Ontwikkelingen in gegevensanalyse en output
De gegevensanalyse van de meetprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring wordt waar nodig en mogelijk verbeterd door aanpassingen van de statistische analyses en het ontwikkelen van nieuwe vormen van output.
Een groot deel van de gegevensverwerking, analyses en productie van indexen, trends en output voor publicaties vindt geautomatiseerd plaats via daarvoor ontwikkelde CBS programmatuur. Soortenorganisaties leveren jaarlijks databestanden met nieuwe gegevens, die in een aantal stappen door de programma’s voor datacontroles, databewerking voor input, statistische modelberekeningen en samenstellen van output worden geleid. Ook tussen- en eindresultaten worden daarbij steeds gecontroleerd op mogelijke fouten of afwijkingen. De berekende trends en indexen worden teruggekoppeld met de soortenorganisaties, door het CBS verwerkt in graadmeters en gepubliceerd op o.a. het Compendium voor de Leefomgeving (www.clo.nl). Ook soortenorganisaties zelf publiceren de resultaten in onder meer nieuwsbrieven voor de waarnemers en op diverse websites, waaronder van SOVON en SoortenNL.
Het CBS werkt voortdurend aan verbeteringen van zowel de programmatuur als de analysemethoden. De belangrijkste ontwikkelingen op deze gebieden worden hieronder weergegeven.
Ontwikkelingen in verwerkings- en analyseprogrammatuur
De afgelopen jaren is onverminderd ingezet op omzetting van de programmatuur voor verwerking en trendberekening naar scripts in het programma R. Dit programma is gekozen vanwege de omvangrijke statistische mogelijkheden ervan en de grote gemeenschap van onderzoekers en onderzoeksinstituten die aan het programma bijdragen met vele op specifieke toepassingen gerichte ‘packages’. Specifiek voor natuurstatistieken heeft het CBS hier ook aan bijgedragen door ontwikkeling van het R-package rtrim, dat voor berekening van aantalstrends wordt gebruikt. Berekening van aantalstrends vindt momenteel in zijn geheel plaats in R. De laatste omzetting (voor watervogels) is in 2023 gerealiseerd en zal in 2024 in gebruik worden genomen. De datacontroles, die voorafgaan aan de berekeningen van trends, vinden nog wel ten dele plaats in Access, maar ook hier zijn afgelopen jaar een aantal controles omgezet naar R (bijvoorbeeld vlinders en libellen).
Een aanzienlijke tijdwinst is afgelopen jaar geboekt in de totstandkoming van de vogelstatistieken. In de eerste plaats heeft Sovon, mede dankzij verbeteringen in de invoer-apps en controles, een vervroegde datalevering mogelijk gemaakt, waardoor de data ruim drie maanden eerder aan het CBS kon worden geleverd. Daarnaast zijn resultaten ook eerder beschikbaar door aanpassingen in de automatisering bij het CBS. Resultaten zijn daardoor in het vroege voorjaar (ca. 1 april) na het laatste teljaar al beschikbaar.
Tenslotte is er afgelopen jaar een R-versie van het programma Trendspotter gemaakt. Deze zal worden opgenomen in het rtrim package voor trendberekening dat veelvuldig (inter)nationaal gebruikt wordt.
Ontwikkelingen in analysemethoden
Verbeterde weging en fenologie: In 2023 is de nieuwe wegingsprocedure voor vlinders volledig doorgevoerd. De fenologische berekeningen vinden nog plaats met Papilio, maar zullen komend jaar worden vervangen door rtrim met maandfactoren (in dit geval eigenlijk weekfactoren), omdat gebleken is dat met die methode het meest optimaal van alle tellingen gebruik kan worden gemaakt en dit – mede daardoor – de statistisch betrouwbaarste resultaten oplevert. Voor nachtvlinders en hommels zal het verschil tussen beide methoden komend jaar onderzocht worden.
Verbeterde graadmeters: In 2023 (doorlopend in 2024) heeft verder onderzoek plaatsgevonden naar de Living Planet Index en de onderliggende graadmeters voor landfauna en zoetwater- en moerasfauna. Gebleken is dat een aantal soorten toegevoegd kan worden aan de soortselecties, omdat hier inmiddels voldoende betrouwbare gegevens van beschikbaar zijn. Het gaat hier met name om enkele vogelsoorten, die zich recentelijk hebben gevestigd en/of aan het uitbreiden zijn (oehoe, kraanvogel, rode wouw). Ook is er strenger gelet op de opdeling naar het voornaamste habitat van soorten, wat met name voor enkele specialistische libellen maar ook voor enkele vogelsoorten heeft geleid tot een andere opdeling. Dit zal leiden een representatiever beeld van de graadmeters voor land- en zoetwaterfauna. Ten slotte is gewerkt aan het verbeteren van de grafische presentatie en de begeleidende teksten. De geactualiseerde Living Planet Index zal begin 2024 worden gepresenteerd.
Daarnaast is onderzocht in hoeverre de berekening van standaardfouten bij samengestelde indexen kan worden verbeterd. Een alternatieve methode daarvoor is gevonden, maar moet nog worden doorgevoerd.
Tenslotte is in 2023 voortgebouwd op een moderne analysemethode (betaregressie) om vegetatiebedekking op statistisch correcte wijze te modelleren, ontwikkeld in 2022. Deze methode houdt rekening met het feit dat bedekkingspercentages begrensd zijn tussen 0 en 100 en dat bedekkingen in klassen worden genoteerd. De methode is in 2023 als Bayesiaans model geïmplementeerd, uitgevoerd met behulp van R en JAGS. Daarmee is het nu mogelijk om trends in de bedekking van soorten (en soortgroepen) te berekenen. Met de resultaten zijn kwantitatieve natuurgraadmeters samengesteld, waaronder een aantal indicatoren die in 2023 op het CLO zijn gepubliceerd.
Nieuwe methodiek voor het rekenen aan Rode Lijsten: In 2023 is gewerkt aan een nieuwe methode om trendberekeningen uit te voeren die gebruikt kunnen worden voor het samenstellen van de Rode Lijst voor zweefvliegen. Bij deze soortgroep is het aantal opportunistische waarnemingen de laatste jaren geëxplodeerd dankzij het gebruik van de app ObsIdentify. Omdat de trefkansen van veel soorten zweefvliegen laag zijn, en herhaalde bezoeken schaars, konden de gebruikelijke occupancy modellen niet goed ingezet worden. Dankzij een nieuwe methode op basis van logistische regressie lukt het echter wel om een zinvolle vergelijking met historische gegevens te maken. De nieuwe methode kan in de toekomst mogelijk ook voor andere insectengroepen ingezet worden.
Nieuwe en verbeterde trendberekening: Voor hommels en nachtvlinders is in 2023 gewerkt aan nieuwe trendberekeningen, dit zal doorlopen in 2024. Voor Noordse woelmuis zijn inmiddels op basis van eDNA-onderzoek, uitgevoerd door enkele provincies, voor het eerst verspreidingstrends mogelijk. Deze gegevens kunnen worden gecombineerd met gegevens uit braakbalonderzoek, en kunnen daarmee een verbeterde trendberekening opleveren, ook op een kleiner schaalniveau. Hoewel het eDNA onderzoek weliswaar past onder verschillende meetdoelen, valt het – in afwachting van een besluit van de provincies – nog niet onder het NEM.
Toetsing ANLb (geen onderdeel NEM): Voor ANLb gebieden en referentiegebieden is opnieuw met BMP data getoetst of de trends in deze gebieden van elkaar verschillen. Dat is gedaan voor 38 verschillende soorten broedvogels. Hiervoor zijn gegevens gebruikt van de periode 2016–2022. Voor slechts drie soorten (grutto, kievit en spreeuw) kon worden aangetoond dat de trend positiever is bij ANLb-meetpunten in vergelijking met de referentiegebieden. De resultaten verschillen enigszins, afhankelijk van de gebruikte testmethode en uitgangspunten voor toekenning van ANLb.
De basis voor deze statistisch significante resultaten lijkt nog steeds smal: weinig plots, korte tijdreeks, zodat toeval waarschijnlijk nog een aanzienlijke rol speelt. Er zijn daarom aanbevelingen gedaan om met BMP-data een betere basis te verkrijgen voor de ANLb beleidsmonitoring.
Powerberekeningen met data van de PTT wintertellingen uit ANLb gebieden en de huidige selectie van 11 ANLb doelsoorten geven aan dat PTT data voor deze soorten over een periode van zes jaar niet bruikbaar zijn voor het aantonen van effecten van het agrarisch natuurbeheer.