Foto omschrijving: Wijk Rotterdam Zuid.

Armoede en sociale uitsluiting bij kinderen

In dit hoofdstuk staan minderjarige kinderen uit gezinnen met een laag inkomen centraal. Hoeveel kinderen maken deel uit van zo’n gezin? Zijn dat er meer of minder geworden? Wat is de samenstelling van deze gezinnen, zijn hier in de loop der jaren veranderingen in opgetreden? Waar in Nederland wonen kinderen met armoederisico vooral? Welke materiële zaken moeten gezinnen met armoederisico ontberen? En zijn er tussen kinderen met en zonder armoederisico verschillen in gezondheid, leefstijl of crimineel gedrag?

Armoedekans kinderen sinds 2013 voortdurend gedaald

In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen deel uit van een huishouden met een laag inkomen. Dat zijn er 17 duizend minder dan in het jaar ervoor. Voor een eenoudergezin met twee kinderen betekende een laag inkomen in 2020 dat zij minder dan 1 680 euro per maand te besteden hadden. Bij een paar met twee kinderen was dat minder dan 2 110 euro. Vanaf 2013, dus in de jaren na de economische crisis van 2008 daalde het aandeel kinderen met risico voortdurend en kwam in 2020 uit op 6,9 procent, zie Statline. Ook het percentage kinderen dat al ten minste vier jaar deel uitmaakt van een huishouden met een laag inkomen vertoonde een dalende trend. Wel zette de daling van dit risico op langdurige armoede pas twee jaar later in. Het langdurige armoederisico van minderjarige kinderen daalde van 3,7 procent in 2015 naar 3,1 procent in 2020.

6.1.1 Minderjarige kinderen met (langdurig) armoederisico (%)
Laag inkomen Langdurig laag inkomen
'77-'00 1977, '77-'00 14,6 .
'77-'00 1981, '77-'00 16,4 .
'77-'00 1985, '77-'00 28,4 .
'77-'00 1989, '77-'00 18,7 .
'77-'00 1990, '77-'00 16 .
'77-'00 1991, '77-'00 16,7 .
'77-'00 1992, '77-'00 16,8 7,2
'77-'00 1993, '77-'00 16,9 7
'77-'00 1994, '77-'00 17,7 7,3
'77-'00 1995, '77-'00 17,3 7,6
'77-'00 1996, '77-'00 17,2 7,9
'77-'00 1997, '77-'00 17,3 8,1
'77-'00 1998, '77-'00 16 7,6
'77-'00 1999, '77-'00 16,1 7,3
'77-'00 2000, '77-'00 15,1 6,7
00-'20* 2000, 00-'20* 13,5 6,1
00-'20* 2001, 00-'20* 10,9 5,1
00-'20* 2002, 00-'20* 10,6 4,5
00-'20* 2003, 00-'20* 11,2 4,3
00-'20* 2004, 00-'20* 11,4 4,1
00-'20* 2005, 00-'20* 11,1 3,8
00-'20* 2006, 00-'20* 9,9 3,6
00-'20* 2007, 00-'20* 9 3,5
00-'20* 2008, 00-'20* 8,6 3,2
00-'20* 2009, 00-'20* 8,6 3,2
00-'20* 2010, 00-'20* 8,1 2,8
00-'20* 2011, 00-'20* 8 2,9
00-'20* 2012, 00-'20* 9,1 3,2
00-'20* 2013, 00-'20* 9,9 3,5
00-'20* 2014, 00-'20* 9,7 3,5
00-'20* 2015, 00-'20* 9,2 3,7
00-'20* 2016, 00-'20* 8,5 3,6
00-'20* 2017, 00-'20* 8,1 3,4
00-'20* 2018, 00-'20* 7,9 3,3
00-'20* 2019, 00-'20* 7,4 3,2
00-'20* 2020*, 00-'20* 6,9 3,1

Armoederisico minderjarigen in veertig jaar meer dan gehalveerd

In de vorige eeuw fluctueerde het percentage minderjarige kinderen dat deel uitmaakte van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens rond de 17 procent. Uitzondering hierop was het crisisjaar 1985 toen bijna 3 op de 10 kinderen, oftewel bijna 1 miljoen kinderen, een armoederisico hadden. Ook in 1989, toen de economie weer aan de beterende hand was, lag het percentage met bijna 19 procent nog bovengemiddeld hoog. In de jaren negentig stabiliseerde het risico en begon aan het einde van dit decennium mede door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen duidelijk te dalen. Deze daling zette, weliswaar kort onderbroken door de economisch mindere jaren 2003–2005, ook in het nieuwe millennium verder door. In de beginjaren van de vorige economische crisis stagneerde het armoederisico om vervolgens in 2012 en 2013 te stijgen naar bijna 10 procent, de tot nog toe hoogste piek in het nieuwe millennium. Met de daaropvolgende aantrekkende economie daalde het risicopercentage voortdurend en kwam met 6,9 procent in 2020 ruim 10 procentpunt lager uit dan in de meeste jaren van de vorige eeuw. Het percentage minderjarige kinderen dat is blootgesteld aan een langdurig armoederisico lag in de jaren negentig van de vorige eeuw merendeels rond de 7,5 procent en was daarmee eveneens ruim 2 keer zo groot als in 2020.

Migratieachtergrond onderscheidend in armoederisico

Kinderen uit een huishouden met een migratieachtergrond lopen meer kans op armoede dan kinderen zonder migratieachtergrond. Een westerse achtergrond pakt daarbij in de meeste gevallen gunstiger uit dan een niet-westerse achtergrond. Zo liep in 2020 6,7 procent van de minderjarige kinderen uit gezinnen met een westerse hoofkostwinner risico op armoede, tegen 22,1 procent van de kinderen uit niet-westerse gezinnen. Onder kinderen met een westerse migratieachtergrond sprongen de Bulgaarse kinderen eruit, van hen hadden bijna 2 op de 10 een armoederisico. Wel gaat het hier om een relatief kleine groep, in totaal leefden in 2020 iets meer dan 6 duizend minderjarige Bulgaarse kinderen in Nederland. In de groep met een niet-westerse migratieachtergrond liepen met name minderjarige kinderen uit de vluchtelingenlanden Syrië, Eritrea en Somalië een bovenmatig risico. Bij de Syrische en Eritrese kinderen waren dat er meer dan 6 op de 10 en bij de Somalische kinderen iets meer dan de helft. De totale groep minderjarige Eritrese kinderen in Nederland was wel klein (ruim 3 duizend), de minderjarige Somalische en Syrische kinderen vormden met respectievelijk 15 duizend en 39 duizend aanmerkelijk grotere groepen. De vluchtelingen (en hun kinderen) uit deze landen die een verblijfsvergunning hebben, zijn merendeels afhankelijk van een bijstandsuitkering en leven onder de lage-inkomensgrens (zie ook hoofdstuk 2). Van de niet-westerse groepen met een langere verblijfstraditie in Nederland maakten Marokkaanse minderjarige kinderen het vaakst deel uit van een gezin met een laag inkomen. Van hen liepen 2 op de 10 in 2020 risico op armoede, tegen iets meer dan 1 op de 10 Turkse en Surinaamse kinderen. De dalende trend in het armoederisico was ook in de hier onderscheiden westerse en niet-westerse groepen kinderen zichtbaar.

6.1.2 Armoederisico naar achtergrond (% minderjarige kinderen)
2019 2020*
Nederland 3,3 3,1
Westers land 7,1 6,7
Indonesië 4,5 4,2
Verenigd Koninkrijk 4,5 4,3
Duitsland 5,7 5,3
België 5,9 5,4
Polen 9,2 8,7
Roemenië 11,3 9
Bulgarije 19,8 17,7
Overig westers 8,8 8,2
Niet westers land 24,5 22,1
Suriname 12,5 11,3
Turkije 14,1 12,5
Antillen 17,9 16,3
Iran 20,3 18,2
Marokko 23,5 21,1
Afghanistan 33,9 28,5
Irak 39,7 36,2
Somalië 54,5 50,8
Eritrea 70,8 61
Syrië 71,5 64,4
Overig niet-westers 22,3 20,3
6.1.3 Langdurig armoederisico naar achtergrond (% minderjarige kinderen)
2019 2020*
Nederland 1,1 1
Westers land 2,7 2,3
Verenigd Koninkrijk 1,6 1,3
Indonesië 1,6 1,4
Duitsland 2,2 1,9
Polen 2,3 2
België 2,6 2,2
Roemenië 4,1 2,9
Bulgarije 6,6 5,5
Overig westers 4 3,3
Niet westers land 13,2 12,8
Suriname 5,4 4,9
Turkije 7 5,8
Antillen 8,2 7,4
Iran 9,8 8,2
Marokko 14,4 12,4
Afghanistan 20,6 17
Irak 26,4 24
Somalië 42,4 38
Eritrea 49,5 44,9
Syrië 54,8 52,8
Overig niet-westers 11,5 11,1

Wordt er gekeken naar minderjarige kinderen uit een gezin met ten minste vier jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens, dan is bij de onderscheiden migratiegroepen een vrijwel vergelijkbaar risicopatroon zichtbaar als bij het incidentele armoederisico. Wel liggen de niveaus van het langdurige armoederisico een stuk lager. Van de minderjarige kinderen uit een gezin zonder een migratieachtergrond liep 1 op de 100 in 2020 kans op langdurige armoede. Bij de minderjarige kinderen met een westerse achtergrond waren dat er ruim 2 op de 100 en bij de niet-westerse kinderen bijna 13 op de 100. Ook bij het langdurige armoederisico sprongen de minderjarige kinderen uit de vluchtelingenlanden Syrië, Eritrea en Somalië eruit. Van de Syrische minderjarige kinderen leefde meer dan de helft in een gezin met een langdurig laag inkomen, van de Eritrese kinderen waren dat er ruim 4 op de 10 en van de Somalische kinderen krap 4 op de 10.

Opleidingsniveau ouder speelt rol in verhoogd armoederisico migrantenkinderen

De Nederlandse samenleving wordt steeds diverser in cultuur, religie, leefgewoonten en sociaal-economische status. De containerbegrippen westers en niet-westers zijn gaandeweg steeds minder geschikt geworden om deze uitdijende diversiteit eensluidend te duiden. Het CBS streeft ernaar deze begrippen te vervangen door een nieuwe typologie die beter recht doet aan de toegenomen diversiteit. Tot het gereedkomen van de nieuwe typologie blijft de indeling in westers en niet-westers met inachtneming van enkele voorbehouden de standaard. In deze bijdrage wordt het demografische onderscheid tussen westers en niet-westers vooral gezien als een aanvullend sociaal-economisch criterium. In dit kader is ook onderzocht in hoeverre opleidingsniveau en leeftijd van de hoofdkostwinner een rol spelen in de hoogte van het armoederisico van de kinderen. De uitkomsten laten zien dat wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in opleiding en leeftijd de armoederisico’s, zowel incidenteel als langdurig, weliswaar iets kleiner worden maar dat volgens een vrijwel vergelijkbaar patroon als in de gepresenteerde figuren sprake is van bovenmatige risico’s van de groepen met een migratieachtergrond.

Risicokinderen hebben steeds vaker een migratieachtergrond

Met de instroom van migranten in de afgelopen decennia steeg ook het aantal kinderen met een migratieachtergrond. In de populatie waarvan het armoederisico gemeten wordt (zie hoofdstuk 2) steeg het aantal minderjarige kinderen behorend tot een huishouden met een hoofdkostwinner met een niet-westerse migratieachtergrond van 331 duizend in 1995 naar 587 duizend in 2020. Het aantal kinderen met een westerse migratieachtergrond steeg aanmerkelijk minder, en wel van 241 duizend in 1995 naar 283 duizend in 2020. De toenemende instroom in combinatie met het bovenmatige armoederisico van niet-westerse minderjarige kinderen leidden tot een steeds groter percentage niet-westerse kinderen in de totale groep minderjarige kinderen met een armoederisico. Van elke 10 minderjarige kinderen met armoederisico in 1995 hadden er ruim 3 een niet-westerse migratieachtergrond, bijna 1 een westerse en bijna 6 een Nederlandse achtergrond. In 2020 waren er bijna twee keer zoveel niet-westerse risicokinderen en was het aandeel zonder migratieachtergrond gehalveerd.

Bij de groep minderjarige kinderen met een langdurig armoederisico was de ontwikkeling vergelijkbaar. In 1995 hadden van de minderjarige kinderen met een langdurig armoederisico ruim 3 op de 10 een niet-westerse migratieachtergrond, krap 1 op de 10 een westerse achtergrond en krap 6 op de 10 geen migratieachtergrond. In 2020 waren de cijfers opgeschoven naar respectievelijk 7 op de 10, krap 1 op de 10 en ruim 2 op de 10.

6.1.4 Migratieachtergrond van minderjarige kinderen met armoederisico (%)
Geen Westers Niet-westers
'95 59 9,3 31,7
'00 53,9 7,8 38,5
'10 45,4 9,3 45
'11 44,6 8,9 46,5
'12 44,4 9,2 46,4
'13 44,2 9,4 46,4
'14 43,4 9,4 47,2
'15 42,1 9,2 48,7
'16 39,2 9 51,8
'17 36,4 8,7 54,9
'18 34,5 8,5 57
'19 33,1 8,4 58,6
20* 32,7 8,5 58,7

Vooral kinderen uit eenoudergezinnen lopen risico

Bijna 86 duizend kinderen uit een eenoudergezin met alleen minderjarige kinderen en ruim 116 duizend kinderen uit een tweeoudergezin met alleen minderjarige kinderen hadden met risico op armoede te maken in 2020. Dat kwam neer op 20 procent van de minderjarige kinderen uit een eenoudergezin, tegen 5 procent van de minderjarige kinderen uit een tweeoudergezin. In eenoudergezinnen is maar één kostwinner. Betrekkelijk vaak moeten deze gezinnen van een bijstandsuitkering rondkomen. Het risico op armoede is voor kinderen in een eenoudergezin kleiner, naarmate ze ouder zijn. De mogelijkheden om te werken zijn dan voor alleenstaande ouder ruimer. Vooral bij kinderen uit eenoudergezinnen daalde het armoederisico tussen 2014 en 2020. Dat kwam mede door verruiming van het kindgebonden budget (zie hoofdstuk 2). Het aandeel minderjarige kinderen in eenoudergezinnen met een langdurig armoederisico kwam in 2020 uit op 8,4 procent, in tweeoudergezinnen op 2,5 procent.

6.1.5 (Langdurig) armoederisico naar huishoudenstype (% minderjarige kinderen)
2011 2014 2020*
Eenoudergezin Laag , Eenoudergezin 22,8 32,6 20
Eenoudergezin Langdurig laag, Eenoudergezin 10,5 11,1 8,4
Tweeoudergezin Laag, Tweeoudergezin 5,5 6,4 5
Tweeoudergezin Langdurig laag, Tweeoudergezin 2,1 2,5 2,5

Bijna een derde risicokinderen afkomstig uit werkende gezinnen

Huishoudens en personen die hun inkomen voornamelijk uit werk betrekken zijn niet altijd gevrijwaard van een laag inkomen (zie paragraaf 2.2 en hoofdstuk 4). De kinderen die in deze huishoudens leven, delen noodzakelijkerwijs in de armoedeproblematiek van hun ouder(s) of verzorger(s). In 2020 was dat voor bijna 71 duizend minderjarige kinderen het geval. Dat komt overeen met 32 procent van alle minderjarige kinderen met een armoederisico in dat jaar. In 2019 betrof het nog ruim 80 duizend minderjarige kinderen oftewel 34 procent van alle kinderen met risico. Net na de economische crisis in 2014 lag het aandeel met 40 procent nog substantieel hoger.

Risicohuishoudens met vooral inkomen als werknemer vormen in omvang de grootste groep werkenden met een laag inkomen (zie paragraaf 2.2). In 2020 liepen bijna 46 duizend minderjarige kinderen uit gezinnen met inkomen uit loondienst risico op armoede, dat is een vijfde van het totale aantal minderjarige kinderen met een armoedekans. In risicogezinnen met vooral inkomen uit een zelfstandige onderneming met personeel (zmp’ers) leefden 4,9 duizend minderjarige kinderen en in risicogezinnen met vooral inkomen uit een zelfstandige onderneming zonder personeel (zzp’ers) 20,0 duizend. Dit komt overeen met respectievelijk 2,2 en 9,1 procent van alle minderjarige kinderen met een armoederisico.

Verreweg de meeste minderjarige kinderen met een armoederisico maken deel uit van een huishouden met een overdrachtsinkomen – merendeels een bijstandsuitkering – als belangrijkste inkomensbron. In 2020 betrof dat 68,1 procent van alle kinderen met een armoederisico. In 2014 was dat met 60,4 procent verhoudingsgewijs minder en in 2011 nog minder (55,1 procent).

6.1.6 Minderjarige kinderen in huishoudens met een laag inkomen (%)
Vooral werknemersinkomen Vooral zmp-inkomen Vooral zzp-inkomen Vooral overdrachtsinkomen
2011 27,5 5,7 11,7 55,1
2014 25,2 3,7 10,7 60,4
2019 22,4 2,3 9,1 66,3
2020* 20,6 2,2 9,1 68,1

Van de 95 duizend minderjarige kinderen met een langdurig laag inkomen in 2020 leefde ruim 1 op de 5 in een huishouden met vooral inkomen uit werk. Bijna 4 op de 5 maakten deel uit van een huishouden dat vooral van een overdrachtsinkomen (en dan merendeels bijstand) moest rondkomen. Ten opzichte van 2014 zijn er onder alle kinderen met langdurig armoederisico aanzienlijk minder die leven in huishoudens met vooral inkomen uit werk. Tegelijkertijd liep het aandeel dat deel uitmaakte van huishoudens met vooral een overdrachtsinkomen sterk op.

6.1.7 Minderjarige kinderen in huishoudens met een langdurig laag inkomen (%)
Vooral werknemersinkomen Vooral zmp-inkomen Vooral zzp-inkomen Vooral overdrachtsinkomen
2014 25,2 3,7 10,7 60,4
2020* 16,7 0,8 4,1 78,3

Relatief veel Rotterdamse kinderen in armoede

In Rotterdam leefden in 2020 naar verhouding de meeste minderjarige kinderen in een gezin met een laag inkomen: 14,3 procent. Dat is ruim 2 keer zoveel als gemiddeld in Nederland. Heerlen (14,0 procent), Amsterdam (12,7 procent), Kerkrade (12,6 procent) en Den Haag (12,3 procent) completeren de top vijf van gemeenten met relatief de meeste kinderen met armoederisico. Ook piekte in deze steden voor minderjarige kinderen het risico op langdurige armoede met 7,3 procent in Rotterdam, 6,7 procent in Heerlen, 6,6 procent in Amsterdam, 6,2 procent in Den Haag en 5,3 procent in Kerkrade. Op Terschelling was het aandeel kinderen dat deel uitmaakt van een laag-inkomensgezin het kleinst: 1,6 procent.

6.1.8 Minderjarige kinderen met armoederisico, 2020*
Percentage met laag inkomen
Groningen 8,9
Almere 7,6
Stadskanaal 8,1
Veendam 9,0
Zeewolde 5,1
Achtkarspelen 6,1
Ameland 1,9
Harlingen 7,5
Heerenveen 5,4
Leeuwarden 8,9
Ooststellingwerf 6,9
Opsterland 5,5
Schiermonnikoog 3,3
Smallingerland 7,3
Terschelling 1,6
Vlieland 10,5
Weststellingwerf 5,0
Assen 6,5
Coevorden 7,8
Emmen 8,4
Hoogeveen 6,6
Meppel 4,9
Almelo 8,6
Borne 3,2
Dalfsen 3,4
Deventer 6,7
Enschede 10,7
Haaksbergen 3,9
Hardenberg 4,7
Hellendoorn 3,9
Hengelo 7,1
Kampen 4,7
Losser 5,9
Noordoostpolder 6,7
Oldenzaal 5,4
Ommen 5,5
Raalte 4,3
Staphorst 3,0
Tubbergen 2,2
Urk 4,5
Wierden 2,6
Zwolle 5,9
Aalten 3,9
Apeldoorn 5,9
Arnhem 9,8
Barneveld 3,2
Beuningen 3,4
Brummen 4,8
Buren 4,6
Culemborg 5,1
Doesburg 8,4
Doetinchem 6,8
Druten 4,5
Duiven 4,8
Ede 4,7
Elburg 4,5
Epe 5,6
Ermelo 3,9
Harderwijk 5,6
Hattem 2,9
Heerde 3,6
Heumen 3,7
Lochem 4,8
Maasdriel 4,8
Nijkerk 3,5
Nijmegen 8,4
Oldebroek 3,9
Putten 4,1
Renkum 5,9
Rheden 7,4
Rozendaal 2,3
Scherpenzeel 3,7
Tiel 7,3
Voorst 2,6
Wageningen 6,5
Westervoort 6,4
Winterswijk 4,9
Wijchen 5,0
Zaltbommel 4,6
Zevenaar 5,5
Zutphen 6,9
Nunspeet 4,7
Dronten 5,5
Amersfoort 5,6
Baarn 5,1
De Bilt 5,2
Bunnik 2,4
Bunschoten 3,4
Eemnes 3,5
Houten 3,1
Leusden 3,4
Lopik 5,3
Montfoort 4,2
Renswoude 2,3
Rhenen 4,8
Soest 5,9
Utrecht 8,3
Veenendaal 5,7
Woudenberg 3,6
Wijk bij Duurstede 4,4
IJsselstein 5,9
Zeist 7,3
Nieuwegein 6,5
Aalsmeer 3,8
Alkmaar 6,1
Amstelveen 5,1
Amsterdam 12,7
Beemster 3,1
Bergen (NH.) 4,8
Beverwijk 7,6
Blaricum 6,2
Bloemendaal 3,5
Castricum 3,5
Diemen 6,5
Edam-Volendam 3,7
Enkhuizen 5,9
Haarlem 7,0
Haarlemmermeer 4,6
Heemskerk 7,1
Heemstede 3,4
Heerhugowaard 4,7
Heiloo 3,3
Den Helder 8,5
Hilversum 6,7
Hoorn 6,5
Huizen 6,4
Landsmeer 4,8
Langedijk 4,3
Laren 6,9
Medemblik 4,7
Oostzaan 4,3
Opmeer 2,9
Ouder-Amstel 4,5
Purmerend 6,3
Schagen 4,0
Texel 7,3
Uitgeest 3,8
Uithoorn 5,9
Velsen 7,1
Weesp 6,1
Zandvoort 9,2
Zaanstad 8,2
Alblasserdam 5,3
Alphen aan den Rijn 4,8
Barendrecht 4,1
Drechterland 4,1
Brielle 4,8
Capelle aan den IJssel 8,7
Delft 9,6
Dordrecht 8,6
Gorinchem 7,4
Gouda 7,1
's-Gravenhage 12,3
Hardinxveld-Giessendam 3,7
Hellevoetsluis 7,4
Hendrik-Ido-Ambacht 4,4
Stede Broec 5,2
Hillegom 5,3
Katwijk 4,3
Krimpen aan den IJssel 5,7
Leiden 8,3
Leiderdorp 3,9
Lisse 4,0
Maassluis 10,0
Nieuwkoop 4,0
Noordwijk 4,7
Oegstgeest 3,3
Oudewater 5,0
Papendrecht 5,5
Ridderkerk 7,2
Rotterdam 14,3
Rijswijk 9,5
Schiedam 10,6
Sliedrecht 7,0
Albrandswaard 3,8
Westvoorne 5,2
Vlaardingen 10,7
Voorschoten 4,3
Waddinxveen 4,3
Wassenaar 6,5
Woerden 4,0
Zoetermeer 8,1
Zoeterwoude 3,2
Zwijndrecht 9,9
Borsele 4,2
Goes 5,9
West Maas en Waal 5,5
Hulst 5,8
Kapelle 4,7
Middelburg 7,2
Reimerswaal 4,9
Terneuzen 7,6
Tholen 4,4
Veere 3,6
Vlissingen 9,3
De Ronde Venen 4,5
Tytsjerksteradiel 4,3
Asten 4,4
Baarle-Nassau 5,3
Bergen op Zoom 9,2
Best 4,0
Boekel 3,0
Boxmeer 5,3
Boxtel 5,4
Breda 6,9
Deurne 4,5
Pekela 12,0
Dongen 4,8
Eersel 3,9
Eindhoven 8,4
Etten-Leur 5,5
Geertruidenberg 5,5
Gilze en Rijen 5,7
Goirle 3,4
Grave 5,6
Helmond 8,7
's-Hertogenbosch 6,2
Heusden 4,0
Hilvarenbeek 3,9
Loon op Zand 4,3
Mill en Sint Hubert 5,0
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 4,5
Oirschot 3,6
Oisterwijk 4,2
Oosterhout 7,2
Oss 5,9
Rucphen 6,3
Sint-Michielsgestel 3,7
Someren 4,6
Son en Breugel 4,2
Steenbergen 5,7
Waterland 4,8
Tilburg 9,1
Uden 5,3
Valkenswaard 5,6
Veldhoven 4,0
Vught 3,6
Waalre 4,2
Waalwijk 5,2
Woensdrecht 5,5
Zundert 6,7
Wormerland 5,9
Landgraaf 8,9
Beek 6,6
Beesel 6,3
Bergen (L.) 4,9
Brunssum 7,7
Gennep 5,4
Heerlen 14,0
Kerkrade 12,6
Maastricht 10,1
Meerssen 3,2
Mook en Middelaar 4,1
Nederweert 3,5
Roermond 8,2
Simpelveld 5,2
Stein 3,9
Vaals 10,6
Venlo 8,3
Venray 5,4
Voerendaal 5,3
Weert 6,4
Valkenburg aan de Geul 6,1
Lelystad 8,9
Horst aan de Maas 3,6
Oude IJsselstreek 6,9
Teylingen 2,8
Utrechtse Heuvelrug 4,9
Oost Gelre 3,0
Koggenland 3,4
Lansingerland 4,1
Leudal 4,2
Maasgouw 3,6
Gemert-Bakel 4,9
Halderberge 7,9
Heeze-Leende 3,4
Laarbeek 4,0
Reusel-De Mierden 4,6
Roerdalen 5,7
Roosendaal 8,8
Schouwen-Duiveland 5,4
Aa en Hunze 4,7
Borger-Odoorn 5,3
Cuijk 5,9
Landerd 3,3
De Wolden 4,5
Noord-Beveland 6,1
Wijdemeren 4,2
Noordenveld 5,4
Twenterand 4,6
Westerveld 4,5
Sint Anthonis 4,5
Lingewaard 3,8
Cranendonck 5,2
Steenwijkerland 5,2
Moerdijk 5,8
Echt-Susteren 6,2
Sluis 5,9
Drimmelen 3,7
Bernheze 3,0
Alphen-Chaam 4,6
Bergeijk 3,9
Bladel 3,4
Gulpen-Wittem 5,3
Tynaarlo 4,0
Midden-Drenthe 4,7
Overbetuwe 4,0
Hof van Twente 4,1
Neder-Betuwe 4,5
Rijssen-Holten 3,6
Geldrop-Mierlo 5,9
Olst-Wijhe 4,3
Dinkelland 3,3
Westland 4,7
Midden-Delfland 3,7
Berkelland 4,3
Bronckhorst 3,9
Sittard-Geleen 8,2
Kaag en Braassem 4,7
Dantumadiel 5,9
Zuidplas 4,0
Peel en Maas 4,4
Oldambt 9,9
Zwartewaterland 3,6
S�dwest-Frysl�n 6,1
Bodegraven-Reeuwijk 4,1
Eijsden-Margraten 3,5
Stichtse Vecht 4,4
Hollands Kroon 5,3
Leidschendam-Voorburg 7,1
Goeree-Overflakkee 4,5
Pijnacker-Nootdorp 3,9
Nissewaard 8,3
Krimpenerwaard 4,6
De Fryske Marren 5,1
Gooise Meren 4,2
Berg en Dal 5,9
Meierijstad 4,4
Waadhoeke 5,6
Westerwolde 8,4
Midden-Groningen 8,7
Beekdaelen 5,1
Montferland 5,2
Altena 3,9
West Betuwe 3,7
Vijfheerenlanden 5,7
Hoeksche Waard 3,9
Het Hogeland 6,2
Westerkwartier 4,2
Noardeast-Frysl�n 5,6
Molenlanden 2,9
Eemsdelta 11,7

6.2Materiële situatie

Minderjarige risicokinderen wonen vooral in sociale huurwoning

Het merendeel van de minderjarige kinderen met een armoederisico woont in een sociale huurwoning. In 2020 gold dit voor bijna 8 op de 10 kinderen uit gezinnen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, en voor ruim 9 op de 10 kinderen uit gezinnen die al ten minste vier jaar van een laag inkomen moeten rondkomen. Het wonen in een eigendomswoning is merendeels voorbehouden aan kinderen uit gezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Zo leefden in 2020 bijna 8 op de 10 minderjarige kinderen zonder armoederisico in een eigendomswoning, tegen 1 op de 10 kinderen met een incidenteel armoederisico. Van de kinderen met een langdurig armoederisico leefde 3 procent in een eigendomswoning.

Zowel kinderen met een incidenteel als met een langdurig armoederisico wonen substantieel vaker in een appartement dan kinderen uit gezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Hun woningen zijn bovendien veelal kleiner dan de woningen van kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. In 2020 leefden 42 van de 100 kinderen met een incidenteel armoederisico in een appartement, onder kinderen met een langdurig armoederisico waren dat er 45 van de 100, tegen 13 op de 100 kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. De meest gangbare woninggrootte voor kinderen met een (langdurig) armoederisico was een woning van 70 tot 120 vierkante meter. Deze woonoppervlakte was in 2020 voorbehouden aan bijna 7 op de 10 kinderen met een incidenteel armoederisico en ruim 7 op de 10 met een langdurig armoederisico. Onder kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen was dat met ruim 5 op de 10 minder vaak het geval. Rond de 13 procent van de kinderen met een (langdurig) armoederisico was gehuisvest in een woning van minder dan 70 vierkante meter. Onder kinderen zonder armoederisico bleef een dergelijk krappe behuizing beperkt tot bijna 4 procent. Een woning van meer dan 120 vierkante was de meest courante woninggrootte voor kinderen zonder armoederisico: 55 procent van deze kinderen leefden in 2020 in een dergelijke behuizing.

6.2.1 Type woning minderjarige kinderen, 2020* (% minderjarige kinderen)
Vrijstaande woning Twee-onder-een-kapwoning Hoekwoning Tussenwoning Appartement
Laag inkomen 3,7 3,5 13,8 36,5 41,5
Langdurig laag inkomen 1,4 2,5 13,5 36,9 44,9
Boven lage-inkomensgrens 16,5 12 16,8 40,6 13,4
Bron: CBS, Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden en Inkomensstatistiek

Meeste risicogezinnen met minderjarige kinderen niet op vakantie

Gezinnen met een laag inkomen hebben dikwijls te maken met financiële beperkingen. Zo zeiden 2 van de 3 lage-inkomensgezinnen met minderjarige kinderen niet jaarlijks een week op vakantie te kunnen. Van de gezinnen met een hoger inkomen was dat 9 procent. Ook hadden gezinnen met een laag inkomen vaker onvoldoende geld om regelmatig nieuwe kleren te kopen. Het om de dag een warme maaltijd met vlees, kip of vis moeten overslaan werd door 19 procent van de lage-inkomensgezinnen met minderjarige kinderen genoemd. Bij de gezinnen met een hoger inkomen was dit nauwelijks aan de orde. De lage-inkomensgezinnen maakten ook frequenter gewag van onvoldoende geld om het huis deugdelijk te verwarmen. Verder had 30 procent van hen vanwege onvoldoende financiële middelen geen auto en moest 14 procent het om deze reden zonder een pc, laptop of tablet doen. Bij gezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens was hiervan met 3 respectievelijk 1 procent nauwelijks sprake.

6.2.2 Financiële beperkingen in gezinnen met minderjarige kinderen, 2020* (% gezinnen)
Laag inkomen Boven lage-inkomensgrens
Onvoldoende
geld in het
huishouden voor:
. .
Het jaarlijks een week
op vakantie gaan
66 9
Het regelmatig kopen
van nieuwe kleren
58 8
Een auto 30 3
Een warme
maaltijd met
vlees, kip of vis
om de dag
19 1
Het goed verwarmen
van het huis
16 2
Een pc, laptop of tablet 14 1
Bron: CBS, EU-SILC en Inkomensstatistiek

6.3Gezondheid en crimineel gedrag

Kinderen uit laag-inkomensgezin relatief vaak ongezond en te zwaar

Kinderen tot achttien jaar uit gezinnen met een laag inkomen hebben een minder goede gezondheidnoot1 dan kinderen uit huishoudens met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Zo had 10 procent van de minderjarige kinderen uit een laag-inkomensgezin een minder dan goed ervaren gezondheid, tegen 5 procent van de kinderen uit een gezin met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Daarnaast komt onder kinderen van 4 tot 18 jaar met een risico op armoede een langdurige beperking (zie paragraaf 5.3) meer voor: 13 procent tegen 9 procent onder kinderen zonder armoederisico.

Weliswaar is de gezondheid van kinderen uit een laag-inkomensgezin minder goed, maar ongezondere leefstijlennoot2 komen niet altijd meer voor. Alleen overgewicht is meer prevalent bij risicokinderen. Het percentage kinderen van 2 tot 18 jaar met overgewicht (zie paragraaf 5.3) lag ruim 2 keer zo hoog in de lage-inkomensgroep als in de groep kinderen met een hoger inkomen. Voor obesitas (de geslacht- en leeftijdsspecifieke waarden voor kinderen corresponderen met een BMI-waarde van 30,0 kg/m2 voor volwassenen) was dit 3 keer zo hoog. Het percentage jongeren van 12 tot 18 jaar dat dagelijks rookt verschilt niet significant tussen beide inkomensgroepen. Dat geldt ook voor het percentage onder de 4- tot 18‑jarigen dat voldoet aan de beweegrichtlijn (zie paragraaf 5.3). Wel komt alcoholgebruik onder jongeren van 12 tot 18 jaar in de groep met een hoger inkomen verhoudingsgewijs vaker voor dan in de lage-inkomensgroep.

6.3.1 Gezondheid en leefstijl, 2018/2020 (% minderjarige kinderen)
Laag inkomen Boven lage-inkomensgrens
Gezondheid . .
Minder goede
gezondheid (s)
10,2 5,1
Beperking (4 tot 18 jaar) (s) 13,1 8,9
Leefstijl . .
Rookt dagelijks
(12 tot 18 jaar)
4,5 2,5
Alcoholgebruik*
(12 tot 18 jaar) (s)
12,7 33,2
Overgewicht
(4 tot 18 jaar) (s)
24,7 11,9
Obesitas
(4 tot 18 jaar) (s)
6 2,1
Voldoet aan
beweegrichtlijn
(4 tot 18 jaar)
45,4 49,9
Bron: CBS, Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor (CBS in samenwerking met RIVM en Trimbos) en Inkomensstatistiek.
* Alcohol gedronken in het afgelopen jaar.
(s) Significant verschil tussen kinderen met en zonder armoederisico (p<0,05).

Lichte toename van verdachten onder jongeren in 2019

Hoewel jongeren van 12 tot 18 jaar vaker als verdachte worden geregistreerd dan oudere personen (zie hoofdstuk 5), nam het verdachtenpercentage onder jongeren in alle inkomensgroepen de laatste jaren af. In 2019 steeg dit percentage echter voor het eerst weer licht ten opzichte van het jaar daarvoor, zowel onder jongeren met een inkomen tot de lage-inkomensgrens als onder jongeren met een hoger inkomen. Nog altijd is het verdachten­percentage het hoogst onder jongeren in een huishouden met een langdurig laag inkomen. In 2019 steeg dit percentage naar 4,6 procent, ten opzichte van 4,1 procent in 2018. Onder de jongeren die kortere tijd onder de lage-inkomensgrens leven, nam het aandeel verdachten van 2018 op 2019 toe van 3,7 naar 4,1 procent. Onder jongeren in een huishouden met een inkomen boven de lage-inkomensgrens lag het verdachtenpercentage in 2019 op 1,6 procent, ten opzichte van 1,4 procent in 2018.

6.3.2 Verdachten onder jongeren van 12 tot 18 jaar (%)
jaartal Laag inkomen Langdurig laag inkomen Boven lage-inkomensgrens
'11 7,2 . 2,9
'12 6,6 . 2,4
'13 5,9 . 2
'14 5,4 5,9 1,8
'15 5,2 6 1,7
'16 4,8 5,3 1,6
'17 4,1 4,6 1,5
'18 3,7 4,1 1,4
'19* 4,1 4,6 1,6
Bron: CBS, Politiestatistiek en inkomensstatistiek

Jongeren die voor het eerst met de politie in aanraking komen vanwege een relatief licht vergrijp – vernieling, winkeldiefstal of vuurwerkoverlast – kunnen naar Halt verwezen worden voor een passende straf. Als zij deze straf met goed gevolg afronden, krijgen zij geen strafblad. Op deze manier worden jongeren geconfronteerd met de gevolgen van hun daden zonder direct met Justitie in aanraking te komen. Het aantal personen dat een Halt-straf afrondt, is sinds 2010 gedaald. In 2019 rondden 15 duizend jongeren een Halt-straf af (CBS StatLine, 2020). Onder de jongeren uit een huishouden met een langdurig laag inkomen lag het percentage dat naar Halt werd verwezen op 2,3 procent in 2019. Onder jongeren met een laag inkomen was dit percentage vergelijkbaar, namelijk 2,1 procent. Van de jongeren uit een huishouden met een hoger inkomen kwam 1,1 procent bij Halt terecht. Deze percentages zijn de afgelopen jaren stabiel.

6.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS StatLine (2020). Halt-jongeren; delictgroep, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering. Geraadpleegd op 25 mei 2021.

Noten

Voor kinderen tot twaalf jaar beantwoordt een van de ouders/verzorgers de vraag naar ervaren gezondheid uit de CBS-Gezondheidsenquête (zie paragraaf 5.3).

Het HBSC-onderzoek en het Peilstationsonderzoek Scholieren zijn de reguliere onderzoeken naar leefstijl onder scholieren van 12 tot 17 jaar in Nederland. In deze publicatie wordt de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor gebruikt, om leefstijlfactoren weer te kunnen geven voor alle kinderen tot achttien jaar.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Koos Arts

Sylvia Bleker

Nathalie Boot

Marion van den Brakel

Moniek Coumans

Kai Gidding

Bart Huynen

Saskia Janssen-Jansen

Kim Knoops

John Michiels

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Hans Schmeets

Redactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten