Hoeveel auto’s zijn er?

In 1950 waren er in Nederland 121 duizend auto’s. Al voor de Tweede Wereldoorlog begon de auto een populair vervoermiddel te worden. Toch was een auto in 1950 nog iets bijzonders. Per duizend mensen waren er 12 personenauto’s. In de jaren zestig en zeventig nam het aantal auto’s snel toe. Steeds meer mensen hadden genoeg geld om een auto te kopen.

In de jaren dertig van de vorige eeuw werden auto’s snel goedkoper en er werden steeds meer auto’s gemaakt. In 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, waren er ruim 98 duizend auto’s in Nederland. Aan het eind van de oorlog waren er nog geen 11 duizend over. Daarna ging het snel beter met Nederland, en in 1950 waren er al bijna 121 duizend auto’s. In 1965 reden er voor het eerst meer dan een miljoen auto’s in Nederland. Begin 2023 waren dat er bijna 9 miljoen.

Een auto voor twee mensen

Omdat de bevolking van Nederland in deze periode ook groeide, tellen we ook het aantal auto’s per duizend mensen. In 1945 was er maar 1 auto per duizend mensen. In 1950 waren dit er 12. Het aantal auto’s groeide dus veel sneller dan het aantal mensen in Nederland. En dat ging door: begin 2023 waren er ruim 500 auto’s per duizend mensen. Dat is dus ongeveer 1 auto voor twee mensen.

Toon tabelPersonenauto's per duizend inwonersVerberg tabelPersonenauto's per duizend inwoners

Personenauto's per duizend inwoners

Jaar	auto's per duizend inwoners
1927	5
1928	6
1929	7
1930	8
1931	9
1932	10
1933	10
1934	10
1935	11
1936	10
1937	10
1938	11
1939	11
1940	11
1941	2
1942	2
1943	1
1944	1
1945	1
1946	4
1947	6
1948	8
1949	10
1950	12
1951	14
1952	15
1953	17
1954	18
1955	22
1956	26
1957	31
1958	34
1959	37
1960	41
1961	47
1962	54
1963	63
1964	75
1965	90
1966	105
1967	121
1968	138
1969	157
1970	167
1971	185
1972	198
1973	210
1974	217
1975	227
1976	239
1977	255
1978	266
1979	279
1980	293
1981	300
1982	302
1983	306
1984	311
1985	315
1986	318
1987	329
1988	327
1989	335
1990	344
1991	347
1992	347
1993	351
1994	356
1995	362
1996	366
1997	373
1998	379
1999	388
2000	400
2001	409
2002	417
2003	423
2004	427
2005	429
2006	434
2007	442
2008	451
2009	458
2010	460
2011	464
2012	470
2013	472
2014	471
2015	472
2016	477
2017	481
2018	487
2019	489
2020	493
2021	497
2022	502

Werken in de buurt

In de jaren veertig en vijftig gingen mensen vaak op de fiets of de brommer naar het werk. In 1947 werkte 15 procent van de mensen met een baan niet in de gemeente waar zij woonden. Daarna kochten steeds meer mensen een auto, en gingen mensen verder van hun werk wonen. In 1960 werkte 27 procent van de mensen met een baan niet in de gemeente waar zij woonden. Mensen gebruikten hun auto’s ook vaker voor vakanties en uitstapjes. Op eerste pinksterdag in 1955 ontstond de eerste file.

De auto is populair

Van alle soorten motorvoertuigen nam de personenauto het meest in aantal toe. In 1950 waren de verschillen nog niet zo groot. Toen waren er bijna 121 duizend auto’s, bijna 86 duizend motoren en bijna 6 duizend bussen. Begin 2023 was dat heel anders; toen waren er bijna 9 miljoen auto’s, 700 duizend motoren en bijna 9 duizend bussen.

Toon tabelMotorvoertuigen (x 1 000)Verberg tabelMotorvoertuigen (x 1 000)

Motorvoertuigen (x 1 000)

Jaar	Personenauto	Bestelauto	Trekker voor oplegger	Motorfiets	Vrachtauto (excl. trekker voor oplegger)	Bus
1927	41,2	7,1	2,4	28,8	10,6	2,9
1928	47,7	8,8	2,5	28,0	13,2	3,1
1929	55,3	11,0	2,6	28,5	16,3	3,2
1930	63,2	13,4	2,7	30,4	19,9	3,4
1931	70,6	15,5	2,8	31,5	22,9	3,6
1932	77,3	16,9	2,9	32,4	24,9	3,7
1933	82,4	18,3	3,0	32,9	26,9	3,8
1934	86,6	17,4	3,3	43,7	25,5	3,8
1935	88,5	19,6	3,4	43,1	24,7	3,8
1936	87,6	20,2	3,4	42,6	23,5	3,8
1937	88,7	21,4	3,5	45,9	23,6	3,8
1938	90,9	21,8	3,6	51,0	23,9	3,9
1939	95,1	22,7	3,7	58,8	24,8	4,3
1940	98,2	23,3	3,7	65,2	25,3	4,4
1941	16,1	9,7	2,0	4,6	13,3	2,0
1942	15,2	10,2	1,8	4,1	12,2	1,8
1943	13,5	8,3	1,7	3,0	11,6	1,6
1944	12,2	7,5	1,5	1,9	10,1	0,8
1945	10,8	6,8	1,3	1,3	9,0	0,4
1946	37,1	15,8	2,1	37,7	16,9	1,9
1947	54,5	21,9	2,4	63,9	23,5	3,0
1948	73,8	26,9	2,8	71,6	29,2	4,5
1949	95,0	30,0	3,3	75,8	32,2	5,0
1950	120,5	33,5	3,4	85,5	35,3	5,6
1951	142,0	39,2	3,4	97,4	40,6	5,8
1952	158,4	42,5	3,5	107,4	38,8	5,9
1953	173,0	45,7	3,6	113,7	41,7	6,0
1954	194,2	49,1	3,7	120,2	40,9	6,0
1955	231,5	55,6	3,9	133,5	48,0	6,2
1956	282,4	61,7	4,3	148,7	46,8	6,7
1957	335,1	67,2	4,7	160,1	51,7	7,2
1958	380,1	71,0	5,0	167,6	52,0	7,5
1959	418,8	78,2	5,1	171,8	53,0	7,8
1960	464,4	77,8	5,2	168,4	52,0	8,2
1961	537,8	84,6	5,6	165,2	56,4	8,6
1962	634,7	94,6	6,1	160,1	58,4	8,7
1963	751,7	103,6	6,5	152,9	60,4	8,8
1964	903,4	113,8	7,1	146,7	64,7	8,8
1965	1094,9	126,2	7,8	146,5	69,6	8,9
1966	1303,2	137,0	8,3	140,7	73,2	9,0
1967	1515,0	144,0	9,0	121,2	76,1	9,1
1968	1744,7	150,4	10,0	108,9	78,5	9,0
1969	2012,1	157,3	10,5	97,5	81,0	8,7
1970	2163,0	164,9	10,9	81,1	82,8	8,5
1971	2426,0	170,6	12,3	63,9	85,6	8,4
1972	2632,7	177,0	13,8	55,4	87,6	8,6
1973	2809,5	183,7	14,7	52,0	89,7	8,6
1974	2928,0	189,9	15,7	55,5	91,5	8,9
1975	3092,5	195,2	16,8	61,8	92,8	9,2
1976	3285,7	194,1	18,3	65,5	91,0	9,2
1977	3518,0	188,0	18,0	71,0	87,0	8,4
1978	3703,0	183,0	19,0	80,0	86,0	8,7
1979	3906,0	190,0	19,0	89,0	84,0	9,0
1980	4123,0	204,0	21,0	94,0	82,0	9,3
1981	4263,0	210,0	22,0	101,0	81,0	9,8
1982	4321,0	217,0	22,0	111,0	79,0	10,0
1983	4385,0	223,0	22,0	116,0	77,0	10,5
1984	4471,0	231,0	23,0	119,0	77,0	10,6
1985	4551,0	249,0	24,0	121,0	79,0	10,6
1986	4616,0	276,0	26,0	121,0	79,0	10,5
1987	4676,0	305,0	28,0	123,0	80,0	10,5
1988	4806,0	339,0	30,0	127,0	81,0	10,7
1989	4967,0	363,0	31,0	132,0	83,0	11,0
1990	5118,0	385,0	33,0	143,0	84,0	11,4
1991	5205,0	407,0	36,0	159,0	84,0	11,7
1992	5247,0	430,0	38,0	190,0	85,0	11,9
1993	5341,0	469,0	40,0	234,0	85,0	11,8
1994	5456,0	492,0	40,0	270,0	84,0	11,5
1995	5581,0	495,0	41,0	294,0	83,0	11,2
1996	5664,0	501,0	45,0	315,0	83,0	11,3
1997	5810,0	525,0	47,0	354,1	84,0	11,2
1998	5931,0	567,0	49,0	373,4	82,0	10,8
1999	6120,0	628,0	53,0	392,5	82,0	11,0
2000	6343,2	696,1	56,8	414,0	83,2	11,2
2001	6539,0	755,8	59,8	437,8	83,4	11,4
2002	6710,6	797,6	62,0	460,8	82,7	11,3
2003	6854,9	835,7	62,9	494,3	81,7	11,4
2004	6908,9	866,8	63,4	516,4	79,4	11,3
2005	6992,0	893,5	64,5	536,9	77,6	11,2
2006	7092,3	863,0	65,6	552,9	75,9	11,0
2007	7230,2	849,3	70,5	567,9	75,8	10,8
2008	7391,9	862,3	72,8	585,2	75,3	11,1
2009	7542,3	876,2	74,6	605,6	75,1	11,3
2010	7622,4	872,4	71,6	623,4	73,4	11,6
2011	7735,5	861,3	71,3	636,2	71,4	11,3
2012	7858,7	849,7	71,5	647,0	69,5	11,0
2013	7915,6	832,1	70,4	653,2	67,1	10,5
2014	7932,3	815,2	71,1	654,0	65,0	9,9
2015	7979,1	815,0	70,5	652,3	63,4	9,6
2016	8100,9	828,4	72,2	652,5	62,4	9,4
2017	8223,0	852,6	74,2	656,0	62,2	9,8
2018	8373,2	883,4	77,1	661,6	62,6	9,9
2019	8443,0	903,0	78,8	646,0	61,7	9,5
2020	8584,4	927,3	80,1	654,4	61,7	9,7
2021	8686,4	945,4	79,9	666,6	60,8	9,1
2022	8827,7	974,8	82,4	677,8	60,9	8,5
2023	8917,1	989,8	85,7	690,7	60,8	8,8

De vragen

1. Wat houdt mensen tegen om gezonder te eten?
2. Wat is het inkomen van werkenden?
3. Welk deel van ons energieverbruik was duurzaam?
4. Hoeveel procent draagt een bril?
5. Hoe gaat het met de libellen en dagvlinders?
6. Hoeveel woningen zijn er?
7. Wat doet woninginbraak met mensen?
8. In welke beroepen werken de meeste mensen thuis?
9. Hoeveel duurder werd eten?
10. Hoeveel baby’s hadden een niet-getrouwde moeder?
11. Uit welke landen komen de meeste immigranten?
12. Hoeveel honderdplussers zijn er?
13. Hoe verdelen vaders en moeders werk en zorg?
14. Hoeveel auto’s zijn er?
15. Hoeveel melk geeft een koe?
16. Welk deel van het inkomen ging in 1936 naar voeding?
17. Hoeveel varkens waren er in 1910?
18. Hoeveel runderen en varkens telt ons land?
19. Wat importeren we uit China?
20. Welke winkels zijn er steeds minder?
21. Hoeveel nachten sliepen gasten in Nederlandse hotels?
22. Hoe vaak hebben ouderen contact met hun buren?
23. Hoeveel volwassenen voldoen aan de Beweegrichtlijnen?
24. Waar komen internationale studenten in Nederland vandaan?
25. Welk geloof hangen we aan?
26. Hoeveel liter water gebruiken we per dag?
27. Hoeveel miljonairs wonen er in Nederland?
28. Hoeveel inwoners telt Nederland?
29. Waar liggen onze fietspaden en -wegen?
30. Op welke leeftijd gaan werknemers met pensioen?
31. Op welke dag zijn de meeste mensen jarig?
32. Hoeveel mensen hebben een studieschuld?
33. Hoe gaat het CBS om met je privacy?