School
Jongeren in het voortgezet onderwijs
Ruim de helft van de leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs (vo) in schooljaar 2018/’19 volgde een vmbo-opleiding. Binnen leerjaar 3 van het vmbo volgden leerlingen met een migratieachtergrond die in Nederland geboren zijn (tweede generatie) minder vaak vmbo-b dan leerlingen met een migratieachtergrond die niet in Nederland zijn geboren (eerste generatie). In schooljaar 2017/’18 was binnen elke onderwijssoort het percentage eindexamenkandidaten dat een diploma behaalde het hoogst voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond of westerse migratieachtergrond. Leerlingen die de beroepsgerichte leerweg volgden (vmbo-b/k) hadden gemiddeld het hoogste slagingspercentage. Het gemiddelde eindcijfer was met 6,8 het hoogst op het vwo. Van de vmbo-b/k/g-geslaagden uit schooljaar 2017/’18 volgde 93 tot 98 procent een mbo-opleiding in het schooljaar 2018/’19.
5.1Vmbo’ers in leerjaar 3
In het schooljaar 2018/’19 zaten ruim 199 duizend leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs (exclusief praktijkonderwijs). Meer dan de helft daarvan zat op het vmbo.
Het vmbo bestaat uit vier leerwegen: de basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b), de kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-k), de gemengde leerweg (vmbo-g) en de theoretische leerweg (vmbo-t). Het percentage leerlingen dat op het vmbo zit is licht gedaald. Tien jaar geleden was dit 55 procent, tegen 52 procent in 2018/’19. Vooral het aandeel leerlingen op vmbo-b daalde ten opzichte van tien jaar geleden. Ruim de helft van de leerlingen op het vmbo volgde een vmbo-g of vmbo-t opleiding. Vmbo-g en vmbo-t hebben een vergelijkbaar niveau en vormen het hoogste niveau binnen het vmbo. In tegenstelling tot het vmbo-t, volgen leerlingen op het vmbo-g ook een beroepsgericht vak.
Ongeveer 23 procent van de leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs in 2018/’19 volgde een havo-opleiding. Ditzelfde aandeel zat op het vwo. Een klein aandeel van de leerlingen zat in een gemengde havo/vwo-klas.
Meisjes zaten relatief vaker dan jongens in een vwo-, havo- of een havo/vwo-klas. Omgekeerd was het percentage vmbo’ers onder jongens hoger dan onder meisjes. In 2008/’09 bedroeg het verschil ruim 5 procentpunten, in 2018/’19 was dit 6 procentpunten. Jongens volgden vooral vaker dan meisjes een opleiding binnen het vmbo-b of vmbo-k.
Meeste vmbo’ers in Pekela en Mill en Sint Hubert
Het aandeel vmbo-leerlingen in het derde leerjaar verschilt sterk per woongemeente. Pekela, Mill en Sint Hubert en Twenterand kenden het grootste aandeel vmbo’ers, met respectievelijk 75, 70 en 69 procent. In deze gemeenten was het aandeel hoogopgeleiden in de bevolking ook kleiner dan gemiddeld. De gemeenten Bloemendaal, Oegstgeest en Heemstede telden in het derde leerjaar het laagste aandeel vmbo-leerlingen, met respectievelijk 20, 21 en 22 procent.
Drenthe en Flevoland zijn de provincies met het grootste aandeel vmbo’ers. Van de Drentse en Flevolandse leerlingen in het derde leerjaar ging in 2018/’19 ongeveer 58 procent naar het vmbo. Ook in Overijssel, Friesland en Groningen ging het om een dergelijk aandeel (57 procent). In de provincie Utrecht zijn naar verhouding juist relatief weinig leerlingen die een vmbo-opleiding volgden, dat geldt ook voor Noord-Holland. In die provincies ging het om respectievelijk 45 en 47 procent van alle leerlingen in leerjaar 3.
In Utrecht, Amsterdam en Den Haag zat respectievelijk 43, 46 en 48 procent van de leerlingen uit het derde leerjaar op het vmbo. Ook in de omliggende gemeenten van deze grote steden is het percentage vmbo’ers relatief laag. In Rotterdam is het aandeel vmbo-leerlingen met 60 procent veel hoger.
Leerlingen met niet-westerse migratieachtergrond vaker op vmbo-b/k
Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond zaten in leerjaar 3 verhoudingsgewijs vaker op het vmbo dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond of westerse migratieachtergrond. In 2018/’19 zat 63 procent van de vo-leerlingen in het derde leerjaar met een niet-westerse migratieachtergrond op het vmbo, tegen respectievelijk 50 en 46 procent van de leerlingen met een Nederlandse achtergrond of westerse migratieachtergrond.
Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond volgden binnen het vmbo vaker een beroepsgerichte leerweg (vmbo-b of -k) dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond of een westerse migratieachtergrond. Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes; 57 procent van de vmbo-jongens en 51 procent van de vmbo-meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zat op vmbo-b/k. Voor jongens en meisjes met een westerse migratieachtergrond was dat respectievelijk 49 en 43 procent en voor jongens en meisjes met een Nederlandse achtergrond was dat 47 en 41 procent.
Binnen het vmbo volgden leerlingen met een migratieachtergrond die niet in Nederland geboren zijn (eerste generatie) vaker vmbo-b ten opzichte van leerlingen met een migratieachtergrond die in Nederland geboren zijn (tweede generatie). Het omgekeerde is van toepassing op het aandeel leerlingen dat vmbo-(g/)t volgt. Het aandeel leerlingen op vmbo-k binnen het vmbo is ongeveer gelijk, ongeacht de migratieachtergrond.
5.2Geslaagden in het voortgezet onderwijs
200 duizend examenkandidaten in het vo
Schooljaar 2017/’18 telde bijna 200 duizend examenkandidaten in vmbo, havo en vwo. De meeste vmbo’ers doen in het vierde leerjaar eindexamen. Havo-leerlingen doen in het vijfde leerjaar eindexamen en vwo’ers in het zesde. Ruim de helft van de examenkandidaten deed in 2017/’18 examen binnen een van de leerwegen van het vmbo, 28 procent deed havo-examen en 19 procent vwo-examen.
Welke leerlingen behoren niet tot de vo-geslaagden?
Leerlingen die een entree-opleiding in het vmbonoot1 volgen of onderwijs volgen binnen een doorlopende leerlijn van vmbo naar mbonoot2, doen geen examen in het voortgezet onderwijs en behoren daarom niet tot de groep vo-geslaagden. Daarnaast zijn leerlingen die vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) volgen uitgesloten van de groep vo geslaagden.
Slagingspercentage onder vmbo-leerlingen het hoogst
Van alle vo-leerlingen die in 2017/’18 eindexamen deden, behaalde ongeveer 92 procent het diploma; jongens en meisjes verschilden hierin nauwelijks. Onder vmbo-leerlingen is het slagingspercentage met 94 procent het hoogst, vooral onder leerlingen uit de beroepsgerichte leerwegen (vmbo-b en vmbo-k). Onder vmbo-k-leerlingen was het slagingspercentage 95 procent en onder vmbo-b-leerlingen was het slagingspercentage 98 procent. Het slagingspercentage was met 88 procent het laagst op de havo.
Slagingspercentage lager onder leerlingen met niet-westerse achtergrond
Bij elke onderwijssoort is het percentage eindexamenkandidaten dat een diploma behaalde het hoogst bij leerlingen met een Nederlandse achtergrond of een westerse migratieachtergrond. De eindexamenkandidaten met een niet-westerse migratieachtergrond blijven hierbij achter, met name de leerlingen uit de eerste generatie; leerlingen die niet in Nederland geboren zijn. Op de havo en het vwo zijn de verschillen het grootst. Het slagingspercentage onder leerlingen met een eerste generatie niet-westerse migratieachtergrond is op de havo 17 procentpunten lager en op het vwo 16 procentpunten lager dan onder leerlingen met een Nederlandse achtergrond. De verschillen in slagingspercentage naar migratieachtergrond waren het kleinst bij leerlingen op vmbo-b en vmbo-k.
Minder geslaagden in grote stad
Eindexamenleerlingen die in gemeenten met minder dan 100 duizend inwoners wonen haalden relatief vaker een diploma dan leerlingen in grotere gemeenten. Bij elke onderwijssoort lag het slagingspercentage in deze gemeenten het hoogst. In Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, haalden leerlingen minder vaak dan gemiddeld een diploma. Dit hangt samen met het aandeel examenleerlingen met een migratieachtergrond in deze steden. Van deze G4 had Utrecht met 92 procent het hoogste slagingspercentage en Amsterdam met 88 procent het laagste.
Vwo’ers halen gemiddeld het hoogste eindcijfer
Geslaagden op het vwo haalden met gemiddeld een 6,8 het hoogste gemiddelde eindcijfer van alle onderwijssoorten in het vo. Dit is het gemiddelde eindcijfer (schoolexamen en centraal schriftelijk examen) van alle vakken waarin examen is gedaan. Het gemiddelde eindcijfer van geslaagden op vmbo-b, vmbo-k, vmbo-g, vmbo-t en havo was 6,6. Meisjes haalden bij alle niveaus een hoger gemiddeld eindcijfer dan jongens, maar de verschillen zijn klein. Voor een aantal vakken ontvangen leerlingen geen cijfer, maar een beoordeling ‘voldoende’ of ‘goed’.
1 op de 6 stroomt uit onderwijs na afronding havo en vwo
Een vmbo-diploma geeft nog geen startkwalificatie. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal havo, vwo of mbo niveau 2. Bijna alle vmbo-geslaagden blijven daarom het volgende schooljaar onderwijs volgen. Van de vmbo-b/k/g-gediplomeerden uit het schooljaar 2017/’18 volgde 93 tot 98 procent in het schooljaar 2018/’19 een mbo-opleiding. Na het afronden van vmbo-t koos 81 procent voor het mbo, terwijl 17 procent naar de havo ging. Van de havo- en vwo-geslaagden stroomden de meeste leerlingen door naar het hoger onderwijs. Ongeveer 17 procent volgde een jaar na het afronden van de havo of het vwo geen onderwijs.
Uit eerder onderzoek onder havo- en vwo-geslaagden uit schooljaar 2009/’10 bleek dat 81 procent van degenen die een jaar later geen onderwijs volgden, binnen vijf jaar weer in het onderwijs terugkeerde. De meeste uitstromers (66 procent) van dat schooljaar volgden na één tussenjaar alweer een opleiding.
5.3Begrippen
Havo
De havo is een onderwijssoort in het voortgezet onderwijs die vooral bedoeld is als voorbereiding op het hoger beroepsonderwijs. De havo heeft vijf leerjaren. In de bovenbouw (leerjaren 4 en 5) kiezen leerlingen uit vier profielen.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) leidt op voor een beroep. Mbo’ers combineren school met stages in de praktijk. Dit gebeurt via de beroepsopleidende leerweg (bol) of de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Bij de bol zit de student het grootste deel van de opleiding op school. Bij de bbl werkt een student en volgt deze een of twee dagen per week school.
Er zijn opleidingen op vier niveaus. Voor elk niveau gelden verschillende vooropleidingseisen. Ook de opleidingsduur verschilt. Het gaat om de volgende opleidingen:
- De entreeopleiding is bedoeld voor jongeren zonder een diploma van een vooropleiding. De opleiding duurt meestal een jaar.
- De basisberoepsopleiding (niveau 2) duurt een tot twee jaar. Vooropleiding: vmbo-b, -k, -g, of -t, of de entreeopleiding van het mbo.
- De vakopleiding (niveau 3) duurt twee tot drie jaar. Vooropleiding: vmbo-k, -g of -t, havo, of mbo niveau 2.
- De middenkaderopleiding (niveau 4) duurt meestal drie jaar. Voor sommige opleidingen geldt een maximum van vier jaar. Studenten die deze opleiding afronden, kunnen verder studeren op het hbo. Vooropleiding: vmbo-k, -g of -t, havo of mbo niveau 2 of 3.
- De specialistenopleiding (niveau 4) is bedoeld voor mbo’ers die al een diploma vakopleiding (niveau 3) voor eenzelfde beroep of beroepscategorie hebben. De specialistenopleiding duurt dan nog een jaar.
Onderwijssoorten
vmbo = voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
havo = hoger algemeen voortgezet onderwijs
vwo = voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
mbo = middelbaar beroepsonderwijs
hbo = hoger beroepsonderwijs
wo = wetenschappelijk onderwijs
Persoon met migratieachtergrond
Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf of dat van de moeder, tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval geldt het geboorteland van de vader. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een westerse en met een niet-westerse achtergrond.
Persoon met Nederlandse achtergrond
Persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar men zelf is geboren.
Persoon met niet-westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond in een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend.
Persoon met westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond in een van de landen van de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of Indonesië of Japan. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in het voormalige Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
Praktijkonderwijs
Praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, dat bestemd is voor leerlingen die niet in staat worden geacht om een diploma te behalen in het vmbo.
Startkwalificatie
Een startkwalificatie is een diploma op minimaal havo, vwo of mbo niveau 2. Een startkwalificatie wordt gezien als het minimale niveau dat nodig is om een volwaardige plaats op de arbeidsmarkt te veroveren. Wanneer jongeren zonder startkwalificatie van school gaan, wordt verwacht dat ze problemen krijgen op de arbeidsmarkt.
Vmbo – basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b)
Leerweg binnen het vmbo. Vooropleiding voor de basisberoepsopleiding, niveau 2 van de kwalificatiestructuur van het mbo.
Vmbo – gemengde leerweg (vmbo-g)
Leerweg binnen het vmbo. Heeft hetzelfde niveau als de theoretische leerweg van het vmbo, maar heeft ook een beroepsgericht vak. Dit programma geeft toegang tot de middenkaderopleiding, niveau 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo. Het is na diplomering tevens mogelijk om door te stromen naar het vierde leerjaar van de havo.
Vmbo – kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-k)
Leerweg binnen het vmbo. De minimale vooropleiding voor de vakopleiding en de middenkaderopleiding, respectievelijk op niveau 3 en 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo.
Vmbo – theoretische leerweg (vmbo-t)
Leerweg binnen het vmbo. Geeft toegang tot de middenkaderopleiding, niveau 4 van de kwalificatiestructuur van het mbo. Het is na diplomering tevens mogelijk om door te stromen naar het vierde leerjaar havo.
Vwo
Het vwo is een onderwijssoort in het voortgezet onderwijs, die vooral bedoeld is als voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs (wo). Het vwo heeft zes leerjaren. Leerlingen kunnen in de bovenbouw (leerjaren 4, 5 en 6) kiezen uit vier profielen.
Het vwo kent twee onderwijssoorten: het atheneum en het gymnasium. Op het gymnasium krijgen alle leerlingen Grieks en Latijn in de onderbouw en minimaal één van deze klassieke talen in de bovenbouw.
5.4Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Onderwijscijfers van de groep tot 25 jaar zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine.
Cijfers over gediplomeerden in het voortgezet onderwijs zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine.
Cijfers over het onderwijsniveau van de bevolking per regio zijn te vinden op StatLine.
Cijfers over examenkandidaten en slagingspercentages in het voortgezet onderwijs zijn te vinden op StatLine.
Cijfers over door- en uitstroom in het voortgezet onderwijs zijn te vinden op StatLine.
Relevante publicaties
CBS (2019, 14 maart). Geslaagd! Profielen, vakken en cijfers van geslaagden.
CBS (2019, 28 juni). Bijna 92 procent geslaagden in 2018. CBS nieuwsbericht.
Literatuur
Pleijers, A. en M. Hartgers (2019). De Kenmerken van schoolverlaters en hun arbeidspositie vijf jaar later. Statistische Trends, 2019.
Noten
De entree-opleiding wordt afgesloten met een mbo-1 diploma.
De doorlopende leerlijn van vmbo naar mbo is een experimentele leerroute waarbij scholen voor vmbo en mbo de leerlingen een gezamenlijk onderwijsprogramma aanbieden vanaf de bovenbouw van het vmbo tot en met het mbo-diploma.