Het belang van de groothandel als poort naar de wereldmarkt
Groothandelaren spelen een belangrijke rol in de internationale handel als facilitator van enorme goederenstromen langs meerdere stadia in mondiale waardeketens. In dit hoofdstuk komt aan bod hoe belangrijk groothandelaren zijn als tussenpersonen bij het exporteren en daardoor andere bedrijven in staat stellen om hun goederen in het buitenland af te zetten. Zo blijkt dat in 2015 circa 47 miljard euro export via de groothandel naar het buitenland ging, waar de Nederlandse economie circa 30 miljard aan overhield. Ook zijn groothandelaren cruciaal voor andere bedrijven om minder toegankelijke markten in het buitenland te bereiken.
5.1Inleiding
Globalisering in de 21e eeuw heeft ertoe bijgedragen dat een uitgebreid handelsnetwerk over de hele wereld is ontstaan. Bedrijven uit het binnen- en buitenland zijn in de afgelopen decennia meer met elkaar vervlochten geraakt in internationale waardeketens, en de meeste bedrijven nemen slechts een klein deel van het productieproces voor hun rekening (zie bijvoorbeeld Feenstra & Hanson, 1999; Hummels et al., 2001; Johnson & Noguera, 2012; Timmer et al., 2014; Koopman et al., 2014 en Los et al., 2015). Deze fragmentatie van de productie wordt weerspiegeld in de internationale handel tussen landen; het aandeel intermediaire goederen in de internationale handel van veel landen is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gestaag gegroeid. Miroudot et al. (2009), Sturgeon & Memedovic (2011) en de WTO (2016) hebben in dit opzicht laten zien dat intermediaire goederen tegenwoordig een aanzienlijk aandeel vormen in de totale wereldhandel. Dit betekent dat het tegenwoordig minder waarschijnlijk is dat de export van een bedrijf rechtstreeks bestemd is voor de consument in het buitenland. In plaats daarvan is (een groeiend deel van de) export steeds vaker input voor buitenlandse industrieën, die vervolgens het weer iets verder gevorderde halffabricaat eveneens exporteren naar een volgende stap in de waardeketen. In de meeste ontwikkelde economieën blijkt inderdaad ongeveer een derde van de intermediaire invoer van een land bestemd te zijn voor de export. Dit aandeel is in de meeste landen in de afgelopen tien jaar gestaag toegenomen (UNECE, 2015). Ook Nederland vormt hierop geen uitzondering. Wong et al. (2019) tonen aan dat het aandeel eerder ingevoerde grondstoffen en tussenproducten in de Nederlandse export zelfs is gestegen van 48 procent in 1988 tot 60 procent in 2017.
Groothandelaren vervullen op dit internationale speelveld een belangrijke rol, in het bijzonder bij het faciliteren van enorme goederenstromen langs diverse stadia in de mondiale waardeketen. Jaarsma & Wong (2016), Lemmers & Wong (2018) en Wong et al. (2019) hebben het belang van de Nederlandse groothandel voor de Nederlandse economie bestudeerd. Zo blijkt de bijdrage van de groothandel aan de Nederlandse export (én dus ook aan de Nederlandse economie in termen van toegevoegde waarde) substantieel te zijn. Verder laten diverse onderzoeken op basis van de Nederlandse handelsdata, zoals Van den Berg et al. (2018) en Cremers & Voncken (2018), zien dat de groothandel – naast de Nederlandse maakindustrie – doorgaans tot de meest actieve exportbedrijven behoort. Ook tonen Cremers & Voncken (2018) aan dat de gemiddelde Nederlandse groothandel – van alle bedrijfstakken – het grootste aantal exportrelaties in de EU heeft.
De export van groothandelaren bestaat voornamelijk uit producten van derden, ofwel (eind)producten geproduceerd door andere bedrijven. Groothandelaren worden daarom over het algemeen in verband gebracht met het concept van indirecte export, wat betekent dat ze optreden als een tussenpersoon bij de export en dus andere bedrijven in de gelegenheid stellen om hun producten indirect via hen te exporteren. Op die manier kan de groothandel voor andere bedrijven optreden als een poort naar het buitenland. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zelfstandig mkb, dat doorgaans nauwelijks internationale ervaring heeft of de kosten en risico’s van internationaal handelen zelf niet kan opbrengen (Van Beveren, 2016). Een verdiepend onderzoek waarbij onderscheid naar de directe export (dus verzorgd door bedrijven zelf) en indirecte export via tussenpersonen (zoals de groothandel) gemaakt wordt, is op het gebied van beleid ongetwijfeld relevant. Niet alleen vanwege het feit dat de groothandel een substantieel deel van de export verzorgt, zoals onderzoeken van o.a. Bernard et al. (1995), Akerman (2009), Bernard et al. (2010), Crozet et al. (2013) en Fujii et al. (2017) hebben geïllustreerd. Maar een dergelijk onderzoek zal ook inzicht bieden in (1) de mate waarop bepaalde bedrijfstakken met name via intermediairs exporteren, (2) om welke producten het precies gaat, en (3) welke economische voordelen (in termen van toegevoegde waarde) aan de diverse exportkanalen verbonden zijn. In plaats van individuele bedrijven te voorzien van een additionele prikkel om zelf te exporteren in het kader van exportpromotie, is het vanuit een beleidsperspectief mogelijk even relevant om ook de indirecte export te stimuleren.
5.2Wat is directe en indirecte export en welke rol spelen intermediairs?
In waardeketenonderzoeken wordt over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen de directe en indirect export. Ter illustratie; een eerder onderzoek van Ramaekers et al. (2016) heeft aangetoond dat het zelfstandig mkb indirect een aanzienlijke bijdrage levert aan de Nederlandse export. Het is weliswaar begrijpelijk om hierbij onmiddellijk te denken aan de export door kleine bedrijven die via de groothandel het buitenland bereikt, maar toch is deze gedachtegang onjuist. Volgens de concepten van Nationale Rekeningen van het CBS – waarop dit onderzoek is gebaseerd – wordt de export door intermediairs namelijk beschouwd als de directe export. Figuur 5.2.1 geeft dit schematisch weer aan de hand van een voorbeeld over melk.
Melk wordt bijvoorbeeld geproduceerd door de melkveehouderij of de voedingsmiddelenindustrie. Als een melkveehouder deze melk zelf naar Duitsland exporteert, dan is dit (vanzelfsprekend) de directe export van melk. Maar ook als deze melk door de melkveehouder aan de groothandel wordt doorverkocht en de melk zodoende naar Duitsland wordt uitgevoerd, valt dit volgens de concepten van Nationale Rekeningen binnen de directe export. De export van een product – bijvoorbeeld melk – wordt bij Nationale Rekeningen toegewezen aan de producerende bedrijfstak, in dit geval is dat de melkboer of voedingsmiddelenindustrie (CBS, 2017a). De groothandel produceert dan ‘slechts’ een marge op de verkochte melk (d.w.z. het verschil tussen de in- en verkoopprijs van de melk). Zelfs als er een intermediair ingeschakeld wordt, zoals de groothandel in voedingsmiddelen of een transportbedrijfnoot1, blijft er dus sprake van directe export van bijvoorbeeld de melkveehouder. Wordt de melk daarentegen door een exporterende voedingsmiddelenindustrie verwerkt tot bijvoorbeeld kaas of een ander zuivelproduct, dan is er wel sprake van indirecte export van melk.
Leeswijzer
Ondanks de evidente beleidsrelevantie lijkt het dus niet mogelijk te zijn om de beoogde informatie af te leiden met behulp van de huidige verzameling van data en methoden van het CBS. Om toch deze (‘indirecte’) groothandelsroute in kaart te brengen, heeft Wong (2019) een methode ontwikkeld die de directenoot2 export zoals weergegeven in figuur 5.2.1 opsplitst naar diverse exportkanalen. De methode en de data die gebruikt zijn, worden uitgebreid beschreven in Wong (2019). Dit hoofdstuk beschrijft de belangrijkste resultaten die uit deze studie naar voren zijn gekomen. De volgende onderzoeksvragen komen in dit hoofdstuk aan bod:
- Welk deel van de goederenexport van een producerende bedrijfstak, zoals de voedingsmiddelenindustrie of de landbouw, doet deze bedrijfstak zelf en voor welk deel speelt de groothandel een faciliterende rol? Is daar een ontwikkeling in te ontdekken; bijvoorbeeld dat er meer via de groothandel wordt geëxporteerd?
- Hoeveel toegevoegde waarde wordt door de verschillende exportkanalen (d.w.z. export door bedrijfstak zelf, export via de groothandel, export via vervoer en opslag) gegenereerd in de toeleverende productieketen? Zien we hier ook een ontwikkeling?
- Wat zijn de bestemmingen van de export die via de groothandel gaat? Gaat het daarbij bijvoorbeeld vaker om markten die relatief moeilijker te bereiken zijn dan wanneer de producerende bedrijfstak de export in eigen hand houdt?
5.3Directe en intermediaire export
Figuur 5.2.1 heeft laten zien dat een melkveehouder zijn melk op een aantal manieren aan de man kan brengen in het buitenland; door helemaal zelf te exporteren, of door dit te laten doen door een tussenpersoon, dat wil zeggen, via een groothandelaar of opslag- en vervoersbedrijf. Tabel 5.3.1 bevat voor een aantal sectoren de samenstelling van de goederenexport onderverdeeld in de drie verschillende exportkanalen voor 2010 en 2015. In tabel 5.3.2 presenteren we dezelfde samenstelling van de export, maar dan uitgedrukt in aandelen in de totale export per bedrijfstak. De aandelen gebruiken we voornamelijk als een maatstaf die inzicht moet geven in het belang van bijvoorbeeld de groothandel als een facilitator voor andere bedrijfstakken, en hoe dit in de loop van de tijd verandert.
De intermediaire export bedroeg 56 miljard euro in 2015, en is daarmee goed voor 27,5 procent van de totale export. Ondanks dat de totale intermediaire exportwaarde in 2015 met ongeveer 9 miljard euro is gestegen vergeleken met 2010, zien we dat de bijbehorende exportaandelen vrijwel stabiel zijn gebleven. Het grootste gedeelte van deze intermediaire export, ruim 47 miljard euro, ofwel 83 procent van de totale export, wordt verzorgd door de groothandel. De overige 9 miljard euro komt voor rekening van opslag- en vervoersbedrijven. Vergeleken met 2010 blijkt echter wel dat het exportaandeel van de groothandel is afgenomen. In 2015 was 83 procent van de totale intermediaire export toe te schrijven aan de groothandel, in 2010 was dit percentage juist iets hoger; 86 procent. Deze kleine daling van 3 procent wordt gecompenseerd door een vergelijkbare toename van het exportaandeel van de transport en opslag. Dit suggereert dat, ondanks de overduidelijke dominantie van de groothandelsector in de intermediaire export, de export via opslag- en transportbedrijven een steeds aantrekkelijkere route lijkt te worden die door bedrijven wordt ingezet om buitenlandse markten te bereiken.
De landbouw, bosbouw en visserij blijken sterk afhankelijk te zijn van groothandelaren om buitenlandse markten te bereiken. Meer dan de helft, zo’n 68 procent van de export van deze sector – bijna 8 miljard euro – wordt verzorgd door de groothandel. Deze bevinding komt overeen met Braaksma & Tiggeloove (2009) en Gibcus & Verhoeven (2010), die aantonen dat bedrijven in de primaire sector doorgaans worden getypeerd als mkb-bedrijven en daarnaast sterk afhankelijk zijn van groothandelaren als tussenpersonen bij het exporteren.
5.3.1Top-10 bedrijfstakken met de meeste intermediaire export, 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
mln euro | ||||||
Totaal | 124 224 | 148 003 | 40 923 | 46 670 | 6 459 | 9 399 |
Industrie | 103 816 | 128 490 | 19 425 | 22 998 | 2 763 | 5 023 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 3 167 | 3 621 | 7 779 | 7 991 | 240 | 117 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 180 | 370 | 475 | 294 | 28 | 8 |
Informatie en communicatie | 423 | 505 | 128 | 358 | 37 | 66 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 68 | 97 | 159 | 88 | 11 | 6 |
Delfstoffenwinning | 9 767 | 7 243 | 0 | 130 | 1 | 0 |
Specialistische zakelijke diensten | 136 | 155 | 34 | 18 | 2 | 4 |
Bouwnijverheid | 175 | 188 | 19 | 8 | 3 | 1 |
Overige dienstverlening | 18 | 22 | 11 | 8 | 3 | 3 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 5 526 | 5 954 | 0 | 0 | 16 | 10 |
Bron:CBS.
5.3.2Top-10 bedrijfstakken met de meeste intermediaire export, 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
% | ||||||
Totaal | 72,3 | 72,5 | 23,9 | 22,9 | 3,8 | 4,6 |
Industrie | 82,4 | 82,1 | 15,4 | 14,7 | 2,2 | 3,2 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 28,3 | 30,9 | 69,5 | 68,1 | 2,1 | 1,0 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 26,4 | 55,0 | 69,6 | 43,7 | 4,1 | 1,3 |
Informatie en communicatie | 71,9 | 54,4 | 21,8 | 38,5 | 6,2 | 7,1 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 28,8 | 50,8 | 66,8 | 46,1 | 4,5 | 3,0 |
Delfstoffenwinning | 100,0 | 98,2 | 0,0 | 1,8 | 0,0 | 0,0 |
Specialistische zakelijke diensten | 79,4 | 87,8 | 19,7 | 10,1 | 0,9 | 2,1 |
Bouwnijverheid | 88,9 | 95,5 | 9,7 | 4,3 | 1,4 | 0,3 |
Overige dienstverlening | 57,2 | 67,7 | 34,4 | 23,5 | 8,4 | 8,8 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 99,7 | 99,8 | 0,0 | 0,0 | 0,3 | 0,2 |
Bron:CBS.
De industrie maakt – in absolute zin – het meeste gebruik van de diensten van zowel groothandelaren als de sector vervoer en opslag. Aangezien de intermediaire exportwaarde voor deze sector behoorlijk is – 23 miljard en goed voor de helft van de totale intermediaire export – én de Nederlandse maakindustrie vrij divers is, is het nuttig om in te zoomen op de bedrijfstakken die deel uitmaken van de Nederlandse industrie. Op dezelfde wijze als in tabellen 5.3.1 en 5.3.2 worden deze resultaten weergegeven in tabellen 5.3.3 respectievelijk 5.3.4. Met een bedrag van 6,7 miljard euro is het vooral de voedingsmiddelenindustrie die haar export laat verzorgen door de groothandel. Ook de chemische industrie (3,4 miljard), elektrotechnische industrie (2 miljard) en de olie-industrie (1,9 miljard) doen relatief vaak een beroep op de dienstverlening van de groothandel. Wat de sector vervoer en opslag betreft, blijken de resultaten een vergelijkbaar beeld te geven. In 2015 weten vooral de olie-industrie (1,8 miljard), machine-industrie (777 miljoen) en chemische industrie (727 miljoen) het vaakst hun producten via dit exportkanaal het buitenland te bereiken.
5.3.3Top-12 bedrijfstakken met de meeste intermediaire export inclusief 3 grote dalers in de industrie, 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
mln euro | ||||||
Industrie | 103 816 | 128 490 | 19 425 | 22 998 | 2 763 | 5 023 |
Voedingsmiddelenindustrie | 17 348 | 23 031 | 4 274 | 6 782 | 102 | 202 |
Aardolie-industrie | 11 324 | 12 737 | 4 907 | 1 879 | 1 518 | 1 769 |
Chemische industrie | 21 275 | 22 285 | 2 412 | 3 403 | 405 | 727 |
Elektrotechnische industrie | 13 141 | 21 612 | 1 882 | 2 061 | 222 | 397 |
Machine-industrie | 10 904 | 12 576 | 763 | 1 495 | 170 | 777 |
Elektrische apparatenindustrie | 1 585 | 1 617 | 811 | 1 269 | 81 | 97 |
Overige industrie | 620 | 745 | 745 | 951 | 50 | 176 |
Auto- en aanhangwagenindustrie | 2 851 | 5 577 | 337 | 1 186 | 4 | 188 |
Metaalproductenindustrie | 2 386 | 2 523 | 398 | 817 | 49 | 387 |
Rubber- en kunststofproductindustrie | 3 197 | 3 758 | 605 | 939 | 14 | 65 |
Basismetaalindustrie | 4 340 | 4 595 | 735 | 290 | 70 | 33 |
Overige transportmiddelenindustrie | 3 160 | 4 523 | 177 | 490 | 27 | 50 |
Farmaceutische industrie | 2 719 | 2 694 | 293 | 52 | 4 | 6 |
Bouwmaterialenindustrie | 780 | 1 046 | 242 | 109 | 3 | 1 |
Houtindustrie | 215 | 358 | 182 | 104 | 8 | 5 |
Bron:CBS.
Qua ontwikkeling lijken groothandelaren in 2015 ten opzichte van 2010 beduidend meer betrokken te zijn bij de export van de elektrische apparaten-, machine-, metaalproducten- en de auto- en transportmiddelenindustrie. Ook voor de voedings- en genotmiddelenindustrie en de chemische industrie is een groei van de groothandelsexport te vinden. De Nederlandse groothandelaar lijkt daarmee een grotere rol te vervullen bij het ondersteunen van de export voor andere sectoren binnen de industrie. Toch zijn er echter een paar gevallen waarin de groothandel een iets minder actieve rol op zich neemt ten opzichte van 2010. Bedrijfstakken die zo’n trend volgen zijn de olie-, basismetaal-, hout- en farmaceutische industrie, hoewel voor die bedrijfstakken geldt dat hun totale exporten zijn gedaald over de periode van 6 jaar. Denk bijvoorbeeld aan de scherpe daling van de olieprijzen in de desbetreffende periode die ongetwijfeld weerslag heeft gehad op de uitvoerwaarde van de olie, ongeacht het onderliggende exportkanaal.
5.3.4Top-12 bedrijfstakken met de meeste intermediaire export inclusief 3 grote dalers in de industrie (in %), 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
% | ||||||
Industrie | 82,4 | 82,1 | 15,4 | 14,7 | 2,2 | 3,2 |
Voedingsmiddelenindustrie | 79,9 | 76,7 | 19,7 | 22,6 | 0,5 | 0,7 |
Aardolie-industrie | 63,8 | 77,7 | 27,6 | 11,5 | 8,6 | 10,8 |
Chemische industrie | 88,3 | 84,4 | 10,0 | 12,9 | 1,7 | 2,8 |
Elektrotechnische industrie | 86,2 | 89,8 | 12,3 | 8,6 | 1,5 | 1,6 |
Machine-industrie | 92,1 | 84,7 | 6,4 | 10,1 | 1,4 | 5,2 |
Elektrische apparatenindustrie | 64,0 | 54,2 | 32,7 | 42,6 | 3,3 | 3,2 |
Overige industrie | 43,8 | 39,8 | 52,7 | 50,8 | 3,5 | 9,4 |
Auto- en aanhangwagenindustrie | 89,3 | 80,2 | 10,6 | 17,1 | 0,1 | 2,7 |
Metaalproductenindustrie | 84,2 | 67,7 | 14,1 | 21,9 | 1,7 | 10,4 |
Rubber- en kunststofproductindustrie | 83,8 | 78,9 | 15,9 | 19,7 | 0,4 | 1,4 |
Basismetaalindustrie | 84,4 | 93,4 | 14,3 | 5,9 | 1,4 | 0,7 |
Overige transportmiddelenindustrie | 93,9 | 89,3 | 5,3 | 9,7 | 0,8 | 1,0 |
Farmaceutische industrie | 90,2 | 97,9 | 9,7 | 1,9 | 0,1 | 0,2 |
Bouwmaterialenindustrie | 76,1 | 90,5 | 23,6 | 9,4 | 0,3 | 0,1 |
Houtindustrie | 53,2 | 76,7 | 45,0 | 22,3 | 1,9 | 1,0 |
Bron:CBS.
Figuur 5.3.5 bevat een andere insteek om de resultaten weer te geven en dient als een nuttige en verbredende aanvulling op de bovenstaande resultaten die op het niveau van individuele bedrijfstakken uiteengezet werden. Concreter, in figuur 5.3.5 worden de intermediaire exportaandelen voor 2010 en 2015 per product geïllustreerd. Hierbij geldt dat wanneer een product zich boven de lijn bevindt, dit duidt op een verhoogd belang van tussenpersonen bij het faciliteren van de export van dit product in 2015 in vergelijking met 2010, en vice versa. Om een beter beeld te krijgen van de datapunten in de figuur, hebben we ieder product verder ingedeeld in negen categorieën.noot3
Figuur 5.3.5 laat zien dat er substantiële product-specifieke verschillen lijken te bestaan, en een aantal kleine clusters geïdentificeerd kunnen worden. In de rechterbovenhoek van de figuur vinden we bijvoorbeeld verschillende producten in de eerste categorie, namelijk ‘voedsel en levende dieren’, die dus voornamelijk via tussenpersonen worden geëxporteerd. Een nadere inspectie wijst uit dat agrarische producten, waaronder sierteelt, groenten, aardappelen en fruit meestal worden uitgevoerd via tussenpersonen, met name via groothandelaren, maar ook dat hun exportaandelen in de loop van de tijd zijn afgenomen. Met intermediaire exportaandelen variërend van 60 tot 75 procent, worden levende dieren en dierlijke producten daarentegen juist steeds meer door tussenpersonen geëxporteerd. De pijl van de groothandel in figuur 5.2.1 over melk dient dus eigenlijk heel wat omvangrijker afgebeeld te worden.
Dichterbij de oorsprong van figuur 5.3.2 vinden we ook producten uit dezelfde categorie, hoewel deze producten meestal door de Nederlandse industrie zelf worden geëxporteerd. Een belangrijke eigenschap die de producten in dit cluster gemeen hebben, is dat het bereide voedselproducten zijn zoals babymelkpoeder, die doorgaans door vrij grote bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie worden geproduceerd en door deze bedrijven zelf worden geëxporteerd, zoals blijkt uit tabellen 5.3.3 en 5.3.4.
Verder zien we enkele soortgelijke clusters die gepaard gaan met een verminderd belang van de rol van intermediairs. De goederen die hierbij betrokken zijn, zijn grondstoffen zoals minerale brandstoffen (benzine, diesel en stookolie) en bouwmaterialen (cement, glas en hout). Dit patroon komt uiteraard goed overeen met de resultaten op bedrijfstakniveau (olie- en respectievelijk bouwmaterialenindustrie). Een algemeen patroon dat we uit deze figuur kunnen opmaken is dat de focus van intermediairs lijkt te verschuiven van grondstoffen naar producten die via de (Nederlandse) waardeketen verder bewerkt worden. Voorbeelden van zulke producten in figuur 5.3.5 zijn industriële producten (met name metaalproducten en (hoogwaardige) kunststoffen), machines en transportmiddelen, overige industriële artikelen zoals medische apparatuur, en diverse chemische producten.
5.4De economische voordelen van intermediaire export
De aanwezigheid van groothandelaren en opslag- en vervoersbedrijven aan de exportkant biedt bedrijven in Nederland de mogelijkheid om toegang te krijgen tot buitenlandse markten. Dit levert vervolgens voordelen op in termen van toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie. Zulke inzichten kunnen verkregen worden dankzij tabellen 5.4.1 en 5.4.2. De tabellen laten zien hoeveel toegevoegde waarde verbonden is aan ieder exportkanaal per sector. Zo volgt uit de voorgaande paragraaf dat de landbouw, bosbouw en visserij in 2015 voor circa 8 miljard euro exporteert via de groothandel. Uit tabel 5.4.1 blijkt dan dat deze export goed is voor ongeveer 6,2 miljard euro aan toegevoegde waarde die neerslaat in de binnenlandse economie. Het is echter hierbij wel van belang op te merken dat dit bedrag niet de toegevoegde waarde is die uitsluitend neerslaat bij de agrarische sector. Het betreft namelijk ook de toegevoegde waarde die gegenereerd wordt door alle andere binnenlandse leveranciers in de waardeketen.
Export via intermediairs wordt steeds belangrijker voor de Nederlandse economie. In 2015 bedroeg de toegevoegde waarde verbonden aan deze export ruim 35 miljard euro, een stijging van ongeveer 5,5 miljard euro ten opzichte van 2010. Als de resultaten per exportkanaal in tabel 5.4.1 worden uitgedrukt als aandelen in de totale toegevoegde waarde, dan zien we dat het aandeel van de toegevoegde waarde dankzij intermediaire export 29,5 procent bedroeg in 2010, en vervolgens steeg tot 31,2 procent in 2015. Niet geheel verrassend draagt de groothandel het meeste bij aan de toegevoegde waarde gegeneerd door intermediaire export. De Nederlandse economie hield in 2015 een substantiële 30 miljard euro over dankzij de groothandel als tussenpersoon bij het exporteren, en is daarmee goed voor bijna 27 procent van de totale toegevoegde waarde van de goederenexport. De toegevoegde waarde is met bijna 4 miljard euro fors toegenomen over de periode 2010–2015 en ook het aandeel in de totale toegevoegde waarde steeg met een kleine 0,6 procent. Dit geeft echter een ander beeld dan wat we hebben gevonden in de voorgaande paragraaf over de bruto export. Het exportaandeel van de groothandel daalde tussen 2010 en 2015 juist met 1 procent.
5.4.1Toegevoegde waarde dankzij de top-10 bedrijfstakken met de meeste intermediaire export, 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
mln euro | ||||||
Totaal | 70 248 | 77 014 | 25 978 | 29 941 | 3 260 | 4 914 |
Aandeel van totale toegevoegde waarde (%) | 70,5 | 68,8 | 26,2 | 26,8 | 3,3 | 4,4 |
Industrie | 52 040 | 60 446 | 8 803 | 11 427 | 816 | 2 062 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 2 413 | 2 700 | 6 235 | 6 155 | 194 | 88 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 124 | 271 | 392 | 221 | 22 | 6 |
Informatie en communicatie | 360 | 406 | 105 | 280 | 31 | 53 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 59 | 83 | 136 | 75 | 9 | 5 |
Delfstoffenwinning | 9 400 | 6 793 | 0 | 122 | 1 | 0 |
Specialistische zakelijke diensten | 115 | 124 | 28 | 14 | 1 | 3 |
Bouwnijverheid | 131 | 137 | 15 | 6 | 2 | 0 |
Overige dienstverlening | 15 | 18 | 9 | 6 | 2 | 2 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 4 945 | 5 285 | 0 | 0 | 15 | 10 |
Bron:CBS.
De patronen die gevonden kunnen worden in de resultaten over de toegevoegde waarde op bedrijfstakniveau lijken redelijk in overeenstemming met de patronen die we hebben beschreven in de voorgaande paragraaf, waar de bruto exportwaarde centraal stond. Zo heeft de Nederlandse economie in 2015 vooral baat bij de groothandelsexport van de agrarische sector (6,2 miljard), de voedingsmiddelen- (3,7 miljard), chemische (1,5 miljard) en de machine-industrie (949 miljoen). De resultaten op basis van de bruto export hebben aangetoond dat substantiële delen van de export van met name bovenstaande bedrijven door groothandelaren worden gefaciliteerd.
Vervolgens is het mogelijk om de toegevoegde waarde en de exportwaarde aan elkaar te relateren. Dit geeft een idee in hoeverre de Nederlandse economie verdient aan een euro export die het buitenland weet te bereiken dankzij een bepaald exportkanaal, bijvoorbeeld aan de hand van de groothandel. In 2010 verdiende Nederland gemiddeld 56,5 cent dankzij de export die producerende bedrijven helemaal zelf verzorgen. Een euro export via de groothandel leverde daarentegen 63,5 cent op, terwijl dat voor de vervoer en opslag 50,5 cent is. In 2015 is de winstgevendheid per euro directe export juist gedaald; ‘slechts’ 52 cent sloeg neer in Nederland voor iedere euro export door producerende bedrijven. De export via derden leverde Nederland wel geleidelijk meer op. Een euro export via de groothandelaar en de vervoer- en opslagsector ging gepaard met een toegevoegde waarde van 64,2 en 52,3 cent in 2015. Dit is een aanwijzing dat elke euro export die via de groothandel loopt, gemiddeld genomen de hoogste toegevoegde waarde in de economie oplevert, en opvallender is dat dit aandeel zelfs toegenomen is. Een verband kan gelegd worden tussen deze hoge mate van winstgevendheid en de onderliggende kenmerken van goederen die meestal worden uitgevoerd via groothandelaren, zoals bijvoorbeeld landbouwproducten. Ramaekers et al. (2016) hebben namelijk laten zien dat de agrarische sector een bijzonder hoog aandeel toegevoegde waarde genereert in zijn export. Andere producten die meestal door groothandelaren worden geëxporteerd (bijvoorbeeld machines en apparaten) hebben ook vaak een aanzienlijk hoog aandeel toegevoegde waarde, zoals eerder onderzoek van het CBS (2017b) liet zien. Bovendien laten Ramaekers et al. (2016) zien dat de export door het zelfstandig mkb, die relatief vaak een beroep doet op groothandelaren, goed is voor een hoger aandeel toegevoegde waarde dan het grootbedrijf en multinationals. De exportstromen van het grootbedrijf en multinationals gaan immers doorgaans gepaard met grote importstromen, waardoor de toegevoegde waarde die achterblijft in Nederland grotendeels beperkt blijft. Wat de export door vervoerders en opslagbedrijven betreft, zien we dat de toegevoegde waarde per euro export aanvankelijk het laagste was van de drie exportkanalen, maar in 2015 is het gestegen tot een percentage dat relatief gelijk was aan die van de directe export. Laatstgenoemde exportstromen blijken zelfs een geleidelijk lagere opbrengst per euro export op te leveren.
5.4.2Toegevoegde waarde dankzij top-12 bedrijfstakken inclusief 3 grote dalers in de industrie, 2010 en 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 2015 | 2010 | 2015 | 2010 | 2015 | |
mln euro | ||||||
Totaal | 52 040 | 60 446 | 8 803 | 11 427 | 816 | 2 062 |
Voedingsmiddelenindustrie | 10 001 | 12 288 | 2 623 | 3 656 | 63 | 112 |
Aardolie-industrie | 1 528 | 2 261 | 662 | 334 | 205 | 314 |
Chemische industrie | 10 099 | 10 850 | 1 049 | 1 509 | 141 | 300 |
Elektrotechnische industrie | 4 336 | 5 381 | 621 | 513 | 73 | 99 |
Machine-industrie | 7 240 | 7 981 | 507 | 949 | 113 | 493 |
Elektrische apparatenindustrie | 1 009 | 1 000 | 516 | 785 | 52 | 60 |
Overige industrie | 467 | 537 | 582 | 686 | 39 | 129 |
Auto- en aanhangwagenindustrie | 1 638 | 2 689 | 194 | 572 | 3 | 91 |
Metaalproductenindustrie | 1 644 | 1 719 | 274 | 558 | 34 | 265 |
Rubber- en kunststofproductindustrie | 1 965 | 2 189 | 372 | 547 | 9 | 38 |
Basismetaalindustrie | 2 250 | 2 489 | 379 | 145 | 36 | 18 |
Overige transportmiddelenindustrie | 2 051 | 2 757 | 103 | 260 | 17 | 31 |
Farmaceutische industrie | 1 961 | 1 813 | 211 | 35 | 3 | 4 |
Bouwmaterialenindustrie | 532 | 694 | 167 | 72 | 2 | 1 |
Houtindustrie | 128 | 213 | 108 | 62 | 4 | 3 |
Bron:CBS.
5.4.3Toegevoegde waarde door top-10 bedrijfstakken dankzij directe en intermediaire export, 2015
Directe export | Export via de groothandel | Export via de vervoer- en opslagsector | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Direct | Indirect | Direct | Indirect | Direct | Indirect | |
mln euro | ||||||
Totaal | 45 108 | 31 879 | 11 044 | 18 924 | 1 285 | 3 629 |
Industrie | 32 067 | 4 536 | 6 045 | 1 608 | 1 165 | 180 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 4 393 | 5 090 | 0 | 8 289 | 9 | 287 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 1 873 | 1 475 | 4 467 | 458 | 61 | 19 |
Vervoer en opslag | 0 | 2 146 | 0 | 867 | 0 | 1 887 |
Specialistische zakelijke diensten | 78 | 4 485 | 0 | 1 966 | 2 | 252 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 6 | 4 594 | 0 | 1 590 | 0 | 344 |
Informatie en communicatie | 288 | 1 476 | 202 | 726 | 39 | 84 |
Financiële instellingen | 0 | 2 085 | 0 | 720 | 0 | 138 |
Autohandel en -reparatie | 9 | 473 | 0 | 620 | 0 | 59 |
Verhuur van en handel in onroerend goed | 0 | 839 | 0 | 386 | 0 | 83 |
Delfstoffenwinning | 5 794 | 1 110 | 105 | 306 | 0 | 56 |
Detailhandel | 17 | 268 | 0 | 343 | 0 | 57 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 161 | 523 | 132 | 161 | 4 | 18 |
Bouwnijverheid | 67 | 615 | 3 | 230 | 0 | 51 |
Energievoorziening | 284 | 1 100 | 0 | 223 | 0 | 32 |
Bron:CBS.
Bovenstaande bevindingen hebben geïllustreerd dat de tussenpersonen bij de export aanzienlijk bijdragen aan de Nederlandse economie. Tabel 5.4.3 geeft weer hoeveel van deze toegevoegde waarde in 2015 (bijna 112 miljard euro) in iedere sector terechtkomt. In deze tabel maken we ook onderscheid tussen een directe bijdrage (dat wil zeggen dat de toegevoegde waarde gegenereerd wordt door een producerende bedrijfstak) en indirecte bijdrage (de toegevoegde waarde wordt gegenereerd door een bedrijfstak door op te treden als een toeleverancier in de waardeketen van een andere exporteur). In 2015 zijn de directe en indirecte bijdragen gelijk verdeeld; 57,4 en 54,4 miljard euro. Niet geheel verrassend komt het grootste deel van de toegevoegde waarde als gevolg van de directe export terecht bij de finale producenten. Niettemin zijn er een aantal sectoren die indirect aanzienlijk bijdragen aan deze export. Bedrijfstakken als informatie en communicatie (1,5 miljard), de financiële sector (2 miljard) en zakelijke dienstverlening (10 miljard) verdienen in dit opzicht zeker een vermelding. De uitkomsten van de intermediaire export geven echter weer een omgekeerd beeld. In tegenstelling tot de directe export zijn de bijdragen aan de intermediaire export meer gediversifieerd, waarbij een aanzienlijk deel van de toegevoegde waarde – 21,7 miljard euro oftewel 62 procent van de totale intermediaire export in 2015 – terechtkomt bij de toeleverende bedrijven in de waardeketen. Het zijn vooral bedrijven in de zakelijke dienstverlening (4 miljard euro) die aan de intermediaire export verdienen. Het is wel van belang om op te merken dat een groot deel van de indirecte toegevoegde waarde door de intermediaire export terechtkomt bij de intermediairs zelf (zo’n 10 van de 27 miljard euro). Deze indirecte toegevoegde waarde die de groothandel en de vervoer- en opslagsector krijgen, betreft voornamelijk handels- en vervoersmarges op de exportproducten (CBS, 2017a). Zelfs na het verwijderen van de tussenpersonen in tabel 5.4.3, zien we dat de indirecte bijdrage substantieel blijft en goed is voor ongeveer de helft van de totale toegevoegde waarde van de intermediaire export.
5.5De bestemmingen van de intermediaire export
Een aantal empirische onderzoeken streeft ernaar om de trends en patronen in de bestemmingen van de verschillende soorten exportkanalen vast te leggen. Uit onderzoeken van Ahn et al. (2011), Crozet et al. (2013) en Bernard et al. (2015) blijkt bijvoorbeeld dat intermediairs, met name groothandelaren, buitenlandse markten bedienen die doorgaans moeilijker te bereiken zijn door andere exporterende bedrijven. Bovendien suggereren de bevindingen van Ahn et al. (2011) dat de meeste bedrijven eerst via tussenpersonen exporteren voordat ze helemaal zelf de buitenlandse markten gaan betreden. Figuur 5.5.1 geeft de belangrijkste exportbestemmingen van Nederland weer, en op een meer geaggregeerd niveau een aantal regio’s voor 2010 en 2015. Zoals verwacht worden de grootste exportbestemmingen van Nederland (zoals Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) gekenmerkt door een hoog aandeel van de directe export. Nederlandse bedrijven hebben immers doorgaans een gemakkelijke toegang tot deze buitenlandse markten. Desondanks zijn de intermediaire exportstromen naar deze landen eveneens vrij groot. Er zijn ook gevallen die suggereren dat (met name) groothandelaren vaker naar deze landen exporteren in vergelijking met de directe export, zoals te zien is bij het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië. Een soortgelijk patroon kan geïdentificeerd worden voor China en de Verenigde Staten. Ondanks een sterke toename van de eigen rechtstreekse export, die grotendeels wordt toegeschreven aan grote ondernemingen, lijken de groothandels-, vervoer- en opslagbedrijven ook actiever te worden in deze exportmarkten. Verder suggereren de cijfers van de landen Frankrijk, Italië en misschien Duitsland, in lijn met Bernard et al. (2015), dat intermediairs beter bestand zijn tegen (macro-economische) schokken dan andere Nederlandse exporteurs.
Wellicht interessanter zijn de resultaten van de regio’s ‘rest van de EU’, ‘rest van Europa’ en Afrika. De omvang van de intermediaire export naar deze regio’s is aanzienlijk en over het algemeen gelijk verdeeld over de eigen directe en intermediaire export. Een ander opvallend kenmerk is de duidelijke opkomst van de vervoer- en opslagsector als tussenpersonen bij de export, vooral in 2015 is dit verschijnsel goed op te merken. In figuren 5.5.2 en 5.5.3 concentreren we ons verder op een aantal landen die deel uitmaken van ‘rest van Europa’. Gezien de overmacht van vier landen in deze landengroep, geven we ze afzonderlijk weer in de eerstgenoemde figuur, gevolgd door een top 10 op basis van de resterende landen. De export via tussenpersonen is goed voor een aanzienlijk deel van de totale export naar Zwitserland, Turkije, Noorwegen en Rusland. De intermediaire aandelen groeien zelfs nog prominenter dan de directe export in de periode 2010–2015, een trend die verschilt van andere (grote) exportbestemmingen buiten de EU, zoals China en de Verenigde Staten. Zo steeg het relatief hoge aandeel van de intermediaire export naar Zwitserland – voornamelijk het aandeel groothandelaren – over de periode 2010 en 2015 van 41 procent naar 43 procent. Dit suggereert dat Nederlandse bedrijven vaker groothandelaren inschakelen om Zwitserland te bereiken mogelijk vanwege voorkomende handelsbarrières.
Redelijk vergelijkbare patronen als bij Zwitserland zijn te zien bij landen zoals Gibraltar, IJsland, Servië en iets kleinere bestemmingen zoals Georgië, Oezbekistan en Moldavië, zo blijkt uit figuur 5.5.3. Wat de laatste bestemmingen betreft, kunnen we, gezien de relatief kleine exportwaarden, stellen dat die landen beschouwd kunnen worden als nieuwe markten voor Nederlandse bedrijven. Net als de onderzoeken van Ahn et al. (2011), Crozet et al. (2013) en Bernard et al. (2015), is het aanzienlijk hoge aandeel groothandelsexport een aanwijzing dat groothandelaren tot de eerste bedrijven behoren die zulke nieuwe markten aanboren. Verder valt op dat de export via de groothandel in de periode 2010–2015 in absolute termen nauwelijks afgenomen is bij landen als Rusland en Oekraïne, terwijl de directe export van Nederlandse bedrijfstakken naar die landen wel afgenomen is.
Op dezelfde manier levert een aanvullend onderzoek van de resterende regio’s een vergelijkbaar beeld op. We beschouwen eerst de landen in de ‘rest van de EU’. Aangezien landen als Estland, Letland, Litouwen, Bulgarije, Roemenië en Kroatië pas in 2004 of later lid van de EU zijn geworden, is het niet verrassend om een hoog percentage van de intermediaire export in deze regio te vinden. Figuur 5.5.1 laat overigens wel een geleidelijke toegang tot deze landen zien, dit wordt weerspiegeld door het groeiende aandeel van de directe export.
Onder de Afrikaanse landen vinden we een aantal landen (o.a. Zuid-Afrika, Ghana en Nigeria) met dalende intermediaire exportstromen, wat wordt gecompenseerd door een vrij vergelijkbare toename van de directe export. Een dergelijke bevinding kan wellicht worden gerelateerd aan het feit dat lokale bedrijven uiteindelijk beginnen te exporteren nadat zij op een indirecte wijze geëxporteerd hebben via intermediairs. Bovendien zijn er volgens figuur 5.5.1 landen waar vooral intermediairs actief zijn. Anders geformuleerd, in 2015 blijven Nederlandse bedrijven afhankelijk van intermediairs om talloze Afrikaanse landen te bereiken. Een nadere inspectie bevestigt dat een aantal landen hieraan voldoet, waaronder Marokko, Algerije, Senegal, Burkina Faso en Togo.
Tegen de verwachting in lijken groothandelaren veel minder actief te zijn in de landen binnen ‘rest van Azië’ (dit zijn in feite alle landen in Azië exclusief China en Hong Kong). Het blijkt echter dat de daling bij groothandelaren veroorzaakt wordt door Singapore en Maleisië, voornamelijk als gevolg van een enorme daling van de Nederlandse export van brandstoffen en daaraan gerelateerde producten naar die twee landen. Bovendien zien we dat intermediairs actiever zijn in Japan en Zuid-Korea door vooral machines en machineonderdelen aan deze landen te leveren. Binnen deze regio zijn er ook verschillende landen die kunnen worden gekenmerkt als nieuwe markten voor Nederland, zoals Pakistan, Filippijnen, Vietnam, Thailand, Bangladesh en Afghanistan.
5.6Samenvatting en conclusie
In dit hoofdstuk hebben we onderzoek gedaan naar de export van producerende bedrijfstakken die via de groothandel of andere intermediairs plaatsvindt, en de economische voordelen die verbonden zijn aan dit intermediaire exportkanaal. Voor deze (toeleverende) bedrijfstakken – bijvoorbeeld het zelfstandig mkb – fungeert de groothandel als facilitator en als poort naar buitenlandse exportmarkten. Onze resultaten suggereren dat – naast individuele bedrijven te voorzien van een prikkel om zelf te exporteren in het kader van exportpromotie – het vanuit een beleidsperspectief de moeite waard is om ook de indirecte exportmodus te beschouwen. We laten zien dat de export via de groothandel in Nederland substantieel is. In 2015 bedroeg de export via groothandelaren 47 miljard euro, wat overeenkomt met 22,9 procent van de totale Nederlandse goederenexport. We zien dat met name bedrijven in de agrarische sector en de verwerkende industrie (de voedingsmiddelen-, machine- en chemische industrie) gebruik maken van deze wijze van exporteren. Bovendien levert intermediaire export toegevoegde waarde op voor de Nederlandse economie. Voor het jaar 2015 constateren we dat ruim 30 miljard euro aan toegevoegde waarde is verbonden aan de groothandelsexport, goed voor 26,8 procent van de totale toegevoegde waarde door de Nederlandse export van goederen.
Verder lijkt de export via de groothandel de Nederlandse economie gemiddeld genomen meer op te brengen in vergelijking met de andere twee exportkanalen. Zo blijkt het grootste deel van de toegevoegde waarde in de groothandelsexport, zo’n 30 miljard euro in 2015, te eindigen in andere toeleverende industrieën in de waardeketen. Dit kan enerzijds worden gerelateerd aan het type goederen dat wordt uitgevoerd via groothandelaren, zoals landbouwproducten of machines en bijbehorende onderdelen. Deze producten behoren namelijk tot de meest winstgevende Nederlandse exportproducten (CBS, 2017b). Anderzijds is de hoge opbrengst van groothandelsexport te koppelen aan de betrokkenheid van groothandelaren bij het zelfstandig mkb.
Ten slotte hebben we de bestemmingen van de verschillende exportkanalen onderzocht. In Nederland zijn er bedrijven die nog steeds de hulp van tussenpersonen, met name groothandelaren, nodig hebben om belangrijke exportbestemmingen van Nederland te bereiken. Verder fungeren intermediairs als vitale verbindingen tussen Nederland en een aantal minder toegankelijke markten in het buitenland. Ze variëren van bekende bestemmingen in Europa, zoals Zwitserland, tot vrijwel ‘nieuwe markten’ in Afrika, Azië en zelfs Europa.
Dit onderzoek biedt verschillende mogelijkheden voor toekomstig onderzoek. Ten eerste zou de importkant op dezelfde manier bestudeerd kunnen worden als de exportkant. Gezien de actieve deelname van Nederland aan mondiale waardeketens, én het feit dat een aanzienlijk deel van de import van goederen gerapporteerd wordt door intermediairs, valt er te verwachten dat intermediairs een belangrijke rol spelen bij het faciliteren van importstromen. In een volgende stap is het mogelijk om de aanvullende informatie aan de importzijde te relateren aan de groothandelsexport. Dit zou vervolgens meer inzicht geven in de rol die groothandelaren spelen bij het faciliteren van goederenstromen die door Nederland langs de mondiale waardeketens voortbewegen. Ten tweede is het wellicht de moeite waard om voort te bouwen op Van Beveren (2016) en de interactie tussen het zelfstandig mkb, het grootbedrijf (of multinationals) en intermediairs nader te onderzoeken. Een aantal opmerkelijke resultaten die in eerdere paragrafen gepresenteerd zijn, worden namelijk vaak gerelateerd aan kenmerken van mkb’ers of het grootbedrijf.
5.7Literatuur
Literatuur
Ahn, J., Khandelwal, A. K., & Wei, S. J. (2011). The role of intermediaries in facilitating trade. Journal of International Economics, 84(1), 73–85.
Akerman, A. (2009). A Theory on the Role of Wholesalers in International Trade. Universiteit van Stockholm. Zweden.
Bernard, A. B., Blanchard, E. J., Van Beveren, I., & Vandenbussche, H. (2018). Carry-Along Trade. Review of Economic Studies, 86(2), 526–563.
Bernard, A. B., Grazzi, M., & Tomasi, C. (2015). Intermediaries in International Trade: Products and Destinations. Review of Economics and Statistics, 97(4), 916–920.
Bernard, A. B., Jensen, J. B., & Lawrence, R. Z. (1995). Exporters, Jobs, and Wages in US Manufacturing: 1976–1987. Brookings Papers on Economic Activity: Microeconomics, 1995, 67–119.
Bernard, A. B., Jensen, J. B., Redding, S. J., & Schott, P. K. (2010). Wholesalers and Retailers in US Trade. American Economic Review, 100(2), 408-13.
Braaksma, R., & Tiggeloove, N. (2009). Indirecte export van het MKB en de rol van de groothandel. Een verkennend onderzoek. Zoetermeer: EIM.
CBS (2017a). Nationale Rekeningen 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2017b). Machines lucratiefste product voor Nederlandse export. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Cremers, D., & Voncken, R. (2018). Het aantal Europese handelsrelaties van exporteurs. In M. Jaarsma & S. Vos (Red.), Internationaliseringsmonitor 2018, 3e kwartaal: Exportstrategieën. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Crozet, M., Lalanne, G., & Poncet, S. (2013). Wholesalers in International Trade. European Economic Review, 58, 1–17.
Fujii, D., Ono, Y., & Saito, Y. U. (2017). Indirect Exports and Wholesalers: Evidence from Interfirm Transaction Network Data. Japan and the World Economy, 44, 35–47.
Gibcus, P., & Verhoeven, W. (2010). Internationale handel door het MKB in het agrocluster. EIM, Panteia.
Hummels, D., Ishii, J., & Yi, K.-M. (2001). The Nature and Growth of Vertical Specialization in World Trade. Journal of International Economics, 54(1), 75–96.
Jaarsma, M., & Wong, K. F. (2017). Wat verdient Nederland aan de export met het Verenigd Koninkrijk? In M. Jaarsma & R. Voncken (Red.), Internationaliseringsmonitor 2017, eerste kwartaal: Verenigd Koninkrijk. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Johnson, R. C., & Noguera, G. (2012). Accounting for Intermediates: Production Sharing and Trade in Value Added. Journal of International Economics, 86(2), 224–236.
Koopman, R., Wang, Z., & Wie, S.-J. (2014). Tracing Value-Added and Double Counting in Gross Exports. American Economic Review, 104(2), 459-94.
Lemmers, O., & Wong, K. F. (2018). Verdiensten Export naar Diverse Landen, 2015–2017. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Los, B., Timmer, M. P., & De Vries, G. J. (2015). How Global are Global Value Chains? A New Approach to Measure International Fragmentation. Journal of Regional Science, 55(1), 66–92.
Miroudot, S., Lanz, R., & Ragoussis, A. (2009). Trade in Intermediate Goods and Services. OECD Trade Policy Working Papers 93.
Ramaekers, P., Van Beveren, I., & Wong, K. F. (2016). De rol van het zelfstandig MKB in de internationale waardeketen. In M. Jaarsma & J. Walhout (Red.), Internationaliseringsmonitor 2016, vierde kwartaal: zelfstandig MKB. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Sturgeon, T. J., & Memedovic, O. (2011). Mapping Global Value Chains: Intermediate Goods Trade and Structural Change in the World Economy. United Nations Industrial Development Organization.
Timmer, M. P., Erumban, A. A., Los, B., Stehrer, R., & De Vries, G. J. (2014). Slicing up Global Value Chains. Journal of Economic Perspectives, 28(2), 99–118.
UNECE (2015). Guide to Measuring Global Production. New York en Geneve: Verenigde Naties.
Van Beveren, I. (2016). Het belang van het zelfstandig MKB voor de export. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Van den Berg, M., Cremers, D., & Jaarsma, M. (2018). Exportstrategieën in het kort. In M. Jaarsma & S. Vos (Red.), Internationaliseringsmonitor 2018, derde kwartaal: Exportstrategieën. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Wong, K.F. (2019). The role of wholesale traders in the value chain. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Wong, K. F., Jaarsma, M., & Voncken, R. (2019). Wat verdienen de Verenigde Staten en Nederland aan de wederzijdse export? In M. Jaarsma & S. Vos (Red.), Internationaliseringsmonitor 2019, eerste kwartaal: Verenigde Staten. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
WTO (2016). World Trade Statistical Review 2017. Genève, Zwitserland: Wereldhandelsorganisatie.
Noten
De groothandelaar is overigens niet de enige intermediair bij het exporteren. Naast groothandelaren kunnen ook bedrijven in de vervoer- en opslagsector als tussenpersoon of intermediair optreden. In dit hoofdstuk worden voor de volledigheid beide types tussenpersonen behandeld. Uiteraard is het binnen de verwerkende industrie ook mogelijk dat producten geëxporteerd worden die de exporteur zelf niet heeft gemaakt, en zo ook een tussenpersoon is. Dit wordt ‘carry-along trade’ genoemd, zie Bernard et al. (2018). Het is niet zinvol om ook hiermee rekening te houden in dit hoofdstuk zonder verder onderzoek.
Om verwarring weg te nemen, wordt de export via tussenpersonen voortaan omschreven als ‘intermediaire export’, terwijl we de export die zelf verzorgd wordt door bijvoorbeeld de melkveehouder wel de directe export blijven noemen.
De negen categorieën zijn gebaseerd op de Standard International Trade Classification 1 (SITC 1) classificatie.