Kwaliteitsbeoordeling
De kwaliteit van een meetprogramma van het Netwerk Ecologische Monitoring wordt bepaald door de mate waarin de meetdoelen bediend kunnen worden. Dit wordt beoordeeld aan de hand van een aantal rekenregels, zo nodig aangevuld met inschattingen van (soorten)experts.
Het belangrijkste aspect van de kwaliteit van een meetprogramma is de mate waarin het programma in staat is in de informatie voor de gestelde meetdoelen te voorzien. In deze rapportage wordt daarom per ‘sterk sturend’ meetdoel de haalbaarheid beoordeeld. De haalbaarheid voor matig sturende en indirect gestuurde meetdoelen wordt in deze rapportage niet of slechts zijdelings behandeld, omdat dat enerzijds veel meer werk en een veel omvangrijker rapportage zou betekenen, en anderzijds daarvoor ook aangepaste methoden voor de kwaliteitsbeoordeling nodig zouden zijn, met name voor meetdoelen op schaalniveaus lager dan landelijk. De mate van sturing per meetdoel is te vinden in hoofdstuk 2, maar staat per meetprogramma ook vermeld in Hoofdstuk 7. De sterk sturende meetdoelen hebben in de meeste gevallen betrekking op landelijke trends die nodig zijn voor rapportages in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (zie hoofdstuk 2).
Kwaliteitsbeoordeling aantalsmonitoring
De basis voor de kwaliteitsbeoordeling van de meetprogramma’s voor aantalsmonitoring is de kwaliteit van de indexen en trends van afzonderlijke soorten. Deze kwaliteit heeft twee aspecten:
- De statistische kwaliteit van trends. Deze wordt in eerste instantie bepaald door het CBS op basis van de gebruikte statistische rekenmodellen. Trends met hoge standaardfouten duiden er op dat het meetprogramma met de huidige opzet (nog) niet in staat is de aantallen van een soort voldoende betrouwbaar te volgen. Dit geldt voor soorten die gevolgd worden in een steekproef van alle locaties waar de soort voorkomt. Er zijn echter ook soorten die integraal worden geteld of waarvan het grootste deel van de populatie wordt geteld. Bij dergelijke tellingen verliezen standaardfouten hun betekenis en wordt de kwaliteit van de trend beoordeeld in overleg met experts van soortenorganisaties.
- De representativiteit van de meetpunten. Een statistisch betrouwbare trend is nog geen garantie dat de soort goed in het meetprogramma zit. Om de representativiteit van een trend te kunnen beoordelen is kennis nodig over de verspreiding van de soort en de mate waarin de meetpunten deze verspreiding dekken. Ook gegevens over dichtheden en biotoopvoorkeuren van soorten zijn daarvoor van belang. Bij een scheve verdeling van de meetpunten over het verspreidingsgebied kan de berekende trend in een aantal gevallen gecorrigeerd worden op basis van weging van de cijfers van deelgebieden. Uiteraard zal ook getracht worden meer meetpunten te realiseren op onderbemonsterde regio’s of biotopen. Expertkennis over soorten en hun verspreiding is daarbij onontbeerlijk. Representativiteit en eventuele weging worden daarom altijd door CBS in samenspraak met soortenorganisaties beoordeeld en/of uitgewerkt.
Kwaliteitsbeoordeling aantalsmonitoring
De kwaliteitsbeoordeling van de trends in verspreiding verloopt op vergelijkbare wijze als hierboven beschreven voor aantalsmonitoring. Echter, omdat er vanuit het NEM maar beperkt wordt gestuurd op het inwinnen van verspreidingsgegevens, kan de kwaliteitsbeoordeling ook maar beperkt worden gebruikt voor bijsturing van de meetprogramma’s. De beoordeling is wel een indicatie voor de geschiktheid van de gebruikte verspreidingsgegevens uit de NDFF en eventuele andere databanken, met name voor wat betreft het type gegevens en de landelijke dekking daarvan.
Op de inventarisatie van 10 x 10 km-hokken voor HR-soorten wordt wel actief gestuurd in het NEM. De kwaliteit van dit onderzoek is simpelweg weer te geven aan de hand van de voortgang in het onderzochte percentage van het totaal aan actuele en potentiele 10 x 10 km-hokken gedurende de rapportageperiode van de eerstvolgende HR-rapportage. Het is daarbij overigens niet per se noodzakelijk dat dit percentage over een 6‑jaarlijkst periode op 100% uit komt, omdat met de opkomst van occupancy-modellen, een trend in verspreiding kan worden bepaald. Eventuele vertragingen in de voortgang, oorzaken daarvoor en mogelijke oplossingen worden besproken in de bijeenkomsten van begeleidingscommissies van de meetprogramma’s.
De kwaliteitsbeoordelingen in dit rapport mogen niet gezien worden als een beoordeling van de kwaliteit van het werk dat soortenorganisaties uitvoeren. In meerdere gevallen is het onmogelijk trends van goede kwaliteit te bepalen, ondanks maximale inspanningen van een soortenorganisatie. Sommige soorten hebben eenvoudigweg een zodanig lage trefkans bij de bestaande veldmethoden dat betrouwbare trends daarmee niet haalbaar zijn. Betere veldmethoden zijn dan vaak ofwel niet voorhanden ofwel te kostbaar.