Waar luisterden we naar in 1953?
Zeventig jaar geleden luisterden arbeiders op de radio naar licht vertier, de zogeheten bonte programma’s, meer dan naar muziek. Boeren vielen juist op met een voorkeur voor godsdienstige uitzendingen. Leidinggevenden luisterden relatief vaak naar ernstige muziek. Dit bleek uit een CBS-onderzoek naar de plaats van de radio in de vrijetijdsbesteding in 1953.
Het onderzoek was gedaan op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Dat wilde weten wat de culturele en sociale betekenis was van de radio voor het Nederlandse volk. Het CBS deed een steekproefonderzoek onder 1,8 duizend volwassenen (18 jaar of ouder) in de periode 12 tot 25 april 1953 en analyseerde hoeveel mensen luisterden naar vijf genres: luchtige muziek, ernstige muziek, bonte programma’s, gesproken-woord-uitzendingen (zoals nieuwsberichten en hoorspelen) en godsdienstige uitzendingen.
Sociale betekenis van de radio
Omdat het CBS ook de beroepsachtergrond van de geënquêteerden kende, kon uit de antwoorden het sociale profiel van de radioluisteraars worden opgemaakt. De onderscheiden groepen waren landarbeiders, overige arbeiders, loontrekkende middenstand, risicodragende middenstand, boeren en leidinggevende groepen.
Bonte programma’s
De gemiddelde luisterdichtheid van een avonduitzending was 1 miljoen. Bonte programma’s trokken de meeste luisteraars, zo’n 2,75 miljoen. Dit waren showprogramma’s als Negen heit de klok (KRO), Tierelantijnen (KRO), Showboat (VARA) en de Bonte Dinsdagavondtrein (AVRO), met sketches, toneelstukjes, spelletjes en liedjes. Naar nieuwsberichten luisterden 1,3 miljoen mensen, naar hoorspelen 1 miljoen, programma’s met gemengd luchtige muziek trokken eveneens 1 miljoen luisteraars. Ernstige muziek (140 duizend) en godsdienstige programma’s (350 duizend) werden het minst beluisterd.
Oververtegenwoordigd onder de luisteraars naar de bonte programma’s was geen van de onderscheiden groepen. Arbeiders en middenstandsgroepen waren wel oververtegenwoordigd onder de luisteraars van luchtige muziek, leidinggevende groepen luisterden relatief vaak naar ernstige muziek, boeren naar godsdienstige uitzendingen.
‘Verlies van eigen aard’
Luchtige muziek vormde ruim een kwart van het programma-aanbod, maar had een minder prominente plaats dan voor de oorlog (1935: 48 procent). Programma’s met gesproken woord (21 procent in 1935, 38 procent in 1953) hadden juist aan betekenis gewonnen. Die verschuiving in de programmering ten nadele van de muziek werd wel toegeschreven aan de angst die er bestond voor het verlies van zeden en voor massavermaak. Dat laatste was ingegeven door het grote aanbod van Anglo-Amerikaanse muziek. Een commissie uit de stichting Onze Lichte Muziek constateerde een jaar later dat deze grote buitenlandse invloed tot geestelijke verarming leidde en tot ‘verlies van eigen aard’. Deze commissie, die onder leiding stond van de etnomusicoloog Jaap Kunst, onderzocht of het mogelijk was om amusementsmuziek te ontwikkelen in een Nederlandse stijl. Het onderzoek zou idealiter moeten leiden tot het formuleren van richtlijnen voor het componeren van herkenbare, Nederlandse lichte muziek. Maar met de melodische en ritmische elementen van de liedjes die als voorbeeld waren genomen – onder andere boerendansen – was dat onbegonnen werk.
Een radio in bijna elke huiskamer
De radio was op dat moment al breed verspreid. In 1954 had de Dienst luistervergunningen van de PTT al 2,0 miljoen toestellen geregistreerd. Daarbovenop kwamen nog eens ruim een half miljoen zogeheten distributieaansluitingen (draadomroep). Dat betekende dat er 86 mogelijkheden voor radio-ontvangst per 100 gezinnen waren.
| Radio's | Draadomroep | |
|---|---|---|
| 1946 | 0,697 | 0,471 |
| 1947 | 0,939 | 0,492 |
| 1948 | 1,132 | 0,506 |
| 1949 | 1,337 | 0,501 |
| 1950 | 1,482 | 0,486 |
| 1951 | 1,621 | 0,484 |
| 1952 | 1,728 | 0,488 |
| 1953 | 1,841 | 0,491 |
| 1954 | 1,964 | 0,508 |
| 1955 | 2,092 | 0,528 |
| 1956 | 2,235 | 0,544 |
| 1957 | 2,362 | 0,526 |
| 1958 | 2,490 | 0,508 |
| 1959 | 2,605 | 0,490 |
| 1960 | 2,645 | 0,481 |
| 1961 | 2,587 | 0,477 |
| 1962 | 2,605 | 0,468 |
| 1963 | 2,637 | 0,460 |
| 1964 | 2,659 | 0,435 |
| 1965 | 2,687 | 0,406 |
| 1966 | 2,752 | 0,383 |
Bronnen
Maatjens, A., ‘Populaire muziek op de Nederlandse radio: de geschiedenis van een symbiose’. In: Boekmancahier 7 (1995), nr. 24, 177–192.
Statistisch Zakboek 1954, p. 26, grafiek 9
Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek 1954, nr. 4, p. 408.
De vragen
- Hoe komt het CBS aan de cijfers?
- Hoeveel fietsen we gemiddeld per week?
- Wie werken het vaakst in deeltijd?
- Hoeveel mensen bezochten Bonaire per cruiseschip?
- Zijn we tevreden over onze woning?
- Kunnen jonge vrouwen rustig over straat?
- Wat doen 65‑plussers online?
- Hoeveel windmolens staan er in Nederland?
- Hoe ver is het fietsen naar school?
- Hoeveel musea zijn er?
- Hoeveel elektriciteit in Caribisch Nederland komt uit hernieuwbare bronnen?
- Hoeveel volwassenen hebben overgewicht?
- Hoeveel vrachtschepen meren aan in de zeehavens?
- Waar luisterden we naar in 1953?
- Hoe oud worden mensen in Nederland?
- Waar gingen we in 1947 met vakantie?
- Hoeveel vis wordt aan wal gebracht?
- Waar zijn inwoners van Nederland geboren?
- Waar geven we ons geld aan uit?
- Hoe oud zijn vrouwen als ze moeder worden?
- Hoeveel kaas produceren we?
- Hoe worden goederen door Nederland vervoerd?
- Hoeveel slachtoffers maakt online criminaliteit?
- Wat spreken mensen thuis vooral?
- Hoeveel winkels zijn er?
- Hoeveel bier exporteert Nederland?
- Hoe vaak maken we een kippenvelmoment mee?
- Hoeveel koeien grazen er in de wei?
- Welke studierichting volgen studenten?
- Hoe lang zijn Nederlanders?
- Hoe gaat het met de vogels in de stedelijke omgeving?
- Waar werken de meeste mensen?
- Wat voor kleur heeft onze auto?
- Hoe gaat het CBS om met je privacy?