Welvaart en welzijn
De uitspraak ‘Geld maakt niet gelukkig, maar het helpt wel’ kennen we allemaal, maar hoe verhouden welvaart en welzijn zich tot elkaar? Ervaren tevredenheid is vooral kleiner bij een relatief laag inkomen. Belangrijk is verder vooral of iemand zich gezond voelt.
Geld en gevoel
Wanneer is de levenskwaliteit hoog? Dat hangt af van verschillende factoren, zoals inkomen, gezondheid, veiligheid, het hebben van werk, een relatie of een gezin, de woonomgeving en van andere dingen. Maar welvaart en welzijn is niet alleen een objectief gegeven. Het gaat er bijvoorbeeld niet alleen om of iemand gezond is, maar ook hoe hij of zij de gezondheid ervaart.
Om het overzichtelijk te houden analyseren we in deze publicatie welvaart en welzijn aan de hand van een beperkt aantal indicatoren. In de eerste plaats zijn dat het gestandaardiseerde besteedbare inkomen en het vermogen van het huishouden waartoe iemand behoort (geld). Deze indicatoren zeggen iets over de welvaart van mensen. Daarnaast kijken we naar de tevredenheid met het leven en naar de ervaren gezondheid (gevoel). Deze aspecten geven een indruk van het welzijn.
In dit hoofdstuk gaan we na hoe deze aspecten van welvaart en welzijn zich de laatste jaren hebben ontwikkeld en hoe ze met elkaar samenhangen. In de meeste hoofdstukken staan de jonge ouderen centraal (55 tot 75 jaar), maar in dit algemene hoofdstuk brengen we de welvaart en het welzijn van de Nederlandse (niet-studerende) bevolking van 18 jaar of ouder in kaart.
Welvaart: inkomen en vermogen
Een belangrijke maat voor de welvaart van Nederlanders is het gestandaardiseerde besteedbare huishoudensinkomen. Dit is het bedrag dat van het bruto-inkomen overblijft na aftrek van premies en belastingen, en rekening houdend met de omvang en de samenstelling van het huishouden. Grotere huishoudens kunnen kosten delen, maar in grotere huishoudens moeten ook meer mensen van hetzelfde inkomen leven. De standaardisering zorgt ervoor dat we personen in de diverse huishoudens met elkaar kunnen vergelijken.
Een tweede belangrijke maat voor de materiële welvaart van mensen is het vermogen. Het vermogen is het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen bestaan uit financiële bezittingen (banktegoeden en effecten), onroerend goed en ondernemingsvermogen. De schulden omvatten onder meer hypotheekschulden en consumptief krediet.
Op basis van deze twee maten is een welvaartsindeling gemaakt (zie kader). Alle particuliere huishoudens zijn verdeeld in 100 groepen van gelijke omvang op basis van het vermogen en het gestandaardiseerde besteedbare inkomen. Deze welvaartsindeling wordt gebruikt om mensen in te delen in twee groepen: de mensen in de 50 procent minst welvarende huishoudens en in de 50 procent meest welvarende huishoudens.
Om een indruk te krijgen van de verschillen in inkomen en vermogen van meer en minder welvarende Nederlanders worden vijf gelijke groepen (kwintielgroepen) naar welvaart gevormd. In de eerste kwintielgroep is het mediane inkomen ruim 14 duizend euro, het mediane vermogen is net geen 1 000 euro. In de vijfde groep is het mediane inkomen ruim 43 duizend euro, het mediane vermogen is ruim 300 duizend euro. In de vijfde groep is de inkomens- en vermogensspreiding het grootst.
Welvaartsgroepen
In deze publicatie worden huishoudens ingedeeld op basis van een welvaartsmaat waarin zowel informatie over het inkomen als over het vermogen wordt gebruikt. De rangschikkingen van huishoudens naar de hoogte van het inkomen en het vermogen zijn het uitgangspunt. Op grond hiervan zijn huishoudens vervolgens verdeeld over de welvaartsladder. Het resultaat hiervan is dat huishoudens in de laagste (eerste) welvaartsgroep een laag inkomen én een laag vermogen hebben. Naarmate het inkomen of vermogen hoger is wordt een huishouden in een hogere groep ingedeeld. Huishoudens in de hoogste (vijfde) welvaartsgroep hebben een hoog inkomen én een hoog vermogen.
Bron:Welvaart in Nederland, 2019, p. 157
Welzijn: tevredenheid
De maten voor welzijn zijn de tevredenheid met het leven en de ervaren gezondheid. Nederlanders geven ruim een 7,5 aan het leven dat ze leiden. Dit cijfer is een schaalscore, berekend uit de antwoorden op de vraag: ‘Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt. Een 1 staat voor volledig ontevreden en een 10 voor volledig tevreden?’ Deze score is vrij stabiel in de tijd. Vergeleken met 20 jaar geleden is de tevredenheid binnen alle leeftijdsgroepen wel licht gestegen.
Mensen zijn sinds 2013 tevredener geworden met onderdelen van hun leven, vooral met hun financiele situatie. Het economisch herstel en de verbetering van de inkomenssituatie lijken te worden gevoeld. Dat blijkt ook uit het oordeel over de eigen financiele toekomst: een kleiner deel maakt zich daar zorgen over. Al met al zijn daardoor meer volwassenen positief over alle aspecten van de leefsituatie.
Hoe tevreden mensen zich voelen, hangt onder andere samen met de hoogte van het inkomen. Mensen met de laagste inkomens geven hun tevredenheid een lager cijfer dan mensen met de hoogste inkomens. Vooral aan de onderkant van de verdeling, bij een overgang van de eerste naar de tweede kwintielgroep, gaat een hogere welvaart samen met een relatief sterke stijging van de tevredenheid. Tussen de vierde en vijfde kwintielgroep is maar weinig verschil wat betreft (on)tevredenheid.
Welzijn: gezondheid
Ervaren gezondheid is de tweede welzijnsindicator. Ook gezondheid hangt samen met levenstevredenheid. Hoe gezonder mensen zich voelen, hoe tevredener zij zijn met hun leven. Het aandeel dat zijn of haar gezondheid als goed of zeer goed beschouwt is al langere tijd vrij stabiel. Op de vraag ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheid?’ antwoordde 15 procent van de volwassenen ‘zeer goed’, meer dan de helft zei ‘goed’, bijna een kwart gaf als antwoord ‘gaat wel’. Slechts weinig mensen antwoordden ‘slecht’ (5 procent) of zeer slecht (1 procent).
Gezondheid hangt daarnaast samen met het inkomen. Mensen die meer geld te besteden hebben, melden doorgaans een betere gezondheid. In ons onderzoek vond 57 procent van de mensen in de laagste kwintielgroep zijn gezondheid goed of zeer goed, in de hoogste groep was dat 79 procent.
Mogelijk voelen de lage-inkomensgroepen zich ongezonder doordat hun financiële situatie slechter is, maar mensen met een slechtere gezondheid hebben ook vaak minder mogelijkheden om een goed inkomen te verwerven. Of je je gezond voelt, hangt verder samen met andere factoren zoals leeftijd en leefstijl. Deels is een minder goede gezondheid ook gewoon pech: aandoeningen kunnen erfelijk zijn of iemand kan een ongeval met blijvende gevolgen hebben gehad.
Ervaren gezondheid is belangrijker voor tevredenheid dan inkomen. Het verschil in tevredenheid tussen de inkomensgroepen heeft voor een groot deel te maken met het grotere aandeel mensen met een minder goede ervaren gezondheid bij de laagste inkomens. Toch zijn zowel gezonde als niet gezonde mensen tevredener als hun welvaart groter is. De toename in tevredenheid is wel minder sterk bij mensen die een betere gezondheid melden. Geld maakt mensen met een slechtere ervaren gezondheid dus iets tevredener dan mensen die hun gezondheid als goed of zeer goed ervaren.
Welvaart en welzijn gecombineerd
Met behulp van de scores op de vier aspecten van de welvaart en welzijn – inkomen, vermogen, tevredenheid, gezondheid – zijn mensen in vier groepen verdeeld: één groep met een grote welvaart en een groot welzijn, één groep met grote welvaart en klein welzijn, één groep met kleine welvaart en groot welzijn en één groep met kleine welvaart en klein welzijn. Mensen in een huishouden met een hoger dan gemiddeld inkomen en vermogen worden beschouwd als welvarend, mensen in een huishouden met een lager dan gemiddeld inkomen en vermogen als niet welvarend. Het welzijn is groot als mensen tevreden zijn met hun leven én zich gezond voelen. Mensen ervaren juist een klein welzijn als zij op (één van) beide aspecten minder goed scoren.
Mensen met een grote welvaart en groot welzijn zijn het beste af, die met zowel een kleine welvaart als een klein welzijn het slechtst. Zo geniet 41 procent van de Nederlandse bevolking (18 jaar of ouder) een grote welvaart en welzijn. Dat niet alleen geld gelukkig maakt, blijkt ook uit deze indeling: 22 procent is niet welvarend maar wel tevreden en gezond, 18 procent is welvarend maar geniet geen groot welzijn.
Voor 2 op de 10 volwassenen zijn de welvaart en het welzijn relatief gering. Hun welvaart (inkomen en vermogen) is lager dan gemiddeld en zij zijn niet tevreden met het leven en/of vinden hun gezondheid niet zo goed.
Ouderen en alleenstaanden blijven achter
Ouderen beschikken minder vaak over een hoge welvaart gecombineerd met een hoog welzijn dan jongeren. Drie op de tien 75‑plussers scoren in beide opzichten laag. Veel ouderen zijn niet meer economisch actief en hebben een lager inkomen dan mensen die betaald werk hebben. Ze hebben overigens wel vaker een groter vermogen, omdat hun woning afbetaald is. Daarnaast neemt de gezondheid af met het ouder worden, zowel bij welvarende als niet welvarende ouderen. Zij zijn nog wel net zo vaak als jongeren tevreden met het leven.
Van de jongste leeftijdsgroepen voelen de meesten zich tevreden met hun leven en gezond, maar zij hebben minder vaak een hoog inkomen en/of vermogen dan 45- tot 65‑jarigen. Zij staan nog aan het begin van hun carrière en hebben veelal uitzicht op een verbetering van hun inkomenspositie.
De welvaart en het welzijn van vrouwen is iets minder groot dan van mannen. Ze zijn minder vaak welvarend en ook hun welzijn is wat lager: zij voelen zich minder vaak gezond dan mannen, maar zijn net zo tevreden met hun leven.
Paren zijn doorgaans welvarender dan alleenstaanden en zijn vaker tevreden en gezond. Vaak zijn zij anderhalf- of zelfs tweeverdieners en de één kan een laag inkomen van de ander compenseren.
Relatief slecht af zijn alleenstaande ouders met jonge kinderen. Zij zijn vaak aangewezen op het inkomen van maar één persoon, maar moeten daar met de kinderen van leven. Onder hen zijn veel moeders met een bijstandsuitkering. Niet alleen in inkomen, ook in gezondheid en tevredenheid blijven zij achter bij paren met kinderen.
Het hoogst behaalde onderwijsniveau is sterk gerelateerd aan de welvaart en het gerapporteerde welzijn. Meer diploma’s betekent gemiddeld een hoger inkomen en meer vermogen, maar ook een hoger algemene tevredenheid en een betere ervaren gezondheid. Overigens neemt de groep laagopgeleiden (basisonderwijs tot en met vmbo, avo onderbouw en mbo 1) ieder jaar af en neemt het aandeel mensen met een diploma in het hoger onderwijs (HBO en WO) ieder jaar toe. In 2003 was nog 39 procent van alle 15- tot 75‑jarigen laagopgeleid en 21 procent hoogopgeleid, in 2018 was dat 29 procent en 32 procent.
Binnen de groep laagopgeleiden zijn mensen met een niet-westerse migratieachtergrond oververtegenwoordigd. De welvaart en het welzijn zijn voor bijna vier op de tien van hen relatief gering. Van degenen met een Nederlandse achtergrond is dat bijna de helft minder. De verschillen in welzijn zijn kleiner als het inkomen hoog is. Dan zijn mensen met een niet-westerse achtergrond net zo vaak gezond en tevreden als degenen met een westerse achtergrond, maar nog wel minder vaak dan mensen met een Nederlandse achtergrond.