De gegevens­inwinning van het NEM

Coördinatie en uitvoering van veldwerk

De gegevensinwinning in het Netwerk Ecologische Monitoring bestaat van oudsher grotendeels uit monitoring door vrijwilligers die worden aangestuurd door verschillende soortenorganisaties. Voor al deze organisaties samen, gaat het om méér dan 15 000 vrijwilligers, die aan één of meer van zo’n 25 verschillende monitoringprojecten mee doen, bijvoorbeeld de broedvogelmonitoring of de vlindertellingen.

Via de soortenorganisaties worden ook nieuwe vrijwilligers opgeleid en wordt gestimuleerd dat monitoring zoveel mogelijk op de voorgeschreven manier en gewenste plekken wordt uitgevoerd. Hoe het veldwerk moet worden uitgevoerd, wordt vastgelegd in protocollen, waarin bijvoorbeeld de weersomstandigheden, het telseizoen, tijdsduur en tijdsperiode, grootte van het meetpunt en aantal uit te voeren herhalingen worden vastgelegd. Het werken met dergelijke veldwerkprotocollen zorgt voor het verkrijgen van zoveel mogelijk gestandaardiseerde gegevens. Voor veel soorten en soortgroepen worden daarmee aantalsgegevens verkregen ten behoeve van de berekening van populatietrends. Maar goed gestandaardiseerde aantalstellingen van individuen zijn niet altijd haalbaar of mogelijk. Zo is het bij planten, mossen en korstmossen vaak niet duidelijk wat een individu is. In plaats van een telling van individuen, kan het oppervlak van de soort in een meetpunt een alternatief zijn. Een alternatief voor individuen bij broedvogels is het aantal broedparen. Dit wordt afgeleid uit herhaalde tellingen, waarbij locatie en gedragskenmerken worden genoteerd. Op basis daarvan kunnen unieke territoria van broedparen worden bepaald.

Wanneer tellingen of benaderingen daarvan echt niet mogelijk zijn en geen aantalstrends kunnen worden berekend, kan nog wél gebruik worden gemaakt van gegevens over aan- en afwezigheid. Met behulp daarvan kan vaak nog wel de verspreiding van een soort worden bepaald en soms ook de trend in verspreiding van die soort. Voor het kunnen gebruiken van gegevens over aan- en afwezigheid gelden veel minder strenge eisen qua standaardisering dan voor telgegevens. Er kan dan zelfs gebruik worden gemaakt van opportunistische waarnemingen, d.w.z. waarnemingen zonder voorgeschreven veldwerkprotocol. Opportunistische waarnemingen komen tegenwoordig massaal beschikbaar via internetsites als waarneming.nl, telmee.nl, verspreidingsatlas.nl en diverse apps. Maar ook vóór de tijd van internet en smartphones werden opportunistische waarnemingen verzameld. Er zijn daardoor veel meer opportunistische waarnemingen dan gestandaardiseerde (tel-) gegevens en vaak ook over een langere periode. Dergelijke verspreidingswaarnemingen hebben echter nog wel het probleem dat het meestal alleen gegevens zijn over aanwezigheid, niet over afwezigheid. Voor alle niet doorgegeven soorten geldt dan dat deze ofwel daadwerkelijk afwezig waren of wel aanwezig, maar niet waargenomen en/of doorgegeven.

Mits achteraf toch standaardisatie kan worden aangebracht, met name gericht op het bepalen van de (kans op) aan- of afwezigheid van een soort op een locatie, zijn trends in verspreiding te berekenen. Voor dergelijke standaardisatie en kansberekeningen zijn tegenwoordig diverse statistische technieken beschikbaar, waardoor inmiddels ook veel verspreidingstrends kunnen worden bepaald. De nieuwe technieken kunnen op hun beurt ook weer aanleiding zijn voor nieuwe veldwerkprotocollen, met name om rekening te kunnen houden met de trefkans van een soort onder verschillende omstandigheden. De veldwerkmethoden bij de Vleermuis Transect Tellingen en Het Nieuwe Strepen (flora-monitoring) zijn voorbeelden waarbij hierop wordt ingespeeld door inventarisaties dubbel uit te voeren. Uit de dubbele inventarisaties kunnen trefkansen worden berekend.

Naast tellingen door vrijwilligers, zijn er ook tellingen door professionals. Professionele monitoring door betaalde waarnemers wordt vaak ingezet op locaties of onder omstandigheden waar inzet van vrijwilligers moeilijk of onmogelijk is. Te denken valt aan tellingen van vogels op de Noordzee en het IJsselmeer die plaats vinden vanuit vliegtuigen. Professionele monitoring kan ook aanvullend zijn op monitoring door vrijwilligers, bijvoorbeeld op plaatsen waar te weinig vrijwilligers beschikbaar zijn.

Dataverzameling

Vrijwel alle NEM-gegevens worden tegenwoordig digitaal opgegeven aan de organisator van de waarnemingen. Alle tellingen en aan- en afwezigheidswaarnemingen, die met de NEM-projecten worden verzameld, worden uiteindelijk centraal verzameld in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Ook de bij waarneming.nl, telmee.nl, atlasprojecten e.d. opgegeven waarnemingen komen daarin. In principe zijn al deze waarnemingen daarmee publiek toegankelijk.

Naast de gegevens van de soortenorganisaties en de NDFF gebruikt het CBS de laatste jaren ook andere databases met veelal gestandaardiseerde waarnemingen. Voorbeelden zijn de vissendatabase van het International Council for the Exploration of the Sea (ICES), monitoringgegevens van zeevogels en bruinvis op de Noordzee verzameld via het MWTL-meetprogramma (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands) van Rijkswaterstaat en de gegevens van zeetrektellers. Beide laatste gegevensbronnen vallen sinds 2017 onder het NEM waarbij de gegevens via Sovon naar het CBS komen.

Ontwikkelingen in de gegevensinwinning

Lacunes. Op grond van de evaluatie van de HR- en VR-rapportages en eerdere kwaliteitsrapportages konden ook enkele lacunes in de gegevensinwinning benoemd worden. Er bleken nog lacunes te zijn in vleermuisgegevens (landelijke verspreidingsgegevens van meerdere soorten, alsmede gegevens van de meervleermuis in Natura 2000-gebieden), zeezoogdieren (bruinvis, gewone en grijze zeehond) en trekvissen, en in de HR over de kwaliteitsbeoordeling van habitattypen. Voor de zeezoogdieren en trekvissen was vooral een betere ontsluiting van de al beschikbare data nodig. Die is weliswaar in 2020 en 2021 gerealiseerd, maar alleen de monitoring van de bruinvis valt onder het NEM. De kwaliteit daarvan is goed, maar de verdere beoordeling is nog niet opgenomen in deze rapportage. Monitoring van de beide zeehonden valt buiten het NEM.

Voor wat betreft de meervleermuis in Natura 2000-gebieden zijn inmiddels door provincies diverse monitoringprojecten gestart. Deze projecten zijn (nog) niet onder het NEM gebracht. Voor de nog missende gegevens van overige vleermuissoorten is eind 2021 door de Zoogdiervereniging aan het ministerie van LNV een advies uitgebracht voor monitoring. In dit advies wordt ook ingezoomd op wat aan vleermuisonderzoek nodig zou zijn in verband met het in beeld brengen van de effecten van de energietransitie. Dat laatste is (nog) geen NEM-meetdoel. Naast nieuwe vormen van monitoring wordt hierin ook gepleit voor uitbreiding van bestaande monitoring naar méér locaties, met name voor de transect tellingen. Ook wordt gepleit voor opname in het NEM van de al langer bestaande uitvliegtellingen van meervleermuizen, aangevuld met die van laatvliegers en tweekleurige vleermuis. Er is echter nog geen nieuwe monitoring in het NEM opgenomen, mede omdat er nog geen nieuwe meetdoelen in het NEM zijn opgenomen. Daarom valt de energietransitie ook nog niet onder het NEM.

Voor het oplossen van de lacune in de HR over de kwaliteitsbeoordeling van habitattypen is in 2021 en 2022 gewerkt aan een methode om dat op basis van trends van ‘karakteristieke’ soorten te doen. Voor elk van de habitattypen zijn daarvoor soortenlijsten opgesteld. Anders dan de lijsten van ‘typische’ soorten van habitattypen, zijn deze lijsten van karakteristieke soorten geen officiële lijsten van bijlage I van de Habitatrichtlijn. Hoewel er overlap is, zijn karakteristieke soorten vooral gekozen op basis van de mogelijkheid om ze te monitoren, waardoor ze veel beter bruikbaar zijn voor het bepalen van de kwaliteit en ontwikkeling van habitattypen.

Nieuwe monitoring. Er is in 2022 al wel gewerkt aan pilots voor nieuwe monitoring in het NEM. Zo zijn een nachtvlinder- en een hommelmeetnet in wording door samenwerking tussen de Vlinderstichting en EIS en zijn de mogelijkheden voor opgave van soorten van de app ‘Live-atlas’ van Sovon uitgebreid. Verder lopen er diverse provinciale monitoring projecten die – in afwachting van een besluit daarover door de betreffende provincies – in het NEM meegenomen kunnen worden (voor meetdoelen Evaluatie Natuurpact en Provinciale Graadmeters NNN).

Knelpunten. Bij vooral Sovon, Ravon en de Zoogdiervereniging is het een knelpunt dat de voor een deel van de tellingen benodigde ontheffingen op de Wet Natuurbescherming veel tijd en geld kosten en ergernis opleveren. Deze ontheffingen dienen over het algemeen afzonderlijk via de 12 provincies te worden geregeld, waarbij iedere provincie andere eisen en voorwaarden kan stellen wat ook daadwerkelijk gebeurt. Ook worden in ieder provincie legeskosten in rekening gebracht.

De corona-pandemie heeft voor de gegevensinwinning geen grote consequenties gehad. De wintertellingen van vleermuizen werden het zwaarst getroffen: ze kwamen in 2021 geheel te vervallen. In 2022 zijn deze echter weer op oude voet hervat.

Voor de bestaande meetprogramma’s zijn per soortgroep de volgende ontwikkelingen in gegevensinwinning te melden:

  • Vleermuizen. Zoals hiervoor vermeld, zijn de wintertellingen in 2022 weer hervat. Uitval van één teljaar is voor trendberekening geen groot bezwaar gebleken. Wel zijn er nog steeds zorgen over de Limburgse groeven die vanwege de slechte bouwkundige staat niet meer mogen worden geteld. Voor het Natura 2000-gebied Savelsbos blijft het probleem bestaan dat daardoor voor de drie aangewezen soorten geen recente trend meer kan worden berekend. Voor het vleermuis transect tellingen project is in 2022 een vernieuwde portal gerealiseerd. Deze is eind 2022 in gebruik genomen. Voor deze tellingen is inmiddels ook in de provincie Drenthe een team van tellers actief. Alleen in Zeeland ontbreken nu nog routes en vrijwilligers die bereid zijn om deze te rijden. Er wordt overwogen om dit met professionele krachten op te lossen. Ook voor de zoldertellingen van vleermuizen is een aanpassing van het portal in voorbereiding, om te zorgen dat daarin ook uitvliegtellingen van de meervleermuis kunnen worden opgegeven. Bij dit meetnet zijn wel zorgen over de beschikbaarheid van vrijwilligers en overbelasting van de regionale coördinatoren.
  • Zoogdieren overig. Voor de projecten waarbij cameravallen worden gebruikt (exoten, bunzing, boommarter) geldt dat bij het systeem voor upload van de foto’s (Agouti, ontwikkeld door WEnR) inmiddels ook automatische herkenning van de op de foto’s aanwezige soorten is gerealiseerd. Voor met name haas en ree in het agrarisch gebied zijn al in 2021 aanvullende gegevens verkregen van de MAS-tellingen (Meetnet Agrarische Soorten). Door gebrek aan informatie over de exacte locaties en kenmerken van de meetpunten kon niet worden nagegaan of deze gegevens in de zoogdiertellingen bruikbaar zijn. Aanvullende telgegevens van met name haas zijn inmiddels wel gewenst, omdat voor deze soort in drie provincies een jachtverbod is ingesteld op basis van de provinciale trends. Betrouwbare provinciale trends zijn echter niet voor alle provincies beschikbaar en monitoring van haas heeft in de NEM-meetdoelen (nog) geen hoge prioriteit. Bij otter en bever speelt nog steeds dat de medewerking van de waterschappen in de drie noordelijke provincies moeizaam is vanwege de rechtszaken rond (gevolgen van bijvangst in) vangmiddelen voor muskusratten. Als gevolg daarvan moet meer en meer worden ingezet op inzet van vrijwilligers die echter niet direct in grote getalen beschikbaar zijn.
  • Vogels. Zowel broedvogels als watervogels worden intensief geteld en kennen nauwelijks problemen voor wat betreft de omvang van de tellingen. In 2022 werden opnieuw meer meetpunten geteld. Ook in Natura 2000‑gebieden wordt over het algemeen voldoende geteld. De belangrijkste zorgpunten zijn dat het in enkele regio’s moeilijk is om voldoende vrijwillige waarnemers te vinden. Dit geldt met name voor de randmeren, Groningen en Limburg. Ook het overleg met terreinbeheerders vergt aandacht, om te voorkomen dat concurrentie om vrijwilligers ontstaat en te zorgen dat telmethoden zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Goed nieuws is er uit de provincie Utrecht, waar gesprekken gaande zijn over het opstarten van een provinciaal boerenlandvogelmeetnet. Eveneens goed nieuws is dat zowel bij de broedvogels als bij de watervogels de levering van telgegevens aan het CBS met enkele maanden kan worden vervroegd. Dit is vooral het gevolg van de veel snellere digitale aanlevering van telgegevens door tellers. Samen met de versnelde verwerking van met name de broedvogelgegevens, betekent dit dat trends vier tot zes maanden eerder beschikbaar zullen komen.
  • Reptielen en amfibieën. Bij de monitoring van reptielen en amfibieën is geconstateerd dat het, vanwege de aangescherpte eisen van de Habitatrichtlijn, nodig is om de tellingen van boomkikker en kamsalamander te intensiveren, zodat populatietrends kunnen worden berekend. Hiervoor is een voorstel met bijbehorende begroting ingediend bij de Stuurgroep.
  • Vlinders en libellen. Bij vlinders blijft het aantal meetroutes nog steeds stijgen, wat enerzijds extra coördinatiecapaciteit vergt, maar anderzijds een luxeprobleem lijkt, omdat het aantal meetpunten groter is dan nodig voor landelijke trends en huidige NEM-doelstellingen. De nieuwe vragen die er vanuit de monitoring van het Programma Natuur aan zitten te komen vereisen echter gedetailleerder trends op provinciaal en gebiedsniveau, waarvoor nog veel meer meetpunten nodig zijn. Bij libellen verloopt het meetnet op hoofdlijnen goed. Maar het advies om meer te focussen op HR-soorten, en de daarvoor gevraagde speciale acties, heeft nog niet geleid tot duidelijke resultaten. Vanuit de NEM meetdoelen moet bijv. het niet meer voorkomen van groene glazenmakers op lang niet meer bezochte routes worden gecheckt en ook moet een goed rivierrombouten meetnet op basis van huidjestellingen worden opgezet. Onduidelijk is of voor beide soorten voldoende vrijwilligers te motiveren zijn en/of vrijwilligers voldoende gekwalificeerd zijn om dit op te pakken. Het al enkele jaren lopende nachtvlindermeetnet, waaronder ook de nachtvlindertellingen op boerenbedrijven (BIMAG), belooft een volwaardig meetnet te gaan worden. Het aantal meetpunten neemt zeer snel toe en gaat mogelijk dat van de dagvlinders voorbij.
  • Overige insecten. Voor monitoring van hommels liep in 2021 en 2022 al een pilot. De voorlopige resultaten zijn positief en daarom is besloten om dit meetnet in 2023 voort te zetten als regulier meetnet in het NEM. Voor enkele zeldzame keversoorten van de Habitat Richtlijn (twee waterkevers, vliegend hert, vermiljoenkever en juchtleerkever) is afgelopen jaar geconstateerd dat hierover in de volgende HR-rapportages zal moeten worden gerapporteerd. Er is daarom nagegaan of en hoe de monitoring van deze lastig te volgen soorten kan worden opgezet of geïntensiveerd. Aan de Stuurgroep is inmiddels een voorstel gedaan voor uitbreiding van de monitoring/onderzoek van vier van deze soorten. Alleen voor de nog maar op één locatie voorkomende brede geelgerande waterkever wordt vanwege de mogelijke verstoring geadviseerd om geen uitgebreider onderzoek te starten.
  • Overige soorten. Bij de overige soortgroepen (vissen, weekdieren en mariene organismen, mossen, korstmossen en paddenstoelen) zijn geen bijzonderheden te melden. Deze meetnetten verlopen naar wens en kenden in 2022 geen knelpunten. Voor de ingezette extra monitoring van exoten zijn eveneens (nog) geen bijzonderheden of knelpunten te melden.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Tom van der Meij

Martin Poot

Leo Soldaat

Arco van Strien

Marnix de Zeeuw

Jelle van Zweden

Marcel Straver

Dorine Jansen

Richard Verweij

Deze publicatie kan worden geciteerd als:

CBS (2023). Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2022. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.