Ontwikkelingen in gegevensanalyse en output
De gegevensanalyse van de meetprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring wordt waar nodig en mogelijk verbeterd door aanpassingen van de statistische analyses en het ontwikkelen van nieuwe vormen van output.
Een groot deel van de gegevensverwerking, analyses en productie van indexen, trends en output voor publicaties vindt geautomatiseerd plaats via daarvoor ontwikkelde CBS-programmatuur. Soortenorganisaties leveren jaarlijks databestanden met nieuwe gegevens, die in een aantal stappen door de programma’s voor datacontroles, databewerking voor input, statistische modelberekeningen en samenstellen van output worden geleid. Ook tussen- en eindresultaten worden daarbij steeds gecontroleerd op mogelijke fouten of afwijkingen. De berekende trends en indexen worden teruggekoppeld naar de soortenorganisaties, door het CBS verwerkt in graadmeters en gepubliceerd op o.a. het Compendium voor de Leefomgeving.
Het CBS werkt voortdurend aan verbeteringen van zowel de programmatuur als de analysemethoden. De belangrijkste ontwikkelingen hierin worden hieronder weergegeven.
Ontwikkeling verwerkings- en analyseprogrammatuur
De afgelopen jaren is ingezet op omzetting van de programmatuur voor verwerking en trendberekening naar scripts in het programma R. Dit programma is gekozen vanwege de omvangrijke statistische mogelijkheden ervan en de grote gemeenschap van onderzoekers en onderzoeksinstituten die aan het programma bijdragen met vele op specifieke toepassingen gerichte ‘packages’. Specifiek voor natuurstatistieken heeft het CBS hier ook aan bijgedragen door ontwikkeling van het R-package RTrim, dat voor berekening van aantalstrends wordt gebruikt. Berekening van aantalstrends vindt – op watervogels na – nu in zijn geheel plaats in R. Voor watervogels heeft omzetting van de programmatuur door capaciteitsproblemen opnieuw vertraging opgelopen, waardoor het in 2021 niet kon worden gerealiseerd. Wél zijn voorbereidingen getroffen door in het RTrim package het doorrekenen van maandcijfers met seriële correlatie mogelijk te maken.
Berekening van verspreidingstrends gaat al enkele jaren geheel via R, met diverse occupancy-modellen, deels gebaseerd op Bayesiaanse statistiek. Bij de verspreidingstrends vindt ook de datacontrole plaats via R. Voor datacontrole bij de aantalstrends is grotendeels nog Access-programmatuur in gebruik. In 2021 is al wel gestart met geleidelijke vervanging daarvan door R-programma’s. Ook bij de verwerking van de trendgegevens tot graadmeters en bij de voorbereidingen voor publicatie van daarop gebaseerde indicatoren op het Compendium voor de Leefomgeving wordt R-programmatuur gebruikt.
Ontwikkeling analysemethoden
Weging: In 2021 is het herzien van de weging bij vlinders afgerond en is gestart met het herzien van de weging bij algemene broedvogels. In 2022 zullen voor het eerst landelijke broedvogeltrends met nieuwe weging worden berekend. Ook wordt daarbij voor het eerst gebruikt gemaakt van een geheel herziene indeling van meetpunten (de ‘stratificatie’). Doorvoeren van een nieuwe stratificatie en weging op regionaal niveau moet in 2022 nog plaats vinden. Bij zeldzame vogels en kolonievogels was – voor zover deze soorten gewogen werden – al nieuwe weging doorgevoerd, maar bleken de tellingen dermate intensief en de verschillen tussen gewogen en ongewogen resultaten zodanig klein, dat is besloten om de weging bij die soorten geheel te laten vervallen.
Plausibiliteit en representativiteit. Voor het inschatten van de plausibiliteit van provinciale trends wordt al vele jaren een rekenmodule gebruikt. Een plausibiliteitsoordeel is bedoeld als aanvulling op de beoordeling van de statistische betrouwbaarheid van trends. Dit is nodig omdat per provincie een beperkte hoeveelheid data beschikbaar is voor de berekening van véél meer trends. Daardoor ontstaan reële kansen dat een trends statistisch weliswaar betrouwbaar lijkt, maar toch niet correct is. Tot nu toe was het niet mogelijk om het plausibiliteitsoordeel te toetsen aan alternatieve data hiervoor. In 2021 is echter het resultaat beschikbaar gekomen van een onderzoek door Sovon naar de plausibiliteit van provinciale broedvogeltrends. Dit heeft geleid tot een herziening en verbetering van de plausibiliteitsberekening voor broedvogels. Voor andere soortgroepen zal nog worden nagegaan of daarvoor ook een dergelijke herziening nodig is.
Vogels: Voor watervogels is met de aangepaste RTrim module nagegaan of met de berekening van de trends met maandcijfers en het meenemen van seriële correlatie voldoende betrouwbare trends kunnen worden berekend. Dit blijkt inderdaad het geval en daarmee levert dit een potentiële verbetering ten opzichte van de huidige berekening op. Bij de omzetting van de programmatuur voor de trendberekening in 2022 zal deze aangepaste rekenmethode worden toegepast.
Voor boerenlandvogels en wadvogels zijn de in 2020 ontwikkelde methoden voor berekeningen van het broedsucces aangescherpt, doorgevoerd en geautomatiseerd. Voor beide groepen zijn de daarmee berekende resultaten ook voor het eerst gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving.
ANLb: Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is in 2020 en 2021 onderzocht of het beschikbare aantal meetpunten en de inmiddels vijf jaar aan teldata voldoende is om verschillen tussen ANLb en referentiegebieden aan te kunnen tonen. Gebleken is dat dit met de huidige hoeveelheid meetpunten waarschijnlijk slechts voor enkele soorten voldoende zal zijn, mede vanwege de tamelijk gebrekkige continuïteit van de status van meetpunten (beheerd/onbeheerd) en tellingen daarin. Combineren van telgegevens van combinaties van soorten tot ‘supersoorten’ levert waarschijnlijk méér betrouwbare resultaten op, maar met inlevering van detailinformatie per soort. Desondanks zal die weg worden vervolgd. In 2022 komen data beschikbaar van een gehele 6‑jaars ANLb-cyclus. Daarmee zal ook voor het eerst duidelijk kunnen worden in hoeverre de huidige ANLb-opzet bijdraagt aan de bescherming van boerenlandsoorten.
Zoetwatervissen. Bij de vissen is de trendberekening aangepast door te stratificeren naar gebieden van de waterschappen. De berekening vindt nu trapsgewijs plaats door trends per waterschap te berekenen en deze te combineren tot landelijke trends. Met name voor bij het schatten van missende waarden levert dit een verbetering op.
Flora, mossen en korstmossen: De voor het LMF in 2019/2020 ontwikkelde analysemethode (betaregressie) is ook toegepast op data van korstmossen in de duinen, nadat bleek dat alle duinprovincies structureel korstmosdata in het LMF hebben meegenomen en het aantal gegevens ook voldoende bleek voor trendberekening.
Kwaliteitsbeoordeling habitattypen: Voor beoordeling van de kwaliteit van habitattypen is een nieuwe methode toegepast die uitgaat van trends van karakteristieke soorten planten en dieren. De lijsten van karakteristieke soorten worden opgesteld door de WOT Natuur. De methode is succesvol toegepast voor enkele habitattypen, maar moet nog worden uitgerold en uitgetest voor andere habitattypen.