Werkloosheid licht toegenomen in 2024

Foto omschrijving: Ingenieur aan het werk bij een gerobotiseerde zonnepanelenfabriek

Het aanbod van arbeid

Om te bepalen hoe groot het aanbod van arbeidskrachten is, wordt allereerst gekeken naar de Nederlandse bevolking van 15 tot 75 jaar. Tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025 groeide dit deel van de bevolking met 61 duizend personen tot 13,6 miljoen.

Deze toename is het saldo van omvangrijke stromen. Zo werden in de loop van het jaar 197 duizend personen 15 jaar. Een iets kleiner aantal mensen werd 75 jaar (178 duizend). Daarnaast overleden er echter ook 49 duizend 15- tot 75‑jarigen. Dat de omvang van de bevolking van 15 tot 75 jaar toch toenam, komt doordat meer mensen immigreerden dan er emigreerden. Ook daarbij gaat het om grote stromen. In 2024 vestigden zich 277 duizend mensen van 15 tot 75 jaar in Nederland, terwijl er 186 duizend vertrokken.

3.1 Bevolking 15 tot 75 jaar (mln)
Jaar Bevolking Bevolking, prognose
1950 6,857 .
1951 6,950 .
1952 7,015 .
1953 7,061 .
1954 7,122 .
1955 7,193 .
1956 7,277 .
1957 7,353 .
1958 7,434 .
1959 7,550 .
1960 7,646 .
1961 7,732 .
1962 7,905 .
1963 8,070 .
1964 8,204 .
1965 8,340 .
1966 8,472 .
1967 8,599 .
1968 8,702 .
1969 8,813 .
1970 8,936 .
1971 9,068 .
1972 9,199 .
1973 9,317 .
1974 9,440 .
1975 9,576 .
1976 9,736 .
1977 9,864 .
1978 9,991 .
1979 10,127 .
1980 10,275 .
1981 10,423 .
1982 10,542 .
1983 10,651 .
1984 10,759 .
1985 10,878 .
1986 11,000 .
1987 11,115 .
1988 11,222 .
1989 11,302 .
1990 11,369 .
1991 11,451 .
1992 11,532 .
1993 11,604 .
1994 11,678 .
1995 11,728 .
1996 11,766 .
1997 11,805 .
1998 11,851 .
1999 11,904 .
2000 11,961 .
2001 12,037 .
2002 12,120 .
2003 12,184 .
2004 12,228 .
2005 12,264 .
2006 12,294 .
2007 12,323 .
2008 12,369 .
2009 12,442 .
2010 12,518 .
2011 12,582 .
2012 12,641 .
2013 12,687 .
2014 12,735 .
2015 12,796 .
2016 12,870 .
2017 12,964 .
2018 13,051 .
2019 13,135 .
2020 13,226 .
2021 13,281 .
2022 13,311 .
2023 13,441 .
2024 13,521 .
2025 . 13,589
2026 . 13,652
2027 . 13,702
2028 . 13,738
2029 . 13,762
2030 . 13,787
2031 . 13,803
2032 . 13,816
2033 . 13,823
2034 . 13,824
2035 . 13,820
2036 . 13,814
2037 . 13,812
2038 . 13,796
2039 . 13,773
2040 . 13,748
2041 . 13,727
2042 . 13,711
2043 . 13,699
2044 . 13,688
2045 . 13,673
2046 . 13,667
2047 . 13,674
2048 . 13,693
2049 . 13,729
2050 . 13,774
2051 . 13,826
2052 . 13,881
2053 . 13,936
2054 . 13,989
2055 . 14,042
2056 . 14,087
2057 . 14,133
2058 . 14,181
2059 . 14,229
2060 . 14,271
2061 . 14,308
2062 . 14,338
2063 . 14,366
2064 . 14,392
2065 . 14,415
2066 . 14,430
2067 . 14,443
2068 . 14,457
2069 . 14,471
2070 . 14,483

StatLine: Bevolking 2024, Bevolkingsprognose tot 2070 en Bevolking 1950–2024.

Cijfers over het aanbod op de arbeidsmarkt worden samengesteld op basis van gegevens uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Dit is een enquête onder personen van 15 tot 90 jaar die in een particulier huishouden in Nederland leven. De uitkomsten worden meestal gepresen­teerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Daarmee sluit het CBS aan bij internationale afspraken over statistieken over de beroepsbevolking.

Bij het samenstellen van de gegevens over de beroepsbevolking gaat het CBS uit van een gemiddelde populatie voor het hele jaar. Die wijkt af van de stand op 1 januari volgens de Bevolkingsstatistiek. Bovendien telt de EBB de mensen in inrichtingen, instellingen en tehuizen niet mee (de zogeheten institutionele bevolking). In 2024 waren er gemiddeld 13,4 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in een particulier huishouden in Nederland leefden.

Beroepsbevolking verder gegroeid

De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (de werkzame beroepsbevolking) en degenen die geen betaald werk hebben, maar wel recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (de werkloze beroeps­bevolking). In 2024 groeide de beroepsbevolking met 74 duizend tot 10,2 miljoen mensen. Daarmee bedroeg de brutoarbeidsparticipatie 76,0 procent, een nieuw hoogtepunt. Dit percentage geeft aan welk deel van de bevolking (van 15 tot 75 jaar) tot de beroeps­bevolking behoort. Binnen de beroepsbevolking nam het aantal werkenden toe met 61 duizend en steeg het aantal werklozen met 13 duizend.

3.2 Beroeps- en niet-beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, verandering t.o.v. een jaar eerder (x 1 000)
Jaar Verandering
Werkzame beroepsbevolking '14, Werkzame beroepsbevolking -51
Werkzame beroepsbevolking '15, Werkzame beroepsbevolking 76
Werkzame beroepsbevolking '16, Werkzame beroepsbevolking 112
Werkzame beroepsbevolking '17, Werkzame beroepsbevolking 174
Werkzame beroepsbevolking '18, Werkzame beroepsbevolking 195
Werkzame beroepsbevolking '19, Werkzame beroepsbevolking 178
Werkzame beroepsbevolking '20, Werkzame beroepsbevolking -1
Werkzame beroepsbevolking '21, Werkzame beroepsbevolking 139
Werkzame beroepsbevolking '22, Werkzame beroepsbevolking 293
Werkzame beroepsbevolking '23, Werkzame beroepsbevolking 189
Werkzame beroepsbevolking '24, Werkzame beroepsbevolking 61
Werkzame beroepsbevolking , Werkzame beroepsbevolking .
Werkloze beroepsbevolking '14, Werkloze beroepsbevolking 8
Werkloze beroepsbevolking '15, Werkloze beroepsbevolking -38
Werkloze beroepsbevolking '16, Werkloze beroepsbevolking -78
Werkloze beroepsbevolking '17, Werkloze beroepsbevolking -100
Werkloze beroepsbevolking '18, Werkloze beroepsbevolking -87
Werkloze beroepsbevolking '19, Werkloze beroepsbevolking -36
Werkloze beroepsbevolking '20, Werkloze beroepsbevolking 42
Werkloze beroepsbevolking '21, Werkloze beroepsbevolking -57
Werkloze beroepsbevolking '22, Werkloze beroepsbevolking -58
Werkloze beroepsbevolking '23, Werkloze beroepsbevolking 9
Werkloze beroepsbevolking '24, Werkloze beroepsbevolking 13
Werkloze beroepsbevolking , Werkloze beroepsbevolking .
Niet-beroepsbevolking '14, Niet-beroepsbevolking 69
Niet-beroepsbevolking '15, Niet-beroepsbevolking -17
Niet-beroepsbevolking '16, Niet-beroepsbevolking 50
Niet-beroepsbevolking '17, Niet-beroepsbevolking 27
Niet-beroepsbevolking '18, Niet-beroepsbevolking -42
Niet-beroepsbevolking '19, Niet-beroepsbevolking -63
Niet-beroepsbevolking '20, Niet-beroepsbevolking 38
Niet-beroepsbevolking '21, Niet-beroepsbevolking -30
Niet-beroepsbevolking '22, Niet-beroepsbevolking -153
Niet-beroepsbevolking '23, Niet-beroepsbevolking -100
Niet-beroepsbevolking '24, Niet-beroepsbevolking -13

StatLine: Arbeidsdeelname en werkloosheid.

Omvang werkzame beroepsbevolking naar nieuw record

In 2024 nam de werkzame beroepsbevolking verder toe en bereikte daarmee een nieuw record (9,8 miljoen). Dat aantal is overigens niet gelijk aan het aantal werkzame personen dat in hoofdstuk 2 van deze publicatie is vermeld. De werkzame beroepsbevolking omvat namelijk personen van 15 tot 75 jaar in een particulier huishouden die in Nederland wonen en betaald werk hebben. Daarbij maakt het niet uit in welk land ze werken. Bij de werkzame personen in hoofdstuk 2 wordt iedereen meegeteld die bijdraagt aan de productie in Nederland. Daarbij wordt niet gekeken naar leeftijd of woonland. Bijlage 2 licht deze verschillen nader toe.

Het percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk wordt de netto­arbeids­participatie genoemd. In 2024 werkte 73,2 procent van alle 15- tot 75‑jarigen als werknemer of als zelfstandige. Dit is iets hoger dan in 2023, toen het percentage 73,1 was. De toename zat met 1,6 procentpunt vooral bij 65‑plussers. Bij vrouwen nam de arbeidsdeelname toe met 0,3 procentpunt, bij mannen bleef die gelijk.

3.3 Nettoarbeidsparticipatie naar leeftijd (%)
Jaar 15 tot 75 jaar 15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar
2014 66,2 66,6 83,4 82,4 80,9 58,8 11,0
2015 66,7 68,5 83,9 82,7 81,5 61,3 9,7
2016 67,1 68,5 84,2 83,4 82,5 63,1 9,6
2017 67,9 69,9 84,8 83,7 83,2 65,3 10,5
2018 69,1 71,5 86,0 84,9 84,0 67,3 11,9
2019 70,0 72,8 86,2 85,7 84,8 69,5 13,2
2020 69,6 69,9 86,4 85,0 84,8 70,7 13,5
2021 70,4 71,7 87,1 85,6 85,1 71,4 14,4
2022 72,2 75,5 87,4 87,1 86,0 73,1 16,2
2023 73,1 76,5 87,3 87,6 86,1 75,0 18,1
2024 73,2 76,0 87,6 87,1 86,0 75,3 19,7

StatLine: Nettoarbeidsparticipatie; leeftijd.

Steeds meer 55‑plussers op de arbeidsmarkt

In 2024 hadden 2,3 miljoen mensen in Nederland van 55 jaar en ouder betaald werk. Dat zijn er 816 duizend meer dan in 2014. Dat komt doordat er inmiddels veel meer 55‑plussers zijn (de vergrijzing), maar ook doordat die vaker werken en langer aan het werk blijven.

Bij dat laatste speelt mee dat in de afgelopen jaren de AOW-leeftijd verder is verhoogd, nadat deze werd gekoppeld aan de levensverwachting. Het deel van de 55- tot 65‑jarigen dat werkt (nettoarbeidsparticipatie) nam toe van bijna 59 procent in 2013 naar 75 procent in 2024. Bij 65- tot 75‑jarigen groeide dit aandeel van 10 procent naar 20 procent en bij 75‑plussers van 2 procent naar 4 procent.

Bijna de helft van de werkende 55‑plussers deed dit voltijds (35 uur of meer per week) in 2024. Vanaf de AOW-leeftijd wordt dit percentage een stuk kleiner. Tot de AOW-leeftijd werkte 52 procent van de werkende 55‑plussers voltijds, daarboven was dit 15 procent. Vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd hebben werknemers ook vaker een flexibele arbeidsrelatie dan werkenden die het staatspensioen nog niet hebben bereikt. In 2024 had 13 procent van de werknemers van 55 jaar tot de AOW-leeftijd een flexibele arbeidsrelatie, tegenover 78 procent van degenen die AOW-leeftijd bereikt hadden.

Ten opzichte van 2014 werken er veel meer 55‑plussers als zelfstandige, niet alleen in absoluut aantal, maar ook in verhouding tot het totaal aantal werkende leeftijdgenoten. In 2024 waren er 583 duizend 55‑plussers werkzaam als zelfstandige, tien jaar eerder waren dat er 340 duizend. De toename is naar verhouding een stuk groter dan die onder de jongere leeftijdsgroepen. Vooral boven de AOW-gerechtigde leeftijd maken zelfstandigen een relatief groot deel uit van de werkende senioren. Onder ouderen met werk van 55 jaar tot de AOW-leeftijd was het aandeel zelfstandigen 21 procent in 2024; boven de AOW-leeftijd was dit 57 procent.

3.4 Werkzame beroepsbevolking, 55-plussers (mln)
Jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 75 jaar of ouder
2014 1,275 0,185 0,021
2015 1,342 0,168 0,026
2016 1,400 0,171 0,025
2017 1,469 0,192 0,028
2018 1,537 0,222 0,024
2019 1,614 0,251 0,030
2020 1,670 0,261 0,028
2021 1,707 0,280 0,027
2022 1,766 0,314 0,039
2023 1,825 0,350 0,044
2024 1,847 0,385 0,065

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; 55-plussers.

Zie ook: Helft 65-jarigen aan het werk en Werkzame beroepsbevolking meest vergrijsd in Limburg.

Man-vrouwverschil arbeidsparticipatie laatste jaren niet verder afgenomen

Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen is de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven. In 2024 had 77,2 procent van alle mannen van 15 tot 75 jaar betaald werk. Van de vrouwen was dat 69,2 procent, een verschil van 8 procentpunt. Vijf jaar eerder was dat verschil met 8,1 procentpunt ongeveer even groot. In de jaren daarvoor werd het man-vrouwverschil nog gestaag kleiner.

3.5 Nettoarbeidsparticipatie naar geslacht (%)
Jaar Mannen Vrouwen
2003 73,4 57,8
2004 72,5 57,8
2005 72,6 58,3
2006 73,2 59,4
2007 74,6 61,3
2008 75,5 62,8
2009 74,8 63,1
2010 73,3 62,7
2011 72,7 62,9
2012 72,5 63,0
2013 71,2 62,2
2014 71,1 61,3
2015 71,4 62,0
2016 71,7 62,5
2017 72,4 63,5
2018 73,5 64,8
2019 74,1 66,0
2020 73,4 65,8
2021 74,3 66,5
2022 76,3 68,1
2023 77,2 68,9
2024 77,2 69,2

Statline: Nettoarbeidsparticipatie; geslacht.

Ruim helft van de werkzame beroepsbevolking werkt voltijds

Van de werkzame beroepsbevolking werkte in 2024 52 procent voltijds (35 uur of meer per week). Onder werkende jongeren van 15 tot 25 jaar en ouderen van 65 tot 75 jaar was het deel dat voltijds werkt duidelijk kleiner dan gemiddeld, respectievelijk 24 procent en 29 procent. Onder mannen was het percentage voltijders een stuk hoger (71) dan onder vrouwen (31).

3.6 Bevolking 15 tot 75 jaar, verdeling werkzaam en niet-werkzaam, 2024 (x 1 000)
leeftijd in jaren Werkzaam 35 uur per week of meer (voltijd) Werkzaam 12 tot 35 uur per week Werkzaam minder dan 12 uur per week Niet werkzaam
15 1 14 97 85
16 5 38 88 64
17 9 54 79 54
18 19 73 64 47
19 32 78 57 49
20 39 85 55 48
21 50 91 45 48
22 59 91 38 44
23 80 86 31 41
24 98 79 19 42
25 117 69 14 36
26 130 61 9 31
27 136 57 6 32
28 137 60 5 27
29 140 64 4 26
30 136 70 3 28
31 128 67 4 26
32 135 73 4 28
33 134 78 4 28
34 128 89 4 30
35 122 87 4 28
36 113 77 4 30
37 113 81 4 31
38 112 73 5 26
39 116 74 4 29
40 101 73 4 30
41 106 73 4 30
42 107 78 3 25
43 117 78 4 28
44 108 68 3 27
45 109 75 3 27
46 102 69 4 27
47 109 65 4 28
48 108 66 3 26
49 107 69 4 30
50 111 71 5 30
51 116 77 3 35
52 130 73 5 37
53 131 82 6 36
54 130 88 6 38
55 129 83 7 39
56 124 80 6 39
57 118 76 6 47
58 110 83 6 51
59 109 83 6 55
60 101 86 7 57
61 88 84 8 65
62 79 77 8 75
63 70 74 9 81
64 59 63 9 97
65 47 52 10 116
66 31 39 11 133
67 9 20 12 167
68 6 15 15 167
69 4 13 12 168
70 5 9 10 170
71 3 9 7 164
72 3 8 7 158
73 2 7 9 162
74 1 5 6 166

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur.

In zorg de meeste deeltijders

In de zorg werkten in 2024 naar verhouding de meeste deeltijders (73 procent). De zorg was met 81 procent ook de bedrijfstak met het hoogste percentage vrouwen. Ter vergelijking: voor alle bedrijfstakken bij elkaar was 47 procent vrouw. Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen en geven ook meer redenen dan mannen om in deeltijd te gaan werken, zoals huishoudelijke taken, tijd voor jezelf en zorg voor kinderen (zie: Emancipatiemonitor 2024). Ook in de horeca werkten in verhouding veel deeltijders (71 procent). Dat hangt samen met de leeftijd van het horecapersoneel. Van alle werkenden was 17 procent 15 tot 25 jaar, in de horeca was dat ruim drie keer zoveel (58 procent). Jongeren werken vaak in deeltijd omdat ze daarnaast een opleiding of studie volgen. In de bouwnijverheid was het percentage deeltijders het laagst (21 procent).

De beroepsgroep met het hoogste percentage deeltijdwerkers viel niet onder de bedrijfstak zorg of horeca. Van de kassamedewerkers werkte namelijk 94 procent in deeltijd in 2024. In die beroepsgroep werkten relatief veel 25‑minners (78 procent) en vrouwen (78 procent). In de zorg werkten verzorgenden het vaakst in deeltijd (89 procent), in de horeca ging het om keukenhulpen (90 procent).

3.7 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, deeltijdwerkers naar bedrijfstak, 2024 (%)
Bedrijfstak Deeltijdwerkers
Zorg 73
Horeca 71
Onderwijs 58
Cultuur, recreatie, overige diensten 57
Handel 54
Zakelijke dienstverlening 41
Verhuur/handel onroerend goed 38
Vervoer en opslag 35
Openbaar bestuur 34
Landbouw en visserij 34
Industrie 29
Financiële dienstverlening 29
Informatie en communicatie 27
Bouwnijverheid 21

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; bedrijf en Werkzame beroepsbevolking; beroep.

Migranten vormen 15 procent van de werkzame beroepsbevolking

In de periode 2014–2024 groeide de werkzame beroepsbevolking met 1,4 miljoen mensen. Daarbinnen steeg het aantal mensen geboren buiten Nederland (migranten) met 555 duizend. Hierdoor liep het aandeel migranten binnen de werkzame beroepsbevolking de laatste tien jaar op van 11 procent naar 15 procent.

3.8 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar naar herkomst (mln)
Perioden Geboren in Nederland Geboren in buitenland
2014 7,438 0,928
2015 7,519 0,925
2016 7,612 0,941
2017 7,725 1,002
2018 7,855 1,067
2019 7,972 1,129
2020 7,974 1,126
2021 8,021 1,234
2022 8,225 1,323
2023 8,300 1,437
2024 8,314 1,483

StatLine: Werkzame beroepsbevolking (EBB) naar herkomst.

In de Migrantenmonitor en de Rapportage Integratie en samenleven 2024 worden eveneens uitkomsten gepubliceerd over personen die in het buitenland zijn geboren.

Aandeel werkenden met hbo- of universitair diploma verder gegroeid

In 2024 hadden 4,1 miljoen werkenden een hbo- of universitair diploma. Dat is 42 procent van de werkzame beroepsbevolking. In de afgelopen tien jaar is het aandeel werkenden met een hbo- of universitair diploma steeds verder gegroeid; in 2014 ging het nog om 35 procent.

3.9 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar naar onderwijsniveau (mln)
Jaar Basisonderwijs, vmbo, mbo1 Havo, vwo, mbo2-4 Hbo, wo Weet niet of onbekend
2014 1,856 3,549 2,892 0,085
2015 1,854 3,540 2,994 0,069
2016 1,849 3,573 3,053 0,095
2017 1,834 3,622 3,181 0,108
2018 1,864 3,637 3,331 0,108
2019 1,867 3,665 3,464 0,120
2020 1,779 3,633 3,581 0,123
2021 1,792 3,631 3,779 0,053
2022 1,851 3,665 3,984 0,049
2023 1,971 3,720 4,007 0,039
2024 1,972 3,688 4,097 0,040

Statline: Werkzame beroepsbevolking; onderwijsniveau.

Meer werknemers met vaste arbeidsrelatie, minder flexwerknemers

In 2024 waren er 8,2 miljoen werknemers, van wie de meeste, 5,5 miljoen, een vaste arbeidsrelatie hadden. Dat wil zeggen: een contract voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. Vanaf 2016 steeg het aantal vaste werknemers en die stijgende trend zette in 2024 door, met een toename van 84 duizend.

Tegelijkertijd nam het aantal flexwerknemers in 2024 af. 2,7 miljoen werknemers hadden een flexibele arbeidsrelatie, 53 duizend minder dan in 2023. De rest van de werkenden, ongeveer 1,6 miljoen, werkte als zelfstandige voor eigen rekening of risico. Het aantal zelfstandigen nam in het afgelopen jaar naar verhouding sterker toe dan het aantal werknemers (respectievelijk +1,8 procent en +0,4 procent).

3.10 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar naar arbeidsrelatie (mln)
Jaar Werknemer met vaste arbeidsrelatie Werknemer met flexibele arbeidsrelatie Zelfstandige zonder personeel (zzp) Zelfstandige met personeel
of meewerkend gezinslid
2013 4,723 2,476 0,894 0,340
2014 4,613 2,519 0,916 0,335
2015 4,608 2,583 0,936 0,330
2016 4,622 2,647 0,960 0,340
2017 4,672 2,751 0,986 0,337
2018 4,814 2,791 0,999 0,336
2019 4,996 2,765 1,019 0,337
2020 5,158 2,545 1,054 0,359
2021 5,230 2,580 1,078 0,367
2022 5,318 2,692 1,176 0,363
2023 5,416 2,735 1,230 0,356
2024 5,500 2,682 1,262 0,353

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie.

Zie ook: Overheid heeft grootste groei werknemers in vaste dienst.

3.11 Overzicht van arbeidsrelatiesZowel werknemers als zelfstandigen kunnen een meer of minder flexibele arbeidsrelatie hebben. Flexibel 3.11 Overzicht van arbeidsrelaties Uitzicht op vast Jaar of langer Vast Korter dan een jaar Uitzendkracht Oproep-/invalkracht Werknemer Zonder personeel (zzp) Met personeel Meewerkend gezinslid Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Zelfstandige Flexibel Flex – contracttype onbekend

Nederland koploper tijdelijke contracten

In Nederland is een tijdelijk contract gebruikelijker dan in de rest van de EU. In 2024 had 22 procent van de werknemers in Nederland een tijdelijk contract, tegenover 11 procent gemiddeld in de EU. Dat komt onder andere door het hoge percentage werkende jongeren, vaak scholieren en studenten, die vaker tijdelijke contracten hebben. In Nederland werkte in 2024 76 procent van de 15- tot 25-jarigen, tegenover 35 procent gemiddeld in de EU. Van die jongeren had 55 procent een tijdelijk contract, tegenover 45 procent gemiddeld in de EU bij jongeren.

3.12 Tijdelijke werknemers in de Europese Unie, 2024 (% van werkenden 15 tot 75 jaar)
Tijdelijke werknemers
Nederland 21,8
Portugal 13,6
Spanje 13,5
Finland 13,5
Frankrijk 13,3
Cyprus 12,5
Polen 12,3
Zweden 12,2
Denemarken 11,7
Italië 11,6
EU-27 11,0
Duitsland 10,5
Slovenië 9,4
België 8,5
Luxemburg 8,4
Malta 8,3
Kroatië 8,0
Oostenrijk 7,4
Tsjechië 6,8
Griekenland 6,6
Ierland 6,4
Hongarije 4,2
Slowakije 3,5
Estland 3,4
Bulgarije 2,6
Letland 2,0
Roemenië 1,5
Litouwen 1,5

Eurostat: Flexwerknemers, EU.

Het Dossier Flexwerk geeft een actueel beeld van flexwerk in Nederland en bevat ook een rubriek met veelgestelde vragen.

Toename zelfstandigen zonder personeel

Van de 9,8 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in 2024 betaald werk hadden, werkten er 1,6 miljoen in hun grootste werkkring als zelfstandige. Veruit de meeste zelfstandigen (bijna 1,3 miljoen) waren zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).

Het aantal zelfstandigen nam in 2024 toe met 29 duizend ten opzichte van een jaar eerder. De toename kwam bijna geheel voor rekening van zzp’ers (32 duizend). In zorg- en welzijns­beroepen groeide het aantal zzp’ers met 14 duizend het hardst. Het aantal zelfstandigen met personeel steeg met duizend, het aantal meewerkende gezinsleden daalde met 3 duizend.

Sommige nieuwe zelfstandigen werkten eerder als werknemer, anderen hadden geen werk. Gemiddeld per kwartaal maakten in 2024 83 duizend mensen de overstap: 36 duizend waren voorheen werknemer en 48 duizend begonnen als zelfstandige terwijl ze geen werk hadden. Vergeleken met 2023 waren er iets minder werknemers die de overstap naar zelfstandige maakten, toen ging het om 44 duizend gemiddeld per kwartaal. Er waren juist iets meer mensen die geen werk hadden voordat ze als zelfstandige startten, in 2023 waren dat er 44 duizend.

3.13 Werkzame beroepsbevolking 15 tot 75 jaar, zelfstandigen (mln)
Jaar Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Meewerkend gezinslid Zelfstandige met personeel (zmp)
2013 0,701 0,194 0,038 0,302
2014 0,709 0,207 0,036 0,299
2015 0,721 0,215 0,040 0,290
2016 0,744 0,216 0,034 0,306
2017 0,766 0,219 0,026 0,311
2018 0,799 0,200 0,026 0,310
2019 0,823 0,196 0,027 0,310
2020 0,853 0,201 0,030 0,329
2021 0,895 0,183 0,033 0,334
2022 0,991 0,184 0,032 0,331
2023 1,037 0,192 0,029 0,327
2024 1,079 0,183 0,025 0,328

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; zelfstandigen.

Wie zijn de zzp’ers?

Een zzp’er is iemand die arbeid verricht voor eigen rekening of risico en geen mensen in dienst heeft. Dat kan in een eigen bedrijf of praktijk zijn (zelfstandig ondernemer), als directeur-grootaandeelhouder (dga), of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld freelancer).

In 2024 bood 85 procent van de zzp’ers vooral eigen arbeid of diensten aan, terwijl 15 procent vooral producten of grondstoffen verkocht. Gemiddeld waren zzp’ers vaker dan werknemers man (62 procent tegenover 50 procent). Ook was de hoogste leeftijdsklasse (45 tot 75 jaar) bij hen vaker vertegenwoordigd (56 procent tegenover 39 procent). Ze waren vaker hbo- of wo-geschoold dan werknemers (49 procent tegenover 41 procent) en werkten vaker voltijds (59 procent tegenover 49 procent).

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie.

Vanuit de Inkomensstatistiek worden eveneens uitkomsten gepubliceerd over het aantal zzp’ers en over hun inkomen en vermogen, zie StatLine: Zelfstandigen; inkomen, vermogen, kenmerken en Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstakken.

Het Dossier ZZP geeft een actueel beeld van zzp’ers in Nederland en bevat ook een rubriek met veelgestelde vragen.

Werkloosheid licht toegenomen in 2024

In 2024 waren 372 duizend mensen werkloos (3,7 procent van de beroepsbevolking). Dat is een toename van 13 duizend ten opzichte van een jaar eerder. In 2023 steeg het aantal werklozen ook al licht, met 9 duizend. Toen waren 359 duizend mensen werkloos (3,6 procent van de beroepsbevolking). Tussen 2014 en 2022 daalde het werkloosheids­percentage van 8,3 naar 3,5. In die periode was er alleen in 2020 een stijging van 4,4 naar 4,9 procent.

Ten opzichte van 2014 is de werkloze beroepsbevolking naar verhouding jonger geworden. Van de werklozen in 2024 was 42 procent 15 tot 25 jaar, in 2014 was dat 28 procent. Het aantal werkloze mannen en vrouwen is nagenoeg gelijk in 2024, respectievelijk 187 duizend en 185 duizend. In 2014 was er een iets groter verschil tussen het aantal werkloze mannen (389 duizend) en vrouwen (373 duizend).

3.14 Werkloze beroepsbevolking naar leeftijd (x 1 000)
Leeftijd 2024 2014
15 tot 25 jaar 157 216
25 tot 35 jaar 75 126
35 tot 45 jaar 50 135
45 tot 55 jaar 36 142
55 tot 65 jaar 42 130
65 tot 75 jaar 12 13

StatLine: Werkloosheid naar leeftijd.

Werkloosheid na de Tweede Wereldoorlog

Vanwege het 125‑jarig bestaan van het CBS is een historisch overzicht gemaakt van de ontwikkeling van de werkloosheid en vacatures. Tot halverwege de jaren zeventig was de werkloosheid, die toen tussen de 0,4 en 3,5 procent van de beroepsbevolking lag, naar verhouding laag. Daarna steeg de werkloosheid tot 9,6 procent in 1983 en 1984. Vervolgens ging de werkloosheid in golven op en neer. Tussen 2014 en 2022 daalde de werkloosheid vooral, alleen in 2020 steeg de werkloosheid bij het begin van de coronapandemie. In 2023 en 2024 is deze daling tot stilstand gekomen en nam de werkloosheid licht toe.

3.15 Werkloosheid (% van beroepsbevolking)
Jaar Totaal Mannen Vrouwen
1945 . . .
1946 3,3 3,5 2,7
1947 1,8 1,9 1,6
1948 1,1 1,1 0,9
1949 1,0 1,2 0,6
1950 1,4 1,6 0,6
1951 1,6 1,8 0,8
1952 2,3 2,8 0,9
1953 1,8 2,1 0,9
1954 1,2 1,4 0,6
1955 0,7 0,9 0,4
1956 0,5 0,6 0,3
1957 0,6 0,8 0,3
1958 1,4 1,7 0,5
1959 1,0 1,2 0,4
1960 0,6 0,7 0,2
1961 0,4 0,5 0,2
1962 0,4 0,4 0,3
1963 0,4 0,5 0,4
1964 0,4 0,4 0,4
1965 0,5 0,5 0,4
1966 0,6 0,7 0,4
1967 1,3 1,5 0,8
1968 1,2 1,3 0,9
1969 0,9 0,9 0,8
1970 0,8 0,8 0,8
1971 1,0 1,0 0,9
1972 1,7 1,9 1,4
1973 1,9 1,9 1,8
1974 2,4 2,3 2,4
1975 3,5 3,4 3,6
1976 4,2 4,0 4,8
1977 4,3 3,7 5,6
1978 4,2 3,3 6,1
1979 4,1 3,1 6,3
1980 4,3 3,3 6,4
1981 5,7 4,6 7,7
1982 8,0 7,0 9,8
1983 9,6 9,0 10,8
1984 9,6 8,8 11,0
1985 8,6 7,7 10,2
1986 8,3 6,7 11,1
1987 8,4 6,1 12,2
1988 8,3 6,2 11,7
1989 7,6 5,4 11,1
1990 7,0 4,7 10,4
1991 6,6 4,7 9,4
1992 6,7 4,8 9,4
1993 7,7 5,9 10,3
1994 8,7 6,9 11,2
1995 8,4 6,5 11,1
1996 7,9 5,9 10,6
1997 7,0 5,1 9,4
1998 5,5 3,9 7,6
1999 4,6 3,3 6,4
2000 4,1 2,9 5,7
2001 3,8 2,7 5,2
2002 4,5 3,7 5,6
2003 5,9 5,2 6,8
2004 6,8 6,0 7,7
2005 7,0 6,0 8,1
2006 6,1 5,0 7,3
2007 5,3 4,3 6,5
2008 4,8 3,9 5,8
2009 5,4 4,8 6,1
2010 6,1 5,5 6,7
2011 6,0 5,6 6,6
2012 6,8 6,4 7,3
2013 8,2 8,0 8,4
2014 8,3 8,0 8,8
2015 7,9 7,5 8,4
2016 7,0 6,5 7,6
2017 5,9 5,4 6,4
2018 4,9 4,6 5,2
2019 4,4 4,3 4,6
2020 4,8 4,6 5,1
2021 4,2 4,0 4,5
2022 3,5 3,3 3,8
2023 3,6 3,4 3,8
2024 3,7 3,5 3,8

Zie ook: Vacatures en werklozen na de Tweede Wereldoorlog.

Aantal langdurig werklozen voor het eerst sinds 2016 niet gedaald

In 2014 piekte de werkloosheid met 762 duizend werklozen. Tien jaar later, in 2024, was de werkloosheid meer dan gehalveerd. In die periode is vooral het aantal langdurig werklozen sterk teruggelopen. Waren er in 2014 nog 271 duizend mensen een jaar of langer werkloos, in 2024 waren dat er 51 duizend. Wel steeg het aantal langdurig werklozen in 2024 met duizend ten opzichte van 2023, de eerste toename na 2015. Het aantal mensen dat kort werkloos was, dat wil zeggen minder dan een jaar, steeg in 2024 met 12 duizend ten opzichte van 2023. Daarmee waren er 310 duizend mensen kort werkloos in 2024, tien jaar eerder waren dat er 467 duizend.

3.16 Werkloze beroepsbevolking naar werkloosheidsduur (x 1 000)
Jaar Kortdurig werkloos Langdurig werkloos Onbekend
2014 467 271 25
2015 424 287 13
2016 391 239 15
2017 347 186 13
2018 311 136 12
2019 312 101 10
2020 372 82 11
2021 314 80 14
2022 275 66 10
2023 298 50 11
2024 310 51 11

StatLine: Werkloze beroepsbevolking; werkloosheidsduur.

Laatste werk werklozen vaakst in handel

In 2024 had de meerderheid van de werklozen, 308 duizend, in de afgelopen acht jaar betaald werk. Van hen had 22 procent hun recentste werkervaring in de handel, 12 procent in de zakelijke dienstverlening en 11 procent in de zorg. Onder de werkenden zijn dit ook de drie grootste bedrijfstakken, maar is de zorg wel groter dan de handel.

3.17 Werklozen1) naar bedrijfstak laatste werk, 2024 (x 1 000)
Bedrijfstak Werklozen, bedrijfstak laatste werk
Handel 67
Zakelijke dienstverlening 37
Zorg 35
Horeca 31
Industrie 22
Vervoer en opslag 19
Onderwijs 17
Informatie en communicatie 15
Cultuur, recreatie, overige diensten 14
Openbaar bestuur 10
Financiële dienstverlening 8
Bouwnijverheid 7
Landbouw en visserij 5
Verhuur/handel onroerend goed 1
1) Werklozen die in de afgelopen 8 jaar hebben gewerkt.

Statline: Binding met de arbeidsmarkt; arbeidsverleden

Werkloosheid relatief hoog in de grote steden

In de top vijf van gemeenten met de hoogste werkloosheidspercentages staan drie van de vier grootste steden. In Rotterdam was 5,4 procent van de beroepsbevolking werkloos, in Amsterdam 5,1 procent en in Den Haag 4,9 procent. Delft en Groningen staan ook in deze top vijf met 5,2 procent. In Utrecht – de vierde grootste stad van Nederland – lag het percentage op 4,3.

Borsele, Schouwen-Duiveland en Veere hadden de laagste werkloosheid (2,4 procent). Deze gemeenten liggen allemaal in Zeeland, de provincie met het laagste werkloosheids­percentage.

3.18 Werkloosheid naar gemeente, 2024
regio Werkloosheid
Aa en Hunze 3,0
Aalsmeer 3,1
Aalten 2,9
Achtkarspelen 3,3
Alblasserdam 3,2
Albrandswaard 3,2
Alkmaar 3,4
Almelo 3,9
Almere 4,2
Alphen aan den Rijn 3,3
Alphen-Chaam 2,7
Altena 2,7
Ameland 3,0
Amersfoort 3,8
Amstelveen 4,4
Amsterdam 5,1
Apeldoorn 3,3
Arnhem 4,2
Assen 3,8
Asten 2,9
Baarle-Nassau 3,1
Baarn 3,3
Barendrecht 3,4
Barneveld 3,0
Beek (L.) 3,1
Beekdaelen 3,2
Beesel 3,2
Berg en Dal 3,3
Bergeijk 2,7
Bergen (L.) 3,1
Bergen (NH.) 3,1
Bergen op Zoom 3,3
Berkelland 3,0
Bernheze 2,8
Best 3,0
Beuningen 3,0
Beverwijk 3,5
De Bilt 3,3
Bladel 2,8
Blaricum 3,1
Bloemendaal 3,2
Bodegraven-Reeuwijk 2,8
Boekel 2,8
Borger-Odoorn 3,1
Borne 2,9
Borsele 2,5
Boxtel 3,2
Breda 3,5
Bronckhorst 2,6
Brummen 2,9
Brunssum 3,7
Bunnik 2,9
Bunschoten 2,8
Buren 2,8
Capelle aan den IJssel 4,0
Castricum 2,8
Coevorden 3,4
Cranendonck 3,0
Culemborg 3,3
Dalfsen 2,7
Dantumadiel 3,2
Delft 5,2
Deurne 2,9
Deventer 3,7
Diemen 4,3
Dijk en Waard 3,2
Dinkelland 2,7
Doesburg 3,7
Doetinchem 3,4
Dongen 3,0
Dordrecht 4,0
Drechterland 2,9
Drimmelen 2,8
Dronten 3,4
Druten 3,0
Duiven 3,0
Echt-Susteren 3,3
Edam-Volendam 2,9
Ede 3,1
Eemnes 3,0
Eemsdelta 3,6
Eersel 2,8
Eijsden-Margraten 2,8
Eindhoven 4,0
Elburg 3,0
Emmen 3,7
Enkhuizen 3,3
Enschede 4,6
Epe 2,9
Ermelo 3,2
Etten-Leur 3,4
De Fryske Marren 3,1
Geertruidenberg 2,8
Geldrop-Mierlo 3,3
Gemert-Bakel 2,9
Gennep 3,2
Gilze en Rijen 3,0
Goeree-Overflakkee 2,8
Goes 2,9
Goirle 2,9
Gooise Meren 3,4
Gorinchem 3,5
Gouda 3,6
's-Gravenhage 4,9
Groningen 5,2
Gulpen-Wittem 3,0
Haaksbergen 3,0
Haarlem 4,0
Haarlemmermeer 3,4
Halderberge 3,1
Hardenberg 3,0
Harderwijk 3,2
Hardinxveld-Giessendam 2,9
Harlingen 3,7
Hattem 2,8
Heemskerk 3,2
Heemstede 3,1
Heerde 2,7
Heerenveen 3,7
Heerlen 4,2
Heeze-Leende 2,7
Heiloo 3,2
Den Helder 3,5
Hellendoorn 2,8
Helmond 3,8
Hendrik-Ido-Ambacht 3,0
Hengelo (O.) 3,7
's-Hertogenbosch 3,3
Heumen 3,1
Heusden 2,9
Hillegom 3,2
Hilvarenbeek 2,6
Hilversum 3,7
Hoeksche Waard 2,9
Hof van Twente 3,0
Het Hogeland 3,3
Hollands Kroon 2,9
Hoogeveen 3,6
Hoorn 3,6
Horst aan de Maas 3,0
Houten 3,1
Huizen 3,4
Hulst 3,0
IJsselstein 3,3
Kaag en Braassem 3,0
Kampen 3,0
Kapelle 2,6
Katwijk 2,9
Kerkrade 3,8
Koggenland 2,9
Krimpen aan den IJssel 3,4
Krimpenerwaard 2,8
Laarbeek 2,9
Land van Cuijk 2,7
Landgraaf 3,8
Landsmeer 3,2
Lansingerland 3,0
Laren (NH.) 3,2
Leeuwarden 4,6
Leiden 4,5
Leiderdorp 3,2
Leidschendam-Voorburg 3,7
Lelystad 4,1
Leudal 2,8
Leusden 3,0
Lingewaard 2,9
Lisse 3,0
Lochem 3,1
Loon op Zand 2,7
Lopik 2,9
Losser 3,1
Maasdriel 2,8
Maasgouw 3,2
Maashorst 2,9
Maassluis 3,8
Maastricht 4,6
Medemblik 3,0
Meerssen 3,1
Meierijstad 2,9
Meppel 3,6
Middelburg (Z.) 3,1
Midden-Delfland 2,7
Midden-Drenthe 2,9
Midden-Groningen 3,7
Moerdijk 2,8
Molenlanden 2,8
Montferland 3,1
Montfoort 2,8
Mook en Middelaar 3,0
Neder-Betuwe 2,9
Nederweert 2,8
Nieuwegein 3,5
Nieuwkoop 2,7
Nijkerk 2,9
Nijmegen 4,4
Nissewaard 3,6
Noardeast-Fryslân 3,4
Noord-Beveland 2,9
Noordenveld 3,0
Noordoostpolder 3,3
Noordwijk 3,1
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 2,9
Nunspeet 2,7
Oegstgeest 3,2
Oirschot 2,7
Oisterwijk 2,8
Oldambt 3,8
Oldebroek 2,9
Oldenzaal 3,2
Olst-Wijhe 2,9
Ommen 3,0
Oost Gelre 2,7
Oosterhout 3,1
Ooststellingwerf 3,4
Oostzaan 3,0
Opmeer 2,8
Opsterland 3,2
Oss 3,1
Oude IJsselstreek 2,9
Ouder-Amstel 3,5
Oudewater 2,8
Overbetuwe 2,8
Papendrecht 3,4
Peel en Maas 2,9
Pekela 3,6
Pijnacker-Nootdorp 3,1
Purmerend 3,4
Putten 2,7
Raalte 2,7
Reimerswaal 2,8
Renkum 3,2
Renswoude 2,7
Reusel-De Mierden 2,7
Rheden 3,5
Rhenen 3,0
Ridderkerk 3,4
Rijssen-Holten 2,8
Rijswijk (ZH.) 3,8
Roerdalen 3,3
Roermond 3,8
De Ronde Venen 3,1
Roosendaal 3,7
Rotterdam 5,4
Rozendaal 2,7
Rucphen 2,9
Schagen 3,1
Scherpenzeel 2,9
Schiedam 4,2
Schiermonnikoog 3,0
Schouwen-Duiveland 2,5
Simpelveld 3,0
Sint-Michielsgestel 2,8
Sittard-Geleen 3,8
Sliedrecht 3,2
Sluis 2,9
Smallingerland 3,9
Soest 3,4
Someren 2,8
Son en Breugel 3,0
Stadskanaal 3,6
Staphorst 2,9
Stede Broec 3,1
Steenbergen 2,8
Steenwijkerland 3,1
Stein (L.) 3,2
Stichtse Vecht 3,2
Súdwest-Fryslân 3,3
Terneuzen 3,2
Terschelling 2,9
Texel 2,9
Teylingen 3,0
Tholen 2,7
Tiel 3,6
Tilburg 3,8
Tubbergen 2,7
Twenterand 2,9
Tynaarlo 2,9
Tytsjerksteradiel 3,2
Uitgeest 2,9
Uithoorn 3,6
Urk 2,7
Utrecht 4,3
Utrechtse Heuvelrug 3,2
Vaals 4,5
Valkenburg aan de Geul 3,1
Valkenswaard 3,1
Veendam 3,7
Veenendaal 3,5
Veere 2,5
Veldhoven 3,1
Velsen 3,4
Venlo 4,0
Venray 3,5
Vijfheerenlanden 3,1
Vlaardingen 3,9
Vlieland 3,2
Vlissingen 3,4
Voerendaal 3,0
Voorne aan Zee 3,2
Voorschoten 3,2
Voorst 2,8
Vught 2,9
Waadhoeke 3,2
Waalre 3,1
Waalwijk 3,2
Waddinxveen 3,0
Wageningen 4,4
Wassenaar 3,7
Waterland 3,1
Weert 3,3
West Betuwe 2,8
West Maas en Waal 2,8
Westerkwartier 2,9
Westerveld 2,9
Westervoort 3,5
Westerwolde 3,3
Westland 2,9
Weststellingwerf 3,4
Wierden 2,7
Wijchen 3,0
Wijdemeren 2,9
Wijk bij Duurstede 2,9
Winterswijk 3,2
Woensdrecht 3,1
Woerden 3,0
De Wolden 2,7
Wormerland 3,1
Woudenberg 2,8
Zaanstad 3,6
Zaltbommel 3,2
Zandvoort 3,5
Zeewolde 3,1
Zeist 3,4
Zevenaar 3,2
Zoetermeer 3,8
Zoeterwoude 2,9
Zuidplas 2,8
Zundert 2,8
Zutphen 3,8
Zwartewaterland 2,9
Zwijndrecht 3,6
Zwolle 3,5

StatLine: Werkloosheid naar regio.

Gemiddeld per kwartaal 237 duizend nieuwe werklozen

De ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking is een optelsom van verschillende stromen. Tegenover degenen die hun werk kwijtraken, staan werklozen die betaald werk vinden. Daarnaast is er een toestroom naar werkloosheid van mensen buiten de beroeps­bevolking, zoals schoolverlaters en herintreders, die de arbeidsmarkt op komen en op zoek gaan naar werk. Er is ook een omgekeerde stroom van werklozen die uitstromen naar de niet-beroepsbevolking omdat ze stoppen met zoeken en/of niet meer direct kunnen beginnen. Het CBS publiceert per kwartaal de uitkomsten van deze optelsom, de zogeheten wisselingen van arbeidspositie.

In 2024 werden gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 237 duizend mensen werkloos. Van hen hadden 115 duizend daarvoor nog betaald werk, 123 duizend maakten geen deel uit van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd waren gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 233 duizend mensen niet langer werkloos. Zij gingen aan het werk (143 duizend) of verlieten de beroepsbevolking (91 duizend), bijvoorbeeld vanwege pensionering.

Gemiddeld per kwartaal 328 duizend baanvinders

Niet iedereen die zonder werk raakt, wordt werkloos. Gemiddeld per kwartaal in 2024 kwam van degenen die stopten met betaald werk, een relatief groot deel (210 duizend) terecht in de niet-beroepsbevolking. Daar staat tegenover dat gemiddeld 185 duizend mensen vanuit de niet-beroepsbevolking een kwartaal later aan het werk waren.

Het aantal werkenden wordt dus niet alleen bepaald door de uitwisseling met de werkloze beroepsbevolking, maar ook doordat enerzijds werkenden de beroepsbevolking verlaten en anderzijds mensen aan het werk gaan die eerder buiten de beroepsbevolking stonden. In 2024 vonden gemiddeld per kwartaal 328 duizend mensen betaald werk. Dat zijn er gemiddeld per kwartaal 3 duizend meer dan de 325 duizend personen die stopten met betaald werk (115 duizend die werkloos werden en 210 duizend die naar de niet-beroeps­bevolking stroomden).

StatLine: Arbeidsdeelname; wisselingen van arbeidspositie per kwartaal.

Zie ook: Bijna 6 op de 10 werknemers drie maanden na ontslag weer werkzaam.

Onbenut arbeidspotentieel zonder werk bestaat uit 656 duizend personen

In 2024 waren er 3,6 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die geen betaald werk hadden. Deze mensen zijn niet allemaal werkloos. Volgens de richtlijnen van de International Labour Organization (ILO) is iemand werkloos als hij of zij geen betaald werk heeft, recent naar werk heeft gezocht en daarvoor direct beschikbaar is.

Naast de 372 duizend werklozen in 2024 waren er mensen die of recent zochten (105 duizend) of direct beschikbaar waren voor werk (179 duizend). Deze twee groepen worden niet tot de werklozen gerekend, omdat ze niet aan beide voorwaarden van de ILO-definitie voldoen. Omdat zij wel aan één voorwaarde voldoen, worden zij aangeduid met de term semiwerklozen.

De werklozen en semiwerklozen samen telden in 2024 656 duizend mensen die geen betaald werk hadden, maar wel beschikbaar waren voor werk en/of hiernaar hadden gezocht. Zij vormen het onbenut arbeidspotentieel zonder werk. Deze groep is met duizend personen licht gegroeid in 2024.

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel zonder werk.

510 duizend onderbenutte deeltijders

Ook onder werkenden is er onbenut potentieel. Het gaat dan om mensen die in deeltijd werken, maar het aantal uren zouden willen uitbreiden en daarvoor ook direct beschikbaar zijn. Zij worden ook wel onderbenutte deeltijdwerkers genoemd en vormen het onbenut arbeidspotentieel met werk. In 2024 ging het om 510 duizend mensen (5 procent van de werkzame beroepsbevolking). Het aantal onderbenutte deeltijders nam in 2024 met 18 duizend af.

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel met werk.

3.20 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2024Figuur met onderverdeling van de beroepsbevolking en niet-beroepsbevolking met aantallen in 2024. Beroepsbevolking10 170 duizend(+74 duizend) Bevolking 15 tot 75 jaar13 387 duizend(+61 duizend) Niet-beroeps-bevolking3 217 duizend(-13 duizend) Werkzame beroeps-bevolking: voltijd5 080 duizend(+16 duizend) Wil meer uren werken,beschikbaar510 duizend(-18 duizend) Vanwegeweinig resultaat17 duizend Vanwegeandere reden162 duizend Vanwege vut/pensioen/hoge leeftijd1 448 duizend Werkzame beroeps-bevolking: deeltijd4 717 duizend(+44 duizend) Werklozeberoepsbevolking372 duizend(+13 duizend) Beschikbaar,niet gezocht179 duizend(-9 duizend) Gezocht,niet beschikbaar105 duizend(-3 duizend) Niet gezocht,niet beschikbaar2 933 duizend(-1 duizend) 3.20 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2024 Vanwege andere redenen 82 duizend Vanwege zorg gezin/ huishouden 261 duizend Vanwege opleiding/ studie 289 duizend Vanwege ziekte/ arbeids- ongeschiktheid 852 duizend
3.20 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2024
2023
(x 1 000)
2024
(x 1 000)
Verandering
(x 1 000)
Bevolking 15 tot 75 jaar 13 326 13 387 61
Beroepsbevolking 10 096 10 170 74
Werkzame beroepsbevolking: voltijd 5 064 5 080 16
Werkzame beroepsbevolking: deeltijd 4 673 4 717 44
Werkloze beroepsbevolking 359 372 13
Wil meer uren werken, beschikbaar 528 510 -18
Niet-beroepsbevolking 3 230 3 217 -13
Beschikbaar, niet gezocht 188 179 -9
Vanwege weinig resultaat 24 17
Vanwege andere reden 164 162
Gezocht, niet beschikbaar 108 105 -3
Niet gezocht, niet beschikbaar 2 934 2 933 -1
Vanwege vut/pensioen/hoge leeftijd 1 471 1 448
Vanwege ziekte/arbeidsongeschiktheid 807 852
Vanwege opleiding/studie 303 289
Vanwege zorg gezin/huishouden 263 261
Vanwege andere redenen 90 82

Onbenut arbeidspotentieel: relatief veel scholieren en studenten

Het onbenut arbeidspotentieel bestaat voor een relatief groot deel uit 15- tot 25‑jarigen en het merendeel daarvan volgt onderwijs. In 2024 was de helft van de onderbenutte deeltijders 15 tot 25 jaar. Onder de werklozen en semiwerklozen was dat respectievelijk 42 procent en 35 procent. Van de 15- tot 25‑jarigen in het onbenut arbeidspotentieel volgden ruim 8 op de 10 onderwijs. Dat zijn vooral scholieren en studenten die op zoek zijn naar een bijbaan of die een bijbaan hebben en direct beschikbaar zijn om meer uren te werken. De 25‑plussers in het onbenut arbeidspotentieel volgden meestal geen onderwijs meer.

3.21 Onbenut arbeidspotentieel naar leeftijd en volgen onderwijs, 2024 (x 1 000)
Volgt formeel onderwijs Volgt geen formeel onderwijs
Onderbenutte
deeltijders
15 tot 25 jaar, Onderbenutte
deeltijders
207 41
Onderbenutte
deeltijders
25 tot 45 jaar, Onderbenutte
deeltijders
35 106
Onderbenutte
deeltijders
45 tot 75 jaar, Onderbenutte
deeltijders
12 127
Werklozen 15 tot 25 jaar, Werklozen 118 31
Werklozen 25 tot 45 jaar, Werklozen 21 96
Werklozen 45 tot 75 jaar, Werklozen 5 86
Semiwerklozen 15 tot 25 jaar, Semiwerklozen 79 15
Semiwerklozen 25 tot 45 jaar, Semiwerklozen 17 60
Semiwerklozen 45 tot 75 jaar, Semiwerklozen 7 118

Statline: Binding met de arbeidsmarkt; onderwijs; leeftijd.

Zie ook: Werklozen vaak jong en op zoek naar een bijbaan.

Gewenste arbeidsduur hoogst onder werklozen die geen onderwijs volgen

Hoeveel uren mensen in het onbenut arbeidspotentieel (extra) zouden willen werken verschilt. In 2024 was dat voor werklozen gemiddeld 25,6 uur, voor semiwerklozen 21,9 uur en voor onderbenutte deeltijders 8,6 uur. Uitgedrukt in voltijdequivalenten (vte’s) bij een 40‑urige werkweek was daarmee het onbenut arbeidspotentieel van werklozen 238 duizend vte’s, van semiwerklozen 155 duizend vte’s en van onderbenutte deeltijders 110 duizend vte’s. Het aantal uren dat de 1,2 miljoen mensen in het onbenut arbeidspotentieel (extra) zouden willen werken stond dus gelijk aan 503 duizend vte’s.

Het volgen van onderwijs speelt ook een rol bij het aantal uren die mensen (extra) wensen te werken. Werklozen en semiwerklozen die onderwijs volgen, zijn voor minder uren beschikbaar dan niet-onderwijsvolgenden. In 2024 gaven werklozen aan gemiddeld 18,3 uur te willen werken wanneer ze onderwijs volgden en 30,2 uur wanneer ze geen onderwijs volgden. Bij semiwerklozen ging dat om respectievelijk 16,7 uur en 24,9 uur. Voor de onderbenutte deeltijders is het verschil tussen onderwijsvolgenden en niet-onderwijs­volgenden minder groot: 8,2 tegenover 8,9 uur.

3.22 Onbenut arbeidspotentieel naar gewenste (extra) uren, 2024 (uur per week)
Volgt formeel onderwijs Volgt geen formeel onderwijs
Onderbenutte deeltijdwerkers 8,2 8,9
Werkloze beroepsbevolking 18,3 30,2
Semiwerklozen 16,7 24,9

Statline: Binding met de arbeidsmarkt; arbeidsduur.

Zie ook: Onderbenutte deeltijders: van meer willen werken naar meer gaan werken.

2,9 miljoen mensen niet op zoek en niet beschikbaar voor werk

Naast werklozen en semiwerklozen waren er in 2024 ook nog 2,9 miljoen mensen zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht en daarvoor ook niet op korte termijn beschikbaar zijn. Daarbinnen valt ook het gepensioneerde deel van de bevolking van 15 tot 75 jaar. Deze groep, die niet werkt, niet zoekt en niet beschikbaar is vanwege pensioen of hoge leeftijd, telde ruim 1,4 miljoen mensen. Dat aantal daalde voor het derde jaar op rij. De groep die om andere redenen niet werkt, niet zoekt naar werk en niet beschikbaar is, bleef de afgelopen jaren vrijwel even groot met 1,5 miljoen á 1,6 miljoen.

Voor 15- tot 25‑jarigen uit deze groep niet-werkenden was het volgen van een opleiding of studie de belangrijkste reden om niet te werken (82 procent). Voor 65- tot 75‑jarigen was dat pensioen of hoge leeftijd (89 procent). In de overige leeftijdscategorieën was ziekte of arbeidsongeschiktheid de belangrijkste reden. Vrouwen geven vaker aan dan mannen dat ze niet werken vanwege zorg voor het gezin of huishouden (respectievelijk 13 en 2 procent).

3.23 Reden om niet te zoeken en niet beschikbaar te zijn voor werk, 2024 (x 1 000)
Zorg gezin/huishouden Opleiding studie Pensioen/hoge leeftijd Ziekte/arbeidsongeschiktheid Andere redenen
Mannen . . . . .
15 tot 75 jaar 26 145 643 335 38
15 tot 25 jaar 1 113 0 11 6
25 tot 35 jaar 1 22 0 31 6
35 tot 45 jaar 4 5 0 40 6
45 tot 55 jaar 6 3 1 75 6
55 tot 65 jaar 7 1 40 125 10
65 tot 75 jaar 8 0 601 53 5
Vrouwen . . . . .
15 tot 75 jaar 235 144 805 517 44
15 tot 25 jaar 3 104 0 20 6
25 tot 35 jaar 33 24 0 52 7
35 tot 45 jaar 57 9 0 74 4
45 tot 55 jaar 36 4 1 111 6
55 tot 65 jaar 73 2 66 193 13
65 tot 75 jaar 32 0 738 68 7

StatLine: Binding met de arbeidsmarkt; geslacht en leeftijd.

Bijna helft van de bevolking van 15 jaar en ouder is vrijwilliger

Behalve betaald werk zijn er ook vormen van onbetaalde arbeid, zoals vrijwilligerswerk. In 2023 gaf 49 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder aan zich in de afgelopen twaalf maanden ten minste een keer ingezet te hebben als vrijwilliger. Het aantal uren dat vrijwilligers per week in hun vrijwilligerswerk staken, verschilde sterk. Gemiddeld besteedden vrijwilligers in 2023 4,3 uur per week aan vrijwilligerswerk. De grootste groep vrijwilligers (42 procent) gaf aan minder dan één uur per week vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Het gaat hierbij vooral om mensen die een paar uur per jaar actief zijn als vrijwilliger. De kleinste groep (4 procent) besteedde meer dan 20 uur aan vrijwilligerswerk.

3.24 Uren per week besteed aan vrijwilligerswerk, 2023 (% van vrijwilligers van 15 jaar en ouder)
Vrijwilligerswerk
Minder dan 1 uur 42
1 tot 3 uur 21
3 tot 8 uur 22
8 tot 20 uur 11
20 uur of meer 4

Statline: Vrijwilligerswerk.

Zie ook: Vrijwilligerswerk 2023.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Samenstelling

Han van den Berg (hoofdstukken 1, 2, 5, 6, 7 en bijlagen)

Paul Bokern (hoofdstuk 3)

Suzanne van Bronswijk (hoofdstuk 4)

met hulp van vele anderen

Redactie

Michel van Kooten

Erik van den Berg

Saskia Stavenuiter