Samenvatting
De jonge oudere van vandaag is niet die van begin deze eeuw. Er is veel veranderd in onder meer het onderwijsniveau en de arbeidsparticipatie van de 55- tot 75‑jarigen. Verschillen in welvaart en welzijn binnen deze bevolkingsgroep hangen vaak samen met verschillen in gezondheid.
In deze publicatie worden welvaart en welzijn van jonge ouderen in kaart gebracht. De welvaart wordt gemeten uit de combinatie van het besteedbaar huishoudensinkomen en het vermogen. Welzijn wordt gemeten door te kijken of mensen tevreden zijn met hun leven en of ze hun gezondheid als goed beschouwen. Wie welvarend is, blijkt ook vaker tevreden en gezond te zijn.
Welvaart en welzijn veranderen tijdens de levensloop. Tussen 18 en 55 jaar loopt de welvaart op omdat mensen carrière maken en vermogen opbouwen. Doordat hun gezondheid met de jaren verslechtert, neemt het welzijn daarentegen af. De jonge ouderen, de 55- tot 75‑jarigen waarop deze publicatie vooral de aandacht richt, zijn in de levensfase waarin de welvaartstijging omslaat in een daling. De overgang van werk naar pensioen zorgt ervoor dat de inkomsten teruglopen, de welvaart in het algemeen daalt. De geleidelijke daling van het welzijn maakt juist een pas op de plaats doordat de tevredenheid met het leven na de pensionering vaak stijgt.
Hoogopgeleide jonge ouderen meestal welvarend, tevreden en gezond
Hoogopgeleide jonge ouderen hebben meestal zowel een grote welvaart als een groot welzijn. Van de laagopgeleide jonge ouderen is iets minder dan een kwart welvarend met een groot welzijn. Iets minder dan een derde heeft zowel een kleine welvaart als een klein welzijn. Van de jonge ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond, heeft bijna de helft deze klein/klein combinatie. Ook bij jonge ouderen die niet met een partner wonen zijn zowel welvaart als welzijn vaak klein.
Jonge ouderen werken vaker en gaan langer door
Betaald werk kan een belangrijke bijdrage leveren aan zowel de welvaart als het welzijn. Het geeft financiële middelen, een zinvolle tijdsbesteding en sociale contacten. Het aandeel jonge ouderen dat betaald werk heeft, als werknemer of zelfstandige, is de afgelopen 15 jaar aanzienlijk gestegen. De toename van het aandeel hoogopgeleiden onder de jonge ouderen heeft daar beperkt aan bijgedragen.
Belangrijker waren de afschaffing van de VUT en het fiscaal gefaciliteerd prepensioen, aanpassingen in de arbeidsongeschiktheidswet en de verhoging van de AOW-leeftijd. Ook speelde een belangrijke rol dat vrouwen sinds de jaren 70 steeds meer zijn gaan werken en ook vaker bleven werken als ze kinderen kregen. De arbeidsparticipatie van jonge ouderen steeg bij mannen en vrouwen, laag- en hoogopgeleiden en bij mensen met een Nederlandse- en een migratieachtergrond.
Rond de eeuwwisseling waren VUT en vroegpensioen belangrijke redenen om niet te werken, tegenwoordig heeft niet werken vooral met gezondheidsproblemen te maken. De niet-werkzame jonge ouderen zijn daarmee een kleinere, maar, op het gebied van gezondheid, problematischere groep geworden.
Opleiding en gezondheid beïnvloeden levensloop
De overgang van middelbare naar oude leeftijd verloopt niet voor iedereen op dezelfde manier. Het onderwijsniveau en de gezondheid spelen daarbij een belangrijke rol. Laagopgeleiden kampen vaker als vijftiger met gezondheidsklachten en zijn, als ze klachten hebben, daardoor vaker arbeidsongeschikt. De slechtere gezondheid van laagopgeleiden beperkt daarmee niet alleen hun welzijn, maar ook hun welvaart. Bovendien hebben mensen die niet actief zijn in een baan of vrijwilligerswerk doorgaans minder sociale contacten, wat het risico op eenzaamheid vergroot. Hoogopgeleiden die van een uitkering leven doen vaker vrijwilligerswerk dan hoogopgeleiden die betaald werken, maar bij laagopgeleiden is dat niet het geval.
Van de groep jonge ouderen die 65 jaar was in 2016 had iets meer dan 40 procent in alle jaren van hun 50e tot aan hun pensionering betaald werk. Ruim een kwart had niet doorlopend gewerkt maar ook van een uitkering geleefd. Meestal ging het dan om een uitkering voor arbeidsongeschiktheid. De mensen die dit traject volgden waren vaker dan gemiddeld laagopgeleid, terwijl degenen die doorlopend werkten tot hun pensioen bovengemiddeld vaak een middelbaar of hoog onderwijsniveau hadden. Laagopgeleide vrouwen hadden relatief vaak van hun 50e tot hun pensionering geen zelfstandige inkomsten uit werk of een uitkering, of wisselden perioden met betaald werk af met perioden zonder dergelijke zelfstandige inkomsten.
Hoewel laagopgeleiden gemiddeld eerder uitstromen uit de arbeidsmarkt doordat ze vaker arbeidsongeschikt worden, gaan hoogopgeleiden gemiddeld op jongere leeftijd met pensioen. Hoogopgeleiden kunnen doorgaans ook langer in goede gezondheid van hun pensioen genieten. Van de hoogopgeleide 55- tot 60‑jarigen aan het begin van deze eeuw haalde 66 procent hun 70e zonder in de vijf jaar daarvoor veel medische zorg nodig te hebben. Van de laagopgeleiden was dat 56 procent. Het verschil was groter bij de mannen dan bij de vrouwen.
Samenstelling groep jonge ouderen verandert
De samenstelling van de groep jonge ouderen is de laatste 15 jaar veranderd. Het aandeel jonge ouderen met een lage opleiding is gedaald. Het aandeel dat geen partner heeft, ouder dan 65 jaar is of een niet-westerse migratieachtergrond heeft is gestegen. Aangezien de jongere generaties gemiddeld hoger opgeleid zijn, zal de daling van het aandeel laagopgeleiden de komende jaren doorzetten. Ook de andere ontwikkelingen zetten naar verwachting door. Over 20 jaar zullen er waarschijnlijk meer niet-westerse en meer alleenwonende jonge ouderen zijn, en zal de groep sterker zijn vergrijsd.
Met het veranderen van de omvang van de groepen kan ook hun relatieve voorsprong of achterstand op het gebied van welvaart en welzijn veranderen. Doordat laagopgeleid zijn uitzonderlijker wordt, kan het steeds meer een groep worden waar problemen zich concentreren. Bij de groeiende groep jonge ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond zou de achterstand op het gebied van geld en gezondheid juist kleiner kunnen worden. Over 20 jaar zal deze groep waarschijnlijk voor een groter deel uit in Nederland geboren personen bestaan, de zogenoemde tweede generatie, en voor een kleiner deel uit laagopgeleiden.