Onzekerheid

Erratum

Na publicatie van dit artikel is geconstateerd dat de detailcijfers waarop dit hoofdstuk is gebaseerd onvoldoende betrouwbaar zijn. PBL en CBS kunnen de desbetreffende prognoses niet binnen afzienbare termijn herzien. Daarom adviseren zij om de informatie in dit hoofdstuk niet te gebruiken. Zie voor meer informatie dit erratum.

De regionale prognose geeft de meest waarschijnlijke ontwikkeling van bevolking en huishoudens op basis van de huidige kennis en inzichten. Elke prognose is echter met onzekerheden omgeven. Die onzekerheid neemt toe naarmate de prognoseperiode verder in de toekomst ligt. De onzekerheid is bovendien doorgaans groter in kleinere regio’s en gemeenten doordat bij kleinere aantallen toevalfluctuaties een grotere rol spelen dan bij grotere aantallen.

Vooral in gebieden waar de druk op de woningmarkt groot is, zoals in de grote steden, speelt daarnaast onzekerheid over de woningbouw een belangrijke rol. De prognose veronderstelt dat gemeenten met veel woningbouw sterker kunnen groeien dan gemeenten met weinig woningbouw. Om deze reden worden woningbouwplannen meegenomen bij het opstellen van de regionale prognose. Die worden echter niet altijd gerealiseerd. Ook is het mogelijk dat meer gebouwd wordt dan verwacht. Voor de langere termijn zijn er bovendien vaak nog geen woningbouwplannen gemaakt, en kan deze informatie niet helpen om te bepalen waar woningen beschikbaar zullen zijn voor mensen die verhuizen.

Behalve over woningbouw, is er ook onzekerheid over de ontwikkeling van geboorte, sterfte, immigratie, emigratie en over vestiging en vertrek. Ook is het onzeker of levensloopgebeurtenissen meer of minder zullen veranderen dan verondersteld, zoals het uit-huis-gaan van kinderen, het samenwonen, het uit-elkaar-gaan en het verhuizen naar een zorginstelling.

Buiten de demografie, kunnen economische ontwikkelingen ook een bron van onzekerheid vormen, wat weer doorwerkt op vooral de binnenlandse en buitenlandse migratie, maar ook op geboorte en relatievorming en -ontbinding (De Beer, 2012). Bij de sterfte kunnen epidemieën leiden tot meer overledenen, terwijl een gezondere levensstijl juist kan leiden tot minder overledenen. Ook kunnen er onvoorziene sociaal-culturele veranderingen optreden, bijvoorbeeld in woonvoorkeuren of in de manier waarop relaties vormgegeven worden, en kunnen beleidswijzigingen tot andere keuzes leiden. Tot slot kunnen onverwachte internationale ontwikkelingen van invloed zijn op immigratie. Daarbij kan gedacht worden aan oorlogen of klimaatverandering, maar ook aan de Brexit en het soort maatregelen dat tijdens de coronacrisis werd genomen.

Bij de prognose van 2016 is deze onzekerheid voor het eerst in beeld gebracht met behulp van een zogenoemde stochastische prognose (Van Duin en De Jong, 2017b). Deze levert onzekerheidsintervallen op die een indicatie geven van de betrouwbaarheid van de prognose. In de regionale prognose is een methodiek gebruikt die lijkt op die van de stochastische prognose van de nationale prognose van het CBS. Voor elke gemeente, provincie en COROP-gebied worden, naast de prognose, zestien varianten gesimuleerd. Deze geven aan wat het effect is van hogere dan wel lagere veronderstellingen ten aanzien van geboorte, sterfte, buitenlandse migratie, binnenlandse migratie, het uit-huis-gaan van kinderen, het gaan samenwonen en het gaan wonen in een instelling. Uit de uitkomsten van deze varianten kan voor elke afzonderlijke regio de onder- en bovengrens van het 67 procent prognose-interval worden afgeleid, zowel voor de bevolkingsontwikkeling als de huishoudensontwikkeling. Naar verwachting zullen de werkelijke cijfers in de meeste gevallen, twee op de drie keer, tussen deze twee waarden liggen. Hoe smaller het prognose-interval, hoe minder variatie wordt verwacht in de werkelijke waarde.

Het 67 procent prognose-interval geeft een bandbreedte voor de uitkomsten van elke regio afzonderlijk. Dat betekent dat gemeentelijke cijfers niet zonder meer over gebieden kunnen worden opgeteld. De bovengrens bij de ene gemeente hoeft namelijk niet altijd samen te gaan met de bovengrens bij een andere gemeente.

7.1Bij lagere bevolkingsgroei meer krimp aan de randen van Nederland

Kaart 7.1.1 geeft de verwachte bevolkingsgroei tot 2035 volgens de prognose en volgens de onder- en bovengrens van het 67 procent prognose-interval. De figuur van de prognose geeft de meest waarschijnlijke toekomst aan. Voor vrijwel alle COROP-gebieden in de Randstad is het vrij zeker dat ze blijven groeien. Ook als de bevolkingsgroei in de COROP-gebieden lager uitvalt en zou uitkomen op het niveau zoals verwacht volgens de ondergrens, neemt de bevolking van deze gebieden in omvang toe. In delen van Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel is de verwachte groei van de bevolking eveneens zeer waarschijnlijk.

Tot 2035 wordt er in Nederland weinig krimp verwacht. Mocht de bevolkingsgroei lager uitvallen, dan zouden meer gebieden in deze regio’s met bevolkingskrimp te maken kunnen krijgen, met name in het noorden van het land en langs de oost- en zuidgrens. Wanneer echter de bevolking sterker groeit dan voorzien, dan zouden vrijwel alle gebieden te maken kunnen krijgen met een groeiend of stabiel blijvend aantal inwoners.

De figuur laat de verwachte bevolkingsgroei tot 2035 volgens de prognose en volgens de onder- en bovengrens van het 67 procent prognose-interval zien. De figuur van de prognose geeft de meest waarschijnlijke toekomst aan.

7.2Bij lagere groeiverwachtingen toch vrijwel overal meer huishoudens

Voor vrijwel alle gebieden waar het aantal huishoudens tot 2035 volgens de prognose het sterkst groeit, geldt dat een toename ook waarschijnlijk is als het aantal huishoudens veel minder sterk toeneemt. Voor het noorden en langs de oost- en zuidgrens van het land, is de toename van het aantal huishoudens minder zeker. Op basis van de ondergrens zou het aantal huishoudens daar ook kunnen krimpen. Hier staat tegenover dat als het aantal huishoudens sterk groeit, in vrijwel alle gebieden het aantal huishoudens tot 2035 zal toenemen.

De figuur laat de verwachte groei van het aantal huishoudens tot 2035 volgens de prognose en volgens de onder- en bovengrens van het 67 procent prognose-interval zien. De figuur van de prognose geeft de meest waarschijnlijke toekomst aan.