Maatschappij - Cijfers
Verkeer
Op 1 januari 2019 stonden ruim 12,7 miljoen motorvoertuigen geregistreerd, 1,8 procent meer dan het jaar daarvoor. Ons land telde op die datum 8,5 miljoen personenauto’s, een toename van 1,9 procent vergeleken met een jaar eerder. Het aantal opleggers en trekkers voor oplegger is met 4,4 procent en 3,9 procent het sterkst gestegen. Ook het aantal bestelauto’s nam toe, met 3,6 procent. Het aantal bussen was vergeleken met een jaar eerder het sterkst afgenomen. Begin 2019 telde ons land ruim 9,7 duizend bussen, bijna 2 procent minder dan begin 2018.
In meer dan een kwart (27 procent) van de Nederlandse huishoudens, zo’n 2,1 miljoen, was in 2016 geen (lease)auto, brom- of snorfiets, scooter, motor of bestelauto. Van de ruim 3 miljoen huishoudens in de laagste inkomensklasse had 46 procent geen motorvoertuig. In 27 procent van deze gevallen had ook niemand een rijbewijs. In vrijwel alle huishoudens in de hoogste inkomensklasse was een motorvoertuig aanwezig. Als huishoudens een motorvoertuig bezitten dan is dit meestal een (lease)auto.
Bijna 80 procent van de Nederlandse bevolking van 17 jaar of ouder, zo’n 11,2 miljoen mensen, had begin 2019 had een personenautorijbewijs. Dat is 1 procent meer dan een jaar eerder. Van de Nederlandse mannen van 17 jaar of ouder had 85 procent een rijbewijs, van de vrouwen 75 procent. Bij 70‑plussers is het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst. 85 procent van de mannen van 70 jaar of ouder had begin dit jaar een autorijbewijs tegen 53 procent van de vrouwen.
In 2017 kregen 2,9 miljoen personenauto’s ten minste één boete voor een snelheidsovertreding. Auto’s waarmee jaarlijks veel kilometers werden afgelegd ontvingen meer boetes dan auto’s met een laag jaarkilometrage. Berekend per 100 duizend kilometer kregen auto’s met een laag jaarkilometrage relatief veel snelheidsboetes. Auto’s die jaarlijks minder dan 5 duizend kilometer reden, ontvingen gemiddeld 5,7 boetes, terwijl auto’s die meer dan 50 duizend kilometer aflegden over diezelfde afstand 3,5 keer werden bekeurd.
Nederland telde op 1 januari 2018 bijna 1,9 miljoen personenauto’s van 15 jaar en ouder, meer dan twee keer zoveel als tien jaar eerder. Het aantal zogeheten youngtimers (15 tot 40 jaar oud) en oldtimers (40 jaar of ouder) is in tien jaar tijd gemiddeld met bijna 8 procent per jaar toegenomen. Het totale personenautopark groeide in periode 2008–2018 gemiddeld met 1 procent. Het aandeel young- en oldtimers in het personenautopark is dan ook toegenomen, van 12 procent in 2008 naar 22 procent begin 2018.
Begin 2019 telde Nederland bijna 315 duizend elektrische auto’s, bijna 43 duizend meer dan een jaar eerder. Van alle elektrische auto’s is 56 procent een hybride (HEV). Hiervan waren er begin 2019 bijna 176 duizend, ruim 15 procent meer dan het jaar daarvoor. Het aantal volledig elektrische auto’s (FEV) verdubbelde in een jaar tijd tot bijna 45 duizend. Voor het eerst is het aantal plug-in hybrides afgenomen, van ruim 97 duizend begin 2018 tot bijna 94 duizend begin 2019, een daling van 3,4 procent. Begin 2019 waren er meer dan twee keer zoveel plug-in hybrides als volledig elektrische personenauto’s.
Nederlandse motorvoertuigen (exclusief motor- en bromfietsen) legden in 2017 in totaal 147,6 miljard kilometer af. Dit is 0,7 procent meer dan een jaar eerder. De grootste relatieve en absolute stijging is te zien bij de bestelauto’s. Die reden gezamenlijk 17,7 miljard kilometer, 3,4 procent meer dan in 2016. Personenauto’s legden in 2017 ruim 119 miljard kilometer af, een groei van 0,4 procent. Vergeleken met tien jaar eerder is met alle motorvoertuigen 4,5 procent meer gereden. Met personenauto’s is bijna 7 procent meer gereden, met vrachtauto’s is bijna een kwart minder kilometers afgelegd.

Begin 2018 telt Nederland 538 personenauto’s per duizend inwoners. Het autobezit is het hoogst onder de 50- tot 65‑jarigen, 663 auto’s per duizend inwoners van deze leeftijd. Jongeren van 18 tot 30 jaar hebben het minst vaak een auto (287 per duizend jongeren). Het autobezit van 75‑plussers is de afgelopen tien jaar elk jaar toegenomen en is begin 2018 hoger dan dat van de 18- tot 30‑jarigen.