Zonne-energie
Zonne-energie valt uiteen in twee groepen:
- de omzetting van zonnestraling in elektriciteit (zonnestroom of fotovoltaïsche zonne-energie),
- de omzetting van zonnestraling in warmte (zonnewarmte of thermische zonne-energie).
De bijdrage van zonne-energie aan het totale eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland groeit en komt in 2019 uit op 11 procent.
5.0.1Zonne-energie
Bruto eindverbruik | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie | Vermeden emissie CO2 | |
---|---|---|---|
TJ | kton | ||
2000 | 482 | 515 | 30 |
2005 | 847 | 1 045 | 63 |
2010 | 1 196 | 1 491 | 90 |
2015 | 5 127 | 10 819 | 818 |
2016 | 6 913 | 14 665 | 1 072 |
2017 | 9 080 | 18 984 | 1 368 |
2018 | 14 451 | 30 492 | 2 139 |
2019** | 19 820 | 42 264 | 2 971 |
Bron:CBS
5.1Zonnestroom
Ontwikkelingen
Het opgesteld vermogen voor en de productie van zonnestroom zijn ook in 2019 sterk toegenomen. In 2019 werd 2 350 megawatt bijgeplaatst en het totale opgestelde vermogen komt daarmee op 6 870 megawatt. De bijdrage van zonnestroom aan het eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland is ruim 10 procent.
Bijgeplaatst vermogen | |
---|---|
2010 | 20,682 |
2011 | 58,4731875 |
2012 | 138,4930025 |
2013 | 362,88793 |
2014 | 357,4841 |
2015 | 518,7619 |
2016 | 608,76302 |
2017 | 775,86986 |
2018 | 1611,244 |
2019** | 2352,35635 |
In 2019 is het bijplaatsen van panelen voor zonnestroom ten opzichte van 2018 sterk toegenomen. Veel meer staat nog te gebeuren als projecten waarvoor SDE+ is toegekend ook daadwerkelijk tot het plaatsen van zonnepanelen leidt. Volgens RVO gegevens (SDE Projecten in beheer juli 2020) over beschikte aanvragen voor SDE voor zonnestroomprojecten zou nog 9,4 gigawatt vermogen gerealiseerd kunnen worden in de komende jaren. Dit betreft dan ongeveer 10 500 projecten uit SDE-rondes tot en met 2019 (RVO, 2020a).
Tegenover de populariteit van SDE+ staat het wegvallen van de aanvragen van subsidie via de Energie-investeringsaftrekregeling (EIA). In 2014 werd nog voor ruim 200 miljoen euro investeringen aftrek aangevraagd, maar dat is gedaald naar circa 90 miljoen euro in 2019. Van dit aangevraagde bedrag was in mei 2020 circa 66 miljoen euro beschikt. De belangrijkste reden voor de gedaalde aanvragen is dat combinatie van EIA en SDE+ niet meer mogelijk is. Het financiële voordeel uit de SDE+ is groter dan uit de EIA; bedrijven zullen dus eerder voor de SDE+ kiezen.
Voor de kleinverbruikers (particulieren en bedrijven met een laag elektriciteitsverbruik) blijft de salderingsregeling in combinatie met de hoge energiebelasting op elektriciteit een belangrijke stimulans om zonnepanelen aan te schaffen. Door de mogelijkheid van salderen hoeft geen btw en energiebelasting over de zelf geproduceerde stroom te worden betaald. Daar komt nog bij dat particulieren de btw op aangeschafte panelen terug kunnen vragen. De daadwerkelijk terugverdientijd van zonnepanelen hangt af van meerdere factoren, zoals de beschikbaarheid van een dak in de zon, de toekomstige ontwikkeling van de prijs van elektriciteit en het functioneren van de panelen op de lange termijn.
In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat in juni 2018 aangekondigd om de salderingsregeling in 2020 te vervangen door een terugleversubsidie (Rijksoverheid, 2018b). De invoering hiervan bleek niet op korte termijn realiseerbaar en werd daarom uitgesteld tot, uiteindelijk, 1 januari 2023. Daarna wordt de regeling stapsgewijs afgebouwd, om in 2031 geheel te verdwijnen (Rijksoverheid, 2019b).
5.1.2Zonnestroom
Bijgeplaatst vermogen | Opgesteld vermogen | Elektriciteits-productie | Bruto eindverbruik | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie | Vermeden emissie CO2 | |
---|---|---|---|---|---|---|
MW | mln kWh | TJ | kton | |||
2000 | 4 | 13 | 8 | 28 | 70 | 5 |
2005 | 2 | 51 | 35 | 128 | 320 | 22 |
2010 | 21 | 90 | 56 | 201 | 476 | 32 |
2015 | 519 | 1 526 | 1 109 | 3 991 | 9 639 | 751 |
2016 | 609 | 2 135 | 1 602 | 5 767 | 13 473 | 1 005 |
2017 | 776 | 2 911 | 2 208 | 7 947 | 17 819 | 1 303 |
2018 | 1 611 | 4 522 | 3 693 | 13 295 | 29 284 | 2 070 |
2019** | 2 352 | 6 874 | 5 170 | 18 613 | 40 999 | 2 899 |
Bron:CBS
Methode
Tot 2018 bepaalde het CBS het opgestelde vermogen voor zonnestroom op basis van een enquête onder leveranciers van (importerende) zonnestroomsystemen. Vorig 2018 is het CBS overgestapt op een nieuwe methode op basis van een combinatie van informatie uit registraties, met name het Productie-installatieregister (PIR) van de netbeheerders en de administratieve data van CertiQ. De registerinformatie wordt op de niveau van de adressen en aansluitingen geïntegreerd met de statistieken welke het CBS al langer maakt op basis van de klantenbestanden van de netbedrijven. Voordeel daarvan is dat plausibiliteitscontroles mogelijk zijn en dat het mogelijk is om op dezelfde wijze als in de andere statistieken uitsplitsingen te maken naar regio en naar sector. De registerinformatie is beschikbaar vanaf verslagjaar 2012. Voor de jaren daarvoor is de zonnestroomstatistiek nog steeds gebaseerd op de informatie uit de enquêtes onder leveranciers.
De nieuwe methode kent onzekerheden, omdat met name voor de kleinverbruikers het register niet compleet is en omdat ook onduidelijk is in welke mate het register niet compleet is. Ook komt registerinformatie soms vertraagd beschikbaar. Echter, ook de oude methode kende onzekerheden, omdat het lastiger is om de lijst met importerende leveranciers compleet te houden en om dubbeltellingen te vermijden. Per saldo denkt het CBS dat de nieuwe methode minstens even nauwkeurig als de oude methode (Kremer en Segers, 2018).
Voor zonnepanelen wordt uitgegaan van een levensduur van 25 jaar (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie). Dit is een erg onzekere schatting, maar omdat verreweg de meeste panelen in recente jaren zijn geplaatst heeft deze onzekerheid op dit moment nauwelijks effect op de onzekerheid in de totale productie van zonnestroom.
De elektriciteitsproductie is berekend met behulp van vaste kengetallen van de jaarlijkse productie per geïnstalleerd vermogen (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie). Voor de verslagjaren tot en met 2011 geldt een productie van 700 kWh per kW vermogen. Voor de jaren daarna 875 kWh per kW vermogen. Het geïnstalleerd vermogen wordt steeds bepaald aan het eind van een kalenderjaar. De zonnestroomproductie wordt bepaald op basis van het gemiddelde van het vermogen aan het begin en het eind van een kalenderjaar.
De zonnestroomproductie is ongeveer recht evenredig met de zonnestraling. De 875 kWh per kW is gebaseerd op de hoeveelheid straling in een gemiddeld jaar. Echter, de daadwerkelijke straling kan verschillen van jaar tot jaar. Voorheen, toen zonnestroom nog vrij klein was, was dit verschil niet zo belangrijk. Echter met de toename van de productie van zonnestroom wordt het steeds belangrijker om de invloed van de daadwerkelijke straling wel mee te nemen. Dit speelt in versterkte mate voor de maandstatistieken over elektriciteit in Nederland waar zeker in de lente- en zomermaanden de rol van zonnestroom steeds groter wordt. Daarom zijn inmiddels de cijfers over zonnestroom over 2018 herberekend waarbij rekening is gehouden met de daadwerkelijke straling in 2018. Deze rekenmethode wordt sindsdien gebruikt en mogelijk gaat het CBS ook de informatie over stroomproductie van veelal grote zonnestroomsystemen zoals die via CertiQ beschikbaar komt in de berekening opnemen.
Zowel in de schatting van de geplaatste panelen als in de jaarlijkse productie per geïnstalleerd vermogen zit een onzekerheid. De totale onnauwkeurigheid in de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen schat het CBS op 15 tot 20 procent.
5.2Zonnewarmte
Bij de actieve zonthermische energiesystemen kan een uitsplitsing worden gemaakt naar afgedekte en onafgedekte systemen. Afgedekte systemen zijn gesloten systemen. Hierdoor wordt de temperatuur in de collector hoger en daardoor ook de warmteproductie per vierkante meter. Binnen de afgedekte systemen wordt nog een onderscheid gemaakt in systemen met een collectoroppervlak kleiner dan zes vierkante meter en systemen met een collectoroppervlak groter dan zes vierkante meter. De kleine afgedekte systemen zijn bekend als zonneboilers. Deze worden veel toegepast in de woningbouw. De grotere afgedekte systemen worden vooral in de utiliteitsbouw gebruikt. De onafgedekte systemen worden vooral bij zwembaden toegepast.
Er zijn twee typen afgedekte systemen: vlakkeplaatcollectoren en vacuümbuiscollectoren. Vlakkeplaatcollectoren komen in Nederland het meeste voor en de afdekking bestaat dan uit een glazen plaat. Vacuümbuiscollectoren zijn dubbelwandige buisvormige collectoren met tussen de twee wanden een isolerende vacuüm ruimte. In het binnenste gedeelte wordt de warmte opgevangen door een vloeistof.
Ontwikkelingen
Zonnewarmtesystemen worden al heel lang toegepast in Nederland. Een grote doorbraak is echter tot op heden uitgebleven. Reden daarvoor is dat er in het verleden geen langdurige aantrekkelijke subsidieregeling is geweest, zoals voor hernieuwbare elektriciteit. Ook zijn de prijsdalingen van deze systemen lang niet zo sterk als bij zonnestroom. Toch was 2019 een goed jaar, want er werd 70 duizend vierkante meter aan zonnecollectoren bijgeplaatst; opnieuw een flinke groei vergeleken met recente jaren. Daartegenover staat dat 36 duizend vierkante meter uit gebruik is genomen (einde geschatte levensduur). Per saldo nam het totale oppervlak van de opgestelde zonnecollectoren daardoor met 34 duizend vierkante meter toe tot 691 duizend vierkante meter. Ter vergelijking: in 2000 bedroeg het oppervlak 276 duizend vierkante meter.
Opvallend is dat de groei vooral wordt veroorzaakt door de plaatsing van grotere systemen met zonnecollectoren. Het overgrote deel van deze grotere systemen wordt met ondersteuning van SDE+ in gebruik genomen en vinden hun weg naar landbouwbedrijven en utiliteitsgebouwen. Op woningen is ongeveer evenveel geplaatst, met name zonneboilers, als in 2018.
Sinds begin 2016 is er een nieuwe subsidieregeling voor zonnewarmtesystemen: de ISDE (zie ook paragraaf 2.8). In 2017 en 2018 werd er voor ongeveer 25 duizend vierkante meter ISDE subsidie aangevraagd. In 2019 is dit flink gestegen; in dit jaar is voor 34 duizend vierkante meter oppervlakte zonneboiler aangevraagd. Opgemerkt moet worden dat niet alle aanvragen daadwerkelijk zullen leiden tot een geplaatst systeem. Analyse van de ISDE data laat zien dat er 2017, 2018 en 2019 steeds ongeveer ruim 20 duizend vierkante meter aan zonnewarmtesystemen met ISDE is geplaatst.
5.2.1Zonnewarmte
Collectoroppervlak | Productie1) | Verbruik | Effect | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
bijgeplaatst | uit gebruik genomen | opgesteld1) | bruto eindverbruik | vermeden inzet van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | ||
1 000 m2 | TJ | kton | |||||
Totaal | |||||||
2000 | 36 | 8 | 276 | 454 | 454 | 445 | 25 |
2005 | 26 | 0 | 422 | 719 | 719 | 725 | 41 |
2010 | 47 | 9 | 576 | 994 | 994 | 1 016 | 57 |
2015 | 24 | 21 | 647 | 1 137 | 1 137 | 1 179 | 67 |
2016 | 28 | 23 | 652 | 1 147 | 1 147 | 1 192 | 67 |
2017 | 31 | 33 | 650 | 1 144 | 1 144 | 1 191 | 67 |
2018 | 41 | 34 | 657 | 1 156 | 1 156 | 1 208 | 68 |
2019** | 70 | 36 | 691 | 1 207 | 1 207 | 1 265 | 72 |
Zonneboilers (afgedekt ≤ 6 m2) | |||||||
2016 | 19 | 15 | 438 | 826 | 826 | 890 | 50 |
2017 | 18 | 21 | 434 | 820 | 820 | 883 | 50 |
2018 | 23 | 20 | 438 | 826 | 826 | 890 | 50 |
2019** | 25 | 26 | 437 | 824 | 824 | 888 | 50 |
Afgedekt > 6 m2 | |||||||
2016 | 7 | 2 | 114 | 194 | 194 | 209 | 12 |
2017 | 10 | 4 | 121 | 204 | 204 | 220 | 12 |
2018 | 15 | 4 | 132 | 220 | 220 | 237 | 13 |
2019** | 43 | 2 | 172 | 280 | 280 | 301 | 17 |
Onafgedekt | |||||||
2016 | 3 | 7 | 101 | 127 | 127 | 93 | 5 |
2017 | 3 | 8 | 95 | 120 | 120 | 88 | 5 |
2018 | 3 | 10 | 88 | 110 | 110 | 81 | 5 |
2019** | 3 | 8 | 82 | 104 | 104 | 76 | 4 |
Bron:CBS
1)Definitie IEA/Eurostat: Beschikbare warmte voor het medium dat zorgt voor warmteoverdracht minus de de optische en collectorverliezen.
5.2.2Afzet afgedekte zonnewarmte systemen, uitgesplitst naar sector
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
% van collectoroppervlakte | |||||||
Sector | |||||||
Woningen | 82 | 75 | 86 | 80 | 75 | 56 | 36 |
Nieuwbouw | 28 | 29 | 18 | 19 | 13 | 3 | 5 |
Bestaande bouw | 25 | 33 | 36 | 51 | 54 | 41 | 28 |
Onbekend | 29 | 13 | 33 | 10 | 8 | 12 | 3 |
Utiliteitsgebouwen | 14 | 19 | 9 | 15 | 18 | 12 | 21 |
Landbouw | 3 | 6 | 5 | 5 | 7 | 32 | 43 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron:CBS
5.2.3Afzet afgedekte zonnewarmte systemen, uitgesplitst naar type systeem
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
% van collectoroppervlakte | |||||||
Type systeem | |||||||
Systemen kleiner dan 6 m2 | |||||||
Vlakke plaat | 97 | 91 | 91 | 79 | 86 | 73 | 72 |
Vacuüm buis | 3 | 9 | 9 | 21 | 14 | 27 | 28 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Systemen groter dan 6 m2 | |||||||
Vlakke plaat | 63 | 72 | 56 | 81 | 65 | 76 | 57 |
Vacuüm buis | 37 | 28 | 44 | 19 | 35 | 24 | 43 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Totaal | |||||||
Vlakke plaat | 89 | 86 | 82 | 80 | 78 | 75 | 63 |
Vacuüm buis | 11 | 14 | 18 | 20 | 22 | 25 | 37 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron:CBS
Methode
De basis voor de statistiek is de database die Ecofys heeft opgesteld voor de jaren tot en met 2002 (Warmerdam, 2003). Het CBS heeft vervolgens de database geactualiseerd. De gegevens voor de bijgeplaatste afgedekte systemen zijn verkregen via een enquête bij de leveranciers van deze systemen. De respons was bijna 85procent voor verslagjaar 2019. Non-respons is bijgeschat op basis van gegevens van vorig jaar. De lijst van leveranciers is opgesteld met hulp van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en brancheorganisatie Holland Solar.
In de enquête tot en met het verslagjaar 2017 is bij de leveranciers ook gevraagd naar de aantallen geplaatste complete zonneboilersystemen (combinatie van collectoren en pomp/opslagvat) en de aantallen los geleverde zonnecollectoren. Bij de losse collectoren moet bedacht worden dat deze in een later stadium met een pomp/opslagvat alsnog als compleet systeem geïnstalleerd kunnen worden, maar ook kunnen worden geplaatst in bestaande systemen als uitbreiding of als vervanging. In de statistiek werden de aantallen opgeteld tot ‘zonneboilers kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter’. Het resultaat leidt mogelijk tot een overschatting van het aantal zonneboilers (omdat een zonneboilersysteem meerdere collectoren kan bevatten) en daarom is na overleg met de branchevereniging (Holland Solar) besloten de enquêtevragen over aantallen te schrappen. In deze publicatie is de tabel overeenkomstig aangepast.
Met ingang van het verslagjaar 2018 is in de enquête naast de vraag over het aantal systemen ook het onderscheid naar de grootte van afgedekte zonnewarmtesystemen (kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter of groter dan 6 vierkante meter) komen te vervallen. Echter, in de vragenlijst is de vraag naar de bestemming van de systemen onveranderd gebleven. Vanaf 2018 wordt de aanname gevolgd dat het percentage systemen met de bestemming ‘woningen’ een goede schatting geeft van de systemen kleiner of gelijk aan 6 vierkante meter (zonneboilers).
Onafgedekte systemen leveren een kleine bijdrage en worden vanaf verslagjaar 2012 geschat met een vaste aanname voor nieuw geplaatste systemen per jaar.
Het uit gebruik nemen van systemen is geschat op basis van een gemiddelde levensduur van 20 jaar voor zonneboilers (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO.nl en CBS, 2015). Voor de eenvoud wordt deze schatting van de gemiddelde levensduur ook toegepast voor de grotere systemen. Voor oudere systemen was soms al individuele informatie over de levensduur aanwezig in de database. Deze informatie is gehandhaafd.
De energieproductie uit zonnewarmte is berekend volgens kengetallen voor de energieproductie per vierkante meter collectoroppervlak uit het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO.nl en CBS, 2015). De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit zonnewarmte wordt nu bepaald door een combinatie van factoren: de productie per eenheid collectoroppervlak, de levensduur van de collectoren en het bijgeplaatste collectoroppervlak. Het CBS schat de onzekerheid in de productie van zonnewarmte op 25 procent.