zich vaker in de werkende leeftijdsgroep bevinden, lijkt hun sociaaleconomische positie meer op die van de gemiddelde inwoner van Nederland.

4.1.1a Sociaaleconomische positie, geboren in buitenland, naar herkomst, 2022* (% van bevolking 15 jaar of ouder)
Herkomst Werkzaam Uitkeringsontvanger Pensioenontvanger Scholier of student Zonder inkomen
Totale bevolking¹⁾ 57,0 8,1 22,7 9,4 2,7
Polen 81,0 8,3 2,5 4,4 3,8
Bulgarije 72,7 9,1 1,2 10,0 6,9
Roemenië 78,4 5,1 2,3 8,8 5,5
Overig nieuwe EU 71,1 6,9 7,1 9,9 5,1
Overig Europa 62,7 7,9 15,0 8,9 5,5
Turkije 49,5 27,4 13,1 1,7 8,3
Marokko 42,7 29,7 16,7 1,2 9,7
Suriname 54,6 18,1 23,2 1,9 2,3
Nederlandse Cariben 56,2 17,0 14,2 10,6 1,9
Indonesië 25,4 4,5 65,7 1,5 3,0
Afghanistan 54,1 26,6 6,7 7,2 5,3
Eritrea 41,1 22,9 1,1 32,8 2,1
Irak 45,7 34,9 7,9 6,7 4,8
Iran 56,8 25,7 7,8 4,9 4,8
Somalië 39,0 38,7 3,6 15,7 2,9
Syrië 29,7 44,0 1,7 20,5 4,1
Overig Buiten-Europa 64,3 12,9 7,4 8,1 7,2
1) sociaaleconomische positie van de totale bevolking van 15 jaar of ouder

Bij migranten geboren buiten Europa bestaan grote verschillen naar herkomst. De Indonesische herkomstgroep heeft veel minder vaak werk als voornaamste inkomsten­bron (25 procent), de overig Buiten-Europese groep juist vaker dan gemiddeld (64 procent). Omdat de meeste migranten uit Indonesië al in de jaren vijftig (na de dekolonisatie) naar Nederland zijn gekomen, ligt het aandeel pensioenontvangers substantieel hoger dan in de andere herkomstgroepen. Voor meer informatie over de sociaaleconomische positie van de vijf grootste herkomstgroepen naar leeftijd, zie bijlage B4.2.

Het aandeel uitkeringsontvangers is daarentegen relatief hoog bij in Turkije of Marokko geboren mensen. Dat geldt ook voor migranten uit vluchtelingenlandennoot2, waaronder Irak, Somalië en Syrië. Dat is ondanks het feit dat zich in deze groepen veel (jong)volwassenen bevinden.

Tweede generatie vaak schoolgaand of student

In Nederland geboren mensen met een of twee in het buitenland geboren ouders (de tweede generatie) zijn jonger dan gemiddeld. Deze groepen bevatten daardoor veel scholieren en studenten, vooral de herkomstgroepen uit vluchtelingenlanden. In die groepen volgt tussen de 48 en 72 procent voltijdonderwijs.

Vanwege hun jonge leeftijd zijn mensen van de tweede generatie ook minder vaak pensioenontvanger dan gemiddeld. Alleen mensen van Indonesische herkomst zijn minder vaak dan gemiddeld scholier of student (3 procent) en ontvangen betrekkelijk vaak een pensioen (16 procent). Ook de tweede generatie met een overig Europese herkomst ontvangen relatief vaak een pensioen (33 procent).

4.1.1b Sociaaleconomische positie, geboren in Nederland, naar herkomst, 2022* (% van bevolking 15 jaar of ouder)
Herkomst Werkzaam Uitkeringsontvanger Pensioenontvanger Scholier of student Zonder inkomen
Totale bevolking¹⁾ 57,0 8,1 22,7 9,4 2,7
Nederland 57,0 6,3 25,8 8,7 2,1
Polen 45,5 6,7 21,9 24,0 2,0
Bulgarije 37,3 6,4 1,9 51,6 2,8
Roemenië 41,9 5,1 6,4 44,4 2,2
Overig nieuwe EU 50,7 8,5 18,4 19,8 2,6
Overig Europa 45,9 7,3 32,7 12,1 2,0
Turkije 61,4 11,7 0,2 23,5 3,3
Marokko 52,7 13,8 0,2 29,9 3,5
Suriname 64,6 11,4 1,4 20,6 2,1
Nederlandse Cariben 61,5 9,4 0,9 26,3 1,8
Indonesië 67,9 9,8 16,4 3,1 2,8
Afghanistan 24,2 2,5 0,0 72,3 1,0
Eritrea 25,3 4,8 0,0 68,7 1,2
Irak 32,8 3,6 0,1 61,5 2,0
Iran 45,8 4,4 0,2 47,7 1,8
Somalië 33,4 6,2 0,1 58,2 2,1
Syrië 44,8 4,6 0,0 48,7 1,9
Overig Buiten-Europa 55,8 6,0 2,1 33,9 2,2
1) sociaaleconomische positie van de totale bevolking van 15 jaar of ouder

Van de in Nederland geboren mensen hebben degenen van Turkse (61 procent), Surinaamse (65 procent), Nederlands-Caribische (62 procent) of Indonesische herkomst (68 procent) iets vaker dan gemiddeld werk als voornaamste inkomstenbron. Bij de Marokkaanse herkomst­groep lag dit aandeel iets lager (53 procent) en bij mensen met ouders uit vluchtelingen­landen aanzienlijk lager. Al deze groepen zijn betrekkelijk jong, wat positief bijdraagt aan het aandeel met werk als voornaamste inkomstenbron. Als de groepen dezelfde leeftijds­opbouw zouden hebben als de totale bevolking, dan zou het aandeel met werk lager liggen.

Wat doen leeftijd, geslacht en onderwijsniveau ertoe?

De hier onderzochte herkomstgroepen zijn verschillend samengesteld qua leeftijd, geslacht en onderwijsniveau. Deze kenmerken kunnen van invloed zijn op de sociaaleconomische positie. In dit hoofdstuk is daarom rekening gehouden met de samenstelling van iedere herkomstgroep. Dat is gedaan met behulp van meervoudige regressieanalyses. Als sociaaleconomische verschillen tussen herkomstgroepen wegvallen na correctie voor leeftijd, geslacht en onderwijsniveau, wordt dat in de tekst vermeld.

4.2Arbeid

De vorige paragraaf liet zien dat het aandeel mensen met werk als belangrijkste inkomsten­bron sterk naar herkomst varieert. Deze paragraaf gaat dieper in op de beroeps­bevolking (15- tot 75‑jarigen, exclusief mensen in een institutioneel huishouden). Eerst komt de nettoarbeids­participatie aan bod, gevolgd door de arbeidsrelatie en het soort beroep. Ten slotte wordt ingegaan op de groep zonder betaald werk.

Migranten minder vaak, tweede generatie vaker betaald werk dan gemiddeld

In het buitenland geboren 15- tot 75‑jarigen hebben minder vaak betaald werk dan gemiddeld. In 2023 had 66 procent van hen betaald werk, tegenover 73 procent in de totale bevolking. Vooral Indonesische migranten hebben een lage nettoarbeidsparticipatie (41 procent). Ook na correctie voor leeftijd en geslacht is de arbeidsparticipatie van Indonesische migranten relatief laag.

Mensen van de tweede generatie hebben juist een hogere nettoarbeidsparticipatie dan gemiddeld (75 procent). Hierbij speelt mee dat zij gemiddeld jonger zijn dan de overige groepen. De tweede generatie omvat minder ouderen en dus een kleiner aandeel dat weinig werkzaam is. Binnen de tweede generatie ligt de nettoarbeidsparticipatie het laagst bij degenen met een nieuw EU-land als herkomst (69 procent) en het hoogst bij degenen van overig Buiten-Europese herkomst (80 procent).

Arbeidsparticipatie toegenomen

In de afgelopen tien jaar is de nettoarbeidsparticipatie in Nederland – alhoewel niet van jaar op jaar – toegenomen van 67 procent in 2013 naar 73 procent in 2023. De arbeidsparticipatie van migranten is ook toegenomen, met een stijging die ongeveer gelijk is aan die in de totale bevolking. Alleen in 2020 en 2021, tijdens de coronapandemie, stagneerde de toename en daalde de nettoarbeidsparticipatie bij sommige migrantengroepen. In 2022 vond bij die groepen ook weer een grotere stijging plaats. Hoofdstuk 9 gaat dieper in relatie tussen conjunctuur en positie op de arbeidsmarkt.

4.2.1a Nettoarbeidsparticipatie, geboren in buitenland, naar herkomst (% van bevolking 15 tot 75 jaar)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)²⁾ Nieuwe EU Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa
2013 66,7 66,7 70,8 57,9 54,6 59,7 59,1 46,0 59,4
2014 66,2 68,5 69,4 59,0 53,3 62,5 57,7 45,3 60,3
2015 66,7 67,0 67,4 55,1 50,5 61,7 58,6 45,1 59,6
2016 67,1 67,3 71,9 61,0 52,9 59,0 56,4 38,0 58,3
2017 67,9 69,4 75,2 58,8 54,2 59,8 58,6 44,9 60,3
2018 69,1 70,3 71,3 61,3 56,8 65,9 60,1 43,6 63,5
2019 70,0 71,8 74,1 64,1 57,7 65,5 66,2 41,6 63,3
2020 69,6 71,7 75,6 61,4 52,5 64,8 61,1 42,1 62,4
2021 70,4 69,5 72,9 56,3 53,9 57,5 61,9 32,8 59,6
2022 72,2 74,1 79,5 58,4 57,2 59,2 60,9 37,6 64,0
2023 73,1 75,2 82,7 59,0 58,3 58,7 63,1 40,8 64,3
1)nettoarbeidsparticipatie van totale 15- tot 75-jarige bevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen

Sterke toename bij tweede generatie

De nettoarbeidsparticipatie van de tweede generatie is toegenomen van 65 procent in 2013 naar 75 procent in 2023. Met uitzondering van personen van Indonesische en nieuwe EU-herkomst nam de arbeidsparticipatie toe bij de hier onderzochte herkomstgroepen. Het grootst was de toename bij de Turkse herkomstgroep. Bij de tweede generatie van Indonesische herkomst lag de nettoarbeidsparticipatie in 2013 met 76 procent ruim boven het gemiddelde, maar in 2023 niet meer met 74 procent. Verder ging de coronacrisis niet gepaard met een afname van de nettoarbeidsparticipatie bij de tweede generatie.

4.2.1b Nettoarbeidsparticipatie, geboren in Nederland, naar herkomst (% van bevolking 15 tot 75 jaar)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)²⁾ Nieuwe EU Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa Nederland
2013 66,7 60,1 71,9 57,2 58,4 68,5 71,4 75,5 66,1 68,0
2014 66,2 56,7 63,0 55,5 56,7 66,5 67,8 73,3 64,6 67,4
2015 66,7 59,3 60,0 58,2 55,9 66,1 68,5 75,4 66,5 68,0
2016 67,1 61,8 62,2 61,6 63,3 65,9 72,5 76,8 68,2 68,4
2017 67,9 61,8 56,5 62,8 62,2 68,9 65,7 73,7 69,4 69,2
2018 69,1 64,4 71,5 67,9 68,5 73,5 74,9 75,7 72,6 69,9
2019 70,0 65,7 67,8 70,8 61,3 75,1 76,0 75,3 71,8 71,0
2020 69,6 66,3 62,1 68,9 68,9 72,6 71,7 74,3 70,7 70,6
2021 70,4 68,1 72,2 72,3 73,2 74,7 78,2 74,4 75,3 72,1
2022 72,2 68,9 70,2 76,8 78,0 75,0 77,5 72,6 78,0 73,4
2023 73,1 70,9 68,9 78,5 73,8 75,9 77,3 74,2 79,6 74,3
1)nettoarbeidsparticipatie van totale 15- tot 75-jarige bevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen

Nettoarbeidsparticipatie hangt sterk samen met leeftijd en onderwijsniveau

Binnen herkomstgroepen varieert de nettoarbeidsparticipatie naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. In de totale bevolking hebben mannen (77 procent) vaker betaald werk dan vrouwen (69 procent). Het man-vrouwverschil is groter bij migranten (72 tegen 61 procent), maar kleiner bij de tweede generatie (respectievelijk 77 procent en 72 procent). Het verschil is het grootst bij migranten van Turkse of Marokkaanse herkomst.

De nettoarbeidsparticipatie van 15- tot 25‑jarigen is gemiddeld 76 procent, van 25- tot 45‑jarigen 87 procent en van 45- tot 75‑jarigen 62 procent. Van de jongste groep volgen nog relatief veel mensen onderwijs, de oudste groep is gedeeltelijk met pensioen. Zulke verschillen naar leeftijd zijn zichtbaar in alle herkomstgroepen. Wel is het verschil tussen de jongste en middelste leeftijdsgroep groter bij migranten en de tweede generatie dan in de totale bevolking. Daarnaast ligt de nettoarbeidsparticipatie van 45- tot 75‑jarigen relatief hoog bij de tweede generatie van overig Buiten-Europese herkomst (78 procent) en bij migranten uit de nieuwe EU-landen (80 procent). Daarbij speelt mee dat zij vaak nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

De nettoarbeidsparticipatie hangt ook samen met het onderwijsniveau. Mensen met basisonderwijs, vmbo of mbo-1 hebben minder vaak betaald werk (57 procent) dan mensen met havo, vwo, mbo-2, mbo-3 of mbo-4 (75 procent), en zij hebben weer minder vaak betaald werk dan mensen met een hbo- of wo-onderwijsniveau (83 procent). Deze samenhang is bij alle herkomstgroepen zichtbaar. Wel is die samenhang minder sterk bij migranten. Bij migranten uit de nieuwe EU is de arbeidsparticipatie hoog, ongeacht het onderwijsniveau. Bij migranten van Turkse of Marokkaanse herkomst is er nauwelijks verschil in nettoarbeids­participatie tussen mensen met havo, vwo, mbo-2, mbo-3 of mbo-4 en mensen met hbo of wo.

4.2.2Netto arbeidsparticipatie, naar herkomst en persoonskenmerken, 2023*
Totaal Geslacht Leeftijd Onderwijsniveau
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot 751) basisonderwijs, vmbo, mbo-1 havo, vwo, mbo2–4 hbo, wo
% van bevolking 15 tot 75 jaar
Totale bevolking 73,1 77,2 68,9 76,5 87,5 62,3 56,9 75,4 82,7
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
74,3 78,2 70,2 81,0 91,4 62,8 56,7 76,3 83,9
Geboren in
Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 75,0 77,4 72,5 70,3 84,7 66,6 59,3 76,5 85,2
Europa (excl. NL)2) 70,9 72,9 68,6 69,7 87,5 60,1 52,8 71,8 83,2
Nieuwe EU 68,9 66,8 72,7 66,9 77,3 63,7 50,8 67,1 88,1
Turkije 78,5 81,4 75,8 69,9 82,7 82,6 63,3 82,5 88,7
Marokko 73,8 77,8 70,1 69,0 77,6 . 61,2 77,1 86,6
Suriname 75,9 79,9 72,2 67,0 80,5 76,4 57,0 77,4 87,1
Nederlandse Cariben 77,3 77,1 77,5 65,4 87,9 . 52,2 82,7 90,3
Indonesië 74,2 78,8 69,8 90,8 68,8 57,3 75,5 79,5
Overig Buiten-Europa 79,6 80,1 79,1 72,7 87,5 77,8 68,1 77,6 90,7
Geboren in buitenland
Totaal 66,3 72,3 60,9 60,8 77,1 57,6 55,9 68,6 75,3
Europa (excl. NL)2) 75,2 80,2 71,4 62,0 86,2 66,3 68,2 74,4 80,7
Nieuwe EU 82,7 85,1 80,9 64,1 88,4 80,0 80,3 80,6 87,1
Turkije 59,0 67,7 48,3 . 67,9 54,4 49,8 66,1 68,4
Marokko 58,3 67,7 48,5 . 62,0 57,0 43,7 72,5 72,7
Suriname 58,7 63,3 54,9 . 82,8 53,7 48,8 64,0 70,8
Nederlandse Cariben 63,1 69,8 57,2 . 78,5 51,6 45,5 66,7 77,5
Overig Buiten-Europa (incl. Indonesië) 62,8 69,6 56,3 61,6 71,6 53,0 52,9 65,2 71,2

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

Kortom, binnen herkomstgroepen houden de verschillen in nettoarbeidsparticipatie verband met de samenstelling naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Toch kunnen de verschillen in participatie tussen herkomstgroepen daar slechts in beperkte mate aan worden toegeschreven. Als rekening gehouden wordt met geslacht, leeftijd en onderwijsniveau, dan blijken de herkomstverschillen iets kleiner te zijn dan op basis van ongecorrigeerde cijfers.

Flexwerk

Mensen kunnen op verschillende manieren werkzaam zijn: als werknemer met een vast dienstverband, werknemer met een tijdelijk dienstverband, uitzendkracht, oproepkracht, stagiair, zelfstandige zonder personeel (zzp), zelfstandige met personeel of meewerkend gezinslid. Werknemers met een tijdelijk dienstverband, uitzendkrachten, oproepkrachten en stagiairs worden beschouwd als werknemers met een flexibel dienstverband, omdat hun arbeidsovereenkomst een bepaalde looptijd heeft of het wekelijks aantal gewerkte uren varieert. Zij worden samen met zzp’ers gerekend tot de flexwerkers. Sommige mensen zijn in meerdere werkkringen actief en hebben daardoor verschillende arbeidsrelaties. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de arbeidsrelatie van de werkkring waarin iemand de meeste uren werkzaam is.

Tweede generatie vaker dan gemiddeld in flexibele arbeidsrelatie

Van de 15- tot 75‑jarige bevolking met werk was 28 procent in 2023 werknemer met een flexibel dienstverband. Bij de tweede generatie is dat met 37 procent hoger dan gemiddeld. Dat komt deels door de lagere leeftijd. Wanneer daarmee rekening wordt gehouden, lijkt de tweede generatie meer op het gemiddelde. Migranten zijn ook iets vaker werknemer met een flexibel dienstverband (32 procent). Na correctie voor de leeftijd van migranten hebben zij nog steeds iets vaker een flexibel dienstverband.

Het aandeel zzp’ers bedroeg in 2023 in de totale 15- tot 75‑jarige beroepsbevolking 13 procent. Dit aandeel verschilt weinig naar geboorteland of herkomst. Migranten werken iets vaker dan gemiddeld als zzp’er, de tweede generatie juist iets minder vaak. De kleine verschillen veranderen weinig wanneer rekening wordt gehouden met de leeftijdsopbouw van iedere groep.

4.2.3 Flexwerk, naar herkomst, 2023 (% van 15- tot 75-jarige werkzame beroepsbevolking)
Geboorteland Herkomst Werknemers met flexibel dienstverband Zelfstandigen zonder personeel
Totale bevolking , Totale bevolking 28,1 12,6
Geboren in Nederland,

2 ouders geboren

in Nederland
Nederland, Geboren in Nederland,

2 ouders geboren

in Nederland
25,8 12,6
Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
Totaal, Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
37,3 11,9
Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
Europa (excl. NL), Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
33,2 10,9
Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
Buiten-Europa, Geboren in Nederland,

1 of 2 ouders geboren

in buitenland
39,0 12,3
Geboren in buitenland Totaal, Geboren in buitenland 31,6 13,4
Geboren in buitenland Europa (excl. NL), Geboren in buitenland 29,8 12,6
Geboren in buitenland Buiten-Europa, Geboren in buitenland 32,9 13,9

Migranten relatief vaak in technische beroep, minder in zorg

Van de werkzame 15- tot 75‑jarige bevolking werkt het grootste deel in een bedrijfseconomisch of administratief beroep (19 procent), gevolgd door zorg- en welzijnsberoepen (15 procent), technische (14 procent) en commerciële beroepen (11 procent).

Deze verdeling verschilt weinig tussen de herkomstgroepen. Wel zijn migranten vaker dan gemiddeld werkzaam in technische (17 procent) en in dienstverlenende beroepen (12 procent). Dat laatste geldt vooral voor migranten van Buiten-Europese herkomst. Migranten zijn juist minder vaak dan gemiddeld werkzaam in zorg- en welzijnsberoepen (12 procent). De verdeling van de tweede generatie over de beroepsklassen lijkt sterk op die van de totale bevolking, met één uitzondering: de tweede generatie oefent minder vaak een technisch beroep uit (10 procent).

4.2.4Beroepsklasse, naar herkomst, 2023
Peda­gogisch Commer­cieel Bedrijfs­economisch en adminis­tratief Managers Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch Technisch ICT Zorg en welzijn Dienst­verlenend Transport en logistiek Overig1)
% van 15- tot 75‑jarige werkzame beroepsbevolking
Totale bevolking 7 11 19 5 3 14 6 15 8 7 5
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland 8 11 19 6 3 13 5 15 7 6 5
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 8 13 20 4 5 10 6 14 8 9 4
Europa (excl. NL) 8 13 19 4 4 12 6 12 7 8 5
Buiten-Europa 8 13 20 4 5 9 6 15 8 9 4
Geboren in buitenland
Totaal 6 9 17 4 3 17 7 12 12 7 6
Europa (excl. NL) 6 10 18 5 3 17 8 11 8 7 7
Buiten-Europa 6 9 16 4 3 18 7 13 14 8 5

1)Omvat creatieve en taalkundige, agrarische en overige beroepen.

Machinebedieners en schoonmakers relatief vaak in buitenland geboren

Hierboven is per herkomstgroep gekeken in welke beroepsklasse zij werken. Een andere manier is om per beroepsgroep te laten zien uit welke herkomstgroepen werkenden afkomstig zijn.

In de periode 2021–2023 was 74 procent van de 15- tot 75‑jarige werkenden van Nederlandse herkomst, 12 procent van de tweede generatie en 14 procent migrant. Deze percentages verschillen per beroepsgroep. Agrarische beroepsgroepen zoals veetelers, land- en bosbouwers en hoveniers tuinders en kwekers en onderwijsberoepsgroepen zoals managers onderwijs en leerkrachten basisonderwijs worden bijvoorbeeld relatief vaak uitgeoefend door mensen van Nederlandse herkomst (85 tot 95 procent). Daarentegen bevinden zich onder kassa­medewerkers (25 procent), laders, lossers en vakkenvullers (20 procent) en overheidsambtenaren (19 procent) betrekkelijk veel mensen van de tweede generatie. Productiemachinebedieners (33 procent), schoonmakers (31 procent) en koks (30 procent) zijn betrekkelijk vaak migranten.

4.2.5Beroepen met hoogste en laagste aandeel, naar geboorteland, 2021/2023
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland Geboren in buitenland
% van 15- tot 75‑jarigen werkzaam in beroepsgroep
Veetelers 95 Kassamedewerkers 25 Productiemachinebedieners 33
Land- en bosbouwers 91 Laders, lossers en vakkenvullers 20 Schoonmakers 31
Managers onderwijs 87 Overheidsambtenaren 19 Koks 30
Hoveniers, tuinders en kwekers 85 Beveiligingspersoneel 18 Hulpkrachten bouw en industrie 29
Leerkrachten basisonderwijs 85 Reisbegeleiders 18 Assemblagemedewerkers 29
Schoonmakers 61 Vrachtwagenchauffeurs 6 Overheidsbestuurders 6
Hulpkrachten bouw en industrie 61 Slagers 4 Leerkrachten basisonderwijs 6
Koks 60 Hoveniers, tuinders en kwekers 4 Journalisten 5
Overig 60 Land- en bosbouwers 2 Veetelers 4
Productiemachinebedieners 57 Veetelers 1 Managers onderwijs 4

Werkloosheid in alle groepen laag

In 2023 was 3,6 procent van de beroepsbevolking werkloos. Dat wil zeggen dat 3,6 procent van de 15- tot 75‑jarige beroepsbevolking geen betaald werk heeft, maar daar wel recent naar heeft gezocht en daarvoor op korte termijn beschikbaar is. De werkloosheid ligt hoger bij de tweede generatie (5,3 procent) en migranten (5,7 procent).

Over het algemeen ligt de werkloosheid van mensen van Buiten-Europese herkomst hoger dan gemiddeld. Dat was in 2023 vooral zo bij de tweede generatie van Marokkaanse herkomst (9,0 procent) en migranten van Nederlands-Caribische herkomst (7,2 procent). Er zijn ook uitzonderingen. Zo ligt het werkloosheidspercentage rond of beneden het gemiddelde bij migranten van Indonesische (3,0 procent) of Marokkaanse herkomst (3,7 procent) en bij de tweede generatie van Indonesische herkomst (3,9 procent).

Van 2013 tot 2023 is, met uitzondering van de coronajaren, de werkloosheid flink gedaald. In 2013 was nog 8,2 procent van de 15- tot 75‑jarige beroepsbevolking werkloos. Ook bij de afzonderlijke herkomstgroepen is de werkloosheid flink gedaald. De sterkste daling vond plaats bij de tweede generatie van Turkse herkomst, van 18,1 procent in 2013 naar 5,4 procent in 2023. Recent bleef van 2022 op 2023 de werkloosheid vrijwel onveranderd bij de meeste herkomstgroepen.

4.2.6a Werkloosheid, geboren in buitenland, naar herkomst (% van 15- tot 75-jarige beroepsbevolking)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)2) Nieuwe EU Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa
2013 8,2 9,8 9,4 12,9 14,9 14,9 19,9 11,4 16,2
2014 8,3 9,4 11,7 11,9 16,1 14,6 18,4 13,1 15,9
2015 7,9 9,8 10,6 10,3 15,7 13,2 17,7 9,3 14,8
2016 7,0 7,7 7,2 9,1 11,6 12,9 18,0 14,2 13,3
2017 5,9 5,5 5,2 9,6 9,9 11,9 16,4 10,1 11,5
2018 4,9 6,0 7,1 6,8 6,6 7,8 10,9 5,7 9,2
2019 4,4 5,7 6,7 4,3 5,5 7,3 6,9 7,1 9,4
2020 4,9 5,2 4,7 6,3 7,6 6,3 9,8 4,8 10,0
2021 4,2 6,3 6,1 7,6 6,3 5,5 9,6 8,4 10,2
2022 3,5 3,6 3,2 6,6 6,5 5,6 9,6 4,7 7,4
2023 3,6 4,9 4,4 6,7 3,7 4,9 7,2 3,0 6,9
1)werkloosheid in de totale 15- tot 75-jarige beroepsbevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen
4.2.6b Werkloosheid, geboren in Nederland, naar herkomst (% van 15- tot 75-jarige beroepsbevolking)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)2) Nieuwe EU Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa Nederland
2013 8,2 9,4 5,7 18,1 21,1 16,5 13,3 8,0 14,1 6,9
2014 8,3 9,4 8,3 19,4 22,2 17,6 19,3 8,7 12,8 7,0
2015 7,9 9,1 12,2 18,6 22,0 17,7 15,1 7,7 13,1 6,6
2016 7,0 7,6 12,6 15,4 14,5 15,6 10,5 7,1 11,1 6,0
2017 5,9 7,0 15,0 11,2 12,7 13,1 9,3 5,7 10,3 4,9
2018 4,9 6,2 5,6 9,5 7,9 8,6 7,8 4,6 7,3 4,2
2019 4,4 5,6 9,1 7,4 11,1 8,0 8,6 4,2 7,5 3,7
2020 4,9 5,4 5,1 7,0 9,0 11,0 10,5 4,0 10,0 4,1
2021 4,2 5,3 6,1 9,4 9,4 6,3 7,4 3,0 6,5 3,2
2022 3,5 4,1 4,6 5,2 5,8 7,4 6,2 3,3 6,8 2,8
2023 3,6 3,8 5,9 5,4 9,0 6,2 6,6 3,9 5,6 2,8
1)werkloosheid in de totale 15- tot 75-jarige beroepsbevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen

Jonge mensen relatief vaak werkloos

Net als de nettoarbeidsparticipatie hangt werkloosheid samen met persoonskenmerken. Het verschil naar geslacht is klein. In 2023 was 3,4 procent van de mannen en 3,8 procent van de vrouwen werkloos. Bij migranten was het man-vrouwverschil iets groter. Vooral bij migranten van Turkse herkomst is een duidelijk man-vrouwverschil.

Leeftijd speelt een belangrijkere rol dan geslacht. Mensen van 15 tot 25 jaar zijn veel vaker werkloos (8,2 procent) dan 25- tot 45‑jarigen (2,9 procent) en 45- tot 75‑jarigen (2,2 procent). Deze leeftijdsgradiënt is sterker bij de tweede generatie en migranten dan in de totale bevolking. De jeugdwerkloosheid komt hieronder verder aan bod.

Mensen met basisonderwijs, vmbo of mbo-1 zijn vaker werkloos (5,7 procent) dan mensen met havo, vwo, mbo-2, mbo-3 en mbo-4 (3,2 procent) en zij weer vaker dan mensen met een hbo- of wo-onderwijsniveau (2,7 procent). Wel verschilt de samenhang met het onderwijs­niveau naar herkomst. Zo zijn de verschillen in werkloosheid naar onderwijsniveau groter bij mensen van de tweede generatie, door de hoge werkloosheid onder degenen met hoogstens een vmbo-onderwijsniveau (10,2 procent).

Wanneer rekening wordt gehouden met de samenstelling naar geslacht, de leeftijdsopbouw en de verdeling van onderwijsniveaus, neemt het verschil tussen herkomstgroepen af. Toch zijn migranten en de tweede generatie ook dan nog vaker werkloos dan gemiddeld.

4.2.7Werkloosheid, naar herkomst en persoonskenmerken, 2023
Totaal Geslacht Leeftijd Onderwijsniveau
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot 751) basisonderwijs, vmbo, mbo-11) havo, vwo, mbo2–4 hbo, wo
% van 15- tot 75‑jarige beroepsbevolking
Totale bevolking 3,6 3,4 3,8 8,2 2,9 2,2 5,7 3,2 2,7
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
2,8 2,6 2,9 6,9 2,0 1,8 4,5 2,5 2,2
Geboren in Nederland,
1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 5,3 5,3 5,3 10,5 3,4 2,6 10,2 5,0 2,9
Europa (excl. NL)2) 3,8 3,9 3,8 10,6 2,3 0,9 7,8 3,7 2,0
Nieuwe EU 5,9 6,8 4,4 10,9 5,0 1,1 11,4 6,2 2,4
Turkije 5,4 6,6 4,0 9,8 3,6 2,2 10,9 4,0 2,6
Marokko 9,0 9,4 8,7 13,6 5,7 . 14,1 7,5 5,5
Suriname 6,2 5,0 7,4 11,4 4,4 3,6 12,8 6,2 2,8
Nederlandse Cariben 6,6 7,7 5,2 . 3,5 . . 3,7 3,7
Indonesië 3,9 3,6 4,3 . 2,5 3,9 6,4 4,1 3,1
Overig Buiten-Europa 5,6 5,4 5,7 8,6 3,0 3,8 9,1 6,3 2,7
Geboren in buitenland
Totaal 5,7 5,3 6,2 13,1 5,6 3,9 6,7 5,8 5,1
Europa (excl. NL)2) 4,9 4,4 5,4 12,8 4,6 3,2 5,4 5,4 4,5
Nieuwe EU 4,4 4,0 4,8 14,5 3,6 2,3 5,4 4,7 3,6
Turkije 6,7 4,6 10,1 . 9,6 3,5 5,6 6,6 8,6
Marokko 3,7 3,8 3,6 . 4,0 3,1 3,6 3,2 4,8
Suriname 4,9 5,3 4,5 . 5,4 4,7 6,6 4,5 3,9
Nederlandse Cariben 7,2 8,0 6,2 . 4,5 7,6 . 5,5 6,2
Overig Buiten-Europa (incl. Indonesië) 6,7 6,3 7,2 13,2 6,4 4,3 8,4 6,9 5,5

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

Forse daling werkloosheid bij jongeren van Buiten-Europese herkomst

De 15- tot 25‑jarige beroepsbevolking is vaker werkloos dan andere leeftijdsgroepen in de beroepsbevolking. De jeugdwerkloosheid is in tien jaar tijd wel afgenomen, namelijk van 14,2 procent in 2013 naar 8,2 procent in 2023. Deze daling vond in alle onderzochte herkomstgroepen plaats, en was het sterkst in de Buiten-Europese herkomstgroep. Zowel bij in Nederland als in het buitenland geboren jongeren van Buiten-Europese herkomst is de werkloosheid met 13 procentpunt afgenomen.

4.2.8a Jeugdwerkloosheid, geboren in buitenland, naar herkomst (% van 15- tot 25-jarige beroepsbevolking)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)2) Nieuwe EU3) Buiten-Europa
2013 14,2 15,0 . 26,3
2014 13,7 17,8 . 25,0
2015 12,6 18,4 . 22,4
2016 12,1 13,7 . 20,8
2017 10,4 11,2 . 21,8
2018 8,9 12,0 . 13,0
2019 8,5 13,7 . 14,1
2020 10,6 17,2 . 19,4
2021 9,3 18,5 22,5 19,2
2022 7,6 13,3 12,8 13,5
2023 8,2 12,8 14,5 13,3
1)jeugdwerkloosheid in de totale 15- tot 25-jarige beroepsbevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen
3)voor sommige groepen is het aantal personen klein voor publicatie
4.2.8b Jeugdwerkloosheid, geboren in Nederland, naar herkomst (% van 15- tot 25-jarige beroepsbevolking)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL)2) Nieuwe EU3) Turkije Marokko Suriname Overig Buiten-Europa4) Nederland
2013 14,2 15,8 . 23,0 26,8 25,6 21,4 12,1
2014 13,7 14,3 . 26,0 27,5 25,2 21,1 11,4
2015 12,6 16,0 . 23,3 23,9 21,1 18,7 10,5
2016 12,1 14,3 . 19,5 17,5 21,8 17,8 10,5
2017 10,4 11,4 . 17,0 14,0 20,6 15,9 8,8
2018 8,9 11,7 . 14,6 9,7 10,7 13,4 7,9
2019 8,5 11,3 . 9,2 18,3 15,5 12,1 7,2
2020 10,6 12,9 . 15,1 14,9 13,6 15,1 9,1
2021 9,3 11,0 12,1 16,2 13,4 15,1 11,8 7,5
2022 7,6 9,3 7,3 8,1 8,2 11,4 11,1 6,5
2023 8,2 10,6 10,9 9,8 13,6 11,4 9,2 6,9
1)jeugdwerkloosheid in de totale 15- tot 25-jarige beroepsbevolking
2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen
3)voor sommige groepen is het aantal personen klein voor publicatie
4)overig Buiten-Europa inclusief Indonesië en Nederlandse Cariben

Tijdens de coronajaren 2020 en 2021 was de jeugdwerkloosheid hoger dan in de omringende jaren. Deze tijdelijke stijging was te zien bij nagenoeg alle herkomstgroepen, het sterkst bij migranten. Vooral van 2021 op 2022 daalde de werkloosheid weer sterk. Inmiddels ligt de jeugdwerkloosheid weer rond of beneden het niveau van 2019, zowel bij mensen met een Nederlandse herkomst als bij migranten en de tweede generatie.

Onbenut arbeidspotentieel

Behalve naar de werkloosheid kan worden gekeken naar het totale onbenut arbeids­potentieel. Deze maatstaf bestrijkt een grotere groep. Zo worden semi-werklozen niet meegeteld in het werkloosheidspercentage, maar wel in het onbenut arbeids­potentieel. Het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit de volgende groepen:

  • Werklozen: mensen zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn;
  • Semi-werklozen (a): mensen zonder betaald werk die wel recent naar werk hebben gezocht, maar hiervoor niet direct beschikbaar zijn;
  • Semi-werklozen (b): mensen zonder betaald werk die wel direct beschikbaar zijn voor werk, maar hiernaar niet recent hebben gezocht;
  • Mensen met betaald deeltijdwerk die meer uren willen werken en hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn (onderbenutte deeltijders).

Arbeidspotentieel Buiten-Europese herkomst relatief vaak onbenut

In 2023 werd ongeveer 9 procent van de 15- tot 75‑jarige bevolking gerekend tot het onbenut arbeidspotentieel. Dit percentage ligt bij de tweede generatie en bij migranten iets hoger (12 procent). Vooral bij de tweede generatie van Marokkaanse (18 procent), Nederlands-Caribische (15 procent) of overig Buiten-Europese herkomst (15 procent) is het onbenut arbeidspotentieel relatief hoog.

Evenals de werkloosheid varieert het totale onbenut arbeidspotentieel naar persoons­kenmerken. Het onbenut arbeidspotentieel is iets hoger bij vrouwen (10 procent) dan bij mannen (8 procent). Hierbij speelt mee dat vrouwen veel vaker in deeltijd werken en vaker aangeven meer uren te willen werken. Leeftijd speelt een grotere rol dan geslacht. Met name bij 15- tot 25‑jarigen wordt hun arbeidspotentieel niet volledig benut (23 procent). Dat komt deels door de hogere jeugdwerkloosheid, maar deels ook doordat velen van hen onderwijs volgen en dan vaak in kleine banen werken en meer uren willen werken. Naast leeftijd hangt de mate van onderbenutting ook samen met het onderwijsniveau. Dat is zo bij de totale bevolking, maar sterker bij de tweede generatie. Van de tweede generatie met hoogstens een vmbo-onderwijsniveau wordt 20 procent tot het arbeidspotentieel gerekend, tegen 7 procent van degenen met een hbo- of wo-onderwijsniveau. Met name bij de tweede generatie van buiten Europa en een vmbo-onderwijsniveau ligt het onbenut arbeids­potentieel hoger dan gemiddeld.

Het onbenut arbeidspotentieel van de tweede generatie houdt deels verband met hun jongere leeftijd en lagere onderwijsniveau. Maar ook als hier rekening mee wordt gehouden, blijven herkomstverschillen zichtbaar. Na correctie blijkt dat vooral het arbeidspotentieel van de Indonesische tweede generatie niet volledig wordt benut.

4.2.9Onbenut arbeidspotentieel, naar herkomst en persoonskenmerken, 2023
Totaal Geslacht Leeftijd Onderwijsniveau
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot 751) basisonderwijs, vmbo, mbo-1 havo, vwo, mbo2–4 hbo, wo
% van 15- tot 75‑jarige bevolking
Totale bevolking 9 8 10 23 7 5 11 9 7
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
8 7 8 21 6 5 9 8 6
Geboren in Nederland,
1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 12 12 13 25 8 6 20 12 7
Europa (excl. NL)2) 10 9 10 24 7 4 15 10 5
Nieuwe EU 14 13 15 25 12 3 21 15 5
Turkije 13 14 12 26 7 3 22 12 5
Marokko 18 17 19 28 11 . 26 16 11
Suriname 13 12 15 24 10 6 23 13 6
Nederlandse Cariben 15 15 16 28 9 . 28 13 8
Indonesië 9 8 10 . 7 8 12 9 8
Overig Buiten-Europa 15 14 17 24 8 6 23 17 7
Geboren in buitenland
Totaal 12 10 13 25 12 9 12 12 11
Europa (excl. NL)2) 11 8 12 23 10 8 11 12 9
Nieuwe EU 11 9 13 28 8 9 12 13 8
Turkije 10 8 13 . 14 7 9 10 13
Marokko 8 7 9 . 9 7 8 8 8
Suriname 9 9 9 . 12 7 9 10 8
Nederlandse Cariben 14 14 15 . 12 13 14 14 17
Overig Buiten-Europa (incl. Indonesië) 14 13 15 26 13 10 16 14 12

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

4.3Uitkeringen

Hierboven werd gekeken naar de werkloosheid als aandeel van de beroepsbevolking (15- tot 75‑jarigen die niet in institutionele huishoudens wonen en die betaald werk hebben of daarnaar zoeken en daarvoor beschikbaar zijn). Hieronder wordt ingegaan op het gebruik van uitkeringen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de beroepsbevolking, maar naar de totale bevolking van 15 jaar tot de AOW-leeftijd. De cijfers zijn daardoor niet direct vergelijkbaar.

Gestage daling werkloosheidsuitkeringen

Mensen die na een periode als werknemer hun baan zijn kwijtgeraakt en geen nieuw werk hebben, hebben recht op een werkloosheidsuitkering. Een steeds kleiner deel van de bevolking tussen de 15 jaar en de AOW-leeftijd ontvangt een werkloosheidsuitkering. Na een hoogtepunt in 2013 (3,3 procent) ligt het aandeel in 2023 met 1,1 procent op het laagste punt in vijftien jaar. Alleen tijdens het coronajaar 2020 was een tijdelijke stijging te zien in het aandeel dat een werkloosheidsuitkering ontvangt. De daling heeft zich ook voorgedaan bij migranten en in mindere mate bij de tweede generatie.

Doordat slechts een klein deel van de bevolking een werkloosheidsuitkering ontvangt, zijn herkomstverschillen in absolute zin klein. Alleen bij de Surinaamse en de Indonesische herkomstgroepen – zowel migranten als de tweede generatie – ligt het aandeel met een werkloosheidsuitkering vanaf 2007 duidelijk boven het gemiddelde. In 2023 ontvangt bijna 2 procent van hen een werkloosheidsuitkering. Bij de Buiten-Europese herkomstgroepen ligt het aandeel dat een werkloosheidsuitkering ontvangt het laagst in de Marokkaanse herkomstgroep.

4.3.1a Werkloosheidsuitkering, geboren in buitenland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa
2007 1,6 1,9 3,3 2,7 2,7 2,4 3,6 1,6
2008 1,3 1,5 2,8 2,3 2,4 2,1 2,9 1,5
2009 2,1 2,4 3,8 3,2 3,9 3,8 3,8 2,6
2010 2,2 2,3 3,6 3,0 4,2 4,0 3,8 2,5
2011 2,2 2,2 3,3 2,9 4,1 3,9 3,9 2,4
2012 2,6 2,6 3,5 3,2 4,7 4,6 4,4 2,7
2013 3,3 3,3 4,1 3,6 5,8 5,2 5,1 3,0
2014 3,3 3,3 4,0 3,5 5,9 5,0 5,4 2,9
2015 3,2 3,4 3,7 3,1 5,5 4,5 5,4 2,6
2016 3,1 3,4 3,4 2,8 5,1 4,0 5,2 2,3
2017 2,6 2,8 2,8 2,3 4,3 3,5 4,5 1,9
2018 2,1 2,4 2,2 1,9 3,4 2,7 3,6 1,6
2019 1,8 2,0 1,9 1,6 2,8 2,4 2,8 1,5
2020 2,1 2,7 2,1 1,9 3,3 3,4 3,2 2,1
2021 1,5 1,7 1,6 1,5 2,6 2,2 2,6 1,3
2022 1,1 1,2 1,2 1,1 1,8 1,7 1,7 1,0
2023 1,1 1,4 1,1 1,1 1,9 1,8 1,4 1,1
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd
4.3.1b Werkloosheidsuitkering, geboren in Nederland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa Nederland
2007 1,6 2,1 1,0 0,8 0,9 0,8 1,8 0,6 1,5
2008 1,3 1,7 1,0 0,8 0,9 0,7 1,5 0,6 1,2
2009 2,1 2,4 2,0 1,8 2,3 1,9 2,9 1,3 1,9
2010 2,2 2,4 1,7 1,6 2,3 1,9 3,1 1,2 2,0
2011 2,2 2,3 1,8 1,8 2,4 2,0 3,1 1,2 2,0
2012 2,6 2,8 2,2 2,1 2,9 2,3 3,7 1,5 2,5
2013 3,3 3,4 2,7 2,5 3,4 2,7 4,6 1,9 3,2
2014 3,3 3,4 2,5 2,3 3,3 2,7 4,7 1,7 3,3
2015 3,2 3,3 2,4 2,2 3,0 2,4 4,5 1,6 3,2
2016 3,1 3,2 2,5 2,3 3,2 2,5 4,4 1,7 3,1
2017 2,6 2,7 2,2 2,1 2,8 2,2 3,9 1,4 2,6
2018 2,1 2,1 1,9 1,8 2,5 1,8 3,2 1,2 2,1
2019 1,8 1,9 2,0 1,7 2,4 1,9 2,7 1,2 1,7
2020 2,1 2,3 2,4 2,3 3,6 2,8 3,2 2,0 2,0
2021 1,5 1,6 1,6 1,5 2,1 1,7 2,5 1,1 1,5
2022 1,1 1,1 1,3 1,3 1,7 1,3 1,7 0,9 1,1
2023 1,1 1,2 1,4 1,3 1,8 1,5 1,8 1,1 1,1
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd

Mannen ontvangen iets vaker dan vrouwen een werkloosheidsuitkering, wat ermee te maken kan hebben dat zij iets vaker betaald werk doen. Het man-vrouwverschil is echter in alle herkomstgroepen klein. Verder ontvangen oudere mensen vaker een werkloosheids­uitkering dan jongere mensen. Vooral bij mensen van Surinaamse herkomst is er verschil tussen 45- tot 75‑jarigen en 15- tot 25‑jarigen. In absolute zin varieert het aandeel met een werkloosheids­uitkering echter weinig. De kleine verschillen tussen herkomst­groepen veranderen dan ook nauwelijks wanneer rekening wordt gehouden met geslacht, leeftijd en onderwijsniveau.

4.3.2Werkloosheidsuitkering, naar herkomst en persoonskenmerken, september 2023
Totaal Geslacht Leeftijd
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot AOW
% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totale bevolking 1,1 1,2 1,1 0,3 1,3 1,4
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
1,1 1,1 1,1 0,2 1,1 1,3
Geboren in Nederland,
1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 1,4 1,4 1,4 0,4 1,8 1,8
Europa (excl. NL)2) 1,2 1,2 1,2 0,3 1,6 1,5
Nieuwe EU 1,1 1,2 1,0 0,3 1,9 1,4
Turkije 1,4 1,3 1,4 0,6 1,8 1,7
Marokko 1,3 1,2 1,3 0,5 1,8 1,9
Suriname 1,8 1,8 1,8 0,5 2,3 2,4
Nederlandse Cariben 1,5 1,5 1,4 0,6 1,9 2,1
Indonesië 1,8 1,9 1,7 0,4 1,7 1,9
Overig Buiten-Europa 1,1 1,0 1,1 0,3 1,8 1,6
Geboren in buitenland
Totaal 1,3 1,3 1,2 0,3 1,3 1,6
Europa (excl. NL)2) 1,4 1,2 1,5 0,2 1,5 1,9
Nieuwe EU 1,8 1,4 2,3 0,4 1,9 2,8
Turkije 1,1 1,2 0,9 . 1,1 1,1
Marokko 1,1 1,6 0,7 0,8 1,3 1,1
Suriname 1,9 2,0 1,7 . 2,0 1,9
Nederlandse Cariben 1,8 1,9 1,7 0,3 1,9 2,2
Indonesië 1,4 1,6 1,3 . 1,0 1,8
Overig Buiten-Europa 1,1 1,3 0,9 0,3 1,1 1,4

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

Minder arbeidsongeschiktheidsuitkeringen bij Buiten-Europese herkomst

Werknemers die vanwege hun gezondheid langer dan twee jaar niet (volledig) hebben kunnen werken, hebben recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de totale bevolking van 15 jaar tot de AOW-leeftijd is het aandeel met een arbeids­ongeschiktheids­uitkering licht afgenomen van 7,1 procent in 2007 naar 6,4 procent in 2023. Anders dan de werkloosheid, was er geen toename rond het jaar 2013, omdat de arbeidsongeschiktheid nauwelijks de conjunctuur volgt. De daling van het aandeel met een arbeids­ongeschikt­heids­uitkering volgt geen duidelijk patroon naar herkomst. In sommige herkomstgroepen is de daling groter dan gemiddeld, in andere kleiner dan gemiddeld en in weer andere is er een lichte toename.

In het buitenland geboren mensen van Turkse (16 procent), Marokkaanse (14 procent) of Surinaamse herkomst (12 procent) ontvangen vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan gemiddeld. Daarentegen ontvangen mensen van overig Buiten-Europese herkomst minder vaak dan gemiddeld een arbeidsongeschiktheidsuitkering, ongeacht of ze in het buitenland zijn geboren (3 procent) of in Nederland (4 procent).

4.3.3a Arbeidsongeschiktheidsuitkering, geboren in buitenland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa
2007 7,1 5,3 13,7 9,7 9,3 4,6 9,7 3,0
2008 7,0 5,0 13,9 9,9 9,5 4,7 9,6 3,0
2009 6,9 4,7 14,0 10,2 9,6 4,8 9,7 3,1
2010 6,9 4,4 14,3 10,6 9,9 5,0 9,8 3,3
2011 6,9 4,2 14,5 11,1 10,2 5,3 9,7 3,5
2012 6,9 4,1 14,8 11,5 10,4 5,6 9,5 3,6
2013 6,7 4,0 15,0 11,9 10,6 5,8 9,1 3,7
2014 6,7 3,8 15,2 12,2 10,8 6,1 8,7 3,8
2015 6,6 3,7 15,3 12,6 10,9 6,2 8,2 3,7
2016 6,6 3,6 15,6 12,7 11,1 6,3 7,9 3,5
2017 6,5 3,4 15,7 13,0 11,3 6,3 7,7 3,4
2018 6,3 3,2 15,7 13,0 11,2 6,3 7,4 3,2
2019 6,3 3,1 15,7 13,1 11,4 6,2 7,2 3,1
2020 6,3 3,0 15,8 13,4 11,5 6,1 6,9 3,1
2021 6,3 3,0 15,8 13,7 11,6 6,1 6,4 3,1
2022 6,4 2,8 15,8 14,2 12,0 6,2 6,1 3,1
2023 6,4 2,7 15,6 14,5 12,1 6,2 5,7 3,0
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd
4.3.3b Arbeidsongeschiktheidsuitkering, geboren in Nederland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa Nederland
2007 7,1 9,8 3,4 2,9 3,4 3,1 5,6 2,9 7,3
2008 7,0 9,5 3,6 3,2 3,7 3,4 5,8 3,0 7,1
2009 6,9 9,3 4,0 3,7 4,0 3,7 5,9 3,1 7,1
2010 6,9 9,3 4,3 4,1 4,3 4,1 6,2 3,4 7,1
2011 6,9 9,1 4,8 4,7 4,7 4,5 6,4 3,5 7,0
2012 6,9 8,8 5,1 5,1 5,1 4,9 6,6 3,7 7,0
2013 6,7 8,5 5,4 5,5 5,3 5,2 6,6 3,8 6,7
2014 6,7 8,4 5,8 6,0 5,6 5,5 6,8 4,0 6,7
2015 6,6 8,2 5,9 6,1 5,6 5,5 7,0 3,9 6,7
2016 6,6 8,0 5,9 6,0 5,6 5,4 7,1 3,7 6,6
2017 6,5 7,8 5,9 5,9 5,4 5,2 7,1 3,5 6,6
2018 6,3 7,6 6,0 5,9 5,4 5,0 7,2 3,4 6,5
2019 6,3 7,5 6,0 5,8 5,4 4,9 7,3 3,3 6,5
2020 6,3 7,4 6,1 5,9 5,5 4,8 7,4 3,3 6,4
2021 6,3 7,4 6,4 6,1 5,7 5,0 7,6 3,4 6,5
2022 6,4 7,5 6,7 6,3 5,9 5,1 7,9 3,5 6,7
2023 6,4 7,5 6,8 6,4 6,0 5,1 8,2 3,5 6,8
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd

Sterke samenhang met leeftijd

Het al of niet ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering hangt sterk samen met leeftijd. 15- tot 25‑jarigen ontvangen zelden een arbeidsongeschiktheidsuitkering (1 procent), 25- tot 45‑jarigen iets vaker (5 procent), maar de grootste groep vormen de mensen van 45 jaar tot de AOW-leeftijd (10 procent). Dit leeftijdsverband is in alle herkomstgroepen zichtbaar. Bij migranten van Turkse herkomst speelt leeftijd een grote rol. In die groep ontvangt 1 procent van de mensen tussen de 15 en 25 jaar een arbeids­ongeschiktheids­uitkering, tegen 23 procent van de mensen tussen de 45 jaar en de AOW-leeftijd. Migranten van overig Buiten-Europese herkomst ontvangen minder vaak een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan hun leeftijds­genoten. Geslacht speelt een kleine rol. Vrouwen ontvangen iets vaker een arbeids­ongeschikt­heids­uitkering (7 procent) dan mannen (6 procent), ongeacht herkomst.

Wanneer rekening wordt gehouden met leeftijd, geslacht en onderwijsniveau, blijkt dat de Indonesische tweede generatie vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt dan gemiddeld en de Nederlands-Caribische tweede generatie juist minder vaak. Ook bij de migrantengroepen is deze correctie van belang. Hun grotere gebruik van de arbeids­ongeschiktheids­uitkering is voor ongeveer een kwart toe te schrijven aan een andere leeftijdsopbouw.

4.3.4Arbeidsongeschiktheidsuitkering, naar herkomst en persoonskenmerken, september 2023
Totaal Geslacht Leeftijd
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot AOW
% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totale bevolking 6,4 5,9 6,9 1,0 5,1 10,0
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
6,8 6,1 7,4 1,0 5,6 9,7
Geboren in Nederland,
1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 6,4 5,8 7,0 1,2 7,4 11,1
Europa (excl. NL)2) 7,5 6,8 8,1 1,0 7,1 12,3
Nieuwe EU 5,5 5,1 5,9 0,8 6,5 11,9
Turkije 6,8 6,1 7,6 1,4 8,8 16,6
Marokko 6,4 5,9 7,0 1,2 10,0 16,4
Suriname 6,0 5,7 6,4 1,2 7,4 10,4
Nederlandse Cariben 5,1 5,0 5,2 1,3 6,8 9,0
Indonesië 8,2 7,1 9,2 1,0 5,6 9,7
Overig Buiten-Europa 3,5 3,5 3,5 1,1 5,5 8,3
Geboren in buitenland
Totaal 5,3 5,2 5,3 0,4 2,3 10,6
Europa (excl. NL)2) 2,7 2,4 3,1 0,2 1,4 6,4
Nieuwe EU 2,0 1,4 2,6 0,2 1,3 4,8
Turkije 15,6 14,0 17,4 0,5 4,6 23,4
Marokko 14,5 16,8 12,2 1,0 7,9 18,1
Suriname 12,1 11,0 13,0 0,9 5,8 14,4
Nederlandse Cariben 6,2 6,2 6,2 0,7 5,0 9,4
Indonesië 5,7 6,3 5,3 . 2,8 8,1
Overig Buiten-Europa 3,0 3,1 2,8 0,5 1,9 5,9

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

Minder bijstandsuitkeringen bij Buiten-Europese herkomst

Mensen die een inkomen beneden de bijstandsgrens hebben, kunnen dat tot aan die grens aanvullen met een bijstandsuitkering. Het aandeel van de bevolking tussen de 15 jaar en de AOW-leeftijd dat een bijstandsuitkering ontvangt, schommelt al jaren rond de 3 à 4 procent. In 2023 ontving 3,3 procent van de bevolking een bijstandsuitkering.

Ten opzichte van de totale bevolking ontvangen in het buitenland geboren mensen van Buiten-Europese herkomst vaker een bijstandsuitkering. Zo ontvangen migranten geboren in Turkije (12 procent), Marokko (18 procent), Suriname (9 procent), de Nederlandse Cariben (11 procent) en overig Buiten-Europa (15 procent) vaker een bijstandsuitkering dan gemiddeld. Alleen in het buitenland geboren mensen van Indonesische herkomst ontvangen ongeveer even vaak als gemiddeld een bijstandsuitkering (3 procent). Wel volgt de trend in al deze groepen die van de totale bevolking.

Het bijstandsgebruik van de tweede generatie ligt beduidend lager en lijkt qua trend en niveau op dat van de totale bevolking. In Nederland geboren mensen van Europese, Turkse, Indonesische en overig Buiten-Europese herkomst ontvangen juist iets minder vaak dan gemiddeld een bijstandsuitkering.

4.3.5a Bijstandsuitkering, geboren in buitenland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa
2007 3,0 4,2 12,2 17,7 9,8 13,0 3,4 13,5
2008 2,7 4,0 11,3 16,6 8,8 11,2 3,1 13,2
2009 2,9 4,0 11,6 16,9 9,2 11,7 3,2 13,6
2010 3,1 4,1 12,2 17,9 9,8 13,2 3,4 14,7
2011 3,3 4,0 12,4 18,7 10,2 13,9 3,5 15,4
2012 3,3 3,9 12,4 18,9 10,4 14,3 3,6 15,7
2013 3,6 4,1 13,0 19,7 11,0 15,2 3,9 16,3
2014 3,8 4,2 13,5 20,3 11,6 16,1 4,0 17,1
2015 3,9 4,1 13,5 20,6 11,6 16,2 4,1 18,3
2016 4,1 3,9 13,5 20,6 11,5 15,9 4,1 20,1
2017 4,1 3,6 13,1 20,2 11,1 15,0 4,0 20,9
2018 3,8 3,1 12,5 19,6 10,4 13,7 3,8 19,2
2019 3,6 2,8 12,0 19,1 9,9 12,6 3,6 17,0
2020 3,7 2,8 12,1 19,4 10,0 13,0 3,6 16,7
2021 3,5 2,5 12,2 19,1 9,7 12,2 3,5 16,0
2022 3,4 2,1 11,7 18,6 9,0 11,1 3,1 14,9
2023 3,3 1,9 11,5 18,3 8,7 10,8 2,8 14,6
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd
4.3.5b Bijstandsuitkering, geboren in Nederland, naar herkomst (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Totale bevolking1) Europa (excl. NL) Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië Overig Buiten-Europa Nederland
2007 3,0 3,1 2,9 3,7 4,0 2,7 2,4 1,6 1,8
2008 2,7 2,8 2,4 3,1 3,4 2,4 2,1 1,3 1,6
2009 2,9 2,9 3,0 4,0 4,0 2,8 2,3 1,6 1,6
2010 3,1 3,1 3,7 5,0 5,0 3,7 2,5 2,0 1,8
2011 3,3 3,1 3,8 5,6 5,7 3,9 2,6 2,1 1,8
2012 3,3 3,2 3,7 5,7 5,6 4,0 2,8 2,2 1,9
2013 3,6 3,5 4,4 6,7 6,5 4,7 3,2 2,4 2,1
2014 3,8 3,7 4,8 7,5 7,0 5,1 3,4 2,6 2,2
2015 3,9 3,7 4,7 7,5 7,0 5,1 3,5 2,5 2,2
2016 4,1 3,6 4,6 7,3 6,7 5,1 3,5 2,5 2,2
2017 4,1 3,5 4,3 6,7 6,2 4,8 3,3 2,4 2,1
2018 3,8 3,3 3,8 6,0 5,5 4,4 3,1 2,1 2,0
2019 3,6 3,1 3,5 5,5 5,1 4,1 3,0 2,0 1,9
2020 3,7 3,2 3,7 5,9 5,5 4,5 3,0 2,3 2,0
2021 3,5 3,0 3,5 5,4 5,0 4,2 2,9 2,1 1,9
2022 3,4 2,8 3,1 4,8 4,5 3,8 2,7 1,9 1,7
2023 3,3 2,7 3,0 4,7 4,4 3,7 2,7 1,9 1,7
1)aandeel met werkloosheidsuitkering in de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd

Net bij de andere uitkeringen ontvangen vrouwen iets vaker bijstand (4 procent) dan mannen (3 procent). Er is vooral een leeftijdseffect. Mensen van 15 tot 25 jaar ontvangen het minst vaak bijstand (1 procent), gevolgd door mensen van 25 tot 45 jaar (3 procent) en mensen van 45 jaar tot de AOW-leeftijd (4 procent). Leeftijd speelt een grotere rol bij migranten van Buiten-Europese herkomst. Binnen die groep ontvangen degenen van 45 jaar tot de AOW-leeftijd betrekkelijk vaak bijstand (18 procent). Bij de tweede generatie is dat minder het geval, met uitzondering van degenen van Marokkaanse herkomst.

De cijfers van in Nederland geboren herkomstgroepen veranderen nauwelijks wanneer rekening wordt gehouden met geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Bij de in het buitenland geboren herkomstgroepen zijn verschillen in het bijstandsgebruik wel deels terug te voeren op verschillen in leeftijd.

4.3.6Bestandsuitkering, naar herkomst en persoonskenmerken, september 2023
Totaal Geslacht Leeftijd
man vrouw 15 tot 251) 25 tot 45 45 tot AOW
% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totale bevolking 3,3 2,9 3,8 1,1 3,2 4,4
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
1,7 1,5 1,9 0,7 1,5 2,2
Geboren in Nederland,
1 of 2 ouders geboren in buitenland
Totaal 3,1 2,8 3,4 1,0 4,1 4,0
Europa (excl. NL)2) 2,7 2,4 3,1 1,0 2,9 3,8
Nieuwe EU 2,5 2,2 2,7 1,0 3,2 3,9
Turkije 3,0 2,8 3,3 0,8 3,8 7,4
Marokko 4,7 4,9 4,5 1,1 7,2 10,3
Suriname 4,4 3,7 5,0 1,3 5,3 6,7
Nederlandse Cariben 3,7 3,1 4,4 1,9 5,0 4,2
Indonesië 2,7 2,4 3,0 0,7 2,0 3,1
Overig Buiten-Europa 1,9 1,8 2,0 0,9 2,8 3,5
Geboren in buitenland
Totaal 9,2 8,0 10,3 2,8 7,1 14,0
Europa (excl. NL)2) 1,9 1,4 2,4 0,3 1,1 4,2
Nieuwe EU 1,7 0,8 2,5 0,4 1,2 3,7
Turkije 11,5 8,8 14,5 4,9 7,5 14,5
Marokko 18,3 14,3 22,3 3,3 12,9 21,6
Suriname 8,7 7,7 9,5 1,3 5,3 10,0
Nederlandse Cariben 10,8 8,5 13,2 1,8 8,9 16,0
Indonesië 2,8 2,1 3,3 . 1,2 4,1
Overig Buiten-Europa 14,6 13,3 15,9 5,8 12,4 22,4

1)Voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie.

2)Europa (exclusief Nederland) inclusief nieuwe EU-landen.

Kort verblijvende migranten uit nieuwe EU zelden bijstand

Hieronder wordt nader op twee groepen ingegaan: mensen geïmmigreerd vanuit de nieuwe EU-landen en mensen geïmmigreerd vanuit landen waar veel vluchtelingen vandaan komen.

Migranten uit de nieuwe EU-landen die korter dan drie jaar in Nederland wonen, ontvangen zelden een bijstandsuitkering (minder dan 1 procent). Deze groep bestaat vrijwel volledig uit arbeidsmigranten, die per definitie werken en daardoor zelden recht hebben op bijstand. Ongeveer een derde van de arbeidsmigranten uit nieuwe EU-landen is binnen drie jaar weer uit Nederland vertrokken, en na verloop van tijd vertrekken er nog meer (CBS StatLine, 2024). Degenen die langer in Nederland blijven wonen, ontvangen vaker een bijstandsuitkering. Wel zijn er verschillen tussen de afzonderlijke landen. Van de migranten die negen jaar of langer in Nederland wonen, ontvangen degenen van Bulgaarse herkomst vaker dan gemiddeld een bijstandsuitkering (10 procent) en degenen van Poolse herkomst juist iets minder vaak (3 procent).

4.3.7a Bijstandsuitkering, nieuwe EU, naar verblijfsduur, september 2023* (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Herkomst Tot 3 jaar in Nederland 3 tot 6 jaar in Nederland 6 tot 9 jaar in Nederland 9 jaar of langer in Nederland
Totale bevolking¹⁾ 6,2 7,6 13,5 10,2
Polen 0,2 0,7 1,5 2,6
Bulgarije 0,5 2,4 4,1 6,9
Roemenië²⁾ . 0,4 1,5 4,0
Overig nieuwe EU 0,3 1,0 2,1 4,8
1)aandeel met bijstandsuitkering van alle in het buitenland geboren personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd
2)voor sommige groepen is het aantal personen te klein voor publicatie

Migranten uit vluchtelingenlanden ontvangen relatief vaak bijstand

In tegenstelling tot mensen die zijn geboren in de nieuwe EU-landen, ontvangen mensen die in vluchtelingenlanden zijn geboren relatief vaak een bijstandsuitkering. Bij deze groep vindt geen eenduidige ontwikkeling plaats naarmate de verblijfsduur toeneemt. Migranten uit Somalië die korter dan drie jaar in Nederland verblijven, ontvangen minder vaak bijstand (21 procent) dan hun landgenoten die hier al negen jaar of langer wonen (33 procent). Maar van de migranten uit Afghanistan ontvangen degenen die korter dan drie jaar in Nederland wonen juist vaker bijstand (47 procent) dan degenen die hier negen jaar of langer wonen (20 procent).

Bij deze cijfers spelen enkele factoren een rol. Voor zover het in de bovenstaande groepen om vluchtelingen gaat, hebben zij recht op een bijstandsuitkering wanneer zij een verblijfs­vergunning en een woning hebben. Syrische migranten verkregen verhoudingsgewijs snel een verblijfsvergunning en vervolgens een woning (Dagevos et al., 2018), terwijl hun afstand tot de arbeidsmarkt nog groot was, waardoor zij in vergelijking met migranten uit andere vluchtelingenlanden sneller bijstand konden ontvangen. Asielzoekers uit andere landen verbleven langer in de asielopvang, waar ze geen bijstandsuitkering ontvingen. Daarnaast heeft iedere verblijfsduurgroep een andere samenstelling, doordat zij uit opeenvolgende immigrantencohorten bestaan en doordat bepaalde migranten na verloop van tijd uit Nederland vertrekken. Ten slotte krijgen mensen meer binding met de arbeidsmarkt naarmate ze langer in Nederland verblijven, waardoor binnen de groep die blijft de bijstands­afhankelijkheid langzaam afneemt (CBS, 2023).

4.3.7b Bijstandsuitkering, vluchtelingenlanden, naar verblijfsduur, september 2023* (% van personen 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Herkomst Tot 3 jaar in Nederland 3 tot 6 jaar in Nederland 6 tot 9 jaar in Nederland 9 jaar of langer in Nederland
Totale bevolking¹⁾ 6,2 7,6 13,5 10,2
Afghanistan 47,3 27,0 27,6 19,6
Eritrea 23,2 15,2 19,2 26,9
Irak 31,6 30,7 32,7 28,1
Iran 10,4 26,2 20,5 17,0
Somalië 21,3 27,5 30,2 33,1
Syrië 51,6 48,8 33,0 27,4
1)aandeel met bijstandsuitkering van alle in het buitenland geboren personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd

4.4Inkomen

De laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over het gestandaardiseerde inkomen, ongeacht wat de bron van dit inkomen is (waar het in paragraaf 4.1 over ging). De resultaten in paragraaf 4.4 gaan over mensen van 15 jaar of ouder in particuliere huishoudens met inkomen.

Gestandaardiseerd inkomen

Met inkomen wordt in dit hoofdstuk het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per persoon bedoeld. Het gestandaardiseerd huishoudensinkomen wordt berekend op basis van het besteedbaar huishoudensinkomen: het bruto-inkomen van alle leden van het huishouden verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies inkomens­verzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Vervolgens vindt een correctie plaats voor de grootte en samenstelling van het huishouden met zogenaamde equivalentiefactoren. In de equivalentiefactoren komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Op deze manier wordt het welvaartsniveau van personen uit verschillende typen huishoudens vergelijkbaar gemaakt met dat van een eenpersoonshuishouden. In dit hoofdstuk wordt het gestandaardiseerd huishoudens­inkomen aan alle mensen in het huishouden toegekend.

Inkomens vanaf 2014 gestegen

De economische crisis van 2008 leidde in alle onderzochte herkomstgroepen tot een daling van het gemiddelde inkomen. Pas vanaf 2014 stegen de inkomens weer. Tussen 2014 en 2022 steeg het inkomen van de totale bevolking van 15 jaar en ouder van gemiddeld 34,4 duizend euro per persoon naar 38,2 duizend euro per persoon. Dat is een stijging van 11 procent. De inkomens zijn gecorrigeerd voor de inflatie.

Tussen 2014 en 2022 zijn de gemiddelde inkomens harder gestegen bij de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders (22 procent) en bij migranten (17 procent). Deze groepen kwamen daardoor iets dichter bij het gemiddelde te liggen. De stijging bij de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder (10 procent) en bij de Nederlandse herkomstgroep (11 procent) was ongeveer hetzelfde als gemiddeld. Tussen 2021 en 2022 vond bij alle groepen een kleine daling plaats van het gestandaardiseerd inkomen, wat te maken heeft met de sterk gestegen inflatie.

4.4.1 Gestandaardiseerd inkomen1), naar geboorteland (x 1 000 euro (in prijzen van 2022))
Jaar Totale bevolking Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland Geboren in buitenland
2011 34,1 35,3 34,7 27,6 28,0
2012 33,5 34,7 34,0 26,8 27,4
2013 32,9 34,1 33,2 26,4 26,9
2014 34,4 35,7 34,9 27,3 27,9
2015 33,9 35,1 34,4 27,6 28,1
2016 35,3 36,6 35,6 28,8 29,2
2017 36,1 37,5 36,4 29,7 29,7
2018 35,9 37,2 36,2 30,1 29,8
2019 37,7 39,3 38,3 31,3 31,0
2020 37,8 39,3 38,3 32,3 31,6
2021 38,8 40,2 39,0 33,3 32,9
2022* 38,2 39,6 38,5 33,2 32,6
1)gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van personen van 15 jaar of ouder

Gemiddeld genomen ligt het inkomen van mensen met Nederlandse herkomst en van de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder het hoogst (ongeveer 39 duizend euro in 2022). Het inkomen van de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders en het inkomen van migranten ligt aanzienlijk lager (ongeveer 33 duizend euro). Dit verschil verdwijnt niet wanneer rekening wordt gehouden met leeftijdsopbouw en geslacht. Voor meer informatie over het inkomen van de vijf grootste herkomstgroepen naar leeftijd, zie bijlage B4.3.

Migranten uit vluchtelingenlanden laagste inkomen

Van de onderscheiden herkomstgroepen hebben migranten uit vluchtelingenlanden verreweg het laagste inkomen. Dit is vooral het geval bij migranten uit Syrië, Eritrea of Somalië, met een gemiddeld inkomen tussen de 20,1 en 22,6 duizend euro. Zij wonen het minst lang in Nederland en zijn het vaakst afhankelijk van een uitkering. Van alle vluchtelingen­groepen liggen de inkomens van migranten van Iraanse herkomst het hoogst (31,5 duizend euro). Toch is dit lager dan in de totale bevolking.

Het inkomen van andere migrantengroepen ligt ook beneden het gemiddelde. Bij migranten van Surinaamse herkomst (32,7 duizend euro), Indonesische herkomst (34,1 duizend euro) en overig Buiten-Europese herkomst (35,5 duizend euro) ligt het inkomen slechts iets lager. Er is één uitzondering: mensen geboren in Europese landen die niet tot de nieuwe EU-landen behoren hebben een iets hoger inkomen dan gemiddeld (38,8 duizend euro). Deze herkomst­verschillen zijn niet terug te voeren op de leeftijdsopbouw, en zijn zelfs iets groter dan op basis van de leeftijdsopbouw kan worden verwacht.

4.4.2a Gestandaardiseerd inkomen, geboren in buitenland, naar herkomst, 2022* (x 1000 euro (in prijzen van 2022))
Herkomst Gemiddelde
Totale bevolking¹⁾ 38,2
Polen 30,1
Bulgarije 26,1
Roemenië 31,2
Overig nieuwe EU 31,9
Overig Europa 38,8
Turkije 29,8
Marokko 26,1
Suriname 32,7
Nederlandse Cariben 29,2
Indonesië 34,1
Afghanistan 27,1
Eritrea 21,0
Irak 25,7
Iran 31,5
Somalië 22,6
Syrië 20,1
Overig Buiten-Europa 35,5
1)gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van de totale bevolking van 15 jaar of ouder
4.4.2b Gestandaardiseerd inkomen, geboren in Nederland, naar herkomst, 2022* (x 1000 euro (in prijzen van 2022))
Herkomst Gemiddelde
Totale bevolking¹⁾ 38,2
Nederland 39,6
Polen 37,5
Bulgarije 37,4
Roemenië 37,2
Overig nieuwe EU 38,8
Overig Europa 37,2
Turkije 32,9
Marokko 30,2
Suriname 34,8
Nederlandse Cariben 34,4
Indonesië 42,0
Afghanistan 28,7
Eritrea 28,0
Irak 28,6
Iran 35,0
Somalië 25,8
Syrië 31,0
Overig Buiten-Europa 36,3
1)gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van de totale bevolking van 15 jaar of ouder

Inkomens tweede generatie dichter bij gemiddelde

In bijna alle herkomstgroepen ligt het gemiddelde inkomen van de tweede generatie – en zeker van degenen met één in Nederland geboren en één in het buitenland geboren ouder – boven dat van migranten. Zij lijken in dat opzicht meer op de totale bevolking. Binnen de tweede generatie hebben mensen van Indonesische herkomst een bovengemiddeld hoog inkomen (42,0 duizend euro). Het inkomen ligt het laagst bij de tweede generatie van Marokkaanse herkomst of een herkomst in de vluchtelingenlanden. Alleen de Iraanse tweede generatie heeft een inkomen dat dichter bij het gemiddelde ligt. Dit hangt samen met hun relatief hoge onderwijsniveau (Dourleijn & Dagevos, 2011).

4.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2023). Asiel en integratie 2023: Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders. Geraadpleegd op 31 juli 2024.

CBS StatLine (2024). Immigranten EU/EFTA; afgeleid migratiedoel, sociaaleconomische categorie. Geraadpleegd op 16 juli 2024.

Dagevos, J., Huijnk, W., Maliepaard M. & Miltenburg, E. (2018). Syriërs in Nederland: Een studie over de eerste jaren van hun leven in Nederland. SCP.

Dourleijn, E. & Dagevos, J. (2011). Vluchtelingengroepen in Nederland. SCP.

Noten

De nieuwe EU-landen zijn Bulgarije, Cyprus, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.

Tot de vluchtelingenlanden worden hier Afghanistan, Eritrea, Irak, Iran, Somalië en Syrië gerekend.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Dion Dieleman, Bram Hogendoorn, Kirsten van Houdt en Fijnanda van Klingeren

Eindredactie

Elma Wobma

Opmaak figuren

Bram Hogendoorn en Fijnanda van Klingeren

Monitordeel

  1. Bevolking
    Yannick Geel, Han Nicolaas, Dominique van Roon
  2. Wonen
    Aafke Heringa, Fijnanda van Klingeren, Han Nicolaas en Hans Vreeken
  3. Onderwijs
    Bram Hogendoorn, Irene Kuin, Francis van der Mooren
  4. Sociaaleconomische positie
    Frank Hoekema, Bram Hogendoorn, Paul Horikx, Sander van Schie en Eveline Vandewal
  5. Criminaliteit
    Bram Hogendoorn, Mathilde Kennis, Carlijn Verkleij en Wim Vissers
  6. Gezondheid
    Myrthe Jansen, Fijnanda van Klingeren, Floor van Oers, Carin Reep en Laura Voorrips
  7. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. De invloed van het netwerk op taalvaardigheid van kinderen
    Marjolijn Das, Fijnanda van Klingeren en Jan van der Laan
  2. Loopbanen van afgestudeerden in hoog- en laagconjunctuur
    Karen van Hedel en Bram Hogendoorn
  3. Contact tussen buurtbewoners en opvattingen over diversiteit
    Bram Hogendoorn