Werkloosheid opnieuw gedaald in 2022.

Foto omschrijving: Nederland, Eindhoven, 27 september 2019. afgestudeerde studenten na afloop van MomenTUm, de jaarlijkse academische viering van de Technische Universiteit Eindhoven.

Het aanbod van arbeid

Om te bepalen hoe groot het aanbod van arbeidskrachten is, wordt allereerst gekeken naar de Nederlandse bevolking van 15 tot 75 jaar. Tussen 1 januari 2022 en 1 januari 2023 groeide dit deel van de bevolking met 133 duizend personen tot 13,4 miljoen.

Deze toename is het saldo van omvangrijke stromen. Zo werden in de loop van het jaar 192 duizend personen 15 jaar. Een bijna even groot aantal mensen werd 75 jaar, maar daarnaast overleden 50 duizend mensen voor hun 75ste levensjaar. Dat de omvang van de bevolking van 15 tot 75 jaar toch toenam, komt doordat de immigratie de emigratie overtrof. Ook daarbij gaat het om grote stromen. In 2022 vestigden zich 335 duizend mensen van 15 tot 75 jaar in Nederland, terwijl er 155 duizend vertrokken.

3.1 Bevolking van 15 tot 75 jaar (mln)
Jaar Bevolking Bevolking, prognose
1950 6,857 .
1951 6,950 .
1952 7,015 .
1953 7,061 .
1954 7,122 .
1955 7,193 .
1956 7,277 .
1957 7,353 .
1958 7,434 .
1959 7,550 .
1960 7,646 .
1961 7,732 .
1962 7,905 .
1963 8,070 .
1964 8,204 .
1965 8,340 .
1966 8,472 .
1967 8,599 .
1968 8,702 .
1969 8,813 .
1970 8,936 .
1971 9,068 .
1972 9,199 .
1973 9,317 .
1974 9,440 .
1975 9,576 .
1976 9,736 .
1977 9,864 .
1978 9,991 .
1979 10,127 .
1980 10,275 .
1981 10,423 .
1982 10,542 .
1983 10,651 .
1984 10,759 .
1985 10,878 .
1986 11,000 .
1987 11,115 .
1988 11,222 .
1989 11,302 .
1990 11,369 .
1991 11,451 .
1992 11,532 .
1993 11,604 .
1994 11,678 .
1995 11,728 .
1996 11,766 .
1997 11,805 .
1998 11,851 .
1999 11,904 .
2000 11,961 .
2001 12,037 .
2002 12,120 .
2003 12,184 .
2004 12,228 .
2005 12,264 .
2006 12,294 .
2007 12,323 .
2008 12,369 .
2009 12,442 .
2010 12,518 .
2011 12,582 .
2012 12,641 .
2013 12,687 .
2014 12,735 .
2015 12,796 .
2016 12,870 .
2017 12,964 .
2018 13,051 .
2019 13,135 .
2020 13,226 .
2021 13,281 .
2022 13,311 .
2023 . 13,306
2024 . 13,351
2025 . 13,394
2026 . 13,437
2027 . 13,472
2028 . 13,495
2029 . 13,512
2030 . 13,528
2031 . 13,536
2032 . 13,539
2033 . 13,535
2034 . 13,526
2035 . 13,512
2036 . 13,497
2037 . 13,469
2038 . 13,443
2039 . 13,420
2040 . 13,402
2041 . 13,393
2042 . 13,390
2043 . 13,392
2044 . 13,396
2045 . 13,395
2046 . 13,400
2047 . 13,415
2048 . 13,440
2049 . 13,480
2050 . 13,527
2051 . 13,579
2052 . 13,632
2053 . 13,685
2054 . 13,734
2055 . 13,781
2056 . 13,821
2057 . 13,861
2058 . 13,904
2059 . 13,945
2060 . 13,981
2061 . 14,012
2062 . 14,037
2063 . 14,060
2064 . 14,082
2065 . 14,100
2066 . 14,112
2067 . 14,123
2068 . 14,135
2069 . 14,150
2070 . 14,164

StatLine: Bevolking 2022, Bevolkingsprognose tot 2070 en Bevolking 1950–2021.

Cijfers over het aanbod op de arbeidsmarkt worden samengesteld op basis van gegevens uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Het CBS voert deze enquête uit onder personen van 15 tot 90 jaar die in een particulier huishouden in Nederland leven. De uitkomsten worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Daarmee sluit het CBS aan bij internationale afspraken over statistieken met betrekking tot de beroepsbevolking.

Nieuwe meetmethode EBB

Cijfers over de beroepsbevolking in dit hoofdstuk zijn nu voor het tweede jaar tot stand gekomen op basis van een aangepaste meetmethode, die naar aanleiding van een nieuwe EU-verordening is doorgevoerd. De aanpassing is bedoeld om de gegevens over de beroepsbevolking internationaal beter op elkaar af te stemmen. Een gevolg van de methodewijziging is dat uitkomsten vanaf het verslagjaar 2021 niet zonder meer vergeleken kunnen worden met de resultaten volgens de oude methode.

Omdat de nieuwe methode nu ook voor het verslagjaar 2022 is toegepast, kunnen alle uitkomsten van dat jaar vergeleken worden met die van het jaar ervoor. Bovendien is een aantal reeksen opnieuw berekend; de meeste vanaf 2003 en de overige vanaf 2013. Daardoor zijn de meeste cijfers in dit hoofdstuk ook vergelijkbaar met eerdere jaren. Daar waar de uitkomsten niet zonder meer vergelijkbaar zijn met eerdere jaren worden die alleen vergeleken voor 2021 en 2022.

Zie ook: Nieuwe meetmethode van invloed op beroepsbevolkingscijfers; Meer werklozen maar ook meer werkenden volgens nieuwe meetmethode en Kwartaalcijfers over de beroepsbevolking op basis van een structureel tijdreeksmodel.

Bij het samenstellen van de gegevens over de beroepsbevolking gaat het CBS uit van een gemiddelde populatie voor het hele jaar. Die wijkt af van de precieze stand op 1 januari 2023 volgens de Bevolkingsstatistiek. Bovendien telt de EBB de mensen in inrichtingen, instellingen en tehuizen niet mee (de zogeheten institutionele bevolking). Volgens die methode waren er in 2022 gemiddeld 13,2 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in een particulier huishouden in Nederland woonden.

Beroepsbevolking verder gegroeid

De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (de werkzame beroepsbevolking) en degenen die geen betaald werk hebben, maar wel recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (de werkloze beroepsbevolking). In 2022 groeide de beroepsbevolking met 235 duizend personen tot 9,9 miljoen mensen. Dat cijfer is het gemiddelde over het hele jaar; eind 2022 was de beroepsbevolking zelfs gegroeid tot boven de 10 miljoen.

Binnen die beroepsbevolking nam het aantal werklozen af en het aantal werkenden toe. De werkzame beroepsbevolking groeit al vanaf 2015, met een onderbreking in 2020, toen de groei bijna nul was. In 2021 zette de stijging door en die versnelde in 2022. Er kwamen in het meest recente jaar 293 duizend werkenden bij. De totale werkzame beroepsbevolking telde daarmee 9,5 miljoen mensen.

Tegelijkertijd daalde het aantal werklozen met 58 duizend naar 350 duizend. De daling was vrijwel even sterk als in 2021 (57 duizend).

3.2 Beroepsbevolking (15 tot 75 jaar), verandering t.o.v. een jaar eerder (x 1 000)
Jaar Verandering
Werkzame
beroepsbevolking
'12, Werkzame
beroepsbevolking
52
Werkzame
beroepsbevolking
'13, Werkzame
beroepsbevolking
-63
Werkzame
beroepsbevolking
'14, Werkzame
beroepsbevolking
-51
Werkzame
beroepsbevolking
'15, Werkzame
beroepsbevolking
76
Werkzame
beroepsbevolking
'16, Werkzame
beroepsbevolking
112
Werkzame
beroepsbevolking
'17, Werkzame
beroepsbevolking
174
Werkzame
beroepsbevolking
'18, Werkzame
beroepsbevolking
195
Werkzame
beroepsbevolking
'19, Werkzame
beroepsbevolking
178
Werkzame
beroepsbevolking
'20, Werkzame
beroepsbevolking
-1
Werkzame
beroepsbevolking
'21, Werkzame
beroepsbevolking
139
Werkzame
beroepsbevolking
'22, Werkzame
beroepsbevolking
293
Werkzame
beroepsbevolking
, Werkzame
beroepsbevolking
.
Werkloze
beroepsbevolking
'12, Werkloze
beroepsbevolking
78
Werkloze
beroepsbevolking
'13, Werkloze
beroepsbevolking
132
Werkloze
beroepsbevolking
'14, Werkloze
beroepsbevolking
8
Werkloze
beroepsbevolking
'15, Werkloze
beroepsbevolking
-38
Werkloze
beroepsbevolking
'16, Werkloze
beroepsbevolking
-78
Werkloze
beroepsbevolking
'17, Werkloze
beroepsbevolking
-100
Werkloze
beroepsbevolking
'18, Werkloze
beroepsbevolking
-87
Werkloze
beroepsbevolking
'19, Werkloze
beroepsbevolking
-36
Werkloze
beroepsbevolking
'20, Werkloze
beroepsbevolking
42
Werkloze
beroepsbevolking
'21, Werkloze
beroepsbevolking
-57
Werkloze
beroepsbevolking
'22, Werkloze
beroepsbevolking
-58
Werkloze
beroepsbevolking
, Werkloze
beroepsbevolking
.
Niet-
beroepsbevolking
'12, Niet-
beroepsbevolking
-42
Niet-
beroepsbevolking
'13, Niet-
beroepsbevolking
28
Niet-
beroepsbevolking
'14, Niet-
beroepsbevolking
69
Niet-
beroepsbevolking
'15, Niet-
beroepsbevolking
-17
Niet-
beroepsbevolking
'16, Niet-
beroepsbevolking
50
Niet-
beroepsbevolking
'17, Niet-
beroepsbevolking
27
Niet-
beroepsbevolking
'18, Niet-
beroepsbevolking
-42
Niet-
beroepsbevolking
'19, Niet-
beroepsbevolking
-63
Niet-
beroepsbevolking
'20, Niet-
beroepsbevolking
38
Niet-
beroepsbevolking
'21, Niet-
beroepsbevolking
-30
Niet-
beroepsbevolking
'22, Niet-
beroepsbevolking
-153

StatLine: Arbeidsdeelname en werkloosheid.

In 2022 bedroeg de brutoarbeidsparticipatie 74,8 procent, een nieuw hoogtepunt. Dit percentage geeft aan welk deel van de bevolking (van 15 tot 75 jaar) tot de beroepsbevolking behoort. In 2021 was dat nog 73,5 procent. Een stijging van 1,3 procentpunt in een jaar tijd is niet eerder voorgekomen in de reeks vanaf 2013. De stijging van de participatiegraad naar bijna drie kwart van de bevolking betekent dat meer mensen een binding met de arbeidsmarkt hebben. Die binding wordt bepaald aan de hand van de positie die iemand inneemt op de arbeidsmarkt. Deze is het grootst voor degenen die betaald werk hebben en het kleinst voor degenen die geen betaald werk hebben, niet zoeken naar werk en er niet direct voor beschikbaar zijn. In tijden waarin de krapte op de arbeidsmarkt groot is, zoals in de afgelopen jaren, neemt de binding met de arbeidsmarkt toe. Het wordt dan voor mensen die moeilijker aan de slag komen aantrekkelijker om op zoek te gaan naar betaald werk en betaald werk te vinden.

De toename van de participatie was bij jongeren (15 tot 25 jaar) het sterkst. In 2021 herstelde de brutoarbeidsparticipatie van jongeren al deels van de daling in 2020. In 2022 zette dat herstel flink door. Ook bij de 25- tot 45‑jarigen en 45- tot 75‑jarigen was er sprake van een toename.

3.3 Ontwikkeling brutoarbeidsparticipatie naar leeftijd (%-punt verandering t.o.v. een jaar eerder)
Jaar 2020 2021 2022
15 tot 25 jaar -1,4 0,9 2,7
25 tot 45 jaar 0,2 0,1 0,4
45 tot 75 jaar 0 0,1 1,2

StatLine: Brutoarbeidsparticipatie, leeftijd.

Aantal personen buiten beroepsbevolking gedaald tot niveau 2009

Een deel van de 15- tot 75‑jarige bevolking heeft geen betaald werk, heeft niet recent naar werk gezocht en/of is ook niet beschikbaar voor werk. Deze groep wordt niet gerekend tot de beroepsbevolking.

In 2022 ging het om 3,3 miljoen mensen, oftewel 25 procent van alle 15- tot 75‑jarigen. Na een stijging in 2020 is het aantal mensen buiten de beroepsbevolking voor het tweede jaar op rij kleiner geworden. In 2020 ging het nog om 3,5 miljoen mensen.

In 2009 was deze groep voor het laatst bijna even groot als nu. Omdat Nederland toen nog minder inwoners telde, ging het destijds nog om 27 procent van de bevolking die geen of een geringe binding had met de arbeidsmarkt.

Bij een krappe arbeidsmarkt, zoals in de afgelopen jaren, wordt de niet-beroepsbevolking kleiner. Verreweg de grootste groep van mensen buiten de arbeidsmarkt wordt gevormd door degenen die niet willen of kunnen werken omdat ze daarvoor te oud zijn. Daarnaast is er een flinke groep die vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid niet zoekt en niet beschikbaar is. Het volgen van een opleiding of de zorg voor het gezin zijn ook redenen om niet te willen of kunnen werken.

Ten opzichte van vorig jaar nam in 2022 het aantal ouderen af dat vanwege hoge leeftijd niet wilde werken én het aantal jongeren dat dit vanwege een studie niet wilde. Er waren in 2022 ook minder mensen die wel beschikbaar waren voor werk, maar niet hadden gezocht.

3.4 Niet-beroepsbevolking: redenen niet gezocht en niet beschikbaar (x 1 000)
Beschikbaar, niet gezocht Gezocht, niet beschikbaar Niet beschikbaar en niet gezocht vanwege zorg gezin/huishouden Niet beschikbaar en niet gezocht vanwege opleiding/studie Niet beschikbaar en niet gezocht vanwege vut/pensioen/hoge leeftijd Niet beschikbaar en niet gezocht vanwege ziekte/arbeidsongeschiktheid Niet beschikbaar en niet gezocht vanwege andere redenen
2022 189 112 279 324 1559 785 83
2021 238 114 266 359 1638 759 108

StatLine: Arbeidsdeelname; binding met de arbeidsmarkt.

Zie ook: Kleiner deel niet-werkenden op zoek naar of direct beschikbaar voor werk.

Omvang werkzame beroepsbevolking naar nieuw record

In 2022 nam de werkzame beroepsbevolking opnieuw toe en bereikte daarmee een nieuw record (9,5 miljoen). Dat aantal is overigens niet gelijk aan het aantal werkzame personen dat in hoofdstuk 2 van deze publicatie is vermeld. De werkzame beroepsbevolking omvat namelijk personen van 15 tot 75 jaar in een particulier huishouden die in Nederland wonen en betaald werk hebben. Daarbij maakt het niet uit in welk land ze werken. Bij de werkzame personen in hoofdstuk 2 wordt iedereen meegeteld die bijdraagt aan de productie in Nederland. Daarbij wordt niet gekeken naar leeftijd of woonland. Bijlage 2 licht deze verschillen nader toe.

Van de werkzame beroepsbevolking werkte in 2022 iets meer dan de helft (52 procent) voltijds (35 uur of meer per week). Onder werkende jongeren van 15 tot 25 jaar is het deel dat voltijds werkt duidelijk kleiner dan gemiddeld (24 procent), bij 25- tot 45‑jarigen (61 procent) en 45- tot 75‑jarigen (55 procent) juist groter.

Onder mannen was het percentage voltijders veel groter (71) dan onder vrouwen (31). Wel is het aantal voltijders in 2022 bij vrouwen meer toegenomen dan bij mannen. In 2022 werkten 1,4 miljoen vrouwen voltijds. Zowel bij 25- tot 45‑jarigen als bij 45- tot 75‑jarigen nam het aantal voltijds werkende vrouwen relatief sterk toe. Bij mannen nam het aantal werkende jongeren relatief sterk toe. Zij gingen vooral aan de slag in deeltijd.

3.5 Bevolking 15 tot 75 jaar, verdeling werkzaam en niet-werkzaam, 2022 (x 1 000)
leeftijd in jaren Werkzaam 35 uur per week of meer (voltijd) Werkzaam 12 tot 35 uur per week Werkzaam < 12 uur per week Niet werkzaam
15 2 15 89 86
16 4 41 85 63
17 10 55 79 54
18 20 68 71 51
19 26 81 64 50
20 40 81 54 50
21 50 85 49 46
22 61 84 40 44
23 80 77 28 43
24 98 65 20 38
25 115 57 15 36
26 124 58 8 30
27 126 62 5 33
28 134 63 4 28
29 143 59 4 24
30 140 64 4 26
31 128 70 4 28
32 127 73 4 27
33 122 74 4 28
34 123 75 4 26
35 109 76 3 27
36 107 72 4 27
37 111 76 4 28
38 114 75 4 28
39 108 74 4 26
40 99 74 3 26
41 108 70 3 29
42 106 76 4 26
43 105 69 4 26
44 108 70 5 29
45 112 73 3 23
46 106 67 3 25
47 111 69 3 28
48 113 63 4 28
49 119 79 3 32
50 128 73 5 38
51 131 82 5 36
52 137 84 5 36
53 132 78 6 42
54 126 80 6 38
55 118 84 5 41
56 120 83 6 43
57 123 81 6 45
58 112 82 7 51
59 102 78 8 58
60 89 76 9 69
61 83 77 7 70
62 70 74 9 79
63 63 70 8 87
64 52 55 8 105
65 39 44 8 122
66 21 26 9 151
67 9 17 9 167
68 5 13 10 167
69 4 10 8 172
70 2 8 5 176
71 4 8 9 162
72 2 6 7 154
73 3 7 6 170
74 2 7 6 178

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur en leeftijd.

Veel deeltijd in zorg en horeca

In de bedrijfstakken zorg, onderwijs en horeca is het percentage deeltijdwerkers het hoogst. In bedrijfstakken met de hoogste percentages vrouwen worden banen vaak ingevuld door deeltijders. In de zorg en het onderwijs werken naar verhouding veel vrouwen (in 2022 respectievelijk 81 en 64 procent). Ter vergelijking: voor alle bedrijfstakken bij elkaar was 47 procent vrouw.

Het grote aantal deeltijdwerkers in de horeca gaat samen met een groot aantal jongeren. Van alle werkenden was 17 procent 15 tot 25 jaar, in de horeca was dat ruim drie keer zoveel (54 procent). In de informatie en communicatie en bouwnijverheid werkten naar verhouding de minste mensen in deeltijd.

De beroepsgroep met het hoogste percentage deeltijdwerkers valt niet onder de bedrijfstak horeca. Het gaat namelijk om kassamedewerkers, van wie in 2022 niet minder dan 95 procent in deeltijd werkte. Iets meer dan drie kwart van alle kassamedewerkers was jonger dan 25 jaar, 86 procent was vrouw.

De horeca kent wel een paar andere beroepsgroepen waar het percentage deeltijders ook een stuk hoger ligt dan gemiddeld. Het gaat om keukenhulpen, kelners en barpersoneel. In de zorg hebben de beroepsgroepen verzorgenden en mbo-verpleegkundigen relatief veel deeltijders.

Zie ook: Wie werken het vaakst in deeltijd? – Nederland in cijfers 2022.

Arbeidsparticipatie bij jongeren sterk gestegen

Het percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk wordt de

nettoarbeidsparticipatie genoemd. In 2022 werkte 72,2 procent van alle 15- tot 75‑jarigen in loondienst of als zelfstandige. Dit is hoger dan in 2021, toen het percentage nog 70,4 was. Bij mannen nam de arbeidsdeelname iets meer toe dan bij vrouwen (2,0 tegenover 1,6 procentpunt ten opzichte van 2021). Vooral bij jongeren was de toename sterk (3,8 procentpunt), tegenover 0,9 procentpunt bij 25- tot 45‑jarigen en 1,5 procentpunt bij 45- tot 75‑jarigen.

3.6 Nettoarbeidsparticipatie (%)
Jaar 15 tot 75 jaar 15 tot 25 jaar 25 tot 45 jaar 45 tot 75 jaar
2003 65,6 70,6 82,7 48,2
2004 65,2 67,9 82,7 48,7
2005 65,5 67,6 83,1 49,6
2006 66,3 68,7 84,6 50,3
2007 68,0 71,2 86,2 52,2
2008 69,2 72,3 87,6 53,8
2009 68,9 70,8 87,0 54,7
2010 68,0 68,6 85,9 54,7
2011 67,8 69,2 85,3 54,9
2012 67,7 69,0 84,7 55,5
2013 66,7 67,9 83,2 55,1
2014 66,2 66,6 82,9 55,0
2015 66,7 68,5 83,3 55,4
2016 67,1 68,5 83,8 56,1
2017 67,9 69,9 84,3 57,0
2018 69,1 71,5 85,5 58,0
2019 70,0 72,8 86,0 59,1
2020 69,6 69,9 85,7 59,3
2021 70,4 71,7 86,4 59,7
2022 72,2 75,5 87,3 61,2

StatLine: Nettoarbeidsparticipatie.

Jonge mannen hadden in 2022 vaker betaald werk dan jonge vrouwen

In 2022 lag de nettoarbeidsparticipatie van jonge mannen hoger dan die van jonge vrouwen. Dat was voor het eerst sinds 2003, het eerste jaar waarvoor het CBS de arbeidsparticipatie volgens de huidige methode heeft gemeten. Al die tijd was bij vrouwen van 15 tot 25 jaar een groter deel aan het werk dan bij mannen van die leeftijd.

Het verschil was niet heel groot: 75,7 procent van de jonge mannen had in 2022 betaald werk, bij jonge vrouwen was dat 75,3 procent. Deze percentages liggen flink hoger dan voor de coronacrisis. In 2019 was de arbeidsdeelname van jongeren 72,8 procent. Vooral bij deze jonge groep liep de participatie in de eerste maanden van 2020 terug. In mei 2020, na de eerste maanden met een lockdown, werkte 63,8 procent van de jonge mannen en 70,2 procent van de jonge vrouwen.

Na de beginfase van de pandemie herstelde de arbeidsdeelname van jonge vrouwen sneller dan van de mannelijke leeftijdgenoten, waardoor het verschil in de loop van 2020 groter werd. Aan het einde van dat jaar begon het verschil af te nemen en in mei 2022 was de arbeidsdeelname voor jonge mannen en vrouwen ongeveer gelijk. Na een lichte daling in de zomer nam de arbeidsparticipatie voor mannen weer toe, terwijl die bij jonge vrouwen juist iets verder afnam. Vanaf mei 2022 lag de arbeidsdeelname van de jonge mannen daarmee boven die van de vrouwen.

StatLine: Arbeidsdeelname jongeren.

Zie ook: Inhaalslag arbeidsdeelname jonge mannen en Jonge mannen hebben nu vaker betaald werk dan jonge vrouwen.

Steeds meer 55‑plussers op de arbeidsmarkt

In 2022 hadden 2,1 miljoen mensen in Nederland van 55 jaar en ouder betaald werk. Dat zijn er bijna 700 duizend meer dan in 2013, bij de start van de cijferreeks. Dat komt doordat er inmiddels veel meer 55‑plussers zijn (de vergrijzing), maar ook doordat die vaker werken en langer aan het werk blijven.

Bij dat laatste speelt uiteraard mee dat prepensioenregelingen als de VUT zijn afgeschaft en dat in de afgelopen jaren de AOW-leeftijd verder naar boven is verschoven, nadat deze werd gekoppeld aan de levensverwachting. Het deel van de 55- tot 65‑jarigen dat werkt (nettoarbeidsparticipatie) nam toe van 58,5 in 2013 naar 73,1 procent in 2022. Bij 65- tot 75‑jarigen groeide dit aandeel van 10,0 naar 16,2 procent. Onder 75‑plussers is de nettoarbeidsparticipatie ook wat toegenomen, maar hun arbeidsdeelname is met 2,8 procent betrekkelijk gering.

Van de 55‑plussers die werkten deed bijna de helft dit in 2022 voltijds, dat wil zeggen 35 uur per week of meer. Naarmate de leeftijd hoger ligt, wordt dit percentage kleiner. Van de 55- tot 65‑jarigen werkte 52,8 procent voltijds, bij 65 tot 75 jaar was dit nog 28,3 procent, terwijl onder 75‑plussers slechts 15,3 procent een volledige werkweek heeft.

Sinds 2013 werken er veel meer 55‑plussers als zelfstandige, niet alleen in absoluut aantal, maar ook in verhouding tot het totaal aantal werkende leeftijdgenoten. Van de 55‑plussers waren er in 2022 547 duizend werkzaam als zelfstandige. Dat zijn er 229 duizend meer dan in 2013. Deze toename is naar verhouding veel sterker dan die onder de jongere leeftijdsgroepen.

Vooral na de AOW-gerechtigde leeftijd gaan zelfstandigen een veel groter deel uitmaken van de werkende senioren. Onder 55- tot 65‑jarigen met werk was het aandeel zelfstandigen 22 procent in 2022; onder de 65- tot 75‑jarigen was dit 44 procent en bij de 75‑plussers 77 procent. Sowieso heeft de werkende AOW’er vaker een flexibele arbeidsrelatie dan voor het bereiken van het staatspensioen. Waar het merendeel van de 55- tot 65‑jarige werknemers een vaste arbeidsrelatie heeft, verschuift dit bij de 65‑plussers in loondienst meer naar flexibel werk. 75‑plussers hebben zelfs vaker een flexibele dan een vaste arbeidsrelatie. Zij werken met name als oproep-, inval- en uitzendkracht.

3.7 Werkzame beroepsbevolking, 55-plussers (x 1 000)
Jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 75 jaar of ouder
2013 1259 162 20
2014 1275 185 21
2015 1342 168 26
2016 1400 171 25
2017 1469 192 28
2018 1537 222 24
2019 1614 251 30
2020 1670 261 28
2021 1707 280 27
2022 1766 314 39

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; 55-plussers.

Zie ook: Steeds meer 55-plussers met betaald werk.

Zowel meer vaste als flexwerknemers afgelopen jaren

In 2022 waren er 8,0 miljoen werknemers, van wie de meesten, 5,3 miljoen, een vaste arbeidsrelatie hadden. Dat wil zeggen: een contract voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. Vanaf 2016 steeg het aantal vaste werknemers en die stijgende trend zette in 2022 door, met een toename van 88 duizend.

Tegelijkertijd nam het aantal flexwerknemers in 2022 nog sterker toe. 2,7 miljoen werknemers hadden een flexibele arbeidsrelatie, 111 duizend meer dan in 2021. De rest van de werkenden, ongeveer 1,5 miljoen, verrichtte geen arbeid in loondienst, maar werkte voor eigen rekening of risico. De meesten (ruim drie kwart) waren zzp’er. Het aantal zelfstandigen nam naar verhouding sterker toe dan het aantal werknemers.

3.8 Werkzame beroepsbevolking naar arbeidsrelatie, 15 tot 75 jaar (x 1 000)
Jaar Werknemer met vaste arbeidsrelatie Werknemer met flexibele arbeidsrelatie Zelftstandige zonder personeel (zzp) Zelfstandige met personeel of
meewerkend gezinslid
2013 4723 2476 894 340
2014 4613 2519 916 335
2015 4608 2583 936 330
2016 4622 2647 960 340
2017 4672 2751 986 337
2018 4814 2791 999 336
2019 4996 2765 1019 337
2020 5158 2545 1054 359
2021 5230 2580 1078 367
2022 5317 2691 1178 362
Een schematisch overzicht van de CBS-indeling van arbeidsrelaties. Ten eerste wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers en zelfstandigen. Bij werknemers worden vaste en flexibele werknemers onderscheiden. Werknemers met een flexibele arbeidsovereenkomst worden onderverdeeld naar zes verschillende soorten arbeidsrelaties: uitzicht op vast, een contract van een jaar of langer, een contract voor minder dan een jaar, een uitzendkracht, een oproep-/invalkracht of een onbekend contracttype. Bij de zelfstandigen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen met personeel, zelfstandigen die als gezinslid meewerken en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Alleen de zzp’ers worden tot de flexwerkers gerekend, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen zzp’ers die eigen arbeid aanbieden en zzp’ers die producten aanbieden. Flexibel 3.9 Overzicht van arbeidsrelaties Uitzicht op vast Jaar of langer Vast Korter dan een jaar Uitzendkracht Oproep-/invalkracht Werknemer Zonder personeel (zzp) Met personeel Meewerkend gezinslid Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Zelfstandige Flexibel Flex – contracttype onbekend

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie flexwerknemers.

Meer flexcontracten met zekerheid

In 2022 kwamen er vooral flexwerknemers bij met relatief veel zekerheid in hun contract, zoals een tijdelijk contract met uitzicht op vast (82 duizend) of een tijdelijk contract voor een jaar of langer (48 duizend). Het aantal oproep- en invalkrachten nam juist af met 17 duizend, en het aantal uitzendkrachten daalde met 6 duizend.

3.10 Flexwerkers naar arbeidsrelatie (x 1 000)
2022 2021
Werknemer tijdelijk,
uitzicht op vast
602 520
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar 401 353
Werknemer tijdelijk < 1 jaar 273 263
Oproep-/invalkracht 923 940
Uitzendkracht 407 423
Werknemer flex,
contract onbekend
85 81

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; arbeidsrelatie flexwerknemers.

Zie ook: Meer flexcontracten met zekerheid, maar ook meer zzp’ers.

Het Dossier flexwerk geeft een actueel beeld van flexwerk in Nederland en bevat ook een rubriek met veel gestelde vragen.

Bijna 100 duizend zzp’ers erbij

Van de 9,5 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die in 2022 betaald werk hadden, werkten er bijna 1,2 miljoen in hun hoofdbaan als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). Een jaar eerder waren dat er nog bijna 1,1 miljoen. De toename kwam geheel voor rekening van zzp’ers die eigen arbeid of diensten aanbieden. Zij maken ook het grootste deel uit van de zelfstandigen; in 2022 bijna 1,0 miljoen van de 1,5 miljoen. De overige typen zelfstandigen die het CBS onderscheidt, veranderden de afgelopen jaren nauwelijks in omvang. Daarbij gaat het om zzp’ers die producten of grondstoffen verkopen, zelfstandigen met personeel en meewerkende gezinsleden.

Van de nieuwe zelfstandigen is na te gaan wat ze voorheen deden. Sommigen werkten eerder als werknemer in de hoofdbaan, anderen hadden geen werk. Gemiddeld per kwartaal in 2022 maakten 51 duizend werknemers de overstap; 50 duizend begonnen als zelfstandige terwijl ze geen werk hadden. In 2021 waren er iets meer mensen dan in 2022 die geen werk hadden voordat ze als zelfstandige startten (56 duizend). Er waren toen juist minder werknemers die de overstap naar zelfstandige maakten (36 duizend).

De groei in zzp’ers ging het hardst in de zorg- en welzijnsberoepen, gevolgd door technische, commerciële en ICT-beroepen. In 2022 waren er 22 duizend meer zelfstandigen met een zorg- en welzijnsberoep dan het jaar ervoor. Vooral de beroepsgroepen sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders en psychologen en sociologen groeiden.

Zie ook: Aantal zzp’ers gegroeid naar 1,2 miljoen in derde kwartaal van 2022.

StatLine: Werkzame beroepsbevolking; beroep.

Wie zijn de zzp’ers?

Een zzp’er is iemand die arbeid verricht voor eigen rekening of risico en geen mensen in dienst heeft. Dat kan in een eigen bedrijf of praktijk zijn, of als directeur-grootaandeelhouder. Overige zelfstandigen, zoals freelancers, worden ook tot de zzp’ers gerekend.

In 2022 bood 85 procent van de zzp’ers vooral eigen arbeid of diensten aan, terwijl 15 procent vooral producten verkocht of grondstoffen aanbood. Gemiddeld waren zzp’ers vaker dan werknemers man (61 procent tegenover 51 procent). Ook was de hoogste leeftijdsklasse (45 tot 75 jaar) bij hen vaker vertegenwoordigd (59 procent tegenover 39 procent). Ze waren vaker hoogopgeleid dan werknemers (48 procent tegenover 40 procent) en werkten ook vaker voltijds (60 procent tegenover 50 procent).

Vanuit de Inkomensstatistiek worden eveneens uitkomsten gepubliceerd over het aantal zzp’ers en over hun inkomen en vermogen, zie StatLine: Zelfstandigen; inkomen, vermogen, kenmerken en Zelfstandigen; persoonskenmerken en bedrijfstakken.

Het Dossier ZZP geeft een aanvullend beeld van zzp’ers in Nederland en bevat een rubriek met veel gestelde vragen.

3.11 Zelfstandigen (x 1 000)
Zzp-eigen arbeid Zzp-producten Meewerkend gezinslid Zelfstandige met personeel (zmp)
2013 701 194 38 302
2014 709 207 36 299
2015 721 215 40 290
2016 744 216 34 306
2017 766 219 26 311
2018 799 200 26 310
2019 823 196 27 310
2020 853 201 30 329
2021 895 183 33 334
2022 994 181 32 331

Arbeidsdeelname in de vier grootste gemeenten

De nettoarbeidsparticipatie verschilt tussen de vier grootste gemeenten. De gemeente Utrecht had in 2022 de hoogste arbeidsparticipatie (77,2 procent), daarna Amsterdam (72,8 procent), Den Haag, (67,4 procent) en tenslotte Rotterdam (68,2 procent). De arbeidsdeelname of nettoarbeidsparticipatie wordt gemeten als het gedeelte van alle 15- tot 75‑jarigen met betaald werk.

De toename in 2022 was het sterkst bij de gemeente Amsterdam. In 2021 werkte nog 68,8 procent van alle 15- tot 75‑jarigen in die stad, in 2022 dus 4,0 procentpunt meer. Van alle gemeenten in Nederland was de nettoarbeidsparticipatie het hoogst in Urk, met 80,4 procent.

3.12 Nettoarbeidsparticipatie, 2022 1)
Nettoarbeidsparticipatie
Aa en Hunze 70,2
Aalsmeer 77,1
Aalten 72,8
Achtkarspelen 72,2
Alblasserdam 74,8
Albrandswaard 75,6
Alkmaar 72,0
Almelo 69,6
Almere 73,0
Alphen aan den Rijn 75,5
Alphen-Chaam 72,6
Altena 74,9
Ameland 73,4
Amersfoort 75,9
Amstelveen 72,4
Amsterdam 72,8
Apeldoorn 72,0
Arnhem 71,3
Assen 72,0
Asten 73,2
Baarle-Nassau 69,1
Baarn 71,7
Barendrecht 74,3
Barneveld 77,3
Beek (L.) 69,4
Beekdaelen 69,4
Beesel 70,8
Berg en Dal 70,2
Bergeijk 73,4
Bergen (L.) 71,0
Bergen (NH.) 67,8
Bergen op Zoom 69,5
Berkelland 73,1
Bernheze 74,7
Best 74,2
Beuningen 74,4
Beverwijk 72,5
De Bilt 72,5
Bladel 74,5
Blaricum 70,8
Bloemendaal 71,3
Bodegraven-Reeuwijk 75,5
Boekel 76,2
Borger-Odoorn 69,5
Borne 74,2
Borsele 74,4
Boxtel 73,4
Breda 73,1
Brielle 73,8
Bronckhorst 72,3
Brummen 72,2
Brunssum 65,8
Bunnik 75,7
Bunschoten 76,7
Buren 73,5
Capelle aan den IJssel 70,3
Castricum 73,4
Coevorden 69,3
Cranendonck 70,9
Culemborg 72,9
Dalfsen 76,1
Dantumadiel 70,9
Delft 69,3
Deurne 73,3
Deventer 72,4
Diemen 73,6
Dijk en Waard 73,9
Dinkelland 74,8
Doesburg 66,5
Doetinchem 72,4
Dongen 74,2
Dordrecht 70,2
Drechterland 73,7
Drimmelen 73,6
Dronten 74,1
Druten 74,2
Duiven 74,0
Echt-Susteren 67,8
Edam-Volendam 73,6
Ede 74,5
Eemnes 74,1
Eemsdelta 68,0
Eersel 74,6
Eijsden-Margraten 70,8
Eindhoven 72,3
Elburg 75,6
Emmen 67,5
Enkhuizen 71,6
Enschede 69,4
Epe 72,6
Ermelo 73,6
Etten-Leur 72,4
De Fryske Marren 72,3
Geertruidenberg 74,6
Geldrop-Mierlo 71,9
Gemert-Bakel 74,1
Gennep 71,2
Gilze en Rijen 73,9
Goeree-Overflakkee 74,1
Goes 73,1
Goirle 71,9
Gooise Meren 74,4
Gorinchem 73,0
Gouda 72,3
's-Gravenhage (gemeente) 67,4
Groningen (gemeente) 71,7
Gulpen-Wittem 67,2
Haaksbergen 72,6
Haarlem 73,7
Haarlemmermeer 74,9
Halderberge 71,8
Hardenberg 75,4
Harderwijk 73,6
Hardinxveld-Giessendam 75,9
Harlingen 68,7
Hattem 74,5
Heemskerk 71,6
Heemstede 72,1
Heerde 73,8
Heerenveen 72,2
Heerlen 63,8
Heeze-Leende 72,5
Heiloo 72,4
Den Helder 69,3
Hellendoorn 74,9
Hellevoetsluis 70,7
Helmond 72,1
Hendrik-Ido-Ambacht 76,9
Hengelo (O.) 72,8
's-Hertogenbosch 73,8
Heumen 73,2
Heusden 74,0
Hillegom 74,2
Hilvarenbeek 74,6
Hilversum 73,3
Hoeksche Waard 73,6
Hof van Twente 74,1
Het Hogeland 69,8
Hollands Kroon 72,5
Hoogeveen 72,1
Hoorn 71,3
Horst aan de Maas 75,4
Houten 75,2
Huizen 70,2
Hulst 67,9
IJsselstein 75,4
Kaag en Braassem 75,3
Kampen 76,4
Kapelle 75,2
Katwijk 75,6
Kerkrade 62,7
Koggenland 75,2
Krimpen aan den IJssel 72,6
Krimpenerwaard 74,1
Laarbeek 73,3
Land van Cuijk 73,1
Landgraaf 65,0
Landsmeer 71,7
Lansingerland 77,7
Laren (NH.) 68,0
Leeuwarden 70,3
Leiden 72,9
Leiderdorp 73,1
Leidschendam-Voorburg 70,8
Lelystad 70,7
Leudal 70,8
Leusden 73,9
Lingewaard 74,2
Lisse 74,3
Lochem 71,0
Loon op Zand 74,2
Lopik 76,0
Losser 71,1
Maasdriel 75,3
Maasgouw 69,1
Maashorst 72,8
Maassluis 71,1
Maastricht 64,6
Medemblik 72,3
Meerssen 69,8
Meierijstad 74,3
Meppel 73,4
Middelburg (Z.) 71,9
Midden-Delfland 76,6
Midden-Drenthe 72,0
Midden-Groningen 69,3
Moerdijk 72,7
Molenlanden 76,0
Montferland 71,3
Montfoort 76,8
Mook en Middelaar 70,9
Neder-Betuwe 75,3
Nederweert 72,8
Nieuwegein 71,6
Nieuwkoop 75,5
Nijkerk 76,5
Nijmegen 71,8
Nissewaard 69,5
Noardeast-Fryslân 72,0
Noord-Beveland 69,2
Noordenveld 71,0
Noordoostpolder 74,4
Noordwijk 73,6
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 72,4
Nunspeet 74,3
Oegstgeest 74,2
Oirschot 74,9
Oisterwijk 73,6
Oldambt 67,1
Oldebroek 74,3
Oldenzaal 72,6
Olst-Wijhe 74,1
Ommen 73,4
Oost Gelre 74,4
Oosterhout 72,4
Ooststellingwerf 70,0
Oostzaan 74,0
Opmeer 74,8
Opsterland 72,6
Oss 72,1
Oude IJsselstreek 71,5
Ouder-Amstel 73,4
Oudewater 74,9
Overbetuwe 75,0
Papendrecht 73,6
Peel en Maas 74,1
Pekela 68,7
Pijnacker-Nootdorp 77,4
Purmerend 72,2
Putten 75,3
Raalte 75,7
Reimerswaal 75,4
Renkum 70,2
Renswoude 78,0
Reusel-De Mierden 74,6
Rheden 69,6
Rhenen 74,3
Ridderkerk 72,1
Rijssen-Holten 77,3
Rijswijk (ZH.) 69,6
Roerdalen 68,3
Roermond 68,5
De Ronde Venen 73,8
Roosendaal 69,5
Rotterdam 68,2
Rozendaal 75,3
Rucphen 69,8
Schagen 72,5
Scherpenzeel 76,7
Schiedam 70,4
Schiermonnikoog 71,3
Schouwen-Duiveland 71,1
Simpelveld 69,1
Sint-Michielsgestel 73,8
Sittard-Geleen 65,6
Sliedrecht 73,8
Sluis 67,2
Smallingerland 71,9
Soest 71,8
Someren 74,7
Son en Breugel 75,7
Stadskanaal 68,5
Staphorst 78,0
Stede Broec 73,1
Steenbergen 72,5
Steenwijkerland 71,6
Stein (L.) 67,8
Stichtse Vecht 73,3
Súdwest-Fryslân 72,2
Terneuzen 68,2
Terschelling 72,7
Texel 70,0
Teylingen 76,0
Tholen 73,4
Tiel 72,4
Tilburg 72,4
Tubbergen 75,8
Twenterand 73,5
Tynaarlo 72,1
Tytsjerksteradiel 72,5
Uitgeest 75,9
Uithoorn 75,6
Urk 80,4
Utrecht (gemeente) 77,2
Utrechtse Heuvelrug 71,6
Vaals 58,1
Valkenburg aan de Geul 67,7
Valkenswaard 71,5
Veendam 69,9
Veenendaal 74,0
Veere 70,4
Veldhoven 73,7
Velsen 72,8
Venlo 69,5
Venray 72,4
Vijfheerenlanden 74,0
Vlaardingen 69,8
Vlieland 75,0
Vlissingen 69,5
Voerendaal 70,0
Voorschoten 72,4
Voorst 73,5
Vught 74,3
Waadhoeke 71,9
Waalre 73,3
Waalwijk 73,1
Waddinxveen 75,4
Wageningen 71,6
Wassenaar 69,0
Waterland 71,7
Weert 70,1
Weesp 73,3
West Betuwe 74,9
West Maas en Waal 73,4
Westerkwartier 73,3
Westerveld 68,8
Westervoort 70,6
Westerwolde 65,8
Westland 77,3
Weststellingwerf 71,1
Westvoorne 71,1
Wierden 75,4
Wijchen 73,6
Wijdemeren 72,5
Wijk bij Duurstede 73,8
Winterswijk 72,0
Woensdrecht 69,4
Woerden 76,4
De Wolden 72,8
Wormerland 72,7
Woudenberg 77,4
Zaanstad 71,0
Zaltbommel 75,2
Zandvoort 68,6
Zeewolde 77,5
Zeist 72,3
Zevenaar 71,0
Zoetermeer 70,4
Zoeterwoude 76,2
Zuidplas 75,0
Zundert 72,4
Zutphen 69,5
Zwartewaterland 77,8
Zwijndrecht 71,0
Zwolle 76,2
1)Deze figuur is niet alleen gebaseerd op uitkomsten uit de Enquête beroepsbevolking, maar ook op gegevens uit registraties.

StatLine: Nettoarbeidsparticipatie; regionale indeling 2022.

Zie ook: Arbeidsdeelname in de buurten van Nederlands vier grote steden en Relatief veel onbenut arbeidspotentieel boven de grote rivieren

Werkloosheid in 2022 afgenomen

In 2022 waren 350 duizend mensen werkloos (3,5 procent van de beroepsbevolking). Tussen 2014 en 2022 daalde het werkloosheidspercentage van 8,3 naar 3,5. Alleen in 2020 was er een stijging van 4,4 naar 4,9 procent.

Met 350 duizend lag het aantal werklozen 58 duizend lager dan in 2021. Dat is een vrijwel even sterke daling als in 2021, toen de werkloosheid met 57 duizend afnam. Met 350 duizend mensen en 3,5 procent van de beroepsbevolking was de werkloosheid het laagst sinds de start van de reeks met jaarcijfers in 2003. In vrijwel alle leeftijdsgroepen nam de werkloosheid af en was deze het laagst sinds 2003. Alleen bij de 25- tot 30‑jarigen en zestigers was de werkloosheid in 2022 iets hoger dan in 2021.

3.13 Werkloosheidspercentage naar leeftijd (%)
Perioden 2022 2021
15 tot 75 jaar 3,5 4,2
15 tot 20 jaar 10,0 12,4
20 tot 25 jaar 5,7 6,8
25 tot 30 jaar 4,0 3,9
30 tot 35 jaar 2,7 3,5
35 tot 40 jaar 2,4 2,8
40 tot 45 jaar 2,2 3,1
45 tot 50 jaar 1,7 2,4
50 tot 55 jaar 1,9 2,8
55 tot 60 jaar 2,1 2,9
60 tot 65 jaar 3,8 3,7
65 tot 70 jaar 5,0 4,0
70 tot 75 jaar 3,1 3,7

StatLine: Werkloosheid naar leeftijd.

Bijna 8 op 10 korter dan een jaar werkloos in 2022

In 2014 piekte de werkloosheid met 762 duizend werklozen. Acht jaar later, in 2022, was de werkloosheid meer dan gehalveerd. In die periode is vooral het aantal langdurig werklozen sterk teruggelopen. Waren er in 2014 nog 271 duizend mensen een jaar of langer werkloos, in 2022 waren dat er 66 duizend. Het aantal langdurig werklozen is van 2016 tot en met 2022 voortdurend gedaald, ook in het eerste coronajaar. Het aantal mensen dat kort werkloos was, dat wil zeggen minder dan een jaar, daalde in 2021 en 2022 weer, na een stijging in 2020. In 2022 was 79 procent van de werklozen minder dan een jaar op zoek naar werk.

3.14 Werkloze beroepsbevolking naar werkloosheidsduur (x 1 000)
Kort werkloos Langdurig werkloos Onbekend
2013 491 240 23
2014 467 271 25
2015 424 287 13
2016 391 239 15
2017 347 186 13
2018 311 136 12
2019 312 101 10
2020 372 82 11
2021 314 80 14
2022 275 66 10

StatLine: Werkloze beroepsbevolking; werkloosheidsduur.

228 duizend mensen werden gemiddeld per kwartaal werkloos in 2022

De ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking is een optelsom van verschillende stromen. Tegenover degenen die hun werk kwijtraken, staan werklozen die betaald werk vinden. Daarnaast is er een toestroom naar werkloosheid van mensen buiten de beroepsbevolking, zoals schoolverlaters en herintreders, die de arbeidsmarkt op komen en op zoek gaan naar werk. Er is ook een omgekeerde stroom van werklozen die uitstromen naar de niet-beroepsbevolking. Het CBS publiceert per kwartaal de uitkomsten van deze optelsom, de zogeheten wisselingen van arbeidspositie.

In 2022 werden gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 228 duizend mensen werkloos. 103 duizend van hen hadden betaald werk, 125 duizend maakten geen deel uit van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd waren gemiddeld van het ene op het andere kwartaal 231 duizend mensen niet langer werkloos. Zij gingen aan het werk (146 duizend) of verlieten de beroepsbevolking (86 duizend), bijvoorbeeld vanwege pensionering.

StatLine: Arbeidsdeelname; wisselingen van arbeidspositie per kwartaal.

368 duizend mensen vonden gemiddeld per kwartaal werk in 2022

Niet iedereen die zonder werk raakt, wordt werkloos. Gemiddeld per kwartaal in 2022 kwam van degenen die stopten met betaald werk, een groot deel (192 duizend) terecht in de niet-beroepsbevolking. Daar staat tegenover dat gemiddeld 222 duizend mensen vanuit de niet-beroepsbevolking een kwartaal later aan het werk waren.

Het aantal werkenden wordt dus niet alleen bepaald door de uitwisseling met de werkloze beroepsbevolking, maar ook doordat enerzijds werkenden de beroepsbevolking verlaten en anderzijds mensen aan het werk gaan die eerder buiten de beroepsbevolking stonden. In totaal vonden in 2022 gemiddeld per kwartaal 368 duizend mensen betaald werk. Dat zijn er gemiddeld per kwartaal 73 duizend meer dan de 295 duizend personen die stopten met betaald werk (103 duizend die werkloos werden en nog eens 192 duizend die naar de niet-beroepsbevolking stroomden).

Stroomschema tussen arbeidsposities, gemiddeld per kwartaal in 2022. Van de niet-beroepsbevolking naar de werkzame beroepsbevolking gingen in 2022 gemiddeld per kwartaal 222 duizend mensen. Zij traden toe tot de arbeidsmarkt en vonden meteen betaald werk. Omgekeerd gingen in 2022 gemiddeld per kwartaal 192 duizend mensen van de werkzame beroepsbevolking naar de niet-beroepsbevolking. Zij stopten met werken en verlieten de arbeidsmarkt. Van de niet-beroepsbevolking naar de werkloze beroepsbevolking gingen in 2022 gemiddeld per kwartaal 125 duizend mensen. Zij gingen op zoek naar werk en vonden niet direct een baan. Omgekeerd gingen van de werkloze beroepsbevolking naar de niet-beroepsbevolking in 2022 gemiddeld per kwartaal 86 duizend mensen. Zij zochten niet langer naar werk. Van de werkloze beroepsbevolking naar de werkzame beroepsbevolking gingen in 2022 gemiddeld per kwartaal 146 duizend mensen. Zij waren werkloos en vonden betaald werk. Omgekeerd gingen van de werkzame beroepsbevolking naar de werkloze beroepsbevolking in 2022 gemiddeld per kwartaal 103 duizend mensen. Zij hadden betaald werk en werden werkloos. Niet- beroepsbevolking Werkzame beroepsbevolking Werkloze beroepsbevolking Zijn niet meer op zoek naar werk Stoppen met werken en verlaten de arbeidsmarkt Treden toe en vinden direct een baan Gaan op zoek naar werk Worden werkloos Vinden een baan 3.15 Stromen tussen arbeidsposities Gemiddeld per kwartaal, 2022 192 000 222 000 86 000 125 000 146 000 103 000

Bijna 5 procent per kwartaal wisselde van werkgever

In 2022 waren er gemiddeld per kwartaal 363 duizend werknemers die van werkgever zijn veranderd. Dat is 4,7 procent van alle werknemers. Deze overstappers hadden een andere werkgever dan drie maanden eerder. Vaak waren ze nog maar kort in dienst. Van de 363 duizend  werkten er 213 duizend (59 procent) korter dan twee jaar bij hun vorige werkgever. Ruim 60 duizend (17 procent) werkten vijf jaar of langer bij de vorige werkgever.

Bij werknemers die van werkgever veranderen, gaat het relatief vaak om scholieren en studenten met een betaalde (bij)baan. Van alle werknemers die van baas wisselden volgde 38 procent (137 duizend) onderwijs. Werknemers die geen onderwijs volgden waren langer in dienst bij hun vorige werkgever dan onderwijsvolgende overstappers.

3.16 Wisseling van werkgever naar duur vorig dienstverband, 2022 (x 1 000)
Duur Onderwijsvolgend Niet-onderwijsvolgend
0 tot 2 jaar 101 111
2 tot 5 jaar 25 55
5 tot 10 jaar 5 25
10 tot 20 jaar 2 19
20 jaar of meer 0 9
Weet niet of onbekend 3 5

StatLine: Werknemer; wisseling van werkgever.

Zie ook: Bijna 6 op 10 baanwisselaars korter dan twee jaar in dienst en Meer nieuwkomers op de werkvloer.

Onbenut arbeidspotentieel zonder werk

In 2022 waren er bijna 3,7 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar die geen betaald werk hadden. Deze mensen zijn niet allemaal werkloos. Volgens de richtlijnen van de International Labour Organization (ILO) is iemand werkloos als hij of zij geen betaald werk heeft, recent naar werk heeft gezocht en daarvoor direct beschikbaar is.

Naast de 350 duizend werklozen in 2022 waren er mensen die of recent zochten (112 duizend) of direct beschikbaar waren voor werk (189 duizend). Deze twee groepen worden niet tot de werklozen gerekend, omdat ze niet aan beide voorwaarden van de ILO-definitie voldoen. Omdat zij in ieder geval aan een voorwaarde voldoen, worden zij aangeduid met de term semiwerklozen.

De werklozen en semiwerklozen samen telden in 2022 651 duizend mensen die geen betaald werk hadden, maar wel beschikbaar waren voor werk en/of hiernaar hadden gezocht. Zij vormen het onbenut arbeidspotentieel zonder werk. Deze groep is in 2022 verder in omvang afgenomen en was niet eerder zo klein sinds de start van de reeks in 2013. Naast de werklozen is in 2022 vooral de groep gekrompen die niet zocht maar wel beschikbaar is voor werk.

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel zonder werk.

Zie ook: Arbeidspotentieel van niet-werkenden.

Onbenut arbeidspotentieel met werk

Ook onder werkenden is er onbenut potentieel. Het gaat dan om mensen die in deeltijd werken, maar het aantal uren zouden willen uitbreiden en daarvoor ook direct beschikbaar zijn. Zij worden ook wel onderbenutte deeltijdwerkers genoemd en vormen het onbenut arbeidspotentieel met werk. In 2022 ging het om 508 duizend mensen. Dat is ruim 5 procent van de werkzame beroepsbevolking.

Terwijl de werkzame beroepsbevolking sinds 2015 nagenoeg ieder jaar verder toenam, nam het aantal onderbenutte deeltijdwerkers steeds verder af, van ruim 800 duizend in 2015 naar ruim 500 duizend in 2022. Net als het aantal werklozen en semiwerklozen nam alleen in 2020, het eerste coronajaar, het aantal onderbenutte deeltijdwerkers toe.

Schematisch overzicht van de samenstelling van de beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking met het gemiddelde standcijfer in 2022 en de verandering ten opzichte van 2021. De bevolking van 15 tot 75 jaar telde 13 228 duizend mensen (+81 duizend). De bevolking valt uiteen in de beroepsbevolking (9 898 duizend mensen, +235 duizend) en de niet-beroepsbevolking (3 330 duizend mensen, -153 duizend). De beroepsbevolking valt uiteen in de werkzame beroepsbevolking, voltijd werkend (4 985 duizend mensen, +186 duizend); de werkzame beroepsbevolking in deeltijd werkend (4 563 duizend, +108 duizend) en de werkloze beroepsbevolking (350 duizend mensen, -58 duizend). Van de werkzame beroepsbevolking die in deeltijd werkte, waren er 508 duizend mensen die meer uren wilden werken en daarvoor direct beschikbaar waren (-53 duizend).Van de niet-beroepsbevolking waren er 189 duizend direct beschikbaar voor werk, maar ze hadden niet recent gezocht (-49 duizend). 112 duizend hadden recent gezocht, maar waren niet direct beschikbaar (- 2 duizend). 3 029 duizend hadden niet recent gezocht en waren niet direct beschikbaar (-102 duizend). Van degenen die wel direct beschikbaar waren maar niet recent hadden gezocht zochten 22 duizend niet vanwege het feit dat het weinig resultaat opleverde. 167 duizend zochten niet vanwege andere redenen. Degenen die niet zochten en ook niet beschikbaar waren, gaven verschillende redenen op om niet te willen of kunnen werken. 1 559 duizend vanwege vut/pensioen of hoge leeftijd; 785 duizend vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid; 324 duizend vanwege opleiding of studie; 297 vanwege zorg voor het gezin of het huishouden; 83 duizend vanwege andere redenen. B e ro e p s b e v olking 9 898 du i zend (+235 duizend) B e v olking 15 tot 75 jaa r 13 228 du i zend (+81 duizend) Niet-beroeps- bevolking 3 330 duizend (-153 duizend) Werkzame beroeps- bevolking: voltijd 4 985 duizend (+186 duizend) Wil meer uren werken, beschikbaar 508 duizend (-53 duizend) Vanwege weinig resultaat 22 duizend Vanwege andere reden 167 duizend Vanwege vut/ pensioen/ hoge leeftijd 1 559 duizend Werkzame beroeps- bevolking: deeltijd 4 563 duizend (+108 duizend) Werkloze beroepsbevolking 350 duizend (-58 duizend) Beschikbaar, niet gezocht 189 duizend (-49 duizend) Gezocht, niet beschikbaar 112 duizend (-2 duizend) Niet gezocht, niet beschikbaar 3 029 duizend (-102 duizend) 3.17 Binding van de bevolking met de arbeidsmarkt, 2022 Vanwege andere redenen 83 duizend Vanwege zorg gezin/ huishouden 279 duizend Vanwege opleiding/ studie 324 duizend Vanwege ziekte/ arbeids- ongeschiktheid 785 duizend

Relatief veel onderbenutte deeltijders bij onderwijsvolgenden en in pedagogische en zorgberoepen

Een deel van de onderbenutte deeltijders volgt onderwijs. In 2022 ging het om 225 duizend personen. Bij deze groep gaat het meestal om een bijbaan, het zijn voornamelijk jongeren. Zij werkten gemiddeld ook minder uren dan degenen die geen onderwijs volgden, namelijk 13 uur tegenover 22 uur per week.

De man-vrouwverdeling bij de onderwijsvolgenden is anders dan die bij de niet-onderwijsvolgenden. 2 van elke 3 onbenutte deeltijders die geen onderwijs volgen zijn vrouwen. Bij de onderwijsvolgenden is dat iets meer dan de helft. Onderbenutte deeltijders waren (met 7,9 procent) oververtegenwoordigd bij niet-onderwijsvolgenden met een dienstverlenend beroep. Hieronder vallen beroepen zoals schoonmakers, kelners en keukenhulpen.

Het percentage in de pedagogische beroepen (5,7 procent) en de zorg- en welzijnsberoepen (5,0 procent) is relatief hoog. In deze beroepsklassen wordt naar verhouding veel in deeltijd gewerkt ten opzichte van andere beroepsklassen. In de afgelopen jaren is het percentage onderbenutte deeltijders wel sterk afgenomen in deze beroepsklassen. De beroepen waar relatief weinig niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders zijn, zijn de managers (0,8 procent), technische beroepen (1,4 procent) en ICT-beroepen (1,6 procent). Deze beroepsklassen kennen ook de minste deeltijders.

3.18 Onbenutte deeltijders (15 tot 75 jaar) naar beroepsklasse, 2022 (%)
Beroepsklasse Onderbenutte deeltijders Deeltijders
Dienstverlenend 7,9 62,6
Creatief en taalkundig 6,4 42,1
Pedagogisch 5,7 60,0
Zorg en welzijn 5,0 69,3
Transport en logistiek 4,1 34,4
Commercieel 3,9 39,6
Bedrijfseconomisch en administratief 3,8 44,0
Overig 2,9 32,5
Agrarisch 2,1 24,7
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch 1,7 32,7
ICT 1,6 18,9
Technisch 1,4 21,6
Managers 0,8 12,7

StatLine: Onbenut arbeidspotentieel met werk, 2022 en Binding met de arbeidsmarkt, 2022.

Zie ook: Vooral jongeren wilden meer uren werken in 2021.

Ruim 3 miljoen mensen niet op zoek en niet beschikbaar voor werk

Naast het aantal werklozen en semiwerklozen zijn er ook nog 3,1 miljoen mensen zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht en niet op korte termijn beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Daarbinnen valt ook het gepensioneerde deel van de bevolking van 15 tot 75 jaar. Deze groep, die niet werkt, niet zoekt en niet op korte termijn beschikbaar is vanwege pensioen of hoge leeftijd, telde in 2022 iets minder dan 1,6 miljoen mensen. In 2013 ging het nog om 1,5 miljoen mensen, in 2021 waren het er ruim 1,6 miljoen. De groep die om andere redenen niet werkt, niet zoekt naar werk en niet beschikbaar is, bleef de afgelopen jaren vrijwel even groot met 1,5 á 1,6 miljoen.

Voor jongeren uit deze groep niet-werkenden was het volgen van een opleiding of studie de belangrijkste reden om niet te werken (87 procent). Ziekte of arbeidsongeschiktheid was onder de 25- tot 45‑jarigen de belangrijkste reden (49 procent), pensioen of hoge leeftijd voor de 45- tot 75‑jarigen (66 procent).

StatLine: Binding met de arbeidsmarkt, 2022.

3.19 Reden niet gezocht en niet beschikbaar voor werk, 2022 (x 1 000)
Zorg gezin/huishouden Opleiding studie Pensioen/hoge leeftijd Ziekte/arbeidsongeschiktheid Andere redenen
Mannen . . . . .
15 tot 25 jaar 1 131 0 9 6
25 tot 35 jaar 2 24 0 28 6
35 tot 45 jaar 4 5 1 37 5
45 tot 55 jaar 5 3 1 72 7
55 tot 65 jaar 8 1 47 133 9
65 tot 75 jaar 7 0 653 42 3
Vrouwen . . . . .
15 tot 25 jaar 3 120 0 15 5
25 tot 35 jaar 34 25 0 48 9
35 tot 45 jaar 60 9 0 68 7
45 tot 55 jaar 52 5 1 105 7
55 tot 65 jaar 79 2 82 180 16
65 tot 75 jaar 25 0 774 48 3

StatLine: Arbeidsdeelname, binding met de arbeidsmarkt.

Zie ook: Ziekte en pensioen voornaamste redenen om niet te werken.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Samenstelling

Han van den Berg (hoofdstukken 1, 2, 5, 6, 7 en bijlagen)

Willem Gielen (hoofdstuk 4)

Martijn Souren (hoofdstuk 3)

met hulp van vele anderen

Redactie

Kees Groenenboom

Michel van Kooten