Arbeid en inkomen
Cijfers - Arbeid
In 2016 telde Nederland 10 miljoen banen. Hiervan waren er 7,9 miljoen in handen van werknemers en 2,1 miljoen voor zelfstandigen. In vergelijking met 1970 is het aantal banen met 68 procent toegenomen. Het aandeel zelfstandigen is sinds 2003 opgelopen van 18 procent naar 21 procent. In de jaren tachtig was het aandeel zelfstandigenbanen nog hoger, namelijk 23 procent.
Het openbaar bestuur, de zorg en het onderwijs zorgen samen voor veel werkgelegenheid. Ruim een kwart van alle banen is bij een van deze sectoren. Ook in de handel, vervoer en horeca en in de zakelijke dienstverlening is het aantal banen hoog. De meeste zelfstandigen werken in de zakelijke dienstverlening. Het percentage zelfstandigen is daarentegen het hoogst in de landbouw en visserij. In deze bedrijfstak zijn zes op de tien banen voor zelfstandigen.
In 2016 is bijna de helft van alle werknemersbanen in handen van vrouwen. In 1970 lag dat aandeel op 27 procent. Sindsdien is het aantal werknemersbanen voor vrouwen verdriedubbeld, terwijl het aantal banen voor mannen met 22 procent toenam. Van de werknemersbanen die door vrouwen worden vervuld, is ruim drie kwart een deeltijdbaan. Het aandeel deeltijdbanen van mannen blijft hier sterk bij achter, maar is met 33 procent toch aanzienlijk.
In 2016 is 66 procent van de Nederlandse bevolking van 15 tot 75 jaar werkzaam. Van hen werken 9 op de 10 personen 12 uur of meer per week. Werkende jongeren (van 15 tot en met 18 jaar) hebben meestal een kleine baan van minder dan 12 uur per week. Boven de 60 jaar neemt de werkzaamheid sterk af.
In 2016 is 6 procent van de Nederlandse beroepsbevolking werkloos. Zij hebben geen werk maar zijn wel op zoek naar werk en beschikbaar voor werk. Het hoogst is de werkloosheid onder jongeren van 15 tot 25 jaar: bijna 11 procent van deze jongeren is werkloos. De werkloosheid is ook relatief hoog onder ouderen van 55 tot 65 jaar: van hen is ruim 7 procent werkloos.
Het aantal werklozen was in 2016 ruim anderhalf keer zo groot als in 2008, namelijk 538 duizend. Vooral de langdurige werkloosheid (een jaar of langer) nam sterk toe. Het aantal werklozen neemt af sinds 2014. Hoewel het aantal langdurig werklozen het laatste jaar afnam met 43 duizend personen, was deze groep werklozen in 2016 nog ruim twee keer zo groot als in 2008 (216 duizend tegen 95 duizend).
Halverwege 2008 waren het aantal vacatures en het aantal werklozen bijna met elkaar in evenwicht: er was sprake van een gespannen arbeidsmarkt. Door de financiële crisis daalde het aantal vacatures daarna snel, terwijl het aantal werklozen opliep. Eind 2013 waren er uiteindelijk ruim zevenmaal zoveel werklozen als vacatures. Sindsdien daalt de verhouding werklozen/vacatures weer. Eind 2016 waren er gemiddeld 2,9 werklozen per openstaande vacature.
In het 4e kwartaal van 2013 lag het aantal openstaande vacatures laag, sindsdien neemt het aantal openstaande vacatures toe. In Noord- en Zuid-Holland zijn de meeste openstaande vacatures: 33 duizend. De minste vacatures zijn er in Zeeland. Ten opzichte van 2013 is de relatieve stijging het grootst in Overijssel (+87 procent) en het laagst in Drenthe (+68 procent). Gerelateerd aan de beroepsbevolking zijn, zowel in 2013 als in 2016, de meeste openstaande vacatures in Utrecht en de minste in Friesland.
Zowel in 2015 als in 2016 stegen de cao-lonen harder dan de consumentenprijzen. In de vier jaren daarvoor bleef door de economische crisis de loonstijging juist achter bij de ontwikkeling van de consumentenprijzen. De loonstijging kwam in 2016 uit op 1,8 procent. In de afgelopen dertig jaar lag de cao-loonstijging alleen in 1987 en 2009 zo ver boven de ontwikkeling van consumentenprijzen als in 2016.