Arbeid en inkomen
Trends
Arbeidsparticipatie nog altijd lager dan vóór kredietcrisis
De netto-arbeidsparticipatie, het aantal werkenden onder de 15- tot 75-jarigen, liep in 2017 op tot 66,7 procent. Nog altijd is de arbeidsparticipatie iets lager dan vóór het uitbreken van de kredietcrisis. In 2008 bedroeg zij nog 67,9 procent. Na 2008 daalde de arbeidsdeelname, om pas vanaf 2015 weer te stijgen. De netto-arbeidsparticipatie is een belangrijk economisch en maatschappelijk gegeven. Een hoge arbeidsdeelname is onder meer van belang voor de inkomens van huishoudens en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Ook zijn mensen met betaald werk gemiddeld gelukkiger dan mensen zonder werk. Bij arbeidsparticipatie doet de grootte van een baan er niet toe. Iedereen met betaald werk van één uur of meer in de week telt mee als werkzaam persoon.
De ontwikkeling van de netto-arbeidsparticipatie van de bevolking van 15 tot 75 jaar wordt beïnvloed door verschillende factoren. Zo stijgt de intentie om te werken onder vrouwen en 55-plussers trendmatig. Emancipatie en overheidsbeleid om de arbeidsdeelname te verhogen liggen ten grondslag aan deze trends. De economische werkelijkheid kan daarbij wel roet in het eten gooien. Meer mensen kunnen banen ambiëren, maar deze moeten er wel zijn, anders stijgt slechts de werkloosheid. Bij conjuncturele schommelingen loopt de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie voor verschillende groepen uiteen.
Foto omschrijving: Man en vrouw aan het werk aan een machine.
Arbeidsparticipatie vrouwen dichter bij die van mannen
De arbeidsdeelname stijgt bij vrouwen én bij mannen, maar sterker bij vrouwen. De achterstand in arbeidsdeelname die vrouwen hadden op mannen is sluipenderwijs kleiner geworden. In 2008 was de netto arbeidsparticipatie van mannen nog 13,4 procentpunt hoger dan van vrouwen. In 2017 was het verschil teruggelopen tot minder dan 10 procentpunt. Het verschil is de laatste jaren onder alle leeftijdsgroepen kleiner geworden. Onder 15- tot 25-jarigen ligt de netto arbeidsparticipatie van vrouwen tegenwoordig zelfs iets boven die van mannen, doordat de arbeidsparticipatie van jonge vrouwen na 2014 veel sneller toenam dan die van jonge mannen.
Onder de meeste leeftijdsgroepen lag de arbeidsparticipatie in 2017 lager dan in 2008. Alleen onder 55-plussers en bij vrouwen van 45 jaar of ouder was deze hoger dan tien jaar eerder. De arbeidsparticipatie onder 55- tot 65-jarigen stijgt al geruime tijd, zelfs tijdens de kredietcrisis hield dit aan.
Arbeidsparticipatie mensen van Surinaamse en Antilliaanse komaf relatief sterk gedaald
De economische crisis die volgde op de kredietcrisis ging gepaard met grote veranderingen in de arbeidsdeelname van alle grote groepen met een migratieachtergrond in Nederland. Al deze groepen hadden in 2017 een lagere arbeidsdeelname dan in 2008. Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en mensen met een Nederlandse achtergrond nam tijdens de crisis toe. Voor die tijd werd dit verschil juist kleiner en ook de laatste jaren is dat weer het geval.
Met name de arbeidsdeelname van mensen met een Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond is sinds 2008 sterk gedaald. Onder mensen met een Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie weer bijna op het niveau van 2008. Ook het verschil met mensen met een Nederlandse achtergrond is vrijwel hetzelfde als in dat jaar. De arbeidsparticipatie van mensen met een Marokkaanse migratieachtergrond is relatief laag (minder dan 55 procent) maar al wel stukken hoger dan aan het begin van het millennium.
Arbeidsparticipatie hoogopgeleiden minder teruggelopen
De arbeidsdeelname hangt niet alleen samen met de conjunctuur, maar ook met leeftijd en onderwijsniveau. Ruwweg ligt de netto-arbeidsparticipatie van laagopgeleiden rond 50 procent, van middelbaar opgeleiden rond 70 procent en van hoogopgeleiden rond 80 procent. Voor alle drie de groepen was de arbeidsparticipatie in 2017 lager dan in 2008. De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie tijdens schommelingen in de conjunctuur verschilt echter voor middelbaar en vooral laagopgeleiden ten opzichte van hoog opgeleiden. De arbeidsparticipatie van zowel laagopgeleiden als middelbaar opgeleiden zakte in de voorbije jaren tot 5 procent onder het niveau van 2008. Bij hoogopgeleiden viel de arbeidsparticipatie minder dan 1,5 procent terug.
Vergelijken we mannen en vrouwen van hetzelfde onderwijsniveau, dan valt op dat de netto-arbeidsparticipatie bij hoogopgeleiden hoger is, maar ook dat het verschil in participatie tussen mannen en vrouwen groter is bij middelbaar en laagopgeleiden. Tussen laagopgeleide mannen en vrouwen bedroeg dat verschil in 2017 bijna 20 procentpunt. Hoogopgeleide mannen en vrouwen verschillen nauwelijks nog in arbeidsdeelname. Wel is de arbeidsparticipatie van hoogopgeleide vrouwen ouder dan 45 jaar lager dan van hoogopgeleide mannen van die leeftijd.
Arbeidsparticipatie laagopgeleiden tussen 25 en 45 jaar flink omlaag
Met name onder 25- tot 45-jarigen met een laag onderwijsniveau heeft de crisis er stevig ingehakt. Zowel onder mannen als onder vrouwen met een laag onderwijsniveau is de netto-arbeidsparticipatie sinds 2008 met ruim 10 procentpunt gedaald. Onder mannen was de daling het sterkst, maar de arbeidsparticipatie van deze groep loopt de laatste jaren al wel weer op. Onder laagopgeleide vrouwen van 25 tot 45 jaar daalt de arbeidsparticipatie daarentegen nog altijd. Ook onder 15- tot 25-jarige mannen met een hoog onderwijsniveau en onder 25- tot 45-jarige mannen met een middelbaar onderwijsniveau ligt de arbeidsparticipatie nog altijd veel lager dan in 2008.
Het aandeel hoogopgeleiden in de bevolking van 15 tot 75 jaar neemt overigens nog altijd toe, vooral onder vrouwen. Onder de 45 jaar zijn er al meer hoogopgeleide vrouwen dan mannen.
Ook voor mensen met een niet-Nederlandse achtergrond geldt dat de arbeidsdeelname toeneemt met het onderwijsniveau. Ook zijn de verschillen tussen mensen met een migratieachtergrond en mensen met een Nederlandse achtergrond het kleinst onder personen met een hoog onderwijsniveau. Onder hoogopgeleide personen van Surinaamse en Antilliaanse komaf is de arbeidsparticipatie vergelijkbaar met mensen met een Nederlandse achtergrond. Maar de verschillen in arbeidsdeelname tussen personen met een hoog onderwijsniveau zijn sowieso klein.
Het percentage hoogopgeleiden onder personen met een niet-westerse migratieachtergrond ligt lager dan onder personen met een Nederlandse of westerse achtergrond. Wel stijgt dit aandeel, al geldt dit voor de twee andere groepen ook.
Arbeidsparticipatie in Nederland relatief hoog
In het algemeen kan worden gesteld dat de daling van de arbeidsdeelname tijdens de economische crisis sterk is geweest. Toch is deze in Nederland nog steeds hoog, vergeleken met andere landen. In de Europese Unie kennen alleen Denemarken, Estland en Zweden een hogere netto-arbeidsparticipatie.
De arbeidsparticipatie van vrouwen is over een langere periode voortdurend gestegen. Tijdens de crisis hield de stijging niet aan. Toch is dat geen belemmering geweest voor de inhaalslag die vrouwen op mannen qua arbeidsdeelname aan het maken zijn. Dat kan niet gezegd worden voor diverse groepen met een niet-westerse migratieachtergrond. De arbeidsparticipatie van bijvoorbeeld mensen met een Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond viel verder terug dan van mensen met een Nederlandse achtergrond. Daarnaast is de arbeidsparticipatie van laagopgeleiden en middelbaar opgeleiden in de periode 2008-2017 sterker gedaald dan die van hoogopgeleiden. In hoeverre het lagere opleidingsniveau ook de sterke arbeidsparticipatiedaling van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond verklaart, is niet onderzocht.