Transitohandel van de Nederlandse groothandel: een verkenning
We staan er misschien niet altijd bij stil. Maar niet alle internationale handel waar bedrijven in Nederland bij betrokken zijn, passeert daadwerkelijk onze landsgrenzen. Dit hoofdstuk richt zich op de handel tussen twee buitenlandse handelspartners, waarbij een bedrijf in Nederland betrokken is. Deze handel staat bekend als transitohandel. Mede omdat deze handel niet eenvoudig te meten is, is er relatief weinig bekend over deze vorm van handel. In dit hoofdstuk wordt een schatting gemaakt van de omvang van de export van transitogoederen door de Nederlandse groothandel.
7.1Inleiding
Het is algemeen bekend dat de handel met het buitenland erg belangrijk is voor Nederland. Zo is circa een derde van onze welvaart te danken aan de export van goederen en diensten. In 2017 zijn daar in totaal 2,3 miljoen voltijdbanen mee gemoeid (Lammertsma & Notten, 2019). Het grootste deel van de internationale handel waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn, passeert op enig moment de Nederlandse grens. Bedrijven voeren bijvoorbeeld producten in voor consumptie in eigen land, of gebruiken deze als input voor verdere verwerking in hun productieproces. Vervolgens kunnen deze eindproducten ook weer verkocht worden aan klanten in het buitenland, en op die manier ons land weer verlaten.
Deze ‘traditionele’ vorm van importeren en exporteren wordt door toenemende globalisering steeds complexer. Productieprocessen worden steeds vaker ‘opgeknipt’ en raken verspreid over de hele wereld. Stappen in de keten worden daar uitgevoerd waar ze het meest efficiënt uitgevoerd kunnen worden, waardoor internationale handel in toenemende mate handel in tussenproducten is geworden (CBS, 2017a; Lemmers, 2013; Lemmers et al., 2014; Jaarsma et al., 2018; Voncken et al., 2015). Bij veel ontwikkelde economieën heeft dat er toe geleid dat het aandeel intermediaire invoer – zoals grondstoffen, tussenproducten en halffabricaten – het afgelopen decennium is toegenomen tot circa een derde (UNECE, 2015). In de Nederlandse export is het aandeel eerder ingevoerde grondstoffen zelfs gestegen van 48 procent in 1988 tot 60 procent in 2017 (Wong et al., 2019).
Deze ontwikkelingen zorgen er mede voor dat niet alle internationale handel waar bedrijven in ons land bij betrokken zijn, daadwerkelijk op enig moment de Nederlandse grens passeren. Een bedrijf in Nederland kan eigenaar worden van goederen in het buitenland en deze doorverkopen naar een andere buitenlandse partij zonder dat deze goederen fysiek Nederland binnenkomen. Het bedrijf in Nederland kan bijvoorbeeld verantwoordelijk zijn voor de financiële en logistieke afwikkeling van een handelstransactie tussen twee partijen uit twee andere landen. Op deze manier kunnen bedrijven in Nederland toch aan internationale handel verdienen zonder dat deze goederen ooit ons land bereiken.
In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op deze vorm van handel, die beter bekend staat als transitohandel. Transitohandel heeft tot nu toe op weinig belangstelling kunnen rekenen van zowel beleidsmakers als academici. Dat is opvallend te noemen, gelet op de niet geringe omvang van zowel de economische literatuur als de omvang van de transitohandel zelf. Een van de redenen waarom er relatief weinig aandacht is voor transitohandel, is dat deze vorm van handel niet eenvoudig te meten is voor landen. Dat komt mede doordat de goederen een ander traject afleggen dan de factuur. De goederen komen niet in het land van de transitohandelaar en worden als zodanig ook niet in dat land ingeklaard door de douane.
De hoogste tijd dus voor een nadere kennismaking met deze vorm van handel. In dit verkennend hoofdstuk wordt het begrip transitohandel nader toegelicht, en wordt onderzocht wat de omvang is van de export van transitogoederen bij de Nederlandse groothandel en hoe belangrijk deze vorm van handel is voor de bedrijfstak.
Interpretatie cijfers
De resultaten in dit hoofdstuk zijn schattingen en de cijfers hebben een voorlopig karakter. De reden hiervoor is dat de onderliggende data voor het meten van transitohandel slechts beperkt gecontroleerd en gaafgemaakt worden. Voor meer informatie zie paragraaf 7.6.
Leeswijzer
Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 7.2 wordt uiteengezet wat het begrip transitohandel inhoudt en in hoeverre het verschilt met wederuitvoer en doorvoer; begrippen waar transitohandel zo nu en dan mee wordt verward. Paragraaf 7.3 laat zien wat de omvang is van de export van transitogoederen bij de Nederlandse groothandelaren. Paragraaf 7.4 toont vervolgens aan wat het belang van deze vorm van handel is in de totale omzet van de groothandel. Welk aandeel vormt de export van transitogoederen van de totale omzet? Het hoofdstuk wordt samengevat in paragraaf 7.5. Ten slotte volgt in paragraaf 7.6 een beschrijving van de data en methoden die in dit hoofdstuk gebruikt zijn.
7.2Transitohandel, waar hebben we het over?
Nederland is van oudsher een handelsland. Al eeuwenlang drijven we handel met andere landen. Gedurende de tijd is deze handel ook steeds complexer geworden. Mede dankzij de liberalisering van de wereldmarkt, dalende transportkosten en de ‘digitalisering’ van de handel zijn productieprocessen de afgelopen eeuwen steeds verder opgesplitst en verspreid geraakt over de wereld. Producten leggen tegenwoordig vaak een lange wereldreis af voordat ze samengesteld worden en uiteindelijk geconsumeerd worden. Geregeld reizen de goederen door vele landen, voordat de eindbestemming bereikt wordt. Maar ook wanneer de aangekochte producten niet fysiek de eigen landsgrenzen passeren, kan een bedrijf betrokken zijn bij internationale handel.
Er kunnen meerdere redenen zijn waarom een bedrijf uit een derde land betrokken is bij de totstandkoming van bepaalde internationale handelstransacties tussen land één en twee. Zo kan een bedrijf uit een derde land beter inzicht hebben in de internationale vraag en aanbod van specifieke producten. Door deze goederen slim te in- en verkopen kan men aan deze kennis geld verdienen. Zo kan ruwe aardolie die bijvoorbeeld in Saoedi-Arabië wordt gewonnen en verkocht is aan een bedrijf in Nederland, nog tijdens het transport al worden doorverkocht aan een bedrijf in bijvoorbeeld India. Zulke transacties komen regelmatig voor bij de handel in aardolie en aardolieproducten, omdat olieprijzen sterk kunnen fluctueren over een korte periode. Handelaren in olie kunnen daar slim op inspelen door olie te kopen in landen waar een productieoverschot is, en te verkopen aan landen waar een tekort is; of men koopt in en verkoopt afhankelijk van de wereldprijs van olie.
Daarnaast is het ook mogelijk dat een Nederlandse vestiging van een multinational economisch eigenaar wordt van de goederen, maar dat de fabriek van de multinational in een lagelonenland rechtstreeks de klant in de Verenigde Staten van de goederen voorziet. De Nederlandse vestiging van de multinational neemt dan het financiële risico over van de producent en heeft daarbij een logistieke en coördinerende rol. In dit voorbeeld is de Nederlandse vestiging van de multinational vaak ook verantwoordelijk voor het bepalen van de inkoop- en verkoopprijzen met als doel een zo hoog mogelijke winst te verkrijgen. Dit komt ook voor bij het eerder aangehaalde voorbeeld over de oliehandel.
Een bedrijf uit een derde land kan ook ingeschakeld worden door de producent of afnemer van goederen. Zo zal een buitenlands handelsbedrijf eerder ingeschakeld worden wanneer er sprake is van een grote geografische en/of culturele afstand tussen de leverancier en klant, of wanneer de handelstransacties buitengewoon complex van aard zijn door bijvoorbeeld politieke redenen. Handelsbedrijven beschikken doorgaans over meer inzicht en kennis van de mondiale handel en kunnen én durven doorgaans meer risico’s te nemen. Voor bijvoorbeeld een vleesverwerkend bedrijf, dat gericht is op productie, is dat minder evident. Ook kan het voorkomen dat een producerend bedrijf plotseling te maken krijgt met overcapaciteit, waarvoor men zelf niet genoeg afnemers kan vinden. Ook in dat geval kunnen buitenlandse handelsbedrijven – en transitohandel – een uitkomst bieden (Peek, 1992).
Het voorbeeld in figuur 7.2.1 geeft schematisch weer hoe transitohandel in z’n werk gaat. In dit fictieve voorbeeld koopt een bedrijf in Nederland voor 80 duizend euro aan schoenen van een fabriek in Italië en verkoopt diezelfde schoenen voor 100 duizend euro meteen door aan een schoenenfiliaal in Duitsland. De schoenen betreden nooit Nederlands grondgebied en worden direct – en onbewerkt – van Italië naar Duitsland getransporteerd. Het bedrijf in Nederland wordt tijdelijk eigenaar van de schoenen en is verantwoordelijk voor de marketing en verkoop. Het bedrijf in Nederland had op geen enkel moment controle over het productieproces van de schoenen en was geen eigenaar van de materiële input of het intellectueel eigendom. Hoewel de goederen de Nederlandse grens niet passeren, loopt de facturering wel via Nederland. Het bedrijf in Nederland neemt dus de regie tussen de leverancier en de klant op zich en is vooral betrokken bij de logistieke en financiële afwikkeling (Eurostat, 2019; Roos, 2006; UNECE, 2015). Daarmee neemt het ook de financiële risico’s op zich. We spreken in dit geval van transitohandel, in de Engelse taal bekend als ‘merchanting’.
Transitohandel: wel of geen wederuitvoer of quasi-doorvoer?
In de beperkte literatuur die beschikbaar is over transitohandel, wordt transitohandel geregeld gelijkgesteld aan wederuitvoer of quasi-doorvoer. In het geval van quasi-doorvoer is dat niet terecht. In het geval van wederuitvoer is dat afhankelijk van de onderliggende databron die gebruikt wordt.
Het CBS publiceert twee soorten cijfers over de internationale goederenhandel. Ten eerste beschikt het CBS over de bronstatistiek internationale handel in goederen (IHG). Daarnaast wordt op basis van deze bronstatistieken de internationale handel opgenomen in de nationale rekeningen (NR). De cijfers die zijn opgenomen in de bronstatistieken en de nationale rekeningen verschillen van karakter. De bronstatistieken zijn gebaseerd op het principe van grensoverschrijding, volgens de Europese verordening van Eurostat. In deze benadering staat het transport, de goederenstroom en de fysieke aanwezigheid van producten centraal. Bij NR staat het economisch eigendomscriterium centraal, ongeacht of de goederen de Nederlandse landsgrenzen passeren. Dit is een meer financiële of economische benadering die niet zozeer de goederenstroom centraal stelt maar de geldstroom, en de winst en de gecreëerde toegevoegde waarde (voor meer informatie zie CBS, 2015).
Wederuitvoer
Wederuitvoer betreft de invoer van goederen van buitenlandse makelij die na aankomst in Nederland uitgevoerd worden naar het buitenland. De goederen zijn tijdens het verblijf in Nederland (tijdelijk) eigendom van een bedrijf gevestigd in Nederland. Wederuitvoer en uitvoer van Nederlandse makelij vormen samen de totale Nederlandse uitvoercijfers. Een voorbeeld: een groothandel in Nederland koopt goederen in de Verenigde Staten, slaat ze op in het eigen magazijn, en verkoopt ze vervolgens door aan een afnemer in Duitsland (Roos, 2006).
Bij zowel transitohandel als wederuitvoer komen de goederen (tijdelijk) in Nederlandse handen. Het cruciale verschil met transitohandel is dat de wederuitvoergoederen wél Nederlands grondgebied betreden. Volgens de benadering van de bronstatistieken is er dan ook sprake van een onderscheid tussen transitohandel en wederuitvoer. Volgens de benadering van NR is het al dan niet passeren van de Nederlandse grens van goederen geen maatstaaf en is transitohandel een onderdeel van wederuitvoer. Bij NR staat namelijk het economisch eigendomscriterium centraal.
Quasi-doorvoer
Dit betreffen goederen die Nederland binnenkomen en in (vrijwel) onbewerkte staat weer Nederland uitgaan. Een Nederlands ingezetene wordt op geen enkel moment eigenaar van de goederen. Dit eigendomscriterium is een wezenlijk kenmerk van de quasi-doorvoerstroom. Ook hier is het cruciale verschil met transitohandel dat de doorgevoerde goederen op enig moment Nederland bereiken. Daarnaast moet er nog één van de volgende administratieve handelingen gebeuren in Nederland, wil er sprake zijn van quasi-doorvoer:
- De goederen van buiten de EU worden bij aankomst in Nederland vrijgemaakt;
- De goederen verlaten Nederland en de EU en er wordt door de douane een uitvoerdocument opgemaakt;
- De internationale goederen worden in Nederland voor minimaal één dag opgeslagen. Hierdoor wordt de eigenaar btw-plichtig en moet hij zich laten registreren voor de btw.
Deze stroom wordt veelal gewoon ‘doorvoer’ genoemd. Dit is eigenlijk onjuist vanwege het feit dat er in Nederland administratieve handelingen gebeuren. Daarom is het beter om te spreken van ‘quasi’-doorvoer. De administratieve handelingen maken het mogelijk deze stroom te registreren (Roos, 2006).
Er is sprake van quasi-doorvoer wanneer een buitenlandse multinational met productievestigingen in Azië goederen distribueert via Nederland. Daartoe heeft het bedrijf met een Nederlandse logistieke dienstverlener een contract gesloten. De Aziatische goederen – met als eindbestemming Duitsland – worden in Nederland ingeklaard. De goederen blijven echter eigendom van het hoofdkantoor van de multinational, dat zich buiten Nederland bevindt. Als de goederen nu doorgeleverd worden naar Duitsland, gaat het om een vorm van quasi-doorvoer.
Omdat goederen bij quasi-doorvoer niet in Nederlands eigendom komen, vormt deze handelsstroom geen onderdeel van de Nederlandse handelsstatistieken; niet bij de bronstatistieken en niet bij de cijfers op basis van NR. Deze vorm van handel wordt bij CBS-onderzoeken doorgaans niet meegenomen. Bij de Europese cijfers (Eurostat) over de Nederlandse handel is de quasi-doorvoer wél meegenomen.
7.3Omvang export transitogoederen
In 2017 verkochten groothandelaren in Nederland naar schatting ter waarde van 91 miljard euro goederen aan buitenlandse handelspartners onder het mom van transitohandel. Dat wil zeggen, deze goederen kocht men eerder elders in het buitenland en vervolgens verkocht men deze goederen direct weer door aan een andere buitenlandse partij, zonder enige tussentijdse bewerking. Daarbij passeerden de goederen op geen enkel moment de Nederlandse grens.
Figuur 7.3.1 laat zien dat de export van de transitohandel niet evenredig binnen de verschillende branches van de groothandel is verdeeld. In tegenstelling tot wat men wellicht zou verwachten, exporteren bedrijven actief in de handelsbemiddeling weinig goederen die geclassificeerd kunnen worden als transitohandel. Slechts 1 procent van de totale export van transitogoederen door groothandelaren komt op conto van bedrijven die zich voornamelijk bezighouden met handelsbemiddeling. De reden hiervoor is dat handelsbemiddelaars geen economisch eigenaar worden van de goederen, waardoor deze vorm van handel niet als transitohandel wordt gekenmerkt.
Het overgrote deel van de exportwaarde van transitogoederen komt voor rekening van de zogenaamde ‘overige gespecialiseerde groothandel’ en van de groothandel in consumentenartikelen, oftewel de ‘non-food’. Deze twee branches binnen de groothandel exporteerden in 2017 naar schatting ter waarde van respectievelijk 41 en 25 miljard euro aan transitogoederen. Samen zijn zij dus goed voor bijna driekwart van de totale exportwaarde van transitogoederen van de gehele bedrijfstak. Met name groothandelaren in olie, chemische producten en sportartikelen zijn actief op de transitomarkt.
7.4Exportintensiteit van transitogoederen
Naast de omvang van de exportwaarde van transitogoederen van elke branche binnen de groothandel te tonen, is het ook mogelijk om het belang hiervan te duiden per branche. De overige gespecialiseerde groothandel en de groothandel in consumentenartikelen verkopen weliswaar verreweg de meeste transitogoederen op buitenlandse markten, maar mogelijk vormt dit slechts een klein gedeelte van hun totale omzet.
Om die reden laat figuur 7.4.1 zien wat de exportintensiteit is van transitogoederen voor de verschillende branches binnen de groothandel. De exportwaarde van de transitohandel wordt daarbij afgezet tegen zowel de totale omzet van groothandelaren als de omzet die gerealiseerd is door uitsluitend groothandelsactiviteiten. Een groothandelaar kan namelijk ook nevenactiviteiten ontplooien, die geen direct verband houden met die van de groothandel op zich.
Uit figuur 7.4.1 blijkt dat de twee grootste exporteurs van transitogoederen – de overige gespecialiseerde groothandel en de groothandel in consumentenartikelen – ook relatief afhankelijk zijn van de transitohandel als aandeel van hun omzet. Respectievelijk 32 en 26 procent van de omzet verkregen uit groothandelsactiviteiten, is gerealiseerd dankzij het direct doorverkopen van buitenlandse goederen op buitenlandse markten. Verhoudingsgewijs is de niet-gespecialiseerde groothandel, in 2017, het meest afhankelijk van de transitohandel, al zijn de totale bedragen hiermee gemoeid relatief laag. De groothandel in machines, apparaten en andere toebehoren voor industrie en handel kent met een aandeel van circa 5 procent de laagste exportintensiteit van transitogoederen. Qua omzet is de groothandel in z’n geheel voor circa 20 procent afhankelijk van de export van transitogoederen.
7.5Samenvatting en conclusie
Transitohandel is een relatief onbekend begrip in beleids- en wetenschappelijke kringen. Dat komt mede doordat het geen eenvoudig te meten fenomeen is. Toch is de omvang van de transitohandel niet te verwaarlozen. Groothandelaren in Nederland exporteerden in 2017 naar schatting 91 miljard euro aan transitogoederen. Deze goederen werden eerst ergens in het buitenland ingekocht en vervolgens doorverkocht elders in het buitenland, zonder enige tussentijdse bewerking. Bovendien passeerden deze goederen nooit de Nederlandse landsgrenzen. De facturering verliep wel via Nederland, omdat het bedrijf in Nederland wel economisch eigenaar is van de goederen.
In 2017 exporteerden de overige gespecialiseerde groothandel en de groothandel in consumentenartikelen driekwart van de exportwaarde van transitogoederen van de gehele bedrijfstak. Naar schatting kwam dat neer op respectievelijk 41 en 25 miljard euro aan transitogoederen. Daarmee was de export van transitogoederen goed voor bijna een derde van de omzet van de overige gespecialiseerde groothandel en circa een kwart van de omzet van de groothandel in consumentenartikelen. In 2017 waren met name de groothandelaren in olie, chemische producten en sportartikelen actief in transitohandel.
In dit hoofdstuk wordt bewust gesproken van schattingen. Transitohandel wordt in de statistische bronnen niet gekenmerkt als kernvariabele, waardoor slechts beperkte controle plaatsvindt op de kwaliteit van de gegevens. De resultaten in dit hoofdstuk geven dan ook een indicatief beeld van de transitohandel. Meer onderzoek is nodig om de kwaliteit van de onderliggende data vast te stellen en waar nodig te verbeteren, zodat in de toekomst in meer detail gepubliceerd kan worden over de transitohandel van bedrijven in Nederland waaronder de marges die transitohandelaren behalen via deze vorm van handel.
7.6Data en methoden
Om een schatting te maken van de omvang van de transitohandel voor het Nederlandse bedrijfsleven, en de Nederlandse groothandel in het bijzonder, zijn de Productiestatistieken (PS) van het CBS geraadpleegd. Voor uitgebreide documentatie over de Productiestatistieken, zie CBS (2017b en 2019).
Onderzoekspopulatie
De PS geven een beeld van het financiële reilen en zeilen van een bedrijfstak en omvat het gehele niet-financiële Nederlandse bedrijfsleven – ook wel aangeduid als de non-financial business economy – aangevuld met de landbouwsector, en de gezondheids- en welzijnszorg. Dat komt neer op de volgende bedrijfstakken volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI): A-N, minus K, plus Q en S95. Omdat de transitohandel alleen uitgevraagd wordt bij de groothandel, bestaat de onderzoekspopulatie in dit hoofdstuk enkel uit bedrijven die actief zijn in de groothandel en handelsbemiddeling (SBI 46). Verreweg de meeste transitohandelaren zijn actief binnen deze bedrijfstak.
Waarneemmethode
Van bedrijven met minder dan 10 werkzame personen (kleinbedrijf) wordt de informatie verkregen uit registraties van de Belastingdienst of door middel van enquêtering op steekproefbasis. Dit is afhankelijk van de bruikbaarheid van de fiscale informatie en varieert per branche/bedrijfstak. Bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen worden steekproefsgewijs benaderd met een vragenlijst. Bedrijven met 50 of meer werkzame personen ontvangen allemaal een enquêteformulier. De steekproefomvang varieert sterk per bedrijfstak. Voor alle bedrijfstakken samen worden ongeveer 80 duizend bedrijven benaderd. Dit is circa 10 procent van de totale Nederlandse bedrijvenpopulatie. De op basis van een steekproef ontvangen enquêtegegevens worden opgehoogd naar het totale aantal bedrijven in een branche. Voor bedrijven met minder dan 10 werkzame personen wordt hierbij gebruik gemaakt van hulpinformatie van de Belastingdienst.
Kwaliteit van de data
Het microdatabestand dat gebruikt is, is geen publicatiebestand. Dit betekent dat niet alle variabelen dezelfde kwaliteit hebben. Kernvariabelen, zoals de omzet, zijn van betere kwaliteit dan die van detailvariabelen, waarop door het CBS minder controles en correcties hebben plaatsgevonden. De variabelen waarin de transitohandel gemeten wordt, behoort niet tot de kernvariabelen, en zijn op het laagste niveau slechts beperkt gecontroleerd of gaafgemaakt. Ook op mesoniveau vinden er slechts beperkt kwaliteits- en plausibiliteitscontroles plaats. Om die reden spreken we in dit hoofdstuk van schattingen. Kortom, er wordt een indicatief beeld gegeven van de werkelijkheid. Vooralsnog voldoen alleen de exportgegevens aan de kwaliteitseisen voor publicatie. Om deze reden kan nog niets gezegd worden over de importwaarde, en hier uit volgend de marges van transitohandel.
Ten slotte is het vermeldenswaardig dat het CBS nog niet eerder gepubliceerd heeft over de transitohandel. Mogelijk dat in vervolgonderzoek met voortschrijdend inzicht voor een (iets) afwijkende methode gekozen wordt. Mede om die reden hebben de cijfers in dit hoofdstuk een voorlopig karakter.
7.7Literatuur
Literatuur
CBS (2015). De in- en uitvoercijfers van het CBS. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2017a). CBS Internationaliseringsmonitor 2017, vierde kwartaal: Waardeketens. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2017b). Documentatierapport Productiestatistieken 2015. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2019). Productiestatistiek. Geraadpleegd op https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/onderzoeksomschrijvingen/korte-onderzoeksbeschrijvingen/productiestatistiek, op 15 augustus 2019.
Eurostat (2019). Merchanting. Geraadpleegd op https://ec.europa.eu/eurostat/web/economic-globalisation/globalisation-macroeconomic-statistics/global-production-arrangements/merchanting, op 6 augustus 2019.
Jaarsma, M., Wong, K.F. & Lemmers, O. (2018). Export naar de EU; Gateway to the rest of the world? In M. Jaarsma & R. Voncken (Red.), Internationaliseringsmonitor 2018, eerste kwartaal: De positie van Nederland. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lammertsma, A. & Notten, T. (2019). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In M. Jaarsma & A. Lammertsma (Red.), Nederland Handelsland 2019: Export, investeringen en werkgelegenheid. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O. (2013). Global value chains and the value added of trade. In M. Jaarsma et al (Red.), Internationalisation Monitor 2013. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O., Rozendaal, L., Berkel, F. van & Voncken, R. (2014). Nederland en internationale waardeketens. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Peek, M. (1992). De Nederlandse transitohandel: goed voor 6000 arbeidsjaren in transport. Nieuwsblad Transport. Geraadpleegd op https://www.nieuwsbladtransport.nl/archief/1992/01/18/de-nederlandse-transitohandel-goed-voor-6000-arbeidsjaren-in-transport/, op 6 augustus 2019.
Roos, J. (2006). Internationale handelsstromen en de statistiek. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
UNECE (2015). Guide to Measuring Global Production. Economic and Social Council. ECE/CES/2015/2. Genève: United Nations Economic Commission for Europe.
Wong, K. F., Jaarsma, M. & Voncken, R. (2019). Wat verdienen de Verenigde Staten en Nederland aan de wederzijdse export? In M. Jaarsma & S. Vos (Red.), Internationaliseringsmonitor 2019, eerste kwartaal: Verenigde Staten. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.