Bijlage B. Onderzoeksverantwoording
In deze onderzoeksverantwoording worden de opzet en uitvoering van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld beknopt beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
- Dataverzameling
- Vragenlijst
- Operationalisering huiselijk en seksueel geweld
- Aandachtspunten bij onderzoeksresultaten
- Gebruikte analysemethoden
- Plausibiliteit: vergelijking met ander onderzoek.
- Huiselijk en seksueel geweld en corona
- Toegang tot databestanden.
Over deze en andere onderwerpen die te maken hebben met de opzet en uitvoering van de PHGSG is meer informatie beschikbaar in de Onderzoeksdocumentatie.
1.Dataverzameling
Doelpopulatie en steekproef
De doelpopulatie bestaat uit alle in Nederland woonachtige personen van 16 jaar of ouder bij de start van het veldwerk, die geregistreerd zijn als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) en die deel uitmaken van particuliere huishoudens. De institutionele bevolking, dat zijn personen in inrichtingen, instellingen of tehuizen (IIT), worden voor dit onderzoek niet benaderd. Er is een aselecte steekproef getrokken. Deze bestaat uit 100 duizend personen. Dit aantal is vastgesteld omdat in overleg met opdrachtgever WODC is vastgesteld dat het aantal respondenten minimaal 23 duizend moet bedragen en een respons van 23 procent wordt verwacht.
Veldwerk
Het veldwerk heeft plaatsgevonden van begin maart tot en met eind april. De steekproefpersonen ontvangen een aanschrijfbrief met daarin het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek en de bijbehorende inloggegevens. Daarnaast wordt in de brief ingegaan op het doel van het onderzoek. Bij de aanschrijfbrief wordt een maatwerk folder bijgevoegd. Drie weken na de aanschrijfbrief wordt aan steekproefpersonen een eerste rappelbrief verstuurd met daarin opnieuw het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek. Deze brief wordt alleen verstuurd aan steekproefpersonen waarvan geen respons is ontvangen. Zes weken na de aanschrijfbrief wordt aan steekproefpersonen een tweede rappelbrief verstuurd met opnieuw het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek. Ook deze brief wordt alleen verstuurd aan steekproefpersonen waarvan nog geen respons is ontvangen. In de brief staat een uiterste datum tot wanneer de vragenlijst kan worden ingevuld.
Het veldwerk was net een week gaande toen de effecten van het coronavirus zich in volle omvang manifesteerden in Nederland (rond 15 maart) en het uitdrukkelijk verzoek uitging van de overheid om zoveel als mogelijk thuis te werken (de zogeheten intelligente lockdown). De antwoorden van de respondenten die vóór 15 maart reageerden wijken af van de antwoorden van degenen die daarna aan het onderzoek meededen. Het is niet duidelijk of en op welke manier dit veroorzaakt wordt door de coronamaatregelen in huiselijke kring (zie ook paragraaf 7, huiselijk en seksueel geweld en corona).
Respons
Van de 100 duizend personen die voor het onderzoek zijn benaderd hebben in totaal 30 459 personen meegedaan, een responspercentage van 30,5 procent; 7,5 procent boven verwachting. Uit de responsanalyse is gebleken dat er sprake is van een selectieve respons die overeenstemt met de selectiviteit van respons in andere CBS-onderzoeken. Zo nemen jongeren minder deel dan ouderen, personen met een niet-westerse migratieachtergrond minder dan personen met een westerse migratieachtergrond of met een Nederlandse achtergrond, en personen met een lager inkomen minder dan personen met een hoger inkomen. Voor deze selectiviteit in de respons is door weging zodanig gecorrigeerd dat de deelnemers aan het onderzoek een representatieve vertegenwoordiging vormen van de doelpopulatie (voor meer informatie over de selectiviteit van de respons en de weging zie de Onderzoeksdocumentatie).
2.Vragenlijst
De vragenlijst heeft betrekking op ervaringen met geweld en intimidatie in de huiselijke kring en ongewenste seksuele ervaringen (zowel binnen als buiten de huiselijke kring). De vragenlijstblokken die huiselijk geweld (inclusief stalking door ex-partner) meten zijn ontwikkeld door het WODC. Dat is gebeurd op basis van bestaande vragenlijsten voor huiselijk geweld en het concept van de vragenlijst is voorgelegd aan een groep experts op het gebied van huiselijk geweld. Van die bijeenkomst is een verslag gemaakt, maar er is geen uitgebreider onderzoeksverslag beschikbaar. De vragenlijstblokken die seksuele intimidatie en seksueel geweld meten, zijn in opdracht van het WODC ontwikkeld door Rutgers en een aantal deskundigen op het gebied van seksualiteit en seksueel geweld. Het verslag dat over de ontwikkeling van dat deel is geschreven, is hier te vinden. De vragenlijst bestaat in totaliteit uit de volgende blokken met voorbeelden van vragen c.q. ervaringennoot1:
Blok in vragenlijst | Gebruikte begrip in publicatie | Voorbeelden van vragen c.q. ervaringen |
---|---|---|
Meningsverschillen en verbale agressie | Verbale agressie in huiselijke kring |
|
Lichamelijke agressie | Fysiek geweld in huiselijke kring |
|
Coercive control | Dwingende controle in huiselijke kring |
|
Stalking | Stalking door ex-partner |
|
Hands-off online | Online seksuele intimidatie |
|
Hands-off offline | Niet-fysieke seksuele intimidatie |
|
Hands-on | Fysiek seksueel geweld |
|
In de vragenlijst wordt aan respondenten gevraagd of ze in de afgelopen 5 jaar slachtoffer zijn geweest van een of meer van bovenstaande ervaringen (zie rechterkolom van het overzicht). En zo ja, hoe vaak dit in de afgelopen 12 maanden is voorgekomen en wie de pleger was. Deze vragen worden per ervaring gesteld. Eventuele gevolgen van het slachtofferschap en het praten met anderen (inclusief de politie en Veilig Thuis) over het slachtofferschap zijn ook onderwerpen die aan bod komen in de vragenlijst. Deze vragen worden aan het einde van elk blok over alle ervaringen in dat blok tezamen gesteld. De vragenlijstnoot2 PHGSG 2020 is hier beschikbaar.
3.Operationalisering huiselijk geweld en seksueel geweld
De concepten huiselijk geweld en seksueel geweld zijn gebaseerd op samenvoegingen en selecties van 6 afzonderlijke vormen van huiselijk en seksueel geweld. Verbale agressie in huiselijke kring is hierbij niet meegeteld omdat het twijfelachtig is of bij deze vorm van agressie, die vaak voorkomt, wel altijd sprake is van geweld.
Huiselijk geweld en seksueel geweld, concepten en operationalisering
Concept | Operationalisering |
---|---|
Huiselijk geweld | Een of meer vormen van:
|
Huiselijk niet-seksueel geweld | Een of meer vormen van:
|
Huiselijke seksueel geweld | Een of meer vormen van:
|
Seksueel geweld | Een of meer vormen van:
|
Seksueel geweld binnen huiselijke kring | Een of meer vormen van:
|
Seksueel geweld buiten huiselijke kring | Een of meer vormen van:
|
4.Aandachtspunten bij onderzoeksresultaten
Hieronder volgt een aantal aandachtspunten waarmee bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten rekening moet worden gehouden.
Samenstelling afzonderlijke vormen van huiselijk en seksueel geweld
De samenstelling van de zeven vormen van huiselijk en seksueel geweld (verbale agressie in huiselijke kring, fysiek geweld in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door ex-partner, niet-fysieke seksuele intimidatie, fysiek seksueel geweld, online seksuele intimidatie) is gebaseerd op een set van onderliggende items die in het betreffende vragenblok in de PHGSG-vragenlijst zijn uitgevraagd. Deze items kunnen fors variëren in ernst van de gebeurtenis/ervaring. Bij fysiek geweld in huiselijke kring bijvoorbeeld lopen de gevraagde items uiteen van voorvallen als iemand stompen tot misdrijven als pogingen om iemand te verstikken of te verwonden met een wapen. Bij fysiek seksueel geweld variëren de voorvallen van ongewenst gezoend worden tot pogingen tot verkrachting. In overleg met de opdrachtgever is bepaald dat de gepresenteerde onderzoeksresultaten voor de totalen van de afzonderlijke vormen van huiselijk en seksueel geweld gebaseerd zijn op de complete set van onderliggende items, en dat dus geen onderzoeksresultaten voor selecties van items worden gepresenteerd. Er is ook in overleg besloten dat verbale agressie in huiselijke kring niet meegeteld wordt bij het totaalcijfer huiselijk geweld, omdat – zoals ook in paragraaf 3 beschreven – het twijfelachtig is of bij deze vorm van agressie, die vaak voorkomt, wel altijd sprake is van geweld. Het is niet aan onderzoekers om te bepalen wat ernstig is en wat minder erg. Alleen in hoofdstuk 7 bij fysiek seksueel geweld is hierop bij de bespreking van de gevolgen voor de slachtoffers een uitzondering gemaakt.
Ontbrekende waarden
Indien een respondent de vraag over slachtofferschap bij een item niet heeft beantwoord wordt verondersteld dat hij/zij dit item niet heeft meegemaakt. Deze veronderstelling zal niet altijd juist zijn omdat sommige slachtoffers om hun moverende redenen die vragen niet hebben willen of kunnen beantwoorden. Hierdoor zijn de gepresenteerde slachtofferpercentages waarschijnlijk een onderschatting. Deze omgang met ontbrekende waarden is in Nederland gebruikelijk is voor slachtofferschapsenquêtes, en deze zal ook gehanteerd worden in volgende edities van de PHGSG, zodat de onderzoeksresultaten vergelijkbaar zijn. Om toch een beeld te geven van de (maximale) onderschatting is in de hoofdstukken 2 t/m 8 in de betreffende paragraaf in een voetnoot aangegeven wat de slachtofferpercentages zouden zijn wanneer degenen die de vragen niet beantwoord hebben allemaal als slachtoffer worden meegeteld.
5‑jaarsprevalentie en jaarprevalentie slachtofferschap
In deze publicatie staan de cijfers over het slachtofferschap in de afgelopen 12 maanden – de jaarprevalentie – centraal. Aangezien het veldwerk in maart-april 2020 heeft plaatsgevonden hebben de jaarprevalenties dus betrekking op de periode maart/april 2019 tot maart/april 2020. Daarnaast zijn in beperkte mate ook cijfers opgenomen over het slachtofferschap in afgelopen vijf jaar. Bekend is dat naarmate de referentieperiode langer wordt, de kans op foreward telescoping toeneemt. Dit betekent dat de respondent geneigd is om voorvallen die verder in het verleden liggen als recenter gebeurd in te schatten. Met name bij de langere referentieperiode van 5 jaar bekent dit dat er mogelijk sprake is van een overschatting van het slachtofferschap in deze periode.
Prevalentieschattingen naar achtergrondkenmerken
Een van de onderzoeksvragen bij start van het onderzoek was: is er verschil in aard en omvang van slachtofferschap tussen de verschillende bevolkingsgroepen? De prevalentieschattingen zijn daarom uitgesplitst naar geslacht, leeftijd, geslacht x leeftijd, migratieachtergrond, seksuele oriëntatie, positie van de persoon in het huishouden, het hebben van kinderen en het aantal kinderen, het welvaartsniveau van het huishouden en de stedelijkheid van de gemeente. De uitsplitsing naar migratieachtergrond was in de meeste gevallen niet mogelijk omdat degenen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief vaak de prevalentievragen niet beantwoordden. Het is niet duidelijk wat hier speelt: wellicht taalproblemen, wellicht gevoeligheden. Alleen bij de vormen van geweld waarbij personen met een niet-westerse migratieachtergrond zelfs na includeren van ontbrekende antwoorden nog duidelijk afwijken van personen met een andere achtergrond is dit kenmerk beschreven.
In de vragenlijst zijn geen vragen opgenomen over het opleidingsniveau van de respondenten. Bovendien is het opleidingsniveau voor oudere respondenten niet altijd beschikbaar in registers. Daarom zijn de onderzoeksresultaten niet uitgesplitst naar opleidingsniveau.
Bij de prevalentieschattingen uitgesplitst naar achtergrondkenmerken zijn ook analyses uitgevoerd waarbij gecorrigeerd is voor de onderlinge samenhang tussen bepaalde kenmerken (zie ook paragraaf 5, gebruikte analysemethoden).
Schatting structureel slachtofferschap en zelfplegerschap
In navolging van eerder onderzoek (Ten Boom & Wittebrood, 2019) is ook in dit onderzoek ‘structureel geweld’ gedefinieerd als geweld dat ten minste één keer per maand voorkomt. Twee huiselijke vormen van geweld, dwingende controle en stalking, hebben per definitie een structureel karakter.
De gepresenteerde cijfers voor structureel slachtofferschap zijn minimumschattingen. Het is namelijk niet bekend hoeveel personen slachtoffer werden van meerdere vormen van geweld die afzonderlijk niet structureel voorkwamen, maar bij elkaar wel optellen tot ‘structureel geweld’.
In de enquête is gevraagd of de respondent zelf huiselijk of seksueel geweld in huiselijke kring heeft gepleegd. Verwacht wordt dat niet iedereen dit toegeeft en dat het ook bij deze cijfers om een onderschatting gaat.
Betrouwbaarheidsmarges
De PHGSG is gebaseerd op steekproefonderzoek. Dit betekent dat de gepresenteerde cijfers schattingen zijn, waarvan de werkelijke uitkomsten binnen betrouwbaarheidsmarges (aangegeven met een boven- en ondergrens) liggen. In dit onderzoek is een betrouwbaarheidsniveau van 95 procent gekozen. Dit betekent dat de werkelijke waarde in 95 van de 100 steekproeven zal liggen tussen de boven- en ondergrens die hoort bij de schatting. De betrouwbaarheidsmarges behorende bij de in deze publicatie gepresenteerde cijfers zijn opgenomen in de Maatwerktabel die aan de publicatie is toegevoegd.
5.Gebruikte analysemethoden
De analysemethoden waarvan in deze PHGSG gebruik is gemaakt worden hieronder kort toegelicht.
Bivariate analyses
In bivariate analyses is de relatie tussen twee variabelen bekeken, in dit geval de relatie tussen de doelvariabelen van huiselijk en seksueel geweld en de achtergrondkenmerken. Met behulp van significantietoetsing is onderzocht of het verband tussen twee variabelen in de populatie statistisch significant is op basis van het steekproefresultaat.
Principale Componenten Analyse (PCA)
In hoofdstuk 5 (Dwingende controle in huiselijke kring) is een PCA gebruikt om de variatie in de dataset samen te vatten en samenhang tussen de gegevens zichtbaar te maken. Het is een vorm van factoranalyse waarbij op een exploratieve manier wordt bekeken of een hoeveelheid aspecten te reduceren is tot een beperkt aantal componenten. De Cronbach’s alpha (CA) van die componenten bepaalt hoe valide het construct is en meet de interne consistentie (op een schaal tussen 0 en 1; vanaf 0,7 wordt een component als acceptabel gezien). Met de PCA zijn de twaalf (5‑jaars) indicatoren voor dwingende controle in huiselijke kring ingedikt tot drie constructen: sociale controle (CA van 0,93) , dreiging/intimidatie (CA van 0,95), en het wegnemen van zelfstandigheid (eveneens CA van 0,95). Deze PCA is vervolgens ook uitgevoerd voor 3 leeftijdsgroepen: 16–23 jaar, 24–74 jaar en 75 jaar of ouder om te kijken of dezelfde constructen naar boven kwamen en of de interne consistentie ook zo sterk is als in de totale PCA. Bij jongeren blijken er bij automatische selectie (op basis van eigenwaarde) slechts 2 componenten naar voren te komen, terwijl in de groep van 75‑plussers het ‘verbieden van eigen geld te hebben’ los lijkt te staan van de andere vormen van ‘wegnemen van zelfstandigheid’ en samen met ‘dreigen zichzelf of de kinderen wat aan te doen’ een vierde component vormt. Als echter de validiteit van de drie constructen zoals hierboven beschreven wordt nagegaan voor elk van de drie leeftijdscategorieën, dan zijn ze nog steeds zeer valide (CA tussen 0,79 en 0,84 voor jongeren; tussen 0,93 en 0,95 voor de middelste leeftijdsgroep en alle gelijk aan 0,98 voor de ouderen). Daarom is besloten deze drie constructen te handhaven in de analyse. In onderstaand schema is voor elk van deze drie indikkingen weergegeven wat de achterliggende indicatoren hiervoor zijn:
Indikking | Indicatoren |
---|---|
Sociale controle |
|
Dreiging/intimidatie |
|
Wegnemen van zelfstandigheid |
|
Een PCA is uitgevoerd op alle (5‑jaars) vragen per hoofdstuk, maar alleen bij hoofdstuk 5 (dwingende controle in huiselijke kring) werden duidelijk valide constructen gevonden.
Logistische regressieanalyse
Voor elke hoofdvorm van slachtofferschap (i.e. verbale agressie in huiselijke kring, fysieke agressie in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door ex-partner, niet-fysieke seksuele intimidatie, fysiek seksueel geweld, en online seksuele intimidatie) en voor huiselijk geweld totaal en voor seksueel geweld totaal is onderzocht welke achtergrondkenmerken typerend kunnen zijn voor het al dan niet slachtoffer worden. Hierbij moet opgemerkt worden dat hiervoor enkel achtergrondenmerken in aanmerking komen die bekend zijn voor zowel slachtoffers als niet-slachtoffers. De opzet en de uitkomsten van de logistische regressieanalyse zijn hier te vinden.
6.Plausibiliteit: vergelijking met ander onderzoek
Om de plausibiliteit van een onderzoek te bekijken kan een vergelijking worden gemaakt met ander onderzoek dat gedaan is over hetzelfde onderwerp. Dit PHGSG-onderzoek is dit jaar voor het eerst uitgevoerd. Vergelijking met eerdere jaren is dus niet aan de orde.
Wel heeft het CBS in 2017 het onderzoek ‘Persoonlijke veiligheid’ (PV) middels papier en internet uitgevoerd, in opdracht van het WODC, onder bijna 7 duizend mannen en vrouwen van 18 jaar of ouder. Daarnaast zijn er andere externe onderzoeken geweest op het gebied van huiselijk en seksueel geweld: ‘Huiselijk geweld’ (HG), een online (panel)enquête onder ruim 6 duizend mannen en vrouwen van 18 jaar of ouder, in 2008 uitgevoerd door Intomart en ‘Violence against women’, een face-to-face enquête in 2012 uitgevoerd in de EU door FRA– European Union Agency for Fundamental Rights. Voor deze laatste zijn in Nederland 1 500 vrouwen van 18 tot 75 jaar geënquêteerd. Getracht is een vergelijking te maken tussen de uitkomsten van deze onderzoeken en PHGSG 2020.
De conclusie moet worden getrokken dat de landelijke enquête-onderzoeken die in het verleden zijn gedaan naar seksueel geweld of geweld in de huiselijke kring niet kunnen worden gebruikt om de plausibiliteit van PHGSG 2020 te controleren. De onderzoeken lijken qua vraagstelling weliswaar sterk op elkaar, maar de afbakening van de hoofddelicten is in PHGSG iets anders. Daarnaast is het onderzoeksdesign niet hetzelfde, zijn verschillende doelgroepen benaderd en zijn de onderzoeken in andere jaren uitgevoerd. Een voorlopige analyse van de cijfers bevestigt dit.
PHGSG zal om de twee jaar uitgevoerd worden. Er moet vanuit worden gegaan dat de cijfers de werkelijkheid goed benaderen. Het onderzoek zal hierdoor een betrouwbaar beeld geven van de ontwikkelingen door de tijd en een volgende uitvoering van het onderzoek kan dan vergeleken worden met deze versie uit 2020.
7.Huiselijk en seksueel geweld en corona
Het veldwerk was net een week gaande toen het coronavirus zich manifesteerde in Nederland en de ‘intelligente lockdown’ werd ingesteld. De invloed op het responsverloop lijkt mee te vallen (zie paragraaf 1). De vraag is natuurlijk wel in hoeverre de maatregelen omtrent de corona-uitbraak het beantwoorden van vragen heeft beïnvloed en in hoeverre de maatregelen invloed hadden op de daadwerkelijke omvang van huiselijk geweld en seksueel geweld. De resultaten van het onderzoek van de respondenten die vóór 15 maart meededen wijken af van de resultaten van de degenen die na 15 maart meededen. Zo meldden de respondenten die de enquête na 15 maart invulden bij alle vormen van geweld minder vaak slachtofferschap. Deze verschillen zijn significant, behalve bij stalking (zie voor meer informatie de Onderzoeksdocumentatie).
Er kan niet direct geconcludeerd worden dat de coronamaatregelen de prevalentiecijfers van huiselijk geweld en seksueel geweld gedrukt hebben omdat er meer speelt. Het kan zijn dat slachtoffers geneigd zijn om eerder met een enquête mee te doen dan niet-slachtoffers en dat daardoor de prevalentiecijfers in het begin van de waarneemperiode hoger liggen. Dit is eerder bevonden in vergelijkbare enquêtes en dit staat dan los van de corona-uitbraak (Reep, 2013).
Als de corona-uitbraak er wel voor gezorgd heeft dat de prevalentiecijfers omlaag gingen is het niet duidelijk of er in het begin van de intelligente lockdown daadwerkelijk minder slachtoffers waren, dat dit het invulgedrag beïnvloedde of dat er een andere groep respondenten mee heeft gedaan die anders niet zou hebben meegedaan. Bij alle vormen van huiselijk en seksueel geweld blijkt dat het percentage van de respondenten dat ná 15 maart geen antwoord gaf op de prevalentievragen hoger ligt dan vóór 15 maart. Mogelijk was de respondent vaker niet alleen en keek er vaker iemand over de schouder mee en heeft dit het invulgedrag beïnvloed. Daarnaast kan het zijn dat een andere groep respondenten na 15 maart heeft meegedaan, doordat men meer tijd heeft gehad om een enquête in te vullen (dus meer niet-slachtoffers).
Misschien is er werkelijk minder geweld geweest. Veel van de bevraagde voorvallen die buiten de huiselijke kring plaatsvinden kunnen tijdens een lockdown immers niet of nauwelijks voorkomen omdat potentiële plegers en slachtoffers elkaar niet kunnen/mogen ontmoeten. Verder was de aandacht wellicht gefocust op corona.
8.Toegang tot databestanden
Onderzoekers kunnen op de volgende manieren toegang krijgen tot 2 verschillende databestanden:
- RA-bestand. Dit is een remote access bestand vergelijkbaar met het microbestand, en is beschikbaar bij het Centrum voor Beleidsstatistiek (CvB). Daar kunnen instellingen met een instellingsmachtiging via RA (tegen betaling) op werken.
- DANS-bestand. Dit is een ingedikt bestand (bijvoorbeeld leeftijd in klassen, regio’s ingedikt enz.). Dat is beschikbaar bij DANS (Data Archiving & Network Services) en hier kunnen instellingen en studenten onder bepaalde voorwaarden toegang toe krijgen.
Noten
Bij de beschrijving van de verschillende vormen van seksueel geweld is in deze publicatie afgeweken van de volgorde in de vragenlijst. De onderzoeksresultaten van het vragenblok Hands-off online worden (in hoofdstuk 8 Online seksuele intimidatie) als laatste beschreven. Er is voor gekozen eerst de ‘traditionele’ vormen van seksueel geweld te beschrijven en daarna de relatief nieuwe, online vorm van seksueel geweld.
Het vragenlijstdocument bevat naast de vraagteksten ook informatie die noodzakelijk is voor het ontwerp van de internetvragenlijst. De vragenlijst zelf is alleen digitaal afgenomen. Een papieren versie ervan is daarom niet beschikbaar.