Foto omschrijving: Armoede, kapotte kleding en schoenen.

Samenvatting

In Armoede en sociale uitsluiting 2021 presenteert het CBS de nieuwste gegevens over de bevolking van Nederland die in financieel en sociaal opzicht is achtergebleven bij de rest. Door de financiële situatie ook in relatie tot sociale factoren te beschrijven, plaatst het CBS de armoedeproblematiek in een breed maatschappelijk perspectief. Om armoede af te bakenen is in deze publicatie voornamelijk gebruik gemaakt van de lage-inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt door de tijd heen een vast koopkrachtniveau en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling. Bij een inkomen onder de lage-inkomensgrens spreekt het CBS van een huishouden met een laag inkomen of van een huishouden met risico op armoede. In 2020 lag de grens voor een alleenstaande op 1 100 euro per maand, voor een paar was dat 1 550 euro. Met twee minderjarige kinderen was de grens voor een paar 2 110 euro en voor een éénoudergezin 1 680 euro. In deze publicatie worden ook de beleidsmatige inkomensgrens en de Europese armoedegrens kort belicht. De laatste is gebruikt voor een internationale vergelijking van armoede of sociale uitsluiting.

Risico op (langdurige) armoede gedaald

In 2020 moesten 513 duizend van de ruim 7,5 miljoen huishoudens rondkomen van een laag inkomen. Dat komt neer op 6,8 procent huishoudens met armoederisico. In 2019 was dat nog 7,5 procent en in de drie jaren daarvoor steeds bijna 8 procent. De in 2019 begonnen daling zette ondanks de coronacrisis in 2020 door. Dat had te maken met de relatief sterke koopkrachtverbetering vanwege reeds lopende cao-afspraken, met diverse fiscale overheidsmaatregelen en met het omvangrijke coronasteunpakket. Het Centraal Planbureau verwacht voor de jaren 2021 en 2022 een vrijwel onveranderd armoederisico bij huishoudens.

Van de huishoudens met een laag inkomen moesten er 221 duizend al ten minste vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Daarmee kwam het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen uit op 3,1 procent in 2020 en dat is lager dan in de drie jaren daarvoor. Eenoudergezinnen, alleenstaanden tot aan de AOW-leeftijd, huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, bijstandsontvangers en laagopgeleiden zijn groepen die van oudsher kampen met een relatief hoog risico op (langdurige) armoede.

Armoederisico onder 55- tot 65‑jarigen afgenomen

Na de vorige economische crisis bleef alleen in de groep huishoudens met een hoofdkostwinner van 55 tot 65 jaar het armoederisico stijgen, terwijl de meeste andere leeftijdsgroepen profijt hadden van het economisch herstel en hun risico zagen dalen. Een deel van de 55- tot 65‑jarigen werd door de crisis langdurig afhankelijk van een uitkering, waarmee er veelal sprake was van een (langdurig) armoederisico. Daarnaast speelde de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd een rol in het oplopende armoederisico van 55- tot 65-jarigen. Pas vanaf 2018 is onder 55- tot 65‑jarigen een daling in het armoederisico te zien, mede doordat de koopkracht van uitkeringsontvangers verbeterde.

Het risico op langdurige armoede onder 55- tot 65‑jarigen nam na de vorige economische crisis nog enige jaren toe. Maar door de daling van het incidentele armoederisico liep het langdurige risico in 2020 terug. En waar in de jongere groepen tot 55 jaar na de crisis aanvankelijk sprake was van stabilisatie, deed zich in 2020 ook een daling van het langdurige risico voor.

Hoogste risico’s bij Syrische en Eritrese huishoudens

Ruim een vijfde van de huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond had in 2020 te maken met een laag inkomen. Het aandeel met langdurig een laag inkomen bedroeg bijna 12 procent. Vluchtelingen uit Syrië en Eritrea die inmiddels de asielprocedure hebben doorlopen en een verblijfsvergunning hebben ontvangen, lopen het meeste risico. Van de Syrische statushouders moest 54 procent in 2020 van een laag inkomen rondkomen, onder de (kleine) groep huishoudens van Eritrese afkomst was dat bijna 40 procent. Het gros van deze huishoudens leeft van de bijstand. Wel is het armoederisico onder deze huishoudens in vergelijking met andere migratiegroepen het meest gedaald ten opzichte van 2019.

Van de westerse huishoudens hebben degenen met een Oost-Europese achtergrond het vaakst een laag inkomen. Bulgaarse huishoudens spannen met bijna 1 op de 5 huishoudens in 2020 de kroon. De meerderheid van de Poolse, Bulgaarse en Roemeense risicohuishoudens haalt hun inkomen voornamelijk uit werk.

Armoederisico gaat vaak samen met financiële problemen

Huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens rapporteren vaker financiële problemen dan huishoudens met een hoger inkomen. Ze hebben vaker betalingsachterstanden (9 tegen 2 procent in 2020) en kunnen zich bepaalde uitgaven veelal niet veroorloven. Zo gaf 10 procent aan onvoldoende geld te hebben voor een warme maaltijd met vlees, vis of kip om de dag en bijna 6 op de 10 hadden niet genoeg geld om regelmatig nieuwe kleren te kopen. Van elke 10 lage inkomens zeggen er bijna 4 (zeer) moeilijk te kunnen rondkomen. Risicohuishoudens met een inkomen uit werk of pensioen geven dit minder vaak aan dan uitkeringsontvangers met een laag inkomen. Het aandeel huishoudens met armoederisico dat zei schulden te moeten maken kwam uit op ruim 14 procent in 2020. Van de huishoudens met een hoger inkomen was dat 2 procent. Lage inkomens komen bovendien vaker in de schuldsanering terecht dan hogere inkomens.

Lage inkomens kampen met achterstanden op het sociale vlak

Onder personen die deel uitmaken van een huishouden met een laag inkomen ligt zowel het aandeel dat verdacht wordt van het plegen van een misdrijf als het aandeel dat slachtoffer is geworden van criminaliteit hoger dan onder personen met een hoger inkomen. In 2019 bedroegen de cijfers respectievelijk 3,2 tegen 0,7 procent en 17,6 tegen 13,1 procent. Lage inkomens ervaren bovendien vaker sociale overlast in de buurt. Het gaat dan om overlast van rondhangende jongeren, overlast door buurtbewoners, overlast door dronken mensen op straat, drugsgebruik of drugshandel, of lastiggevallen worden op straat.

Daarnaast is er bij de lage inkomens sprake van een stapeling van gezondheidsproblemen. Personen met een armoederisico geven aan een minder goede gezondheid en een ongezondere leefstijl te hebben: ze bewegen minder, roken meer en zijn vaker te zwaar dan personen met een hoger inkomen. Bovendien zijn lage inkomens vaker sociaal uitgesloten: ze doen minder mee in de samenleving en hebben bijvoorbeeld minder goede toegang tot de gezondheidszorg en fatsoenlijke huisvesting.

Een vijfde van risicohuishoudens heeft een vermogensbuffer

Een huishouden met een laag inkomen kan door een vermogensbuffer toch voldoende financiële middelen hebben om in de basisbehoeften te voorzien. De vermogensbuffer moet dan wel direct beschikbaar zijn. Het aandeel huishoudens met een laag inkomen die tevens weinig direct beschikbaar vermogen hebben, kwam in 2020 uit op 5,4 procent. Dat is 1,4 procentpunt minder dan het aandeel met inkomensarmoede en betekent dat ruim 100 duizend huishoudens voldoende vrij opneembaar vermogen hadden om hun inkomenstekort te compenseren.

Zzp’ers het meest kwetsbaar voor armoede

Van de mensen met hoofdzakelijk inkomen uit betaald werk maakte 1,9 procent (147 duizend werkenden) in 2020 deel uit van een huishouden onder de lage-inkomensgrens. Dat is minder dan in 2019 toen het aandeel werkenden met een laag inkomen op 2,1 procent uitkwam. Vanaf het piekjaar 2013 toen nog 3,5 procent van de werkenden een armoederisico had, daalde het percentage met gemiddeld 0,2 procentpunt per jaar. Werknemers liepen met 1,2 procent in 2020 het minste risico op armoede, gevolgd door zelfstandigen met personeel (zmp’ers) en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) met respectievelijk 2,8 en 5,9 procent. In de periode 2013–2020 viel in alle drie groepen een daling van het armoederisico te noteren.

Van de zmp’ers en zzp’ers met kans op armoede beschikte ruim een derde over liquide vermogensmiddelen van ten minste 10 duizend euro. Bijna 2 op de 10 zzp’ers en ruim 1 op de 10 zmp’ers konden een beroep doen op liquide middelen van 50 duizend euro of meer. Bij werknemers was dat 1 op de 20, en ook een liquide vermogen van minstens 10 duizend euro kwam bij hen met 18 procent minder vaak voor dan bij zelfstandigen.

Ruim 1 op de 15 kinderen woont in een risicogezin

In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen deel uit van een huishouden met een laag inkomen. Dat komt neer op 6,9 procent van alle kinderen. Vanaf 2013, dus in de jaren na de vorige economische crisis daalde het aandeel kinderen met risico voortdurend. Ook het percentage kinderen dat deel uitmaakt van een huishouden met al minstens vier jaar een laag inkomen vertoonde een dalende trend. Wel zette deze daling pas twee jaar later in. Het langdurige armoederisico van minderjarige kinderen nam af van 3,7 procent in 2015 naar 3,1 procent in 2020.

Kinderen met een (langdurig) armoederisico zijn relatief vaak afkomstig uit een eenoudergezin. Ook komt een niet-westerse migratieachtergrond betrekkelijk veel voor; tussen 2015 en 2018 is vooral de groep Syrische risicokinderen sterk gegroeid. Meestal moeten risicogezinnen van een uitkering rondkomen. Bij bijna een derde haalt het gezin hun inkomen voornamelijk uit werk.

Kinderen met armoederisico wonen overwegend in een sociale huurwoning. Vaker dan in gezinnen met een hoger inkomen is er in risicogezinnen onvoldoende geld voor een jaarlijkse vakantie en bezitten ze geen auto of een pc, laptop of tablet. De gezondheid van risicokinderen is daarnaast minder goed. Ook komt crimineel gedrag onder hen vaker voor dan onder kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen.

Hoogste armoederisico in Rotterdam

In 2020 was het aandeel huishoudens met een laag inkomen het hoogst in Rotterdam (12,8 procent), gevolgd door Groningen (12 procent) en Amsterdam (11,9 procent) en Den Haag (11,7 procent). In de top tien staan verder uitsluitend gemeenten buiten de Randstad: Arnhem, Heerlen, Enschede, Leeuwarden, Nijmegen en Vaals. In Rotterdam was de kans op langdurige armoede met een aandeel van 7 procent eveneens het grootst, op de voet gevolgd door Groningen en Amsterdam (6,5 procent). Aanvullend op het landelijke beleid treffen de meeste gemeenten specifieke maatregelen ter bestrijding van armoede in hun gemeente. Deze regelingen zijn niet in de CBS-cijfers verdisconteerd.

Binnen EU scoort Nederland gunstig in risico op armoede of sociale uitsluiting

Van de bevolking in de lidstaten van de Europese Unie liep 17 procent in 2019 volgens de Europese armoedegrens (60 procent van het mediane besteedbaar inkomen in een land) risico op armoede, terwijl ruim 21 procent te maken had met kans op armoede of sociale uitsluiting. Nederland steekt in beide ranglijsten met respectievelijk 13 en bijna 17 procent gunstig af ten opzichte van de andere lidstaten. Voor wat betreft het armoederisico waren in zeven lidstaten (Tsjechië, Finland, Slowakije, Slovenië, Hongarije, Denemarken en Ierland) de percentages lager. Bij de kans op armoede of sociale uitsluiting stond Nederland op de zesde plek, na Tsjechië (met 13 procent het laagste aandeel), Slovenië, Finland, Denemarken en Slowakije.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Koos Arts

Sylvia Bleker

Nathalie Boot

Marion van den Brakel

Moniek Coumans

Kai Gidding

Bart Huynen

Saskia Janssen-Jansen

Kim Knoops

John Michiels

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Hans Schmeets

Redactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten