Verdeling van brede welvaart
Het voorgaande hoofdstuk schetste een beeld van de brede welvaart voor Nederland als geheel. Dat beeld is grotendeels gebaseerd op totalen en gemiddelden van de Nederlandse bevolking. Groepen in Nederland met een hogere of lagere brede welvaart zijn in die cijfers niet zichtbaar. Daarom wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de verdeling van brede welvaart tussen bevolkingsgroepen. Dat gebeurt in paragraaf 3.3. Daarna wordt in paragraaf 3.4 beschreven in hoeverre er bij individuen binnen de onderscheiden bevolkingsgroepen sprake is van een opeenstapeling van gunstige of ongunstige uitkomsten met betrekking tot aspecten van brede welvaart.
Kleurcodes
De Monitor gebruikt kleuren om de uitkomsten van verschillende indicatoren vergelijkbaar te maken. In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.3 bij iedere indicator gekeken of bevolkingsgroepen afwijken van het landelijk gemiddelde. Alleen bij mannen en vrouwen wordt gekeken of beide groepen van elkaar afwijken.
Voor de indicatoren die gebaseerd zijn op enquêtes is gekeken of de afwijking statistisch significant is (p<0,05). De indicator voor materiële welvaart is gebaseerd op integrale gegevens. Daar is gekeken of een bevolkingsgroep meer dan 5 procent afwijkt van het gemiddelde.
De betekenis van de kleuren is: |
Groen |
De betreffende bevolkingsgroep is op dit terrein welvarender dan gemiddeld. |
Grijs |
De betreffende bevolkingsgroep wijkt op dit terrein niet significant af van het gemiddelde. |
Rood |
De betreffende bevolkingsgroep is op dit terrein minder welvarend dan gemiddeld. |
De kleuraanduidingen hebben slechts een signaalfunctie. Er is nadrukkelijk geen sprake van een normatieve duiding. De Monitor geeft aan hoe verschillende bevolkingsgroepen in Nederland er op de uiteenlopende aspecten van brede welvaart feitelijk voorstaan en of hun welvaart van elkaar verschilt. Het is aan politiek en beleid om op basis van deze informatie te komen tot afwegingen en beleidsconclusies.
3.1Selectie van thema’s en indicatoren
In dit hoofdstuk wordt de verdeling van de brede welvaart ‘hier en nu’ onder bevolkingsgroepen beschreven. De indicatoren die worden gebruikt staan in tabel 3.1.1. Er zijn geen verdelingsdata voorhanden voor alle indicatoren uit het ‘hier en nu’-dashboard. Ook leent niet elke indicator zich voor een verdeling, denk bijvoorbeeld aan een indicator als biodiversiteit, die niet aan personen toebedeeld kan worden. Op een paar punten is daarom afgeweken van het ‘hier en nu’-dashboard; zie de toelichting bij deze Monitor voor meer informatie hierover (CBS, 2020a).
Er worden in dit hoofdstuk verschillende bevolkingsgroepen onderscheiden op basis van een aantal persoonskenmerken: geslacht, leeftijd, hoogst behaald onderwijsniveau (laag, middelbaar en hoognoot1) en migratieachtergrondnoot2 (Nederlands, westers en niet-westers). Uiteraard zijn dit niet de enige kenmerken die onderscheidend zijn voor de mate waarin mensen een hoge dan wel lage brede welvaart hebben.
3.1.1Indicatoren voor verdeling van brede welvaart
Thema 'hier en nu’ | Indicator voor verdeling |
---|---|
Welzijn | Tevredenheid met het leven |
Persoonlijk welzijn | |
Materiële welvaart | Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen |
Gezondheid | Ervaren gezondheid |
Overgewicht | |
Arbeid en vrije tijd | Hoogst behaald onderwijsniveau |
Nettoarbeidsparticipatie | |
Langdurige werkloosheid | |
Tevredenheid met werk | |
Tevredenheid met de reistijd woon-werkverkeer | |
Tevredenheid met vrije tijd | |
Wonen | Kwaliteit van de woning |
Tevredenheid met de woning | |
Samenleving | Contacten met familie, vrienden en buren |
Vrijwilligerswerk | |
Vertrouwen in mensen | |
Vertrouwen in instituties | |
Veiligheid | Slachtofferschap van criminaliteit |
Onveiligheidsgevoelens in de buurt | |
Milieu | Last van milieuproblemen in woonomgeving |
3.2Samenvattend beeld
Dit hoofdstuk beschrijft hoe de brede welvaart in het ‘hier en nu’ is verdeeld over diverse bevolkingsgroepen. Zijn er groepen met een sterk afwijkende brede welvaart? Figuur 3.2.1 geeft een overzicht van de verdeling van de brede welvaart per bevolkingsgroep, zoals die in paragaaf 3.3 voor de twintig indicatoren uitgebreid staat beschreven. In de figuur is te zien waar de betreffende groep gemiddeld een hogere (groen) of lagere (rood) welvaart heeft dan het nationale gemiddelde.noot3
Daarnaast wordt in dit hoofdstuk onderzocht (paragraaf 3.4) of er bij mensen uit specifieke groepen sprake is van cumulatie van (on)gunstige uitkomsten: in hoeverre is er sprake van een stapeling van meerdere (on)gunstige uitkomsten bij dezelfde mensen?
Dit zijn de belangrijkste conclusies:
- Brede welvaart hangt het sterkst samen met onderwijsniveau en migratieachtergrond.
- De groep laagopgeleiden komt op relatief veel indicatoren lager dan gemiddeld uit. Voor de groep hoogopgeleiden is dit juist andersom: zij scoren op veel indicatoren bovengemiddeld op brede welvaart. De middelbaar opgeleiden zitten hier tussenin. Op individueel niveau wordt dit patroon binnen de onderwijsniveaus bevestigd. Bij ruim een derde van de laagopgeleiden cumuleert het aantal ongunstige uitkomsten, terwijl maar heel weinig laagopgeleiden (3,2 procent) aan de bovenkant van de verdeling met een stapeling van gunstige uitkomsten zitten. Van de hoogopgeleiden zit bijna de helft aan de bovenkant van de verdeling en is cumulatie van ongunstige uitkomsten een zeldzaamheid. Kijkend naar de bovenkant van de verdeling is de kans dus vrij groot om een hoogopgeleide aan te treffen. Aan de onderkant zal dit vaker een laagopgeleide zijn.
- De bevolkingsgroep met een Nederlandse achtergrond heeft op 18 van de 20 indicatoren
een bovengemiddelde score, wijzend op een hogere brede welvaart, terwijl de groepen
mensen met een migratieachtergrond juist vaak een score onder het gemiddelde hebben.
Dat geldt in iets sterkere mate voor de groep met een niet-westerse migratieachtergrond
dan voor de mensen met een westerse achtergrond.
Op individueel niveau is het beeld binnen de herkomstgroepen genuanceerder. Bij mensen met een migratieachtergrond komt cumulatie van negatieve uitkomsten weliswaar vaker voor dan bij mensen met een Nederlandse achtergrond, maar het verschil is beperkter dan verwacht mag worden op basis van de groepsuitkomsten van de afzonderlijke indicatoren. Opeenstapeling van ongunstige uitkomsten komt vaker voor bij mensen met een niet-westerse dan bij mensen met een westerse migratieachtergrond. - Naar leeftijd bekeken zijn de verschillen in brede welvaart kleiner dan naar onderwijsniveau en migratieachtergrond. Bij de meeste leeftijdsgroepen zijn de aantallen gunstige en ongunstige uitkomsten (vrijwel) in evenwicht. De groep 35- tot 45-jarigen telt echter twee gunstige uitkomsten meer dan ongunstige. Bij de groep 55- tot 65-jarigen is dat andersom. Op individueel niveau komt cumulatie van gunstige uitkomsten wat vaker voor bij 55-minners. Stapeling van ongunstige uitkomsten komt het meest voor bij 65- tot 75-jarigen.
- De brede welvaart van mannen en vrouwen verschilt nauwelijks. Dit geldt vooral op groepsniveau, waar beide geslachten evenveel gunstige als ongunstige uitkomsten hebben. Op individueel niveau zijn er wel kleine verschillen. Bij mannen komt cumulatie van gunstige uitkomsten iets meer voor dan bij vrouwen en cumulatie van ongunstige uitkomsten iets minder.
Het verschil in cumulatie van gunstige dan wel ongunstige uitkomsten is het grootst tussen laag- en hoogopgeleiden. Dit is ook het geval als de onderlinge samenhangen tussen de persoonskenmerken worden meegenomen en er bijvoorbeeld wordt gecorrigeerd voor de lagere gemiddelde leeftijd van hoogopgeleiden. Na onderwijsniveau is leeftijd het meest onderscheidend, gevolgd door migratieachtergrond en tot slot geslacht.
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
3.3Brede welvaart naar bevolkingsgroepen
Welzijn
Subjectief welzijn of het welbevinden van de bevolking is een belangrijk aspect van brede welvaart, omdat dit sterk verweven is met de kwaliteit van leven (Diener en Suh, 1997). Informatie over het welbevinden van mensen geeft inzicht in hoe zij hun eigen leven waarderen, los van objectieve maatstaven zoals de hoogte van het inkomen of de positie op de arbeidsmarkt. Het subjectief welzijn onder de volwassen Nederlandse bevolking is de afgelopen twee decennia weinig veranderd; al sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw is een grote meerderheid van de volwassenen naar eigen zeggen gelukkig en tevreden met het leven (Van Beuningen en Moonen, 2019).
In deze paragraaf over het subjectief welzijn komen de tevredenheid met het leven en het persoonlijk welzijn aan bod. Voor meer informatie over het welzijn van de Nederlandse bevolking, zie CBS (2020b).
Tevredenheid met het leven
In 2019 zei 87,3 procent van de volwassenen in Nederland tevreden te zijn met zijn of haar leven, 10,3 procent was niet tevreden en niet ontevreden en een relatief kleine groep van 2,4 procent zei ontevreden met het leven te zijn.noot4
- 25- tot 35-jarigen zijn minder vaak tevreden met het leven dan de Nederlandse bevolking als geheel. Van hen zegt 85,4 procent tevreden te zijn. Daarentegen zijn 65- tot 75-jarigen met 90,0 procent vaker dan gemiddeld tevreden met het leven.
- Laagopgeleiden zijn met 84,0 procent minder vaak dan gemiddeld tevreden met het leven. Ook vergeleken met de hoogopgeleiden zijn ze minder vaak tevreden. Middelbaar opgeleiden wijken niet af van het gemiddelde, maar zijn wel minder vaak tevreden met het leven dan hoogopgeleiden. Hoogopgeleiden zijn met 90,3 procent bovengemiddeld vaak tevreden met het leven.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn met 88,5 procent bovengemiddeld vaak positief over het leven. Ook vergeleken met mensen met een westerse of niet-westerse migratieachtergrond komen ze hoger uit. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn met 81,3 procent minder vaak dan gemiddeld tevreden met het leven.
Hoeveel mensen zijn tevreden met het leven?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Persoonlijk welzijn
De Persoonlijke Welzijnsindex (PWI) is een samenvattende maat voor het welbevinden van mensen op verschillende terreinen van het leven, waarbij twaalf indicatoren behorend tot acht relevante levensdomeinen worden gecombineerd tot één cijfer. Hierbij komen onder andere het oordeel van mensen over hun gezondheid, hun financiële situatie en hun woonomgeving aan bod (Van Beuningen et al., 2015.noot5 De PWI heeft een score van 1 tot en met 10. Mensen met een score van 7 of hoger hebben een hoog persoonlijk welzijn.
In 2019 had 64,7 procent van de volwassen bevolking een hoog persoonlijk welzijn, 2,8 procent een laag persoonlijk welzijn (score van 1 tot 5) en 32,5 procent zat daar tussenin.
- Onder mannen is het aandeel met hoog persoonlijk welzijn met 67,6 procent hoger dan onder vrouwen, waar dit 61,9 procent is. Dit komt met name omdat vrouwen zich over het algemeen vaker onveilig voelen dan mannen.
- Onder 18- tot 35-jarigen is het aandeel met een hoog persoonlijk welzijn hoger dan gemiddeld. Onder 45- tot 65-jarigen is dit percentage lager dan gemiddeld. De overige leeftijdsgroepen verschillen niet van het gemiddelde. Leeftijdsgroepen verschillen vooral op het gebied van de tevredenheid met de gezondheid en vertrouwen in instituties; jongere leeftijdsgroepen beoordelen deze aspecten vaker positief dan 45- tot 65-jarigen.
- Hoogopgeleiden hebben vaker dan gemiddeld en vaker dan middelbaar en laagopgeleiden een hoog persoonlijk welzijn. Middelbaar opgeleiden, maar vooral laagopgeleiden, zitten op het gebied van persoonlijk welzijn onder het gemiddelde. Dit patroon is hetzelfde voor alle onderdelen van de PWI met uitzondering van de tevredenheid met het sociale leven. Er zijn voornamelijk grote verschillen te zien bij tevredenheid met de opleidingskansen, zorgen over de financiële toekomst en vertrouwen in instituties.
- Personen met een Nederlandse achtergrond hebben meer dan gemiddeld, en meer dan mensen met een migratieachtergrond, een hoog persoonlijk welzijn. Mensen met een westerse migratieachtergrond en vooral ook mensen met een niet-westerse achtergrond hebben minder vaak dan gemiddeld een hoog persoonlijk welzijn. Personen met een niet-westerse achtergrond geven gemiddeld een lagere waardering aan de meeste onderdelen van hun leven dan personen met een Nederlandse achtergrond. Dat geldt echter niet voor de mate waarin zij vertrouwen hebben in de Tweede Kamer en in rechters.
Hoeveel mensen hebben een hoog persoonlijk welzijn?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Materiële welvaart
De financiële situatie van mensen is van belang voor meerdere aspecten van hun leven. Een hoger welvaartsniveau biedt meer kansen en keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld op het terrein van wonen, sociale activiteiten en gezondheid. Daarnaast zorgt een goede financiële positie voor meer zekerheid. Het mediane (gestandaardiseerd) besteedbaar inkomen wordt hier als indicator voor de materiële welvaart gebruikt.noot6 Dit is een goede maat om welvaartsniveaus van huishoudens onderling te kunnen vergelijken, omdat dit inkomenscijfer gecorrigeerd is voor verschillen in grootte en samenstelling van huishoudens. Materiële welvaart is overigens breder dan alleen het inkomen. In de reguliere CBS-statistieken wordt welvaart weergegeven door het inkomen, de bestedingen en het vermogen van het huishouden. Aanvullend wordt ook wel gebruik gemaakt van de combinatie tussen inkomen en vermogen. Zie CBS (2019a; 2019b) voor meer gedetailleerde informatie over de financiële situatie van huishoudens in Nederland.
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
In 2018 bedroeg het mediane inkomen van huishoudens in Nederland 26,5 duizend euro.noot7 Het gemiddelde inkomen was hoger, namelijk 29,5 duizend euro. Het rekenkundig gemiddelde ligt hoger dan de mediaan doordat inkomens aan de bovenkant van de inkomensladder het gemiddelde naar boven trekken. Om de invloed van die hoge inkomens te beperken, wordt hierna telkens het mediane inkomen beschreven.
- De hoogte van het inkomen heeft een duidelijke relatie met de leeftijd van de hoofdkostwinner van het huishouden. Jongere huishoudens hebben doorgaans minder te besteden: de volwassenen in deze huishoudens staan nog aan het begin van hun carrière. Vervolgens loopt het mediane inkomen een tijdje op met de leeftijd. Huishoudens met een 35- tot 65-jarige hoofdkostwinner hebben meer dan gemiddeld te besteden. Vanaf het bereiken van de pensioenleeftijd neemt het inkomen weer wat af, tot ruim 21 duizend euro onder 75-plus-huishoudens.
- Het hoogst behaalde onderwijsniveau laat ook een duidelijke relatie zien met de hoogte van het inkomen. Hoe hoger opgeleid de hoofdkostwinner in een huishouden is, hoe hoger het mediane inkomen. Dit loopt van ruim 20 duizend euro onder laagopgeleiden tot ruim 34 duizend onder hoogopgeleiden. Het inkomen van middelbaar opgeleiden zit daar tussenin.
- Het mediane inkomen van huishoudens met een niet-westerse hoofdkostwinner ligt met bijna 19 duizend euro relatief laag. Voor een deel hangt dit samen met het relatief vaak laagopgeleid zijn van mensen met een niet-westerse achtergrond. Hoofdkostwinners met een westerse migratieachtergrond hebben met hun huishouden in doorsnee bijna 25 duizend euro te besteden, wat ook lager is dan gemiddeld. Huishoudens met een Nederlandse achtergrond hebben het meest te besteden.
Hoe hoog is het mediane inkomen van huishoudens?
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Gezondheid
Het welzijn van mensen hangt sterk samen met hun gezondheid (CBS, 2016). Een slechte gezondheid gaat vaak samen met een lager welzijn en kan daarnaast ook zorgen voor problemen op het gebied van bijvoorbeeld werk, sociaal leven en wonen. Hier worden de ervaren gezondheid en het hebben van overgewicht als indicatoren voor gezondheid gebruikt. Voor meer informatie over de gezondheid en de leefstijl van de Nederlandse bevolking, zie CBS (2020c, 2020d).
Ervaren gezondheid
De ervaren gezondheid is het oordeel van mensen over hun eigen gezondheid; dit is een goede indicator voor de algemene gezondheidstoestand. Concreet gaat het om het percentage dat de eigen gezondheid als goed of zeer goed beoordeelt. In 2019 vond 78,7 procent van de Nederlandse bevolking de eigen gezondheid goed of zeer goed.
- Bij mannen lag het aandeel met een (zeer) goede ervaren gezondheid hoger dan bij vrouwen. Vrouwen hebben ook vaker last van langdurige aandoeningen, lichamelijke beperkingen en belemmeringen door pijn dan mannen (CBS, 2020c).
- Het percentage mensen dat de eigen gezondheid als (zeer) goed ervaart neemt af met het oplopen van de leeftijd. Jongere mensen, tot en met de leeftijdsgroep van 25 tot 35 jaar, oordelen vaker dan gemiddeld positief; mensen in de leeftijdsgroepen vanaf 45 jaar juist minder vaak. Ouderen hebben ook vaker gezondheidsklachten zoals langdurige aandoeningen, lichamelijke beperkingen en belemmeringen door pijn (CBS, 2020c).
- Hoogopgeleidennoot8 rapporteren vaker dan gemiddeld een (zeer) goede gezondheid: 84 procent. Ook middelbaar opgeleiden zitten net boven het gemiddelde, maar vergeleken met de hoogopgeleiden hebben ze minder vaak een (zeer) goede gezondheid. Laagopgeleiden komen met 59 procent ruim onder het gemiddelde en ruim onder de hoogopgeleiden uit. Voor een deel hangt dit samen met het feit dat laagopgeleiden gemiddeld ouder zijn dan hoogopgeleiden. Maar ook binnen groepen met een vergelijkbare leeftijd geldt dat een hogere opleiding vaker gepaard gaat met een (zeer) goede ervaren gezondheid.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn meer dan gemiddeld positief over de eigen gezondheid. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn dat juist minder vaak. Kijken we naar de herkomstgroepen onderling dan geven mensen met een niet-westerse migratieachtergrond minder vaak dan mensen met een Nederlandse achtergrond aan de gezondheid als (zeer) goed te ervaren; dit ondanks het feit dat mensen met een niet-westerse achtergrond gemiddeld relatief jong zijn en jongeren doorgaans positiever oordelen over hun gezondheid.
Hoeveel mensen vinden hun gezondheid (zeer) goed?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau (25 jaar of ouder)
Migratieachtergrond
Overgewicht
Of iemand overgewicht heeft, wordt vastgesteld aan de hand van de ‘body mass index’(BMI). Deze wordt berekend door het gewicht van een persoon in kilogrammen te delen door het kwadraat van diens lengte in meters. Voorbeeld: een persoon van 90,0 kg en een lengte van 1,80 m heeft een BMI van 90,0/1,80*1,80 = 27,8. Bij volwassenen is er sprake van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger; voor jongeren gelden andere grenswaarden, afhankelijk van leeftijd en geslacht. Het aandeel personen met overgewicht in de bevolking van 4 jaar en ouder was 44,1 procent in 2019. Dat aandeel was opgebouwd uit 31,4 procent mensen met matig overgewicht (BMI van 25 tot 30) en 12,7 procent met ernstig overgewicht, ook wel obesitas genoemd (BMI van 30 of meer).
- Overgewicht komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen, respectievelijk 48 en 40 procent.
- Leeftijd en overgewicht hangen samen. In de leeftijdsgroepen tot 35 jaar is het aandeel mensen met overgewicht benedengemiddeld, vanaf 35 jaar is het bovengemiddeld. In de allerhoogste leeftijdsgroep (75 jaar en ouder) neemt het aandeel met overgewicht wel weer iets af, maar ook daar is het nog wel bovengemiddeld.
- Laagopgeleidennoot9 hebben bovengemiddeld vaak overgewicht. Dat geldt in mindere mate ook voor middelbaar opgeleiden. Hoogopgeleiden hebben juist minder vaak dan gemiddeld een BMI van 25 of meer. Niet alleen ten opzichte van het gemiddelde, maar ook ten opzichte van de hoogopgeleiden hebben laag- en middelbaar opgeleiden relatief vaak overgewicht.
- Mensen met een migratieachtergrond hebben ten opzichte van de gemiddelde bevolking en ten opzichte van de mensen met een Nederlandse achtergrond iets vaker overgewicht. Dat geldt zowel voor mensen met een westerse als mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Mensen met een Nederlandse achtergrond hebben met 43 procent iets minder dan gemiddeld overgewicht.
Hoeveel mensen hebben overgewicht?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau (25 jaar of ouder)
Migratieachtergrond
Arbeid en vrije tijd
Werk is belangrijk voor mensen, omdat ze hiermee inkomen verdienen en actief deelnemen aan de samenleving. Langdurige werkloosheid kan negatieve gevolgen hebben voor de brede welvaart. Naast het hebben van betaald werk zijn ook arbeidsomstandigheden en de balans tussen werk en vrije tijd van belang. Bij dit thema komen de nettoarbeidsparticipatie, langdurige werkloosheid en de tevredenheid met het werk aan bod, alsmede de tevredenheid met de reistijd van en naar het werk en die over de hoeveelheid vrije tijd. Voor meer informatie over de arbeidsmarktsituatie van de Nederlandse bevolking, zie CBS (2020e). Naast voornoemde indicatoren valt ook het hoogst behaalde onderwijsniveau onder het thema arbeid en vrije tijd. Een opleiding is van belang om een baan te kunnen vinden en gaat vaak gepaard met meer mogelijkheden om het eigen leven naar wens in te richten. Daarnaast hangt een hoger onderwijsniveau positief samen met levensduur, gezondheid en maatschappelijke participatie, en beïnvloedt het daarmee indirect de brede welvaart, zowel ‘hier en nu’ als ‘later’.
Onderwijsniveau
In 2019 was 32,5 procent van de Nederlandse bevolking van 15 tot 75 jaar hoogopgeleid. Dat wil zeggen dat ze een diploma in het hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs hebben behaald. Vrouwen zijn net zo vaak hoogopgeleid als mannen.
- Voor de leeftijdsgroepen vanaf 25 jaar geldt hoe ouder, hoe lager het percentage hoogopgeleiden. Waar 48,5 procent van de 25- tot 35-jarigen hoogopgeleid was, loopt dat percentage af met de leeftijd, tot 22,5 procent onder 65- tot 75-jarigen. Van de mensen in de leeftijd van 15 tot 25 jaar was maar 11,0 procent hoogopgeleid. Het merendeel van hen is onderwijsvolgend en zal naar verwachting nog een opleiding afronden.
- Mensen met een westerse migratieachtergrond waren met 38,6 procent meer dan gemiddeld en meer dan mensen met een Nederlandse achtergrond hoogopgeleid. Voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond was dit juist andersom: van hen was 25,2 procent hoogopgeleid. Bij personen met een Nederlandse achtergrond was het aandeel hoogopgeleiden met 32,9 procent iets groter dan gemiddeld.
Hoeveel mensen zijn hoogopgeleid?
Geslacht
Leeftijd
Migratieachtergrond
Nettoarbeidsparticipatie
In 2019 had 68,8 procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar betaald werk. Hierbij gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur. Werkenden met een kleine deeltijdbaan worden daarom ook meegeteld.
- In 2019 bedroeg de nettoarbeidsparticipatie van mannen 73,2 procent, tegenover 64,4 procent voor vrouwen.
- Van de jongeren van 15 tot 25 jaar werkte 65,3 procent. Dat is lager dan gemiddeld, maar een groot deel van deze groep is dan ook nog onderwijsvolgend. De nettoarbeidsparticipatie was met circa 85 procent het hoogst onder 25- tot 55-jarigen. Onder 55- tot 65-jarigen was dat met 69,7 procent wat lager, maar nog altijd bovengemiddeld. Van de 65- tot 75-jarigen had 13,9 procent betaald werk. Het grootste deel van hen is gepensioneerd.
- Onder hoogopgeleiden was de nettoarbeidsparticipatie met 81,8 procent het hoogst, hoger dan gemiddeld en hoger dan onder middelbaar en laagopgeleiden. De arbeidsparticipatie van middelbaar opgeleiden was met 72,2 procent ook bovengemiddeld. Van de groep laagopgeleiden had 49,5 procent betaald werk; dat is minder dan gemiddeld.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond hadden een hogere nettoarbeidsparticipatie, zowel vergeleken met het gemiddelde als vergeleken met mensen met een migratieachtergrond. Bij personen met een westerse migratieachtergrond lag de nettoarbeidsparticipatie onder het gemiddelde. Dit gold nog sterker voor de mensen met een niet westerse-migratieachtergrond.
Hoeveel mensen hebben betaald werk?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Langdurige werkloosheid
In 2019 was 1,0 procent van de beroepsbevolking langdurig – dat wil zeggen minimaal twaalf aaneengesloten maanden – werkloos.
- De langdurige werkloosheid was relatief hoog onder 55- tot 65-jarigen (1,9 procent van de beroepsbevolking in deze leeftijdsgroep) en 65- tot 75-jarigen (2,6 procent). Personen van 15 tot 45 jaar waren het minst vaak langdurig werkloos (minder dan 1,0 procent).
- Hoogopgeleiden waren met 0,7 procent minder dan gemiddeld en ook minder dan middelbaar en laagopgeleiden langdurig werkloos. Laagopgeleiden waren met 1,5 procent juist bovengemiddeld vaak langdurig werkloos.
- Ook naar migratieachtergrond zijn er verschillen. Onder mensen met een Nederlandse achtergrond was de langdurige werkloosheid het laagst (0,8 procent), lager dan gemiddeld en lager dan bij mensen met een migratieachtergrond. Personen met een westerse migratieachtergrond (1,4 procent) en vooral ook personen met een niet-westerse achtergrond (2,2 procent) waren bovengemiddeld vaak langdurig werkloos. De langdurige werkloosheid onder personen met een niet-westerse migratieachtergrond was daarmee bijna drie keer zo hoog als onder personen met een Nederlandse achtergrond.
Hoeveel mensen zijn langdurig werkloos?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Tevredenheid met werk
In 2019 was 77,9 procent van alle werknemersnoot10 van 15 tot 75 jaar tevreden met hun werk. Dit blijkt uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO.
- Werknemers van 25 tot 35 jaar waren met 75,4 procent wat minder vaak dan gemiddeld tevreden met hun werk. Werknemers van 45 tot 55 jaar (78,8 procent) en met name die van 65 tot 75 jaar (84,4 procent) waren juist vaker tevreden.
- Hoogopgeleide werknemers waren relatief vaak tevreden met hun werk, zowel vergeleken met het gemiddelde als vergeleken met middelbaar en laagopgeleide. Die laatste twee groepen zaten op het gebied van werktevredenheid (net) onder het gemiddelde.
- Werknemers met een Nederlandse achtergrond (80,0 procent) waren vaker tevreden met hun werk, zowel vergeleken met het gemiddelde als vergeleken met werknemers met een westerse (71,5 procent) en niet-westerse migratieachtergrond (69,4 procent). De beide groepen met migratieachtergrond zaten daarmee onder het gemiddelde.
Hoeveel mensen zijn tevreden met het werk?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Tevredenheid met de reistijd woon-werkverkeer
In 2019 was 82,6 procent van de werkende volwassenen tot 75 jaar in Nederland tevreden met hun reistijd van en naar het werk. Over die reistijd was 5,2 procent ontevreden en 12,2 procent tevreden noch ontevreden. Deze cijfers hebben betrekking op personen van 18 tot 75 jaar met betaald werk van twaalf uur of meer per week.
- 25- tot 35-jarigen zijn minder vaak tevreden met hun reistijd van en naar het werk dan gemiddeld: 77,8 procent van hen is hier tevreden over. Mensen van 55 tot 65 jaar zijn vaker dan gemiddeld tevreden over de woon-werkreistijd: 85,1 procent zegt hierover tevreden te zijn.
- Hoogopgeleiden zijn minder vaak tevreden over de reistijd van en naar hun werk dan gemiddeld en dan laag- en middelbaar opgeleiden. Laag- en middelbaar opgeleiden zijn vaker dan gemiddeld tevreden over hun reistijd. Van de hoogopgeleiden is 79,0 procent hierover tevreden, terwijl van de laagopgeleiden 87,4 en van de middelbaar opgeleiden 84,9 procent tevreden is.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker tevreden over de woon-werkreistijd dan gemiddeld en dan mensen met een westerse of niet-westerse migratieachtergrond. Mensen met een westerse achtergrond zijn minder vaak tevreden dan gemiddeld. Waar van de mensen met een Nederlandse achtergrond 83,7 procent tevreden is, is dit onder mensen met een westerse migratieachtergrond 77,1 procent en onder niet-westersen 79,9 procent. Het verschil tussen mensen met een Nederlandse en een niet-westerse achtergrond hangt samen met leeftijdsverschillen: niet-westerse werkenden zijn gemiddeld jonger dan Nederlandse werkenden en jongeren zijn minder vaak tevreden met hun reistijd. Het verschil tussen mensen met een Nederlandse en een westerse achtergrond kan hier niet aan worden toegeschreven.
Hoeveel mensen zijn tevreden met de reistijd naar werk?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Tevredenheid met vrije tijd
In 2019 was 74,2 procent van de volwassenen in Nederland tevreden met de hoeveelheid vrije tijd die ze hadden, 7,5 procent was hier ontevreden mee en 18,3 procent was tevreden noch ontevreden.
- Mannen zijn minder vaak tevreden dan vrouwen over de hoeveelheid vrije tijd die ze hebben, namelijk 72,9 tegen 75,4 procent. Dit hangt samen met verschillen in leeftijd en onderwijsniveau: onder de 18-plussers zijn de vrouwen gemiddeld iets ouder dan de mannen en gemiddeld genomen lager opgeleid. Ouderen en laagopgeleiden zijn vaker tevreden met hun vrije tijd.
- Mensen van verschillende leeftijden oordelen anders over hoe tevreden ze zijn met de hoeveelheid beschikbare vrije tijd. Mensen van 18 tot 55 jaar zijn minder vaak dan gemiddeld tevreden met hun hoeveelheid vrije tijd, terwijl 55-plussers juist vaker dan gemiddeld tevreden zijn. Met name 65-plussers zijn vaker tevreden: 92,9 procent van de 65- tot 75-jarigen is tevreden met hun vrije tijd, onder 75-plussers is dit 91,7 procent. Mensen van 65 jaar en ouder hebben met ruim 50 uur per week ook aanzienlijk meer vrije tijd dan anderen; het gemiddelde lag in 2016 op bijna 44 uur per week (SCP, 2018).
- Laagopgeleiden zijn met 78,2 procent vaker dan gemiddeld en vaker dan hoogopgeleiden tevreden met de hoeveelheid vrije tijd. Hoogopgeleiden zijn met 71,7 procent minder vaak tevreden dan gemiddeld. Dit verschil hangt samen met verschillen in leeftijd en arbeidsduur: hoogopgeleiden zijn gemiddeld jonger en werken meer uren. Ze hebben ook minder vrije tijd: ruim 41 uur per week, tegenover bijna 47 uur per week onder laagopgeleiden (SCP, 2018). Het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden valt weg als gecorrigeerd wordt voor arbeidsduur of leeftijd.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn meer dan gemiddeld en meer dan mensen met een migratieachtergrond content met de beschikbare vrije tijd. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn met 64,3 procent minder dan gemiddeld tevreden met hun hoeveelheid vrije tijd. Het verschil tussen mensen met een Nederlandse en die met een westerse achtergrond valt weg als rekening gehouden wordt met arbeidsduur; het verschil tussen mensen met een Nederlandse en een niet-westerse achtergrond blijft bestaan.
Hoeveel mensen zijn tevreden met de hoeveelheid vrije tijd?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Wonen
De woonsituatie van mensen is relevant voor de kwaliteit van hun leven. Niet alleen het woongenot is van belang, er kleven ook gezondheidsrisico’s aan woningen met schimmel of vocht. Daarom wordt hier gekeken naar verschillende gebreken die een woning kan hebben en daarnaast naar de tevredenheid met de woning. Zie Van Beuningen (2018) voor meer informatie over de relatie tussen het welbevinden van mensen, de woning en de woonomgeving.
Kwaliteit van de woning
In 2019 gaf 14,8 procent van de mensen aan dat hun woning minimaal één van de volgende gebreken heeft: een lekkend dak, vochtige muren, vloeren of funderingen, of verrotte raamkozijnen of vloeren.
- Personen in de leeftijdsgroepen van 15 tot 45 jaar wonen vaker dan gemiddeld in een woning met dergelijke gebreken. Ouderen vanaf 65 jaar melden die gebreken juist minder vaak.
- Mensen met een hoog onderwijsniveaunoot11 geven iets minder dan gemiddeld aan te wonen in een woning met één of meer gebreken. Personen met een middelbaar onderwijsniveau rapporteren dergelijke gebreken vaker dan hoogopgeleiden.
- Personen met een Nederlandse achtergrond wonen minder vaak dan gemiddeld in een woning met vocht- of rottingsproblemen. Personen met een niet-westerse achtergrond hebben hier met 22,4 procent vaker dan gemiddeld en ook vaker dan mensen met een Nederlandse achtergrond mee te maken.
Hoeveel mensen hebben een of meer gebreken aan hun woning?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau (16 jaar of ouder)
Migratieachtergrond
Tevredenheid met de woning
In 2019 was 87,5 procent van de volwassenen tevreden met hun woning, 8,0 procent was niet tevreden en niet ontevreden en de overige 4,5 procent was ontevreden. Huurders zijn minder vaak tevreden met hun woning dan woningeigenaren (CBS, 2019c; CBS 2019d).
- 25- tot 45-jarigen zijn minder vaak dan gemiddeld tevreden met de woning. Vooral bij de groep van 25 tot 35 jaar is het aandeel tevredenen relatief laag: 75,8 procent van hen is tevreden, tegenover 85,6 procent van de 35- tot 45-jarigen. Mensen van 55 jaar en ouder zijn juist vaker dan gemiddeld content met hun woning: meer dan 90 procent van hen is tevreden.
- Personen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker dan gemiddeld tevreden met hun woning. Ook vergeleken met mensen met een migratieachtergrond zijn ze vaker tevreden. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn minder vaak dan gemiddeld tevreden met hun woning.
Hoeveel mensen zijn tevreden met de woning?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Samenleving
Het thema samenleving omvat indicatoren op het gebied van participatie en vertrouwen. Beide zijn pijlers van sociale cohesie. De overheid zette de afgelopen jaren steeds meer in op een participatiesamenleving waarin mensen meer zelf verantwoordelijk zijn voor het inrichten van hun leven en zorg dragen voor hun omgeving. Vertrouwen is van belang voor mensen afzonderlijk, maar ook voor de samenleving als geheel. Voor het individu draagt vertrouwen bij aan een hoger welbevinden, onder meer omdat het prettiger is om omgeven te worden door mensen en instellingen die men vertrouwt. Binnen de samenleving kan een hogere mate van vertrouwen een betere samenwerking bevorderen, evenals de bereidheid om anderen te helpen (OECD, 2017). Voor meer informatie over participatie en vertrouwen in Nederland, zie Schmeets (2018a, 2018b) en Schmeets en Exel (2020).
Contacten met familie, vrienden en buren
In 2019 had in totaal gemiddeld 72,2 procent van de mensen van 15 jaar en ouder wekelijks contact met familie, vrienden en/of buren. Het gaat hierbij om alle vormen van contact, van persoonlijk ‘face-to-face’ contact, tot telefonisch contact en contact via tekstberichten of e-mail. In het algemeen hebben mensen in Nederland met name wekelijks familie- en/ of vriendencontact; wekelijks burencontact komt minder vaak voor. In 2019 had gemiddeld 82,6 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wekelijks contact met buitenshuis wonende familie, 76,0 procent met vrienden of kennissen en 58,2 procent met buren. Het gemiddelde wekelijkse contact over de drie groepen is het totaalcijfer; het gaat hierbij dus niet om het percentage dat wekelijks contact met minimaal een van deze drie groepen heeft.
- Vrouwen hebben vaker wekelijks sociale contacten dan mannen: 74,6 procent van de vrouwen heeft wekelijks contact en 69,8 procent van de mannen.
- Mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar hebben minder vaak wekelijkse contacten dan gemiddeld, terwijl 65-plussers juist vaker wekelijkse contacten hebben. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn relatief klein.
- Hoogopgeleiden hebben minder dan gemiddeld en minder dan laagopgeleiden wekelijks contact. Laagopgeleiden hebben met name vaker wekelijks contact met buren.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond hebben vaker dan gemiddeld wekelijkse contacten. Mensen met een westerse migratieachtergrond hebben deze contacten juist wat minder vaak, zowel ten opzichte van het gemiddelde als ten opzichte van de mensen met een Nederlandse achtergrond. Mensen met een westerse migratieachtergrond hebben minder vaak wekelijkse familie- en vriendencontacten dan mensen met een Nederlandse achtergrond, er is geen verschil in burencontacten.
Hoeveel mensen hebben wekelijks contact met familie, vrienden en/of buren?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Vrijwilligerswerk
In 2019 zei iets minder dan de helft van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder (46,7 procent) in het voorafgaande jaar vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging te hebben gedaan. Voor sportverenigingen, scholen en in de verzorging wordt het vaakst vrijwilligerswerk gedaan (Schmeets en Arends, 2020).
- Vrouwen zetten zich in 2019 iets vaker dan mannen in als vrijwilliger: 47,9 ten opzichte van 45,5 procent. In eerdere jaren waren er geen statistisch significante verschillen tussen mannen en vrouwen (Schmeets en Arends, 2020).
- Mensen van 35 tot 55 jaar doen bovengemiddeld vaak vrijwilligerswerk, terwijl 25- tot 35-jarigen en 75-plussers zich juist minder vaak dan gemiddeld inzetten als vrijwilliger.
- Hoogopgeleiden doen met 56,6 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk. Ook doen ze dit vaker dan middelbaar en laagopgeleiden. Middelbaar opgeleiden (48,7 procent) doen iets meer dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk, laagopgeleiden doen dat met 34,7 procent juist minder dan gemiddeld. Wel stoppen laagopgeleiden die vrijwilligerswerk doen hier aanmerkelijk meer tijd in dan hoogopgeleiden (CBS, 2018a).
- Personen met een Nederlandse achtergrond doen met 49,9 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk en vaker dan mensen met een migratieachtergrond. Personen met een westerse (38,4 procent) en niet-westerse (34,1 procent) migratieachtergrond doen dit minder dan gemiddeld. Wel besteden vrijwilligers met een niet-westerse achtergrond gemiddeld meer tijd aan vrijwilligerswerk dan mensen met een Nederlandse of westerse achtergrond (Arends en Schmeets, 2018).
Hoeveel mensen doen vrijwilligerswerk?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Vertrouwen in mensen
Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder hadden in 2019 ruim zes op de tien personen vertrouwen in de medemens: 61,8 procent had vertrouwen in anderen, de rest vond dat je in de omgang met anderen niet voorzichtig genoeg kan zijn.
- Mannen hebben vaker vertrouwen in anderen dan vrouwen: 63,9 ten opzichte van 59,8 procent.
- Van de verschillende leeftijdsgroepen hebben 65-plussers minder vertrouwen in andere mensen dan gemiddeld. Mensen in de leeftijd van 25 tot 55 jaar hebben juist vaker vertrouwen in anderen dan gemiddeld. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen houden deels verband met verschillen in onderwijsniveau: ouderen zijn gemiddeld lager opgeleid en laagopgeleiden hebben minder vaak vertrouwen in anderen dan hoogopgeleiden.
- Hoogopgeleiden hebben met 80,0 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in de medemens. Middelbaar opgeleiden (60,2 procent) en vooral laagopgeleiden (44,4 procent) hebben dit vertrouwen juist minder dan gemiddeld. Beide groepen hebben dit ook minder dan de hoogopgeleiden.
- Personen met een Nederlandse achtergrond hebben relatief vaak vertrouwen in anderen. Mensen met een migratieachtergrond hebben dit vertrouwen juist wat minder, zowel vergeleken met het gemiddelde als vergeleken met de mensen met een Nederlandse achtergrond.
Hoeveel mensen hebben vertrouwen in anderen?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Vertrouwen in instituties
Bij het vertrouwen in instituties gaat het hier om het gemiddelde vertrouwen in de politie, rechters en de Tweede Kamer. Gemiddeld had 63,1 procent van de 15-plussers in 2019 vertrouwen in deze drie instituties. Het gaat hierbij niet om het percentage dat in alle drie de instituties vertrouwen heeft, maar het gemiddelde percentage over de drie instituties. Het vertrouwen in de politie was met 75,3 procent het hoogst, gevolgd door het vertrouwen in rechters (73,6 procent) en dat in de Tweede Kamer (40,0 procent). Meer informatie over institutioneel vertrouwen is te vinden op StatLine (CBS, 2019e).
- Het percentage dat vertrouwen heeft in instituties is lager naarmate de leeftijd hoger is. Jongere mensen van 15 tot 45 jaar hebben vaker dan gemiddeld vertrouwen in instituties, 55-plussers hebben hier minder vaak vertrouwen in dan gemiddeld. De 15- tot 25-jarigen hebben met 70,9 procent het vaakst vertrouwen in instituties. Er is een daling in vertrouwen zichtbaar tussen de groep van 35 tot 45 jaar, waarvan 67,8 procent vertrouwen in instituties heeft, en de groep 45- tot 55-jarigen, waarvan dit 61,8 procent is.
- Hoogopgeleiden hebben met 74,1 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in instituties. Middelbaar opgeleiden en vooral laagopgeleiden hebben minder vaak vertrouwen, zowel vergeleken met het gemiddelde als met de hoogopgeleiden.
Hoeveel mensen hebben vertrouwen in instituties?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Veiligheid
Fysieke onveiligheid kan leiden tot al dan niet permanente fysieke beschadiging, fysiek letsel of zelfs de dood. Daarnaast kan het een bron van onzekerheid en ongerustheid zijn. Slachtoffers van criminaliteit kunnen bijvoorbeeld financiële of emotionele schade oplopen, die de kwaliteit van leven negatief kan beïnvloeden (Lamet en Wittebrood, 2009). Daarnaast speelt ook de (on)veiligheidsbeleving een rol bij het veiligheidsaspect van brede welvaart: in hoeverre voelen mensen zich veilig? Beide aspecten komen hieronder aan bod. Voor meer informatie over veiligheidsbeleving en slachtofferschap van de Nederlandse bevolking, zie (CBS, 2020f)
Slachtofferschap van traditionele criminaliteit
In 2019 zei 13,7 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder slachtoffer te zijn geweest van criminaliteit in de twaalf voorafgaande maanden. Daarbij gaat het om gewelds-, vermogens-, en vandalismedelicten. Vermogensdelicten waren hiervan het meest voorkomend (8,6 procent); vandalisme (5,1 procent) en geweld (2,0 procent) kwamen minder vaak voor.
- Mannen zijn met 14,3 procent iets vaker slachtoffer van criminaliteit dan vrouwen (13,0 procent).
- Het percentage slachtoffers van criminaliteit neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. Het percentage mensen in de leeftijdsgroepen tot 55 jaar dat slachtoffer is geweest, is hoger dan gemiddeld, terwijl dit in de leeftijdsgroepen vanaf 55 jaar lager is. In de leeftijdsgroepen 15 tot 25 en 25 tot 35 jaar wordt het meest slachtofferschap gerapporteerd, bij de 75-plussers het minst.
- Het percentage slachtoffers van criminaliteit is hoger dan gemiddeld onder hoopopgeleiden (16,2 procent) en lager onder laagopgeleiden (10,8 procent). Middelbaar opgeleiden wijken niet af van het gemiddelde, maar zijn, net als laagopgeleiden, wel minder vaak slachtoffer dan hoogopgeleiden.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond geven minder vaak dan gemiddeld aan slachtoffer van criminaliteit te zijn geweest (13,1 procent). Mensen met een migratieachtergrond, zowel westers als niet-westers, zijn relatief vaak slachtoffer. Met bijna 16 procent komen deze groepen hoger uit dan het gemiddelde en hoger dan de groep met een Nederlandse achtergrond.
Hoeveel mensen zijn slachtoffer van criminaliteit?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Onveiligheidsgevoelens in de buurt
In 2019 voelde 14,4 procent van de 15-plussers in Nederland zich wel eens onveilig in de eigen buurt en gaf 1,4 procent aan zich vaak onveilig te voelen.
- Relatief meer vrouwen (1,7 procent) dan mannen (1,1 procent) voelen zich vaak onveilig.
- Van de mensen van 25 tot 35 jaar voelt een meer dan gemiddeld aandeel (1,9 procent) zich vaak onveilig in de eigen buurt. Oudere mensen, vanaf 65 jaar, voelen zich juist minder vaak onveilig.
- Vergeleken met het gemiddelde is het percentage laagopgeleiden dat zich vaak onveilig voelt hoger. Bij hoogopgeleiden is dit juist wat lager. Vergeleken met de hoogopgeleiden voelt een iets groter deel van zowel de laag- als de middelbaar opgeleiden zich vaak onveilig.
- Ook naar migratieachtergrond zijn er verschillen in de mate waarin mensen zich vaak onveilig voelen in de eigen buurt. Vergeleken met het gemiddelde voelen mensen met een Nederlandse achtergrond zich minder vaak onveilig (1,0 procent) en mensen met een westerse (1,8 procent) en vooral ook niet-westerse (3,4 procent) migratieachtergrond juist vaker. Ook vergeleken met de mensen met een Nederlandse achtergrond komen deze onveiligheidsgevoelens meer voor bij mensen met een migratieachtergrond.
Hoeveel mensen voelen zich vaak onveilig in hun eigen buurt?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
Milieu
Milieuvervuiling in de omgeving kan gezondheidsproblemen veroorzaken en een negatief effect hebben op de kwaliteit van leven (OECD, 2017b; WHO, 2018). In 2017 gaf ruim de helft van de volwassenen in Nederland aan dat zij lucht, bodem en water sterk vervuild vinden. Ook zei 85 procent zich zorgen te maken over het milieu; meer dan de helft hiervan zei zich zorgen te maken over het milieu in de eigen omgeving (CBS, 2018b). Hier wordt het ervaren van last van vervuiling in de woonomgeving gebruikt als indicator voor het thema milieu.
Last van milieuproblemen in woonomgeving
In 2019 gaf 15,1 procent van de Nederlandse bevolking aan last te ervaren van vervuiling in de woonomgeving. Daarbij gaat het specifiek om vervuiling of andere milieuproblemen, zoals rook, stof, stank of vervuild water.
- Jongeren tot 25 jaar geven minder vaak dan gemiddeld aan dat ze last hebben van milieuvervuiling, evenals 75-plussers. Mensen in de leeftijd van 55 tot 75 jaar hebben hier juist wat vaker last van dan gemiddeld.
- Mensen met een middelbaar onderwijsniveaunoot12 geven vaker dan gemiddeld aan last te hebben van vervuiling. Ook vergeleken met hoopopgeleiden geven ze dit vaker aan.
- Mensen met een Nederlandse achtergrond geven minder dan gemiddeld aan last te hebben van milieuvervuiling in de woonomgeving. Mensen met een migratieachtergrond, zowel westers als niet-westers, ervaren juist relatief vaak vervuiling, zowel vergeleken met het gemiddelde als met mensen met een Nederlandse achtergrond.
Hoeveel mensen hebben vaak last van milieuvervuiling in hun woonomgeving?
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau (16 jaar of ouder)
Migratieachtergrond
3.4Cumulatie van gunstige en ongunstige uitkomsten
In de voorgaande paragrafen is gekeken naar de mate waarin de brede welvaart ‘hier en nu’ van verschillende bevolkingsgroepen op afzonderlijke indicatoren afwijkt van die voor de totale bevolking. Ook zijn verschillen in brede welvaart tussen bevolkingsgroepen onderling onderzocht. Dat een bevolkingsgroep op een indicator lager dan gemiddeld scoort wil echter nog niet zeggen dat alle mensen in deze groep laag op deze indicator scoren; of dat alle mensen in deze groep in het algemeen een lage brede welvaart hebben als we alle indicatoren tegelijkertijd in ogenschouw nemen. Terwijl gemiddeld bijvoorbeeld 87 procent van de mensen tevreden is met het leven, is dit onder laagopgeleiden 84 procent. Hoewel dit lager is dan gemiddeld, is ook het merendeel van deze groep tevreden. Wanneer we naar alle indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’ kijken, is de vraag of de gunstige en ongunstige uitkomsten verspreid zijn over allemaal verschillende personen in een bevolkingsgroep of juist voorkomen bij telkens dezelfde mensen binnen de groep. In dat laatste geval is sprake van een cumulatie van gunstige of ongunstige uitkomsten. In deze paragraaf kijken we of deze cumulatie van (on)gunstige uitkomsten voorkomt. Indien dit het geval is, is kijken we in welke mate cumulatie voorkomt en wat de kenmerken zijn van de personen bij wie dit voorkomt.
Het onderzoek naar de mate waarin er op individueel niveau sprake is van cumulatie van gunstige en ongunstige uitkomsten is gebaseerd op het onderzoek Sociale samenhang & Welzijn van het CBS. Hieraan zijn gegevens uit de Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek gekoppeld. Per persoon is bepaald hoe hij of zij ‘scoort’ op diverse indicatoren van brede welvaart. De indicatoren die daarbij geselecteerd zijn, vallen onder de veertien oorspronkelijke CES-thema’s van het ‘hier en nu’. Het uitgangspunt is om één indicator mee te nemen voor elk van de oorspronkelijke veertien thema’s, idealiter een die beschikbaar is voor de gehele volwassen bevolking. In totaal waren voor tien van de veertien thema’s bruikbare gegevens beschikbaar, zie tabel 3.4.1. Uitgebreidere informatie is te vinden in de toelichting bij deze Monitor (CBS, 2020a).
3.4.1Indicatoren voor cumulatie van gunstige en ongunstige uitkomsten
CES-thema | Indicator | Ongunstig | Midden | Gunstig |
---|---|---|---|---|
Subjectief welzijn | Tevredenheid met het leven | Score 1–4 | Score 5–6 | Score 7–10 |
Consumptie en inkomen | Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen | Laagste 20%-groep | Middelste drie 20%-groepen | Hoogste 20%-groep |
Gezondheid | Ervaren gezondheid | Minder dan goed | - | (Zeer) goed |
Voeding | Body mass index (BMI) | Ernstig overgewicht, ondergewicht | Matig overgewicht | Gezond gewicht |
Arbeid | Arbeidsparticipatie | Heeft geen betaald werk, jonger dan 75 jaar | Heeft geen betaald werk, 75 jaar of ouder | Heeft betaald werk |
Vrije tijd | Tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd | Score 1–4 | Score 5–6 | Score 7–10 |
Onderwijs | Hoogst behaald onderwijsniveau | Laag onderwijsniveau | Middelbaar onderwijsniveau | Hoog onderwijsniveau |
Wonen | Tevredenheid met de woning | Score 1–4 | Score 5–6 | Score 7–10 |
Vertrouwen | Vertrouwen in mensen | Heeft geen vertrouwen | - | Heeft wel vertrouwen |
Instituties | Vertrouwen in instituties (politie, rechters, Tweede Kamer) | Vertrouwen in geen van de drie instituties | Vertrouwen in een of twee instituties | Vertrouwen in alle drie instituties |
Gemiddeld hadden mensen in 2019 op 5,8 van de tien indicatoren een gunstige en op 1,7 indicatoren een ongunstige uitkomst. Deze gemiddelden komen overeen met 2018.
De groep mensen die met acht of meer gunstige uitkomsten een hoge brede welvaart heeft, wordt hier de bovenkant van de verdeling genoemd. Deze groep beslaat 21 procent van de bevolking. De groep mensen met minimaal vier ongunstige uitkomsten wordt hier de onderkant van de verdeling genoemd; 13 procent van de bevolking behoort tot deze groep. De rest van de mensen (66 procent) vormt het midden van de verdeling.
Uit de samenvattende gegevens van de indicatoren in figuur 3.2.1 in paragraaf 3.2 bleek dat zowel het onderwijsniveau als de migratieachtergrond van mensen sterk samenhangt met het hebben van een boven- of benedengemiddelde welvaart. De verschillen tussen leeftijdsgroepen zijn kleiner, en ook de verschillen tussen mannen en vrouwen blijken relatief klein. Hieronder wordt voor dezelfde groepen beschreven in hoeverre er sprake is van cumulatie van (on)gunstige uitkomsten bij individuele personen binnen die groepen.
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Migratieachtergrond
- Onderwijsniveau. Wanneer gekeken wordt naar de cumulatie van gunstige en ongunstige uitkomsten blijken
de verschillen tussen onderwijsniveaus groot. Bijna de helft van de hoogopgeleiden
behoort tot de bovenkant van de verdeling met een hoge brede welvaart, tegenover 11 procent
van de middelbaar opgeleiden en 3 procent van de laagopgeleiden. Laagopgeleiden zitten
vaker aan de onderkant van de verdeling; dat geldt voor 35 procent. Onder middelbaar
en hoogopgeleiden liggen die aandelen met respectievelijk 8 en 3 procent beduidend
lager. De stapeling van gunstige uitkomsten concentreert zich dus sterk bij hoogopgeleiden,
terwijl de stapeling van ongunstige uitkomsten vooral voorkomt bij laagopgeleiden.
Als we uitgaan van de verdeling van gunstige en ongunstige uitkomsten blijkt dat van alle mensen die aan de bovenkant van de verdeling zitten, bijna 76 procent hoogopgeleid is. Bij de onderkant van de verdeling zijn de laagopgeleiden juist oververtegenwoordigd met 68 procent. Als we dus inzoomen op de bovenkant van de verdeling, is de kans relatief groot dat we een hoogopgeleide treffen, bij de onderkant van de verdeling zal dit vaker een laagopgeleide zijn. - Migratieachtergrond. Wanneer naar de cumulatie van gunstige en ongunstige uitkomsten bij mensen van verschillende achtergronden wordt gekeken, is een meer genuanceerd beeld te zien dan uit figuur 3.2.1 naar voren komt. Weliswaar behoren mensen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief vaak tot de onderkant (23 procent) en minder vaak tot de bovenkant van de verdeling (15 procent), maar de verschillen met mensen met een Nederlandse en met een westerse achtergrond zijn kleiner dan verwacht mag worden op basis van de uitkomsten van de afzonderlijke indicatoren. Het blijkt dat de ongunstige uitkomsten onder mensen met een niet-westerse achtergrond vooral voorkomen bij de eerste generatie. Naast het feit dat de tweede generatie jonger is, spelen gezondheidsverschillen, het hebben van betaald werk en de arbeidsduur en daarmee samenhangende inkomensverschillen een rol.
- Leeftijd. Mensen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling. Onder 65-plussers is dat veel minder vaak het geval: 10 procent van de 65- tot 75-jarigen en 4 procent van de 75-plussers. Aan de onderkant van de verdeling zien we relatief veel 65- tot 75-jarigen. Bijna een kwart van hen zit aan de onderkant van de verdeling, tegenover maximaal 10 procent van de personen tot 45 jaar. Dat ouderen relatief vaak onderaan de verdeling voorkomen, is deels omdat zij vaker gezondheidsproblemen en minder vaak betaald werk hebben. Ouderen scoren met name vaker ongunstig dan jongeren op vertrouwen in anderen, gezondheid en onderwijsniveau.
- Geslacht. Waar mannen iets vaker aan de bovenkant van de verdeling zitten (22 procent) dan vrouwen (20 procent), is het verschil aan de onderkant van de verdeling wat groter. Van de vrouwen zit 15 procent aan de onderkant tegen 11 procent van de mannen. Vrouwen scoren met name vaker ongunstig ten opzichte van mannen op vertrouwen in anderen, onderwijsniveau en betaald werk. Het verschil tussen mannen en vrouwen in het aandeel dat aan de onderkant van de verdeling zit, is klein vergeleken met de verschillen tussen andere bevolkingsgroepen.
De kenmerken van de bevolking die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen, hangen deels met elkaar samen. Zo zijn mensen met een niet-westerse migratieachtergrond doorgaans relatief jong en ook vaker laagopgeleid en zijn ouderen vaker laagopgeleid in vergelijking met de totale bevolking. Wanneer rekening wordt gehouden met deze samenhangen blijkt het hoogst behaalde onderwijsniveau het meest van belang voor het aantal indicatoren waarop mensen een gunstige of ongunstige uitkomst hebben. Daarna is de leeftijd het meest onderscheidend, gevolgd door de migratieachtergrond en tot slot geslacht.
Niet alleen de kenmerken van de bevolking, maar ook de indicatoren hangen deels met elkaar en met de stapelingseffecten samen. De ervaren gezondheid en het al dan niet hebben van betaald werk blijken voor de meeste onderscheiden bevolkingsgroepen de sterkste samenhang te hebben met het aantal gunstige en ongunstige uitkomsten. Voor ouderen is het hebben van werk minder (65 tot 75 jaar) of niet relevant (75 jaar en ouder). Daarnaast is er voor een deel van de bevolkingsgroepen een sterke samenhang tussen het aantal gunstige uitkomsten met het hoogst behaald onderwijsniveau, de tevredenheid met de woning en de tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd.
Bij het aantal ongunstige uitkomsten is, naast gezondheid en werk, het vertrouwen in andere mensen van belang voor een groot deel van de bevolkingsgroepen.
3.5Literatuur
Literatuur
Arends, J. en H. Schmeets, 2018, Vrijwilligerswerk: activiteiten, duur en motieven. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
Beuningen, J. van, 2018, Woning en woonomgeving gerelateerd aan tevredenheid met het leven. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Beuningen, J. van, K. van der Houwen en L. Moonen, 2014, Measuring well-being. An analysis of different response scales. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
Beuningen, J. van, C. Jol en L. Moonen, 2015, De Persoonlijke Welzijnsindex. De ontwikkeling van een index voor subjectief welzijn. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.
Beuningen, J. van, en L. Moonen, 2019, Trends in geluk en tevredenheid. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2016, Gezondheid, relaties en werk belangrijker voor geluk dan geld. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2018a, Laagstopgeleide vrijwilligers maken meer uren. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2018b, Meer mensen vinden milieu sterk vervuild. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2019a, Welvaart in Nederland 2019. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2019b, Armoede en sociale uitsluiting 2019. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2019c, Huurders minder tevreden met woning. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
CBS, 2019d, Woontevredenheid; kenmerken woningen, regio’s. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
CBS, 2019e, Vertrouwen in mensen en in organisaties; persoonskenmerken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.
CBS, 2020a, Monitor Brede Welvaart & de Sustainable Development Goals 2020: een toelichting.
CBS, 2020b, Welzijn; kerncijfers, persoonskenmerken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
CBS, 2020c, Gezondheid en zorggebruik; persoonskenmerken, (geraadpleegd op 13-3-2020).
CBS, 2020d, Leefstijl en (preventief) gezondheidsonderzoek; persoonskenmerken, (geraadpleegd op 13-3-2020).
CBS, 2020e, De arbeidsmarkt in cijfers 2019. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS, 2020f, Veiligheidsmonitor 2019. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Diener, E en E. Suh, 1997, Measuring Quality of Life: Economic, Social and Subjective Indicators. Social Indicators Research, 40 (1–2), blz. 189–216.
Lamet, W. en K. Wittebrood, 2009, Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
OECD, 2017a, OECD Guidelines on Measuring Trust. OECD Publishing, Parijs.
OECD, 2017b, How’s life? 2017: Measuring Well-being. OECD Publishing, Parijs.
Schmeets, H., 2018a, Participatie op de kaart. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Schmeets, H., 2018b, Vertrouwen op de kaart. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Schmeets, H. en J. Arends, 2020, Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/ Heerlen/Bonaire.
Schmeets, H., en J. Exel (2020). Vertrouwen, maatschappelijk onbehagen en pessimisme. CBS, statistische trends. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
SCP, 2018, Alle ballen in de lucht. Tijdsbesteding in Nederland en de samenhang met kwaliteit van leven. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Stiglitz, J. E., A. Sen en J. –P. Fitoussi, 2009, Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress, Parijs.
WHO, 2018, How air pollution is destroying our health. World Health Organization. (geraadpleegd op 4-2-2020).
Noten
Voor het hoogst behaald onderwijsniveau is gebruik gemaakt van de Standaard Onderwijsindeling 2016 in drie niveaus. Laag onderwijsniveau omvat groep 1 t/m 8 van het (speciaal) basisonderwijs, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo, alle leerwegen van het vmbo en de entree-opleiding (mbo 1). Middelbaar onderwijsniveau omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo 2), de vakopleiding (mbo 3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo 4). Hoog onderwijsniveau omvat de associate degree, de hbo- en wo-bachelor, de hbo- en wo-masters en wo-doctorsopleidingen.
Meer informatie over (de afbakening van) migratieachtergrond is hier te vinden.
Mannen en vrouwen zijn met elkaar vergeleken en niet met het landelijke gemiddelde.
De tevredenheid met het leven wordt gemeten op een schaal van 1–10, waarbij een score van 7 of hoger als ‘tevreden’ wordt gezien (zie Van Beuningen et al. (2014) voor meer informatie over hoe dit is bepaald).
De thema’s die in de PWI aan bod komen, zijn gebaseerd op de aanbevelingen van Stiglitz et al. (2009).
Omdat deze indicator wordt gemeten op het niveau van huishoudens, wordt bij de verdeling naar bevolkingsgroepen gekeken naar de kenmerken van de hoofdkostwinner van het huishouden.
De inkomensbedragen in deze paragraaf zijn allemaal in prijzen van 2018.
De cijfers over ervaren gezondheid naar onderwijsniveau hebben betrekking op de bevolking van 25 jaar en ouder. In de visualisatie is voor de kleurbepaling van de onderwijsniveaus dan ook een vergelijking gemaakt tussen de cijfers voor de onderwijsniveaus en het cijfer voor de totale bevolking van 25 jaar en ouder (73,6%).
De cijfers over overgewicht naar onderwijsniveau hebben betrekking op de bevolking van 25 jaar en ouder. In de visualisatie is voor de kleurbepaling van de onderwijsniveaus dan ook een vergelijking gemaakt tussen de cijfers voor de onderwijsniveaus en het cijfer voor de totale bevolking van 25 jaar en ouder (53,1 procent).
Omdat de NEA uitsluitend betrekking heeft op werknemers kan hier de tevredenheid met het werk niet voor alle werkenden worden beschreven.
De cijfers over kwaliteit van de woning naar onderwijsniveau hebben betrekking op de bevolking van 16 jaar en ouder. In de visualisatie is voor de kleurbepaling van de onderwijsniveaus dan ook een vergelijking gemaakt tussen de cijfers voor de onderwijsniveaus en het cijfer voor de totale bevolking van 16 jaar en ouder (14,6 procent).
De cijfers over milieuproblemen naar onderwijsniveau hebben betrekking op de bevolking van 16 jaar en ouder. In de visualisatie is voor de kleurbepaling van de onderwijsniveaus dan ook een vergelijking gemaakt tussen de cijfers voor de onderwijsniveaus en het cijfer voor de totale bevolking van 16 jaar en ouder (15,4 procent).