Nederland in internationale waardeketens
Nederland opereert meer en meer in internationale waardeketens. Blijkt dat ook uit het type import dat ons land binnenkomt en het soort producten dat Nederland exporteert? Welke rol spelen intermediaire producten zoals grondstoffen, machines of halffabricaten in onze internationale goederenhandel? Veel van deze intermediaire producten worden door de industrie verbruikt, ingezet in het productieproces of verhandeld. Van de zelf geproduceerde intermediaire producten komt ook weer een deel bij de buitenlandse consument terecht. In welk buitenland worden onze intermediaire goederen geconsumeerd?
6.1Belangrijkste bevindingen
Nederland is een handelsland en met de in- en uitvoer van goederen is veel geld en werkgelegenheid gemoeid, zie bijvoorbeeld CBS (2016a), CBS (2016b), en hoofdstuk 2 en 4 van deze publicatie. In 2017 stond Nederland op de zesde plaats wereldwijd als het gaat om export van goederen en tiende qua import (CIA World Factbook, 2017). Een belangrijk deel van deze in- en uitvoer bestaat uit goederen die Nederland binnenkomen en doorgaans vrij snel weer – vrijwel onbewerkt – verlaten.
Nederland importeerde in 2015 voor ongeveer 372 miljard euro aan goederen. Deze invoer bestaat uit drie gedeeltes: een deel dat rechtstreeks doorgaat naar het buitenland (wederuitvoer), een deel dat naar Nederlandse bedrijfstakken gaat ter verdere verwerking en een deel dat (zonder verdere bewerking) direct naar de Nederlandse verbruiker gaat. Van de 372 miljard invoer is circa 55 procent direct bestemd voor het buitenland (203 miljard). Dit aandeel is sinds 2012 licht gestegen. Het aandeel goedereninvoer dat naar Nederlandse bedrijven gaat voor verdere verwerking, nam in deze periode af. In 2012 was nog 34 procent van de Nederlandse goederenimport bestemd voor bedrijven en industrieën, drie jaar later was dat nog 31 procent (116 miljard). De fors lagere olieprijs speelde hierin echter een doorslaggevende rol. Als deze invoer buiten beschouwing wordt gelaten, dan is de goedereninvoer door de Nederlandse bedrijven tussen 2012 en 2015 wél toegenomen. De derde invoerstroom wordt gevormd door goederen die door Nederland worden geïmporteerd en direct bestemd zijn voor Nederlandse consument. In 2015 bedroeg deze importstroom bijna 53 miljard en dat is 14 procent van de totale invoer van goederen. Dit aandeel was tussen 2012 en 2015 stabiel.
Welke typen goederen worden ingevoerd, verschilt per importstroom. Zo bestonden ingevoerde goederen die rechtstreeks naar de Nederlandse verbruiker gaan, voor ongeveer een derde uit consumptiegoederen. Ook het aandeel kapitaalgoederen (23 procent) en overige goederen (22 procent) is relatief groot in deze invoer. De invoer bestemd voor wederuitvoer is – vergeleken met de twee andere importstromen – relatief evenredig verdeeld over het type importgoederen. De invoer door bedrijven bestaat voor een groot deel uit intermediaire producten, ofwel grondstoffen en/of halffabricaten die verder verwerkt worden tot eindproducten of tijdens het productieproces verbruikt worden.
Nederland exporteerde in 2015 goederen ter waarde van 440 miljard euro. Dat is 10,5 miljard euro meer dan in 2014, oftewel een toename van 2,5 procent. Bijna 54 procent van de export bestond uit wederuitvoer in 2015 (236 miljard). Ook is de wederuitvoer tussen 2012 en 2015 – met ruim 6 procent – harder gegroeid dan de export van eigen makelij. De samenstelling van beide exportstromen lijkt sterk op elkaar; intermediaire goederen vormen in beide exportstromen de grootste goederengroep. Daarentegen bestaan wederuitvoergoederen vaker uit machines en materiaal dat onderdeel vormt van het productieproces dan de Nederlands geproduceerde export. Deze bestaat vaker – dan wederuitvoer – uit consumptiegoederen, zoals bloemen of voedingsmiddelen, en uit minerale brandstoffen.
De handel in intermediaire goederen vormt een steeds groter gedeelte in de totale wereldhandel. Dat er steeds meer handel in dit soort tussenproducten plaatsvindt, geeft aan dat landen steeds meer in wereldwijde productieketens opereren. Zo ook Nederland. In Nederland geproduceerde intermediaire goederen worden het vaakst gebruikt in Duitsland, namelijk 15,3 procent van deze exportgoederen. Vergeleken met 2012 werden in Nederland geproduceerde intermediaire goederen minder vaak verbruikt in Duitsland, Rusland, Frankrijk en Brazilië, en juist vaker in de VS, China, het VK en Zuid-Korea.
6.2Bestemming Nederlandse goederenimport
Ruim helft invoer rechtstreeks bestemd voor buitenland
Zoals de infographic aan het begin van dit hoofdstuk liet zien, importeerde Nederland in 2015 ongeveer 372 miljard euro aan goederen uit het buitenland.noot1 De import van goederen bestaat uit grofweg drie stromen: 1) de invoer die rechtstreeks doorgaat naar het buitenland (wederuitvoer; 203 miljard), 2) de invoer die door Nederlandse bedrijfstakken wordt ingevoerd voor verdere verwerking (116 miljard) en 3) de invoer die (zonder bewerking) bestemd is voor de consument (53 miljard). Ten opzichte van 2012 is de invoer van goederen met bijna 5 miljard euro gegroeid. Circa 55 procent van de goederen die Nederland importeert, is direct bestemd voor het buitenland. Dit is weergegeven in figuur 6.2.1. Dit komt neer op 203 miljard euro in 2015. Dit kunnen bijvoorbeeld goederen zijn die vanuit de Verenigde Staten ons land bereiken, door de Nederlandse douane worden ingeklaard en vrijgemaakt voor de Europese markt, en vervolgens doorverkocht worden aan een koper in het Verenigd Koninkrijk. Wong et al. (2018) lieten bijvoorbeeld al eerder zien dat van de 19 miljard euro aan wederuitvoer die van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk gaat, er 10 miljard afkomstig is uit landen buiten de EU. Met mainports als het haven-industriecomplex in Rotterdam, de luchthaven Schiphol en talloze logistieke hubs is Nederland een distributieland bij uitstek. Door onder andere onze logistiek gunstige ligging, de kwaliteit van infrastructuur en kennis van internationale handel vervult Nederland een belangrijke rol bij het bevoorraden van het Europese achterland. Ongeveer de helft van de Nederlandse goederenhandel bestaat dan ook uit wederuitvoer, waarvan het merendeel een bestemming in Europa heeft.
Circa 31 procent invoer wordt verder verwerkt
Niet alleen de wederuitvoer hangt (logischerwijs) samen met eerdere import, ook de in Nederland geproduceerde export is afhankelijk van cruciale grondstoffen, halffabricaten en diensten uit het buitenland. Daar waar vroeger producten veelal op één plaats werden geproduceerd en geconsumeerd, is dit sinds een aantal decennia steeds minder vaak het geval. Productieketens zijn wereldwijd ‘opgeknipt’ en export heeft – vaker dan vroeger – niet meteen de eindbestemming bereikt. Tegenwoordig wordt export steeds vaker in het land van afnemer verder verwerkt om vervolgens verder geëxporteerd te worden. Het CBS deed hier al eerder onderzoek naar, bijvoorbeeld in Lemmers (2013), Lemmers et al. (2014), Mounir & Lemmers (2017) en Jaarsma et al. (2018). De internationale handel in goederen bestaat dan ook voor een steeds groter gedeelte uit handel in zogenaamde intermediaire producten zoals halffabricaten en tussenproducten. Uit cijfers van de Wereldhandels-organisatie blijkt dat in 2016 circa 44 procent van de wereldexport uit zulke intermediaire goederen bestond (WTO, 2017). Ook Nederland neemt deel aan zulke internationale productieketens en dit heeft zijn weerslag op de samenstelling en bestemming van de Nederlandse goederenhandel. Zo blijkt dat het aandeel eerder ingevoerde grondstoffen en tussenproducten in de Nederlandse export al jaren toeneemt, van 48 procent in 1988 naar 60 procent in 2017 (Wong et al., 2018). Lemmers & Wong (2019) tonen aan dat een groot en tevens groeiend aandeel van de Nederlandse import rechtstreeks bestemd is voor het buitenland. Wat betreft de Nederlandse import uit landen buiten de EU zoals China en de Verenigde Staten is dit aandeel behoorlijk, namelijk rond de 60 procent. Deze toename gaat gepaard met een afname van het aandeel invoer dat naar Nederlandse bedrijven gaat voor verdere verwerking. In 2012 was nog 34 procent van de Nederlandse goederenimport bestemd voor bedrijven en industrieën, drie jaar later was dat nog 31 procent. Ook in absolute zin nam de invoer van goederen door bedrijfstakken af tussen 2012 en 2015; in 2012 ging het nog om 126 miljard, in 2015 om 116 miljard. Dit wordt echter voor een groot deel beïnvloed door de olieprijs; deze was in 2012 ruim twee keer zo hoog als in 2015. Als de invoer van aardolie buiten beschouwing wordt gelaten, dan is de goedereninvoer door Nederlandse bedrijfstakken tussen 2012 en 2015 wél toegenomen. Deze invoer kan resulteren in producten voor de Nederlandse markt (bijvoorbeeld import van cacaobonen die verwerkt wordt tot chocolade voor de Nederlandse consument) of producten die vervolgens worden geëxporteerd (ijzererts uit Brazilië dat tot staal wordt verwerkt en geëxporteerd naar de Duitse auto-industrie).
Stabiele 14 procent invoer direct naar Nederlandse klant
De infographic aan het begin van dit hoofdstuk alsook figuur 6.2.1 laten zien dat er ook nog een derde invoerstroom is, namelijk de goederen die door Nederland worden geïmporteerd en direct bestemd zijn voor binnenlandse consumptie. Dit zijn bijvoorbeeld schoenen, kleding of telefoons die vanuit China of de Verenigde Staten worden ingevoerd, in Nederland geen verdere bewerking ondergaan maar direct aan de consument worden verkocht. In 2015 bedroeg deze importstroom bijna 53 miljard, ofwel 14 procent van de totale invoer van goederen. Dit aandeel was stabiel tussen 2012 en 2015.
6.3Diversiteit Nederlandse goederenimport
Goederen die rechtstreeks naar de Nederlandse consument gaan, verschillen qua karakter en gebruik van bijvoorbeeld goederen die door Nederlandse bedrijven worden ingevoerd. In deze paragraaf wordt de Nederlandse goederenimport ingedeeld in vijf typen goederen, te weten intermediaire, kapitaal- en consumptieve goederen, minerale brandstoffen en overige goederen. noot2 Intermediaire goederen zijn goederen die nog moeten worden omgezet in – of verbruikt worden bij – het produceren van ‘finale’ goederen en worden gezien hun aard dus vooral door de industrie en andere bedrijfstakken gebruikt in hun productieproces. Denk daarbij aan grondstoffen zoals ijzererts of kolen, maar ook aan onbewerkte agrarische producten of ruwe voedingsmiddelen zoals cacao, koffiebonen of suiker. Met kapitaalgoederen worden goederen bedoeld die ingezet of gebruikt worden in het productieproces om bijvoorbeeld consumptiegoederen of diensten te produceren. Voorbeelden hiervan zijn vrachtwagens, hijskranen, robots of machines die ingezet worden in fabrieken bij de productie van allerhande producten. Onder consumptiegoederen worden goederen geschaard die door de consument worden gekocht om aan een behoefte te voldoen. Dit kunnen duurzame consumptiegoederen zijn zoals magnetrons of telefoons. Niet-duurzame consumptiegoederen worden gekocht om direct te verbruiken of bewaren voor zeer korte tijd. Denk dan aan voedsel, dranken of kleding. Minerale brandstoffen zoals benzine, diesel of aardgas worden in deze afbakening niet onder de intermediaire goederen geschaard, maar als aparte categorie getoond. De reden daarvoor is dat minerale brandstoffen sterke prijsveranderingen kunnen doormaken wat de ontwikkeling van intermediaire goederen kan vertekenen. Goederen die niet onder deze vier categorieën te scharen zijn, worden in de categorie overige goederen opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn auto’s, computers, sommige militaire goederen als wapens en munitie, postpakketten en specifieke onderdelen van luchtvaartuigen en schepen (zie OESO, 2017).
Lagere olieprijs drukt invoerwaarde minerale brandstoffen
Niet geheel verrassend bestaat de invoer door bedrijven voor een groot deel uit intermediaire producten, ofwel grondstoffen en/of halffabricaten die verder verwerkt worden tot eindproducten of tijdens het productieproces verbruikt worden. Wat het Nederlandse bedrijfslevennoot3 er vervolgens van maakt, kan bestemd zijn voor Nederlandse consumptie of geëxporteerd worden richting een volgende stap in de mondiale waardeketen. Minerale brandstoffen zijn de tweede grootste groep importproducten die door Nederlandse bedrijfstakken worden geïmporteerd zoals de volgende figuur laat zien. Vergeleken met 2012 is het aandeel minerale brandstoffen in deze invoer flink gedaald en het aandeel intermediaire goederen juist flink gegroeid. Hier speelt opnieuw het feit dat een vat ruwe Brent olie in 2012 ongeveer 112 dollar kostte en in 2015 ongeveer 54 dollar. De prijs daalde zo sterk door overcapaciteit op de wereldmarkt, onder andere door toenemende olieproductie in de VS (schalie) en een tegenvallende vraag naar olie vanuit Europa en vooral China. Dit had uiteraard zijn uitwerking op de invoerwaarde van minerale brandstoffen.
Consumptiegoederen grootste aandeel in verbruik door naar Nederlandse consument
De ingevoerde goederen die direct door Nederlanders werden geconsumeerd, bestonden in 2015 voor ongeveer een derde uit consumptiegoederen. Denk dan aan goederen zoals bananen, kleding of schoenen die rechtstreeks vanuit het buitenland in de (online) winkel belanden en gekocht kunnen worden. Ook het aandeel kapitaalgoederen (23 procent) en overige (22 procent) is relatief groot in de invoer voor consumptie. De invoer bestemd voor wederuitvoer is – vergeleken met de twee andere importstromen – relatief evenredig verdeeld over de type importgoederen. Niettemin vormen intermediaire goederen hierin het grootste aandeel (38 procent), gevolgd door consumptie- en kapitaalgoederen.
Goedereninvoer industrie bestond gemiddeld voor 53 procent uit intermediaire goederen
De 116 miljard invoer van goederen door het Nederlandse bedrijfsleven kan verder uitgesplist worden naar individuele bedrijfstakken. Daarbij wordt gefocust op de twintig bedrijfstakken die de meeste goederen importeren.noot4 Grafiek 6.3.2 laat zien hoe de import van deze twintig bedrijfstakken is samengesteld. Hier zien we een aantal opvallende zaken. Zo importeren bedrijfstakken in de industrie vooral intermediaire goederen, maar zijn er tussen de verschillende bedrijfstakken soms opvallende verschillen. De aardolie-industrie importeerde in 2015 het meest, namelijk 17,6 miljard euro. Niet geheel verrassend bestaat de invoer van deze industrie vrijwel volledig uit minerale brandstoffen. Dit past bij het karakter en productieproces dat in deze industrie plaatsvindt. De voedings- en genotmiddelenindustrie volgt met 16,6 miljard euro importwaarde de aardolie-industrie op de voet. Bijna 70 procent van deze invoer bestaat uit intermediaire goederen, zoals grondstoffen, voedingsmiddelen of landbouwproducten die in Nederland verder verwerkt worden. Ook gaan er relatief veel consumptiegoederen naar deze industrie, waar mogelijk nog een kleine bewerking op wordt gedaan. Het aandeel intermediaire goederen in de import van de chemische industrie is ook relatief groot, namelijk 62 procent. Hier speelt de import van minerale brandstoffen ook een aanzienlijke rol. Dit is ook het geval in de bedrijfstak energievoorziening. Het aandeel intermediaire goederen in de invoer is het grootst in de papierindustrie (94 procent), metaalproductenindustrie (91 procent), rubber- en kunststofproductie (88 procent) en basismetaalindustrie (82 procent). De machine- en elektrotechnische industrie importeert – naast intermediaire goederen – relatief veel kapitaalgoederen, zoals bijvoorbeeld robots of machines. Buiten de industrie, in de informatie- en communicatiesector worden ook veel kapitaalgoederen ingevoerd. Consumptiegoederen vinden vaak hun weg naar de horeca en naar minder zware industrieën als de voedings- en genotmiddelenindustrie en overige bedrijfstakken.
6.4Herkomst Nederlandse goederenexport
De totale Nederlandse goederenexport kwam in 2015 uit op 440 miljard euro. Dat is 10,5 miljard euro meer dan in 2014, oftewel een toename van 2,5 procent. Daarmee groeide de export in 2015 een fractie harder dan de import (2,2 procent) en groeide de totale goederenexport tussen 2012 en 2014 – in tegenstelling tot de import – wél.
Figuur 6.4.1 laat zien hoe de Nederlandse goederenexport is opgebouwd. De waarde van de goederenexport is in twee grote categorieën op te delen, namelijk de export uit eigen makelij (afkomstig uit bedrijfstakken) en de wederuitvoer. In 2012 droeg de wederuitvoer met 222 miljard iets meer bij aan de waarde van de goederenexport dan de export van eigen makelij (203 miljard).noot5 In 2015 is deze verhouding verder verschoven in het voordeel van de wederuitvoer. Van de 440 miljard euro export in 2015 was circa 236 miljard wederuitvoer. Daarmee is de wederuitvoer ruim 6 procent gegroeid ten opzichte van 2012. De export van eigen makelij kwam in 2015 uit op 204 miljard en groeide daarmee een stuk minder hard (0,5 procent).
Consumptiegoederen grootste groeier in wederuitvoer
Figuur 6.4.1 laat zien dat de omvang van de wederuitvoer en de export van eigen makelij ongeveer dezelfde orde van grootte heeft. Figuur 6.4.2 laat zien dat ook de samenstelling van de beide exportstromen sterk op elkaar lijkt. Intermediaire goederen vormen in beide exportstromen de grootste goederengroep. In 2015 bestonden wederuitvoergoederen voor 36 procent en exportgoederen uit eigen productie voor 38 procent uit intermediaire goederen. Er is een duidelijker verschil in de kapitaalgoederenintensiteit; wederuitvoer bestaat vaker uit machines en materiaal die onderdeel vormen van het productieproces dan de Nederlands geproduceerde export. Anders gezegd, er worden vaker machines uit andere landen via Nederland geëxporteerd dan onze eigen machines. Deze export van eigen makelij bestaat vaker dan wederuitvoer uit consumptiegoederen. Ook minerale brandstoffen en overige goederen maken een groter aandeel in de eigen gefabriceerde export dan in de wederuitvoer. Ten opzichte van 2012 groeiden alle typen wederuitvoergoederen, met uitzondering van de minerale brandstoffen. Vooral consumptiegoederen zijn een groter deel gaan uitmaken in onze wederuitvoer. In de export van eigen makelij zien we naast een daling van de export van minerale brandstoffen ook een hele lichte krimp in intermediaire goederen. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door producten waarin minerale brandstoffen zijn verwerkt, zoals benzine of aardgas en dus ook indirect geraakt worden door de daling van de olieprijzen. Dit wordt (net) gecompenseerd door een groei in consumptie-, kapitaal- en overige goederen.
6.5Diversiteit Nederlandse goederenexport
Figuur 6.5.1 laat – analoog aan figuur 6.3.2 – zien hoe de uitvoer van eigen makelij van de verschillende bedrijfstakken is opgebouwd. Ook hier wordt ingezoomd op de twintig bedrijfstakken met de meeste uitvoer van eigen makelij.noot6
Intermediaire goederen circa 40 procent industriële export van eigen makelij
De voedings- en genotmiddelenindustrie exporteert met 34,5 miljard euro het meest van alle bedrijfstakken. Het overgrote deel hiervan bestaat uit consumptiegoederen, zoals bier, chocolade of bereide voedingsmiddelen. Toch bestaat ook nog een aanzienlijk deel van de export van deze industrie uit intermediaire producten, die dus in andere landen nog tot eindproducten worden verwerkt. De chemische industrie is met 26,4 miljard euro export van eigen makelij qua exportwaarde de tweede grootste bedrijfstak. Deze export bestaat vrijwel volledig uit intermediaire producten, die dus vooral als input dienen voor buitenlandse fabrikanten en producenten. Ook de basismetaalindustrie, bouwmaterialenindustrie en de papierindustrie exporteren vooral intermediaire producten. Ook in de landbouw, bosbouw en visserij is dit aandeel relatief hoog, en qua omvang vergelijkbaar met consumptiegoederen die geëxporteerd worden door deze bedrijfstak. De bedrijfstakken delfstoffenwinning en de aardolie-industrie exporteerden vooral minerale brandstoffen. Het aandeel kapitaalgoederen in de export van eigen makelij is vooral groot in de elektrotechnische industrie, de machine-industrie en in de auto- en aanhangwagenindustrie.
Zoals eerder aangegeven zijn intermediaire goederen al enkele decennia in opmars in de wereldhandel. Het feit dat er steeds meer handel in dit soort tussenproducten plaatsvindt, geeft aan dat landen (en industrieën) steeds meer in wereldwijde productieketens opereren.
Figuur 6.5.2 volgt de exportstroom van intermediaire goederen uit Nederland (t.w.v. 78 miljard euro in 2015) in de internationale waardeketen en geeft weer in welke landen deze goederen op het eind worden geconsumeerd. Dit varieert van de rechtstreekse export van intermediaire goederen, zoals melk, van de Nederlandse landbouw naar de Duitse consument, tot de indirecte export van intermediaire goederen die via meerdere stappen in de keten uiteindelijk in een ander land worden geconsumeerd. Als een Chinese consument bijvoorbeeld een Audi koopt, is bij het produceren van deze auto in Duitsland ook intermediaire invoer uit Nederland nodig, zoals staal. Figuur 6.5.2 laat zien in hoeverre de Nederlandse export van intermediaire goederen (bijvoorbeeld staal) in het buitenland (China) wordt ingezet bij de consumptie van finale producten (Audi).
VS en China groeien als eindgebruiker van Nederlandse intermediaire goederen
Duitsland is niet alleen onze belangrijkste handelspartner, maar ook met afstand de belangrijkste verbruiker van onze eigen geproduceerde intermediaire goederen. Van de bijna 78 miljard euro aan intermediaire goederen die Nederland produceerde in 2015 was uiteindelijk 15,3 procent (11,2 miljard) bestemd voor Duitsland. Dat is ruim 4 miljard meer dan het verbruik van Nederlandse intermediaire goederen door de nummer twee, namelijk de Verenigde Staten. Hier ging het in 2015 om een exportstroom van circa 7,1 miljard. Op plaats drie en vier staan het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk; elk land verbruikte in 2015 ongeveer 7 procent van de in Nederland geproduceerde intermediaire goederen. De top-5 wordt gecompleteerd door China, dat in 2015 goed was voor bijna 6 procent van het verbruik van Nederlandse intermediaire goederen. Vergeleken met 2012 zien we dat vooral Duitsland, Rusland, Frankrijk en Brazilië minder gebruik maken van Nederlandse intermediaire goederen, ten faveure van de VS, China, het VK en Zuid-Korea. Het VK en Frankrijk hebben tussen 2012 en 2015 stuivertje gewisseld.
6.6Literatuur
Literatuur
CBS (2015). De in- en uitvoercijfers van het CBS. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016a). Bijdrage wederuitvoer aan bbp in 20 jaar verdubbeld. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2016b). Export van diensten goed voor 10 procent bbp. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CIA (2017). The World Factbook. Country comparison: Exports and Imports.https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/fields/239rank.html Geraadpleegd op 1 juli 2019.
Jaarsma, M., Wong, K.F. & Lemmers, O. (2018). Export naar de EU; Gateway to the rest of the world? In CBS Internationaliseringsmonitor 2018, eerste kwartaal: De positie van Nederland. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Lemmers, O. (2013). Global value chains and the value added of trade. In CBS: Internationalisation Monitor 2013. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Lemmers, O., Rozendaal, L., Berkel, F. van & Voncken, R. (2014). Nederland en internationale waardeketens. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Lemmers, O. & Wong, K.F. (2019). Distinguishing Between Imports for Domestic Use and for Re-Exports: A Novel Method Illustrated for the Netherlands. National Institute Economic Review, 249(1), R46–R51.
Mounir, A. & Lemmers, O. (2017). Afhankelijkheden in Nederlandse waardeketens. In CBS Internationaliseringsmonitor 2017, vierde kwartaal: Waardeketens. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
OESO (2017). OECD bilateral trade database by industry and end-use category. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling: Parijs.
Wong, K.F., Boutorat, A., Prenen, L., Lammertsma, A. & Ramaekers, P. (2018). Economische relaties met het Verenigd Koninkrijk. Dynamiek van ondernemingen, goederen- en dienstenhandel. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
WTO (2017). World Trade Statistical Review 2018. Geneve, Zwitserland.
Noten
Volgens Nationale Rekeningen van het CBS, voor revisie.
Deze indeling is gemaakt op basis van de Broad Economic Categories (BEC) classificatie, waarbij goederen worden ingedeeld naar finale vraag/gebruik zoals vastgelegd in het Systeem van Nationale Rekeningen (SNA).
Hier wordt met ‘Nederlands bedrijfsleven’ verwezen naar de bedrijfstakken A tot en met N + S95 exclusief K. Dat zijn de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning, industrie, bouw, energie, handel, transport, horeca, ICT en zakelijke dienstverlening, exclusief financiële instellingen, overheid, onderwijs en zorg.
Voor een volledig overzicht, zie de tabellenset die beschikbaar is op de landingspagina van deze publicatie.
De cijfers in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de Nationale Rekeningen en wijken af van de bronstatistiek Internationale handel in goederen (zoals gepresenteerd in hoofdstuk 4 van deze publicatie). De bronstatistieken beogen een zo goed mogelijke beschrijving te geven van de in- en uitvoer op zich, terwijl de Nationale Rekeningen de totale economie op consistente wijze probeert te beschrijven. Zie ‘De in- en uitvoercijfers van het CBS’ (CBS, 2015) voor meer informatie.
Voor een volledig overzicht, zie de tabellenset die beschikbaar is op de landingspagina van deze publicatie.